Anda di halaman 1dari 63

No.

:
STATEN VAN CURAyAO
ZITTING 2012-2013- 02.10
LANDSVERORDENING van de
tot wijziging van de Landsverordening Algemene
Ouderdomsverzekering
i
en de Landsverordening
Aigemene Weduwen- en wezenverzekering
2
.
AANBlEDING
NO. I
De Waarnemende Gouverneur van Cura.;;ao, biedt aan de Staten ter
goedkeuring aan een ontwerp-Iandsverordening tot wijziging van de
Landsverordening Algemene Ouderdomsverzekering en de Landsverordening
Algemene Weduwen en wezenverkering.
Wi Ilemstad,
FEB 1 Z Z013
De Minister van Sociale Ontwikkeling,
Arbeid en Welzi ,
I P.B. 1960. no. 83
2 P.B. 1965, no. 194
No. :
STA TEN V AN CURA<;AO
ZITTING 2012-2013 - o2..b
LANDSVERORDENING van de ........ . .. ...... . ...... .
tot wijziging van de Landsverordening Algemene
Ouderdomsverzekering len de Landsverordening
Algemene Weduwen- en wezenverzekering
2
ONTWERP
No.2
IN NAAM DER KONINGIN!
De Gouverneur van Curayao,
In overweging genomen hebbende:
dat gezien de demografische ontwikkelingen in onze gemeenschap en de nieuwe
staatkundige structuur het Ouderdomsfonds op korte terrnijn omvangrijke tekorten zal
vertonen en niet in staat zal zijn om aan haar verplichtingen te voldoen;
dat het noodzakelijk is maatregelen te introduceren ten einde het Ouderdomsfonds
structureel te saneren en de uitkeringen aan gepensioneerden voor een langere terrnijn te
garanderen;
dat het in verband met het bovenstaande wenselijk is de Landsverordening
Algemene Ouderdomsverzekering en de Landsverordening Algemene Weduwen- en
wezenverzekering te wijzigen om de pensioengerechtigde leeftijd van 60 op 65 jaar in
deze landsverordeningen vast te stellen;
Heeft, de Raad van Advies gehoord, met gemeen overleg der Staten, vastgesteld
onderstaande landsverordening:
Artikel I
P.B. 1960, no. 83
2 P.B.1965,no. 194
I
De Landsverordening Algemene Ouderdomsverzekering wordt als voIgt gewijzigd:
A. In de artikelen 5, eerste lid, 6, 7a, eerste en derde lid, onder a, en 33, eerste lid,
wordt: "60 jaar" vervangen door: 65 jaar.
B. Artikel 7 wordt gewijzigd als voIgt:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. Het pensioenbedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt bij landsbesluit,
houdende algemene maatregelen, met inachtneming van het derde lid
aangepast.
2. Het derde lid komt te luiden:
3. Aanpassing van het pensioenbedrag heeft plaats met ingang van de eerste
dag van enig kalenderjaar op basis van het percentage van de reele
economische groei voor de maand augustus daaraan voorafgaande ten
opzichte van het percentage van de reele economische groei voor de maand
augustus van het daaraan voorafgaande jaar.
C. Artikel 7a wordt gewijzigd als voIgt:
1. In het vierde lid, wordt het woord "zuiver" vervangen door: belastbaar.
2. Het zevende lid, onder a, komt te luiden:
a. 2% voor elk kalenderjaar, dat degene die gehuwd is met een persoon als
bedoeld in het eerste lid, behoudens in bij landsbesluit, houdende algemene
maatregelen, aan te wijzen gevallen, na het bereiken van de 15-jarige, doch
vaar het bereiken van de 65-jarige leeftijd van degene met wie hij gehuwd is
niet verzekerd is geweest.
3. Het negende lid komt te luiden:
9. De bedragen, genoemd in artikel 7a, eerste en derde lid, onderdeel e, worden
ingeval van aanpassing van het pensioenbedrag als bedoeld in artikel 7, tweede
lid, op overeenkomstige wijze aangepast.
D. Artikel 8, eerste lid, komt te luiden:
1. Op het bedrag, bedoeld in artikel 7, eerste lid, wordt een korting toegepast
van 2% voor elk kalenderjaar, dat de pensioengerechtigde na het bereiken
van de 15-jarige, doch vaar het bereiken van de 65-jarige leeftijd niet
verzekerd is geweest.
E. Artikel 26, wordt gewijzigd als voIgt:
1. In het tweede lid wordt "zuiver inkomen" vervangen door: belastbaar
inkomen.
2. Het derde lid komt te luiden:
3. Indien het inkomen meer bedraagt dan NAf 100.000,00 per jaar, wordt
over het meerdere een premie van 1% geheven. Het bedrag van NAf
100.000,00 wordt naar tijdsruimte evenredig verlaagd ten aanzien van
2
degene, die niet het gehele jaar verzekerd is geweest.
3. In het vierde lid wordt f 5600,- vervangen door: NAf 6.896,80.
F. Artikel 27 wordt als voigt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt "13 %" vervangen door: 15%.
2. Onder vernummering van het tweede lid tot het derde lid, wordt een nieuw lid
ingevoegd, luidende:
2. Van het in artikel 26, derde lid, genoemde inkomen wordt een premie
van 6% geheven ten laste van de werknemer rekening houdend met het
bepaalde in het eerste lid.
