Anda di halaman 1dari 48

Basisschakelingen

Cursus/Handleiding/Naslagwerk
Basisschakelingen

Basisschakelingen

Basisschakelingen

INHOUDSTAFEL
Inhoudstafel

Inleiding

Doelstellingen

Schakelaars, lampen, lamphouders, armaturen


1.1 Schakelmateriaal, schakelaars
1.1.1 Rechtstreeks bediende schakelaars
1.2 lampen

7
7
11

1.2.1 Gloeilampen

11

1.2.2 Gasontladingslampen

17

1.3 Lamphouders

21

1.4 Armaturen

23

Signalisatieschakeling

26

2.1 Bellen, zoemers

26

2.1.1 Bellen

26

2.1.2 Gongschellen

27

2.1.3 Zoemers

27

2.2 Drukknoppen

28

2.3 Beltransformator

29

2.3.1 Materialenkennis

29

2.3.2 Etiket

29

2.3.3 Gebruik en schemas

30

Lichtschakelingen

31

3.1 Enkelpolige schakeling

31

3.2 Dubbelpolige schakeling

32

3.3 Serieschakeling of dubbele aansteking

33

3.4 Wisselschakeling

34

3.5 Tweepolige wisselschakeling

35

3.6 Kruisschakeling of drierichtingschakeling

36

Ontwerpen van schemas; symbolen en codering

37

4.1 Situatieschema

37

4.2 Installatieschema

38

4.3 Eendraadschema of grondschema

39

Beveiligingen

42

5.1 Smeltzekering

42

5.1.1 Waarvoor dient een smeltveiligheid?

42

Basisschakelingen

5.1.2 De werking

42

5.1.3 Waarde van de zekering bij huishoudelijk gebruik

43

5.1.4 Veiligheid

43

5.1.5 Wat moeten we doen als een zekering doorsmelt?

44

5.2 Zekeringhouder

44

5.3 De automatische veiligheid of automaten

45

5.4 Differentieelschakelaar

45

Oplossingen ACOs

48

Basisschakelingen

INLEIDING
In dit onderdeel maken we kennis met de meest gebruikte toestellen en onderdelen van een
elektrische installatie, zoals schakelaars, stopcontacten, lampen, armaturen en beveiligingstoestellen. De basisschakelingen en de verschillende elektrische schemas worden hier ook
besproken.

Basisschakelingen

DOELSTELLINGEN


Onderdelen begrijpen, benoemen en toepassen.

De werking van de basisschakeling kunnen verklaren en toepassen.

Een verantwoorde keuze kunnen maken uit het aanbod en oordeelkundig gebruiken.

Basisschakelingen

SCHAKELAARS, LAMPEN, LAMPHOUDERS, ARMATUREN

1.1

Schakelmateriaal, schakelaars

- Een schakelaar (fig. 1, fig. 2) opent of sluit een stroomkring. De bediening gebeurt met de
hand, automatisch op afstand, elektromagnetisch Lichtschakelaars worden vervaardigd
van isolatiemateriaal, hoofdzakelijk kunststoffen. Ze vormen de behuizing en de basis
waarop het mechanisme gemonteerd wordt en voorkomen dat onder spanning staande
delen aangeraakt kunnen worden. De stroomvoerende delen, die uiteraard geleidend
moeten zijn worden meestal van messing gemaakt.
- Bij de onderbreking van een stroomkring is er kans dat er een vonk ontstaat, die de
onderbrekingscontacten kan beschadigen door inbranding. Om dat te vermijden, zal er bij
de constructie op gelet moeten worden dat de contacten vlug onderbroken worden.

Fig. 1

Fig. 2

1.1.1 RECHTSTREEKS BEDIENDE SCHAKELAARS


Indeling
a. Volgens de functie die ze te vervullen hebben
- Eenpolige schakelaar: referentie nr. 1: sluit of onderbreekt slechts n geleider in de
stroomkring.
- Tweepolige schakelaar: referentie nr. 2: sluit of onderbreekt beide geleiders.
- Serieschakelaar of schakelaar voor dubbele aansteking: referentie nr. 5: je kunt twee
kringen eenpolig onderbreken of sluiten.
- Wisselschakelaar: referentie nr. 6: hier wordt of de ene of de andere kring gesloten.
- Tweepolige wisselschakelaar: referentie nr. 6/2: Het is een wisselschakelaar die
tweepolig uitgevoerd is en gebruikt wordt in badkamers waar het licht op twee plaatsen
bediend wordt. Voor de veiligheid worden beide toevoerdraden onderbroken.
- Dubbele wisselschakelaar: referentie nr. 6+6: twee wisselschakelaars in n uitvoering
verwerkt.
- Kruisschakelaar: referentie nr. 7: hier worden twee geleiders in de ene stand gekruist en
in de andere stand niet gekruist doorverbonden.

Basisschakelingen

b. Volgens de wijze van monteren


- Inbouwschakelaars worden gemonteerd door 2 bevestigingsklauwen aan te draaien met
een schroevendraaier in een passende inbouwdoos.

Fig. 3
- Opbouwschakelaars worden dikwijls gemonteerd op montageplaten of rechtstreeks op
de muur.

Fig. 4
- Modulaire schakelaars (Fig. 5) worden gebruikt voor het schakelen van verlichting
vanuit het verdeelbord. Ze worden gemonteerd op een rail in de schakelkast.

Fig. 5
- Draaischakelaars (Fig. 6) kunnen gebruikt worden als hoofdschakelaar of als
motorschakelaar. De breedte bedraagt 4 modules. Ze hebben een stroomsterkte vanaf
32 A. Vergrendeling in nulstand is mogelijk.

Fig. 6

Basisschakelingen

c. Volgens de wijze van bediening


- Wipschakelaars (Fig. 1, 2)
- Trekschakelaars (Fig. 7)
- Drukknoppen ( Fig. 8)

Fig. 7

Fig. 8

d. Volgens de aard van het lokaal waar ze gemonteerd worden


- Schakelaars voor droge ruimten: bijvoorbeeld woonkamers, gangen, slaapkamers
- Schakelaars voor vochtige ruimten: bijvoorbeeld wasplaatsen, badkamers,
doucheruimten
- Schakelaars voor andere lokalen beschreven in AREI - artikel 29/02 en 84/2
Pictogrammen geven aan in welke mate schakelaars tegen vocht beveiligd zijn.
a. En druppel: bescherming tegen verticale waterval.

b. En druppel in een rechthoek: bescherming tegen water uit willekeurige richting.

c. Twee druppels: bescherming tegen onderdompeling.

Technische gegevens
De maximale bedrijfsspanning en de nominale stroom worden vermeld.

Hoe kunnen we een schakelaar herkennen?


a. Volgens het referentienummer dat achteraan op het voetstuk gedrukt is.
b. Volgens het aantal klemmen dat zichtbaar is.
- 2 klemmen: enkelpolige schakelaar.
- 3 klemmen: wisselschakelaar of dubbele aansteking, ook serieschakelaar genoemd.

Basisschakelingen

10

- 4 klemmen: dubbelpolige of kruisschakelaar. De klemmen van de toevoerleiding


hebben een andere kleur of zijn gemerkt met de letter P.
- 6 klemmen: dubbele wisselschakelaar. De gemeenschappelijke klem van elke
wisselschakelaar is gemerkt met de letter P.
Tip: in geval van twijfel kun je de schakelaar uitmeten met een ohmmeter.
Een schakelaar kunnen we onmogelijk voorstellen met een tekening, wel aan de hand van
symbolen.
Meerlijnige voorstelling

Enlijnige voorstelling

Enkelpolige schakelaar (schakelaar nr. 1)

Fig. 9

Fig. 10

Fig. 11

Fig. 12

Fig. 13

Fig. 14

Fig. 15

Fig. 16

Dubbelpolige schakelaar (schakelaar nr. 2)

Serieschakelaar (schakelaar nr. 5)

Wisselschakelaar (schakelaar nr. 6)

Dat zijn enkele symbolen. Een volledig overzicht vind je in het AREI. Verder in deze cursus
zullen we die symbolen nog gebruiken.

Basisschakelingen

1.2

11

lampen

1.2.1 GLOEILAMPEN
Gloeilampen bestaan al meer dan honderd jaar. Ze worden nog altijd het meest gebruikt en
tellen het grootste aantal lamptypes. Door de vooruitgang in de productie en techniek werd
van deze lampen een technologisch geavanceerd product gemaakt.
A. Gewone gloeilamp
Samenstelling

Fig. 17
De glazen ballon
De glazen ballon is luchtledig en dikwijls met een chemisch niet-reagerend gas gevuld,
bijvoorbeeld stikstof of krypton, om het oxideren en verdampen van de gloeidraad bij hoge
temperatuur te beletten. De ballon kan mat, wit, helder of gekleurd zijn.
Technische gegevens: op de ballon zijn de spanning in volt, het vermogen in watt, soms ook
de lichtstroom in lumen of decalumen en het fabrieksmerk vermeld. Bij kleine lampen staan
de gegevens op de huls.
De glazen steun

Fig. 18
De glazen steun vormt n geheel met de ballon. Er is binnenin een buisje geplaatst waarin de
toevoerdraden lopen. Het buisje dat je binnenin ziet, noemen we de pompstengel, die gebruikt

Basisschakelingen

12

wordt om de lucht uit de ballon te pompen en het neutrale gas in te laten. Na die bewerking
wordt het uiteinde dichtgesmolten.
De gloeidraad

Fig. 19
De gloeidraad is vervaardigd van enkel of dubbel spiraalvormig gewikkelde wolframdraad. Er
is gekozen voor wolfram omdat het een hoog smeltpunt heeft en heel geschikt is voor hoge
temperaturen.
Vloeit door de wolframdraad de juiste stroom, dan is hij witgloeiend, dus lichtgevend en
ontstaat er een grote warmteontwikkeling. De weerstand van de gloeidraad is ongeveer
zestienmaal groter dan in koude toestand. Er treedt oververhitting op als de stroom te groot
wordt, waardoor de gloeidraad doorsmelt.
De steundraden voor de gloeidraad
Aangezien de gloeidraad heel dun is en bij verhitting de neiging heeft om door te hangen en te
breken, moet hij ondersteund worden door enkele draden die ook in de glazen steun
ingesmolten zijn.
De stroomtoevoerdraden
Een van de toevoerdraden is gesoldeerd aan de zijkant van de huls, de andere toevoerdraad
aan het centrale contactpunt. Tussen de huls en het centrale contactpunt is er een isolatiestof
aangebracht. De toevoerdraden hebben ongeveer dezelfde uitzettingscofficint als het glas
waarin ze verwerkt zijn.
De lampvoet of huls
De lampvoet is doorgaans vervaardigd van dunne messingplaat of van een aluminiumlegering. Het voordeel van aluminiumlegering is dat die beter bestand is tegen oxidatie en ook
goed de warmte afvoert. De lampvoet wordt aan het uiteinde van de ballon geplakt.
Lampvoeten worden meestal aangeduid door een letter gevolgd door een getal:
- E voor Edison of schroeflampvoet;
- B voor bajonet of Swanlampvoet.
Het getal is een maat voor de diameter van de lampvoet.
Soorten:
De schroeflampvoet: ook Edison of E-huls genoemd.

Basisschakelingen

13

Fig. 20
- De E 27 of gewone schroeflampvoet wordt gebruikt bij lampen voor huisverlichting.
(fig. 20 - links op ware grootte).
- De E 14 wordt o.a. gebruikt bij sommige luchters. (fig. 20 - midden op ware grootte).
- De E 10 wordt gebruikt bij de zaklantaarnlampen. (fig. 20 - rechts op ware grootte).
De bajonetlampvoet: ook Swanlampvoet genoemd.

Fig. 21
De bajonetlampvoet bestaat uit een cilindrisch gedeelte met 2 of 3 pennen aan de zijkant,
die op een verschillende afstand bevestigd zijn. Zo kun je ze maar op n manier
bevestigen. Swanlampvoeten worden gebruikt op plaatsen waar de lamp blootgesteld is aan
mechanische trillingen, zoals in autos en werktuigmachines. Schroeflampvoeten zouden
door het trillen kunnen loskomen en het contact verbreken.

Fig. 22

Meest voorkomende handelsmaten en vormen van lampvoeten


Lampvoeten worden doorgaans aangeduid door een letter gevolgd door een getal.
E voor Edison of schroeflampvoet.
B voor bajonet of Swanlampvoet.

Basisschakelingen

14

Het getal geeft de diameter van de lampvoet weer.


De Edisonlampvoeten komen in verschillende grootten voor:
E 10: o.a. gebruikt bij de zaklantaarnlampen (Edison mignonette, Edmgt.)
E 14: gebruikt bij sommige lusters en wandlampen (Edison mignon, Edm).
E 27: de gewone schroeflampvoet: gebruikt bij lampen voor huisverlichting (ook
Edison normaal, Edn).
E 40: ook Goliathlampvoet genoemd, gebruikt bij lampen met een vermogen groter
dan 200 W.
De Swanlampvoeten komen hoofdzakelijk voor in 4 uitvoeringen: B 22, B 20, B 15 en B 9.

Handelsmaten en vormen van lampen


Lampvormen.
Standaardlampen
Bol- of kogelvormige lampen
Kaars- of vlamvormige lampen
Buisvormige lampen
Paddestoelvormige lampen
Signaallampen
Buisvormige lampen

E 14
E 14
E 14

E 27
E 27
E 27
E 27
E 27

15 W 200W
15 W 60 W
15 W 60 W
5 W 40 W
15 W 200 W
10 W 25 W
35 W 120 W

E 14

Vermogen
gloeilamp
( Watt )

Lichtstroom
( Lumen )

Lichtopbrengst
( Lumen/ Watt )

Lampvoet

15
25
40
60
75
100

120
230
430
730
960
1380

8,0
9,2
10,7
12,1
12,8
13,8

E 27
E 27
E 27
E 27
E 27
E 27

Fig. 23

Basisschakelingen

15

Gekleurde lampen
Gewone gekleurde lampen bestaan in rood, oranje, geel, blauw en groen.
Lampen met gekleurd voorvlak
Gloeilampen met ingebouwde reflector
Bij deze lampen hoeft de armatuur niet voorzien te zijn van een reflector, behalve bij
kopspiegellampen. De gloeilampen met ingebouwde reflector worden ook uitgevoerd met
een gekleurd voorvlak. Ze kunnen van geblazen glas (dunwandig) of geperst glas (dikwandig)
gemaakt zijn. De lichtbundel is afhankelijk van de constructie.
Gebruik
Gloeilampen worden gebruikt op plaatsen waar:
het licht onmiddellijk moet aangaan zodra de spanning aangesloten is
een gezellige verlichting gewenst is
de lichtsterkte plaatselijk verhoogd moet worden
de lichtbundel geconcentreerd moet zijn
de kosten beperkt worden
In een huisinstallatie kunnen op veel plaatsen gloeilampen worden gebruikt: woonkamers,
trappen, gangen, kelders, toiletten enz.
Gloeilampen kunnen ook gebruikt worden bij de wegbebakening of als verwarming.
Voordelen
Goedkoopste soort
Eenvoudige installatie
Uitstekende kleurweergave
Nadelen
Korte levensduur (1000 uur)
Laag lichtrendement (15 lm/W)
B. Halogeenlampen

Fig. 24

Fig. 25

Basisschakelingen

16

Halogeenlicht
Het sprankelend witte licht van halogeenlampen wordt steeds omschreven als schitterend,
stralend, flatterend en van superieure kwaliteit. Ook eigenschappen als een uitstekende
kleurweergave, een lange levensduur, een betere controle van de stralingshoek, een beter
visueel comfort en een gemakkelijke installatie worden vaak in n adem met halogeenlicht
genoemd. En er is meer. Inderdaad, halogeenlicht kan worden gedimd en gemakkelijk worden
scherp gesteld. Bovendien zijn er lampen voor laag- en voor netspanning.
Werking van de halogeenlamp
Het licht wordt geproduceerd door een wolfraamfilament met een werkingstemperatuur van
ongeveer 3000 K. De gloeidraad bevindt zich in een atmosfeer van inerte gassen (krypton,
argon, stikstof), waaraan een halogeengas (jodium, broom of beide) werd toegevoegd. Als de
lamp brandt, kan de druk in de ballon tot 25 atmosfeer en meer oplopen. Gezien de hoge
temperatuur en druk moet de ballon van een halogeenlamp zo klein mogelijk zijn. Bovendien
moet hij van hittebestendig glas zijn gemaakt. Aangezien de stevigheid ook een rol speelt,
wordt meestal hard glas of kwarts gekozen.
De hogere temperatuur van de gloeidraad (3000 K t.o.v. 2700 K bij een gewone gloeilamp) en
het gebruik van de halogeentechniek verlenen aan halogeenlampen de volgende
eigenschappen:





Wit licht:
Sprankelend licht:
Meer licht:
Betere scherpstelling:

 Langere levensduur:
 Kleinere verlichtingsarmaturen:

betere kleurweergave, vooral van het groen en het blauw.


meer schittering.
een hogere lichtopbrengst tot 25 lm/W.
gezien de beperkte lampafmetingen kan de lichtbundel van
wolframhalogeenlampen gemakkelijk worden scherp gesteld.
dank zij de halogeencyclus en de hoge druk in de lamp.
als gevolg van de geringe lampafmetingen.

Soorten
Halogeenlampen die rechtstreeks aangesloten zijn op de netspanning met vermogens van
60 tot 2000 watt. De meest voorkomende uitvoeringen zijn de buisvormige met aan beide
kanten aansluitingspunten, de halogeenlamp met schroeflampvoet E 27 of E 40 met een
bijkomende glazen omhulling van hittebestendig glas en de halogeenlamp met
bajonetlampvoet.
Halogeenlampen die op lage spanning werken met vermogens van 10 tot 100 watt. De
voordelen zijn: langere levensduur, meer gericht licht, hogere lichtopbrengst, witter licht
door hogere gloeidraadtemperatuur, kleinere armaturen, minder warmteontwikkeling, lager
verbruik voor gelijke lichtopbrengst en hogere veiligheid door gebruik van de lage
spanning.
Gebruik
Halogeenlampen zijn bijzonder geschikt voor geconcentreerde lichtbundels en worden ook
gebruikt voor een sfeervolle verlichting omdat ze voor decoratieve effecten zorgen. Ze
worden steeds in aangepaste armaturen geplaatst.
Let op: voor sommige lampen is de brandstand van de lampen van belang. De lamp afgebeeld
in figuur 24 moet je bijvoorbeeld steeds horizontaal plaatsen.

Basisschakelingen

17

De veiligheidsafstand tussen de halogeenlampen en brandbare materialen is afhankelijk van


het type lamp maar moet ten minste 0,5 m zijn.
Lampen met koudlichtreflectoren stralen minder warmte uit naar voren maar meer naar
achteren, wat problemen kan geven bij inbouw.
Halogeenlampen worden toegepast in dia-, overhead- en dataprojectoren, autoverlichting enz.
Halogeenlampen mag je nooit met de blote hand aanraken.
Voordelen
Uiterst compact
Uitstekende kleurweergave
Erg geschikt voor kleine spots
Nadelen
Duurste soort
Beperkte levensduur. ( 2000 uur)
Matig lichtrendement ( 25 lm/W)
1.2.2 GASONTLADINGSLAMPEN
A. TL-lampen
Gassen zijn van nature slechte geleiders. Toch kunnen gassen de elektrische stroom geleiden,
als de spanning maar hoog genoeg is. Het bekendste voorbeeld van een natuurlijke
gasontlading is de bliksem, die ontstaat als er een groot spanningsverschil (miljoenen volt) is
tussen een elektrisch geladen wolk en de aarde. Dat bij een gasontlading licht ontstaat, blijkt
ook uit dit voorbeeld. Gasontladingslampen zijn gevuld met een edelgas, meestal neon,
waaraan kwik, natrium of een andere stof toegevoegd kan worden. Als elektrische stroom
door zon gasmengsel vloeit, ontstaat licht.
Gasontladingslampen die je ongetwijfeld kent, zijn de fluorescentielampen, meestal TLlampen genoemd. Op de afbeelding hieronder wordt zo een lamp schematisch weergegeven,
compleet met voorschakelapparaat en starter.

Basisschakelingen

18

Fig. 26
De glazen buis is gevuld met een edelgas onder lage druk, waaraan kwik is toegevoegd. Om
de buis te ontsteken, zou een heel hoge spanning nodig zijn. Om het ontsteken te
vergemakkelijken, is aan beide kanten van de buis een gloeidraad aangebracht.
Hoe fluorescentielampen elektrische stroom in licht omzetten
Een fluorescentielamp is een elektrische ontladingsbron die gebruik maakt van ultraviolette
energie. De energie, die ontstaat als een elektrische stroom door een atmosfeer van kwikdamp
onder lage druk gestuurd wordt, activeert de fosforlaag die op de binnenwand van de glazen
buis werd aangebracht. Fosfor heeft de eigenschap ultraviolette energie op te slorpen, om die
vervolgens in bredere golflengten van het zichtbare spectrum opnieuw uit te stralen.
De golflengte of kleur van het door een fluorescentielamp geproduceerde licht hangt af van de
chemische samenstelling van het fosformengsel.
Licht en kleur
Wat in de volksmond wit licht wordt genoemd, weerspiegelt in feite de manier waarop wij
verschillende lichtkleuren, gaande van blauw tot dieprood, gelijktijdig waarnemen. We vinden
al die nuances touwens ook terug in daglicht, waarvan de lichtkleur varieert naar gelang van
de plaats, het jaargetij, de weersomstandigheden en het tijdstip.
Een elektrische lichtbron, zoals een fluorescentielamp, kan daarentegen zo worden ontworpen
dat het geproduceerde witte licht aangepast wordt aan bepaalde eisen. In referentietabellen
kun je een lampkleur kiezen voor industrile toepassingen, ziekenhuizen, supermarkten enz.
Een speciaal type is de TL-D-lamp, waarvan de buis dunner is dan die van de vroegere typen.
De lichtopbrengst is 43 tot 80 lumen/W voor lampen met een vermogen van 36 W. De
werkelijke lichtopbrengst is afhankelijk van de gewenste lichtkleur. In elk geval is die 3 tot 6
keer zo hoog als die van een vergelijkbare gloeilamp.

Basisschakelingen

19

Voordelen
In vergelijking met gloeilampen hebben fluorescentielampen een hogere
lichtopbrengst. ( 90 lm/W)
Een TL-lamp geeft minder schaduwwerking.
De levensduur is opmerkelijk langer (10.000 uur).
Nadelen
Er is altijd een voorschakelapparaat nodig, dat bovendien enig ernergieverlies
veroorzaakt.
De armaturen nemen meer plaats in beslag.
Handelsvormen
TL-lampen zijn er voor vermogens van 4 tot 65 W en ze zijn in verschillende vormen
verkrijgbaar (fig. 27).

Fig. 27

Aandachtspunten bij de keuze van een TL-lamp


De meeste standaard-TL-lampen hebben een diameter van 26 mm.

Het aanbod van fluorescentielampen is door het grote aantal toepassingen zo ruim geworden,
dat het voor de leek heel moeilijk is om nog een keuze te maken.
Bij Philips kunnen we drie grote groepen TL-lampen onderscheiden met enkele specifieke
kenmerken:
Lamptype
TL-D Standaard

Kenmerk
Standaardkleurweergave

TL-D Super 80

Goede kleurweergave, betere


lichtopbrengst
Uitstekende kleurweergave

TL-D de Luxe

Toepassing
Waar de kleurweergave van minder
belang is.
Waar een betere kleurweergave en
een hoog rendement vereist zijn..
Alleen waar een hele goede
kleurweergave vereist is.

Basisschakelingen

20

Van elk type bestaan lampen met verschillende kleuren en eigen toepassingen:
(De vergelijking is opgesteld voor lampen van 58 W).
Lamptype
Vermogen/kleur
TL-D
58W/29
Standaard
58W/33
TL-D Super 58W/827
80
58W/830
58W/840
58W/865
TL-D de
58W/927
Luxe
58W/930
58W/940
58W/965

Kleur
omschrijving
Warm wit
Neutraal wit
Warm wit
Aangenaam wit
Neutraal wit
Koel wit
Warm wit
Aangenaam wit
Neutraal wit
Koel wit

Kleurindex Lichtstroom
(Ra)
(lm)
51
4700
63
4600
85
5200
85
5200
85
5200
80
5000
95
3350
95
3650
95
3850
98
3350

Brutoprijs
in euro
3,75
3,75
7,50
7,50
7,50
7,50
9,66
9,66
9,66
9,66

- De meest gebruikte lamp voor garage, berging, kelders enz. is de TL-D standaard met
kleur 33, vooral omdat de kleurweergave van minder belang is, de lichtstroom is goed en
de kostprijs is laag.
- Voor in woonvertrekken, kantoorruimten, leslokalen enz. nemen we meestal de TL-D
super 80 met kleur 830. Die zorgt voor een prettigere verlichting, een betere
kleurweergave en een hoger rendement. De kostprijs van deze lamp is echter merkelijk
hoger.
B. Spaarlampen

Fig. 28
Om de voordelen van TL-buizen en die van gloeilampen te verenigen, is de zogenaamde SLlamp ontwikkeld (figuur 28). Eigenlijk is die lamp een TL-buis die opgevouwen is en die met
een voorschakelapparaat in de glazen ballon is gezet. De lamp heeft een normale lamphouder
en kan dan ook in een gewone lamphouder ingedraaid worden. De lamp is aanzienlijk
zwaarder dan een gewone gloeilamp en heeft grotere afmetingen.
Er zijn typen voor een vermogen van 9, 13, 18 en 25 W. Dat lijkt niet veel, maar de
lichtopbrengst is vier keer zo hoog als die van een gloeilamp.

Basisschakelingen

21

Voordelen
Eenvoudige installatie
Hij gaat heel lang mee (10.000 uur)
Goed lichtrendement (60 lm/W)
Nadelen
Hoge prijs.

1.3

Lamphouders

De lamphouder dient om op een eenvoudige en veilige manier een lamp met de


spanningsbron te verbinden. Een lamphouder is vervaardigd van kunststof of een keramisch
materiaal als er veel warmteontwikkeling verwacht wordt. De stroomvoerende onderdelen
worden van metaal vervaardigd. De grootte en de verschillende vormen van de lampvoeten
zijn bepalend voor de constructie van de lamphouder.
Algemeen
De keuze van de lamphouder wordt bepaald door:
de lampen en lampvoeten die gebruikt zullen worden;
het vermogen van de lamp;
de maximale stroomsterkte in de stroomvoerende onderdelen;
het aanrakingsgevaar van de onder spanning staande delen;
de bescherming tegen stof, vocht en mechanische beschadiging.
Beschrijving
Bij een degelijke lamphouder kun je onmogelijk een onder spanning staand onderdeel
aanraken bij het indraaien of uitdraaien van de lamp. Dat kan verkregen worden door een nietverbonden schroefring en een verlengde mantel.
Er zijn 2 types lamphouders.
1.

Schroeflamphouders of Edisonlamphouders
Delen

Ingang met schroefdraad


Blokkeerinrichting
Sokkel, vervaardigd van kunststoffen of keramische stoffen als porselein en
seatiet
Aansluitklemmen
Verende contacten
Kraag voor lampkapdrager
Niet-verbonden schroefring
Verlengde mantel
Sommige schroeflamphouders zijn uitgerust met een veertje dat belet dat de
verlengde mantel zou losdraaien als de lamp uitgedraaid wordt.

Basisschakelingen

22

Fig. 29

Verbinden van verlichtingspunten


- Geleideruiteinden die bestemd zijn voor de lamphouder, verbinden met de
verbindingsklemmen (lusterklem).
- De lampfitting zelf wordt meestal nadien gemonteerd.
- Laat een draadreserve van ongeveer 15 cm.
- Bij montage van een lamphouder wordt de nulleider aan het rechtstaande contact
verbonden: de geleiderisolatie komt tot tegen de klem.

Fig. 30
- De beschermingsgeleider moet niet verbonden worden bij toestellen van
isolatieklasse II ( dubbele isolatie, versterkte isolatie).
2.

Bajonetlamphouders
Bajonetlamphouders worden hoofdzakelijk gebruikt bij autos, schepen, trams, treinen en
op plaatsen waar trillingen de lampen met schroeflampvoet zouden kunnen losmaken.
Delen

Een cilindrisch gedeelte van messing of kunststof waar de lampvoet in past. In


dat gedeelte zijn diametraal tegenover elkaar 2 of 3 gleuven aangebracht waar
pennen van de bajonetlampvoet in passen. Bij heel lage spanning en
lamphouders met n centraal contact kan dit cilindrisch metalen gedeelte als
stroomvoerende geleider voor de lamp gebruikt worden.
En of twee verende contacten. Bij het plaatsen van de lamp worden die
contacten eerst ingedrukt. Als de lamp op zijn definitieve plaats zit, veren ze
terug om op die manier een goed contact met de lamp te verzekeren. Bij
lampen op netspanning zullen de 2 contacten zorgen voor de stroomtoevoer.
Bij lampen met 2 gloeidraden zal elk contact verbonden worden met het

Basisschakelingen

23

uiteinde van een gloeidraad, terwijl het andere uiteinde van beide gloeidraden
gemeenschappelijk verbonden is met het cilindrisch metalen gedeelte van de
lampvoet.
3.

Speciale lamphouders
Naast de schroeflamphouders en de bajonetlamphouders bestaan er lamphouders die
aangepast zijn aan de lampvoeten van speciale lampen:
lamphouders voor projectielampen
lamphouders voor halogeenlampen met twee pennen
lamphouders voor buisvormige halogeenlampen.
Handelsvormen en maten
Lamphouders zijn in de handel verkrijgbaar voor de verschillende types en grootten zoals
aangegeven bij de lampen.
Veel voorkomende lamphouders:
De gewone lamphouder voor huishoudelijk gebruik om op te hangen of
gemonteerd in een armatuur.
Een lamphouder met n of twee spanringen. Bij die met n spanring wordt de
armatuur geklemd tussen de spanring en de kraag op het einde van de
schroefdraad. Bij twee spanringen wordt de armatuur tussen de 2 ringen
geklemd.
Een lamphouder met een schuine of rechte basis (figuur 31).
Lamphouders die rechtstreeks gemonteerd kunnen worden op een ronde
aftakdoos.

Fig. 31

1.4

Armaturen

Afhankelijk van het doel worden lamphouders in verschillende armaturen gemonteerd. Er


bestaan armaturen in allerlei vormen. Er zijn armaturen met een rooster om het glas te
beschermen. Enzovoort. De armatuur kan vervaardigd worden van kunststof, gietijzer,
aluminiumlegeringen of keramisch materiaal.

Basisschakelingen

24

Gebruik
Het gebruik van een armatuur hangt af van de omstandigheden en wordt benvloed door
verschillende factoren, zoals: de plaats waar de lamp opgesteld wordt, bijvoorbeeld een droge
of een vochtige ruimte, binnen of buiten. Ook de warmteontwikkeling van de lamp speelt een
rol.

Fig. 32

Basisschakelingen

25

A.C.O.
1. Uitspraak 1: een schakelaar opent of onderbreekt de stroomkring.
Uitspraak 2: een schakelaar is noodzakelijk om een stroomkring te hebben.
a.
b.
c.
d.

Uitspraak 1 n 2 zijn juist.


Uitspraak 1 en 2 zijn fout.
Uitspraak 1 is juist; uitspraak 2 is fout.
Uitspraak 1 is fout; uitspraak 2 is juist.

2. Een schakelaar:
a.
b.
c.
d.

moet aangepast zijn aan de aard van het lokaal waar hij gemonteerd wordt.
mag willekeurig gekozen worden.
wordt alleen bepaald door de aard van het lokaal.
hangt af van het aantal lampen in de stroomkring.

3. Gloeilampen:
a.
b.
c.
d.

geven allemaal evenveel licht.


hebben een beter rendement dan gasontladingslampen.
hebben een levensduur afhankelijk van het vermogen.
geven een hoeveelheid licht afhankelijk van de aangelegde spanning.

4. Gloeilampen:
a.
b.
c.
d.

hebben altijd een schroeflampvoet.


hebben verschillende handelsmaten en vormen.
hebben dezelfde eigenschappen als gasontladingslampen.
hebben altijd een grote glazen ballon om warmteontwikkeling te spreiden.

5. Uitspraak 1: de keuze van een lamphouder wordt bepaald door de lampen en


lampvoeten die gebruikt worden.
Uitspraak 2: de keuze van een lamphouder wordt bepaald door de schakeling
die toegepast wordt: enkelpolig, dubbelpolig
a.
b.
c.
d.

Uitspraak 1 n 2 zijn juist.


Uitspraak 1 en 2 zijn fout.
Uitspraak 1 is juist; uitspraak 2 is fout.
Uitspraak 1 is fout; uitspraak 2 is juist.

Basisschakelingen

2
2.1

26

SIGNALISATIESCHAKELING
Bellen, zoemers

2.1.1 BELLEN
Bellen werken veelal op een lage spanning, die bij gebruik van wisselspanning verkregen
wordt door middel van een transformator. Bellen werken volgens het elektromagnetische
principe en kunnen voor wisselspanning, voor gelijkspanning of voor beide geschikt zijn.
Constructie
Een bel bestaat uit:
- twee zachtstalen kernen gemonteerd op een gemeenschappelijk magnetisch juk;
- twee in serie verbonden spoelen gemonteerd op deze twee kernen;
- een zachtstalen anker dat aan de bovenkant voorzien is van een veer;
- een klepel die onderaan het anker bevestigd is;
- een klok waarin het geluid ontstaat;
- de normaal gesloten contactpunten.

Fig. 33

Werking

Fig. 34
Als je een spanning aansluit aan de klemmen, dan vloeit er een stroom van de ene klem door
de in serie geschakelde spoelen over de contactpunten naar de andere klem. Hierdoor worden
de kernen magnetisch en trekken ze het anker aan. Op dat moment slaat de klepel tegen de
klok. Doordat het anker aangetrokken is, worden op hetzelfde moment de contactpunten
onderbroken en hebben we een open kringloop, die het magnetisme onderbreekt.

Basisschakelingen

27

Het anker komt weer in ruststand en het contact keert terug in zijn oorspronkelijke stand. We
krijgen opnieuw een gesloten kringloop; het anker wordt aangetrokken en die situatie blijft
zich herhalen zolang er spanning is aan de aansluitklemmen.
Bij een eenslagschel zijn geen contactpunten gemonteerd; de in serie geschakelde spoelen
blijven bekrachtigd zolang er spanning is aan de aansluitklemmen.
Indeling
-

Volgens de spanning: heel lage spanning en netspanning


Volgens de wijze van plaatsing: opbouw- of inbouwschellen
Volgens het materiaal en de vorm van de klok
Volgens de zichtbaarheid: zichtbare of ingebouwde

2.1.2 GONGSCHELLEN

Fig. 35
Een gongschel werkt ook volgens het elektromagnetisch principe, maar heeft een andere
constructie. Hier stoot een beweegbare kern tegen ingebouwde klankplaten of tegen
klankbuizen met een enkel, dubbel of herhalend signaal.
Als bron kan een transformator of een batterij gebruikt worden.
2.1.3 ZOEMERS

Fig. 36
Zoemers geven doorgaans een zachter geluid dan schellen en zijn minder storend. Ze zijn
doorgaans ook kleiner; het werkingsprincipe is hetzelfde als schellen. Het verschil is dat er
geen klepel is en het anker zelf trilt en zo het zoemende geluid voortbrengt.
Wisselstroomzoemers hebben geen onderbrekingscontacten, gelijkstroomzoemers wel.

Basisschakelingen

28

Zoemers bestaan in opbouw- en inbouwversie en ook in een modulaire uitvoering geschikt


voor railmontage.

2.2

Drukknoppen

Drukknoppen worden meestal gebruikt om een signaal door te geven. Een drukknop is een
normaal open contact. Dat wil zeggen dat het open is in ruststand en geloten als je erop drukt.
Er zijn ook drukknoppen met een normaal geloten contact in de handel.
Drukknoppen sluiten bij een belinstallatie de kring zolang erop gedrukt wordt.
Soorten
-

Inbouw- en opbouwtypes
Geschikt voor heel lage spanning of voor netspanning.
Met of zonder plaats voor een naamplaatje
Met ingebouwde verlichting, wat verkregen wordt door een ingebouwd lampje in serie te
plaatsen met de spoel van de bel en parallel met het drukknopcontact. Het lampje dooft als
er gedrukt wordt en dan krijgt de spoel de volledige spanning.

Fig. 37
- Verschillende constructies: peervormig, deurcontacten

Fig. 38

Fig. 39

Fig. 41

Fig. 40

Fig. 42

Basisschakelingen

2.3

29

Beltransformator

2.3.1 MATERIALENKENNIS
De transformatoren zijn geschikt voor het voeden van kringen op heel lage spanning, zoals
belinstallaties. Ze kunnen ook gebruikt worden als stuurspanning voor impulsschakelaars,
relais, contactoren als de bediening op een veilige spanning moet gebeuren.
Beschikbare vermogens: 4 tot 40 VA.
De primaire spanning is 230 / 240 VAC, de secundaire spanning is 8, 12, 12-24 of
8-12-24 V.
De transformatoren beschikken over een dubbele isolatie (veiligheidstransformatoren) en
zijn kortsluitvast.
De transformatoren zijn geruisloos omdat ze omsloten werden met hars. Hun breedte
bedraagt 2 of 3 modules.

Fig. 43

2.3.2 ETIKET

Fig. 44

Basisschakelingen

30

2.3.3 GEBRUIK EN SCHEMAS


Belinstallaties, deurtelefooninstallaties, stuurkringen van impulsschakelaars, relais en
contactoren.
Kortsluitvast: bij rechtstreekse kortsluiting op de secundaire wikkeling is beschadiging
door oververhitting uitgesloten.
Kortsluitvaste beltransformatoren dienen enkel primair beveiligd te worden tegen
kortsluiting door een aangepaste lijnbeveiliging. De transformator kan daarvoor op de
beveiliging van welke kring ook bijgeplaatst worden.
Met een klemafdekkader is de transformator ook geschikt voor opbouwmontage en kan hij
op de muur bevestigd worden.

Basisschakelingen

31

LICHTSCHAKELINGEN

3.1

Enkelpolige schakeling

Doel
Vanaf n plaats een lamp of lampengroep kunnen aansteken en doven.
De enkelpolige schakelaar
- wordt aangegeven door het referentienummer 1;
- heeft twee aansluitklemmen;
- onderbreekt of sluit slechts n draad van het net; de andere voedingsdraad (nulleider) is
rechtstreeks aan de lamp verbonden; het liefst aan de huls (figuur 10);
- wordt gebruikt om vanaf n plaats n lamp of een lampengroep in of uit te schakelen.
Toepassing
In droge lokalen, kamers met n deur bijvoorbeeld toilet en zolder.
Schakeling

Fig. 45
Leidingschema:

Fig. 46

Basisschakelingen

3.2

32

Dubbelpolige schakeling

Doel
Vanaf n plaats een lamp kunnen aansteken en doven.
De dubbelpolige schakelaar
- wordt aangegeven door het referentienummer 2;
- heeft vier aansluitklemmen;
- onderbreekt of sluit beide draden van het net; vanaf de schakelaar worden twee
verbindingsdraden aan de lamp verbonden;
- kan tot kortsluiting leiden als niet gelet wordt op de markering van de overeenkomstige
klemmen van de tweepolige schakelaar;
- wordt gebruikt om vanaf n plaats n lamp of een lampengroep in of uit te schakelen.
Toepassing
Verplicht in vochtige lokalen en voor alle buitenverlichting.
Het is een heel veilige schakeling, omdat er geen stroomdraden aan de lamp komen als de
schakeling in open stand staat.
Voorbeelden: badkamers, kelders, buitenlicht.
Schakeling

Fig. 47

Basisschakelingen

3.3

33

Serieschakeling of dubbele aansteking

Doel
Twee lampen of lampengroepen, eventueel behorend tot n lichtpunt, vanaf n plaats
bedienen door middel van een serieschakeling.
De serieschakelaar
-

De serieschakelaar wordt aangegeven met referentienummer 5.


De schakelaar heeft 3 aansluitklemmen.
Als de nulleider aanwezig is, moet hij rechtstreeks met de lamphouders worden verbonden.
De fasedraad voedt de gemeenschappelijke klem van de schakelaar.
De lampen zijn verbonden met de gescheiden klemmen van de schakelaar.

Fig. 49

Fig. 50

Basisschakelingen

3.4

34

Wisselschakeling

Doel
Vanaf twee plaatsen een lamp kunnen aansteken en doven.
De wisselschakelaar
- De wisselschakelaar wordt aangegeven met referentienummer 6.
- De schakelaar heeft drie aansluitklemmen
- Hij wordt gebruikt om vanaf twee plaatsen n lamp of een lampengroep in of uit te
schakelen.
Toepassing
In gangen en plaatsen met 2 deuren of doorgangen.
Voorbeelden: woonkamer, trappen, slaapkamers (1 schakelaar aan de deur, n trekschakelaar
boven het bed).
Schakeling
- Als de nulleider aanwezig is, moet hij rechtstreeks verbonden worden met de lamphouder.
- De fasedraad wordt verbonden met de gemerkte klem van n wisselschakelaar.
- De gemerkte klem van de andere wisselschakelaar wordt verbonden met de vrije klem van de
lamphouder.
- De 2 vrije wisselklemmen van de eerste schakelaar worden verbonden met de vrije klemmen
van de tweede wisselschakelaar met 2 wisseldraden.

Fig. 51

Fig. 52

Basisschakelingen

3.5

35

Tweepolige wisselschakeling

Doel
Een lichtpunt tweepolig bedienen vanaf twee plaatsen met tweepolige wisselschakelaars.
De tweepolige wisselschakelaar
- De tweepolige wisselschakelaar wordt aangegeven met referentiegetal.
- De schakelaar heeft aansluitklemmen.
- De nulleider en de fasedraad worden verbonden met de twee gemerkte (overeenkomstige
klemmen) van n van de wisselschakelaars.
- De lamphouder wordt verbonden met de twee gemerkte klemmen van de andere
wisselschakelaar.
- De overeenkomstige wisselklemmen van de beide schakelaars worden met elkaar
verbonden met vier wisseldraden, liefst van verschillende kleuren om foutieve aansluiting
te voorkomen.

Fig. 53

Fig. 54

Basisschakelingen

3.6

36

Kruisschakeling of drierichtingschakeling

Doel
Een lamp of lampengroep eenpolig bedienen vanaf 3 of meer plaatsen met twee
wisselschakelaars of n of meer kruisschakelaars.
De kruisschakelaar
- De kruisschakelaar wordt aangegeven met referentienummer 7.
- De schakelaar heeft aansluitklemmen.
- Bij deze schakeling worden de wisseldraden van de wisselschakelaars onderbroken door
een kruisschakelaar.
- De wisseldraden van dezelfde wisselschakelaar worden steeds verbonden met de
overeenkomstige gemerkte klemmen van de kruisschakelaar.
- Een bedradingsfout veroorzaakt een verstoorde werking van de schakeling.

Fig. 55

Fig. 56

Basisschakelingen

4
4.1

37

ONTWERPEN VAN SCHEMAS; SYMBOLEN EN CODERING


Situatieschema

Het situatieschema is een plan dat door middel van symbolen de plaats aangeeft van de
borden, verbindingsdozen, wandcontactdozen, lichtpunten, schakelaars en gebruikstoestellen
die op het ndraadschema voorkomen (AREI art. 269).
Het plan wordt getekend op het grondplan van het gebouw. Ook de stroomkring waartoe de
verschillende toestellen behoren, wordt op dat plan aangegeven. De leidingen worden
weggelaten.

Figuur 57

Basisschakelingen

4.2

38

Installatieschema

Het installatieschema is een situatieschema, vervolledigd met de bijbehorende leidingen. Het


is een hulpschema voor de installateur die nog niet over de nodige ervaring beschikt.
Om een overzichtelijk schema te verkrijgen, kan een afzonderlijk schema voor de verlichting
en voor de wandcontactdozen getekend worden. Voor de volledigheid wordt het aantal
geleiders in elke buis aangegeven met schuin geplaatste korte streepjes (zoveel als er geleiders
zijn) of n schuin geplaatst streepje met daarboven het aantal geleiders aangegeven door een
getal.

Figuur 58

Basisschakelingen

4.3

39

Eendraadschema of grondschema

Figuur 59

Basisschakelingen

40

Figuur 60
Een ndraadschema is een schematische voorstelling van een vaste elektrische installatie die
geen rekening houdt met de plaats van het elektrisch materiaal, maar die met behulp van
symbolen de samenstelling van elke elementaire stroombaan geeft en hun onderlinge
verbinding om een elektrische installatie te vormen.

Basisschakelingen

41

Op het schema worden aangebracht:


- de leidingtypen;
- de doorsnede en het aantal geleiders van deze leidingen;
- de plaatsingswijze;
- het type en de kenmerken van de automatische differentieelschakelaar (DS) en van de
beschermingsinrichtingen tegen overstroom;
- de schakelaars;
- de verbindingsdozen en contactdozen (wordt de schakeling uitgevoerd vanuit de
centraaldozen of van inbouwdozen achter de schakelaar?);
- de lichtpunten en de vaste gebruikstoestellen (AREI art 269).

A.C.O.
6. Een enkelpolige schakeling:
a. kan maar n lamp bedienen.
b. kan vanaf n plaats een lamp of lampengroep bedienen.
c. is de enige schakeling die gebruikt kan worden om een lamp of lampengroep
van op n plaats te bedienen.
d. mag gebruikt worden in droge of vochtige ruimten.

7. Bij welke schakeling worden beide stroomdraden onderbroken?


a.
b.
c.
d.

wisselschakeling
werieschakeling
enkelpolige schakeling
dubbelpolige schakeling

8. Een schakelaar wordt in alle schemas voorgesteld:


a.
b.
c.
d.

door een zelfde symbool.


door een verschillend symbool afhankelijk van het soort schema.
door een referentienummer.
door een letter.

9. En of meer lichtpunten die vanaf 2 plaatsen kunnen worden in- en


uitgeschakeld noemt men een:
a.
b.
c.
d.

serieschakeling.
kruisschakeling.
wisselschakeling.
enkelpolige schakeling.

Basisschakelingen

5
5.1

42

BEVEILIGINGEN
Smeltzekering

Fig. 61

5.1.1 WAARVOOR DIENT EEN SMELTVEILIGHEID?


* Om bij grotere stroom dan toegestaan de keten te onderbreken en zo brand of beschadiging
te voorkomen.
* Een zekering moet de zwakste schakel zijn in een elektrische keten.
5.1.2 DE WERKING
Als de stroom groter wordt dan de aangegeven waarde, ontstaat er te veel warmte en het
smeltdraadje smelt door.

Fig. 62
Die hoge stroom kan het gevolg zijn van kortsluiting, overbelasting of grote stroomstoten.
1. overbelasting: een hoge stroom omdat er te veel verbruikers aangeschakeld zijn.
2. kortsluiting: een plotseling heel hoge stroom door een fout in de leiding of in een
verbruiker. De hoge stroom ontstaat doordat de twee stroomdraden rechtstreeks met elkaar
verbonden worden zonder dat er een verbruiker tussen staat.

Basisschakelingen

43

5.1.3 WAARDE VAN DE ZEKERING BIJ HUISHOUDELIJK GEBRUIK

Fig. 63
De waarde wordt aangegeven in ampre (A), de eenheid van stroomsterkte.
De waarde van de zekering is gebonden aan de doorsnede van de draad.

Fig. 64
10 A
16 A

draaddoorsnede 1,5 mm
draaddoorsnede 2,5 mm

verlichting
stopcontacten

5.1.4 VEILIGHEID
We mogen nooit een smeltveiligheid herstellen met een draadje aan de buitenkant omdat we
de smeltwaarde van de draad niet kennen en omdat tijdens het smelten de vonk niet geblust
wordt (geen bluszand).

Fig. 65

Basisschakelingen

44

5.1.5 WAT MOETEN WE DOEN ALS EEN ZEKERING DOORSMELT?


We mogen nooit een zekering vervangen voordat we de fout opgezocht hebben.
We moeten een zekering steeds vervangen door een zekering van dezelfde waarde.
We moeten bij problemen steeds een vakman raadplegen

5.2

Zekeringhouder

De zekeringhouder is van kunststof of porselein. Er zijn schroeven om de draden te verbinden


en gekalibreerde bussen om geen zwaardere zekeringen te kunnen inbrengen.
Ze komen meestal voor in schakelborden en staat op een rij per twee gerangschikt.
We zien duidelijk dat ze per stroomkring staan. Een stroombaan is een kring van toestellen of
lokalen die op dezelfde zekeringen staan.

Fig. 66
Een penautomaat kan zonder noemenswaardige wijziging aan de installatie een
smeltveiligheid vervangen. Zo dienen bij oudere installaties de bestaande stiften en/of bussen
vervangen te worden. Gebruik voor het vervangen van bussen/stiften het juiste gereedschap.

Fig. 67

Basisschakelingen

5.3

45

De automatische veiligheid of automaten

Fig. 68

Fig. 69

In tegenstelling tot een smeltveiligheid kun je een automaat meerdere keren gebruiken.
Automaten worden dan ook veel toegepast omdat ze handig en gemakkelijk te bedienen zijn.
Ze zijn wel duurder dan een smeltveiligheid.

Fig. 70

Fig. 71

5.4

Differentieelschakelaar

Een differentieelschakelaar wordt ook een aardlekschakelaar, verliesstroomschakelaar of


foutstroomschakelaar genoemd. Het is een schakelaar die bij het begin van de installatie of
kring geplaatst wordt en die de installatie afschakelt als er ontoelaatbaar grote foutstromen
ontstaan. Afhankelijk van de installatie is de differentieelschakelaar twee- of vierpolig
(fig. 72).

Basisschakelingen

46

Fig. 72
Een verliesstroom of foutstroom is een stroom die vloeit via de beschermingsgeleider tussen
het net en de aarde. Die stromen kunnen plaatselijk oververhitting veroorzaken, waardoor
brand kan ontstaan.
De isolatiefout doet ook een contactspanning ontstaan die kan leiden tot elektrocutie als die
spanning niet tijdig wordt afgeschakeld door de differentieelschakelaar. We spreken van
indirecte aanraking van de spanning (aanraking van delen die via een isolatiefout onder
spanning komen).
We spreken van directe aanraking als een actieve geleider wordt aangeraakt.
De uitschakeltijd mag maximaal 0,2 s bedragen.
Differentieelschakelaars met grote (30 mA) en heel grote ( 10 mA) gevoeligheid bieden een
bijkomende bescherming bij directe aanraking.
Kenmerken van een differentieelschakelaar:

Gevoeligheid in mA ( 30 mA of 300 mA)


Nominale stroomsterkte in A
Aantal polen: 2 of 4
Weerstand tegen kortsluiting in A of kA

Fig. 73

Basisschakelingen

47

A.C.O.
10. Een smeltveiligheid heeft tot doel:
a.
b.
c.
d.

de installatie te beveiligen als er een aardingsfout optreedt.


te voorkomen dat je een schok krijgt.
de installatie te beveiligen tegen kortsluiting of overbelasting.
de verdeling van een installatie in groepen mogelijk te maken.

11. Een fasedraad kun je van de andere draden onderscheiden door:


a.
b.
c.
d.

de kleur van de isolatie.


de doorsnede van de draad.
de kleur van de lasdoppen.
de dikte van de isolatie.

12. Uitspraak 1: een differentieelschakelaar beveiligt de installatie tegen


kortsluiting en overbelasting.
Uitspraak 2: een differentieelschakelaar beveiligt de installatie tegen stromen
naar de aarde als gevolg van een aardsluiting.
a.
b.
c.
d.

Uitspraak 1 n 2 zijn juist.


Uitspraak 1 en 2 zijn fout.
Uitspraak 1 is juist; uitspraak 2 is fout.
Uitspraak 1 is fout; uitspraak 2 is juist.

13. Het symbool voor een wisselschakeling is:

a.

b.

c.

d.

Basisschakelingen

6
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
10.
11.
12.
13.

OPLOSSINGEN ACOS
c.
a.
c.
b.
c.
b.
d.
b.
c.
c.
a.
d.
a.

48

Anda mungkin juga menyukai