3. Na het nieuwe derde lid wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:
4. De in dit artikel bedoelde bedragen en percentages kunnen bij landsbesluit,
houdende algemene maatregelen, gehoord de Bank, worden aangepast.
G. In artikel 39, vierde lid, wordt "zuiver inkomen" vervangen door: belastbaar
inkomen.
H. De artikelen 40 tot en met 43 vervallen.
I. Artikel 58 wordt als voigt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt "1" geplaatst.
2. In het nieuwe eerste lid wordt "7%" vervangen door: 9%.
3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Het in dit artikel bedoelde percentage kan bij landsbesluit, houdende
algemene maatregelen, gehoord de Bank, worden aangepast.
Artikel II
1. De verzekerde die per 1 maart 2013 59 jaar of ouder was, is verzekerd tot en met
60 jaar en heeft bij het bereiken van deze leeftijd recht op ouderdomspensioen
krachtens de Landsverordening Algemene Ouderdomsverzekering. Voor deze
leeftijdsgroep geldt dat de korting tot en met 60 jaar zal worden berekend
conform het bepaalde in artikel 8, eerste lid, van de Landsverordening Algemene
Ouderdomsverzekering, zoals deze luidde op de dag voorafgaande aan het
tijdstip van inwerkingtreding van deze landsverordening.
2. De verzekerde die per 1 maart 2013 57 of 58 jaar oud is, kan na een verzoek
daartoe te hebben ingediend bij de Bank, recht doen gelden op uitbetaling van
zijn opgebouwde rechten inzake ouderdomspensioen vanaf zijn 60
ste
levensjaar.
2. De verzekerde kan eenmalig gebruik maken van de in het tweede lid vermelde
mogelij kheid.
3. In de gevallen, waarin de verzekerde gebruik maakt van de mogelijkheid,
opgenomen in het tweede lid, wordt, voor ieder jaar dat de verzekerde eerder
65
ste
dan zijn levensjaar zijn recht doet gelden, een permanente korting van 6%
3
toegepast.
4. In aile gevallen waann een toeslag, als bedoeld in artikel 7a, van de
Landsverordening Aigemene Ouderdomsverzekering, zal worden toegekend
zal de toeslag berekend worden op basis van de korting, bedoeld in artikel 7a,
zevende lid, van de Landsverordening Algemene Ouderdomsverzekering, zoals
deze luidde op de dag voorafgaande aan het tijdstip van inwerkingtreding van
deze landsverordening.
5. Het recht op toeslag vervalt in ieder geval wanneer de jongere partner aanspraak
kan doen gelden op ouderdomspensioen krachtens het bepaalde in deze
landsverordening.
Artikel III
De Landsverordening Aigemene Weduwen- en wezenverzekering wordt als voigt
gewijzigd:
A. In de artikelen7, 8, eerste lid, onder a en b, 10 en 26, tweede lid, onder a, wordt:
"60 jaar" vervangen door: 65 jaar.
B. Artikel 11 wordt gewijzigd als voigt:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Het weduwepensioen bedraagt voor een weduwe:
tim 39 jaar NAf 400,-
40 tim 48 NAf 523
49 tim 57 NAf654
58 tim 64 jaar NAf 862
2. Het zevende lid komt te luiden:
7. De pensioenbedragen worden bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen,
met inachtneming van het bepaalde in het volgende lid, aangepast.
3. Het achtste lid komt te luiden:
8. Aanpassing van de pensioenbedragen he eft plaats met ingang van de eerste dag
van enig kalenderjaar op basis van het percentage van de reeie economische
groei voor de maand augustus daaraan voorafgaande ten opzichte van het
percentage van de reele economische groei voor de maand augustus van het
voorafgaande jaar.
C. In artikel 29,derde lid, eerste en tweede volzin, wordt "NAf 93.000,00"
vervangen door: NAf 100.000,00.
Artikel IV
Deze landsverordening treedt in werking met ingang van 1 maart 2013.
4
Gegeven te Willemstad, .. . ...... .
De Minister van Sociale Ontwikkeling,
Arbeid en Welzijn
De Minister van Financien,
Uitgegeven de ............ .... . .... .
De Minister van Algemene Zaken,
5
STATEN VAN CURA(fAO
Ontv.: 13 FEB . 2013
STATEN V AN CURA<;AO
ZITTING
No.:
LANDSVERORDENING tot wijziging van de
Landsverordening Algemene Ouderdomsverzekering
en de Landsverordening Algemene Weduwen- en
wezenverzekering
MEMORIE V AN TOELICHTING
No.3
A. Algemeen
De Landsverordening Algemene Ouderdomsverzekering
Het Ouderdomsfonds (AOV -fonds) dat beheerd wordt door de Sociale
Verzekeringsbank (SVB) kampt al geruime tijd met structureIe tekorten. De reden
daartoe is gelegen in het navolgende.
De vergrijzing in Curayao, de relatief hoge werkloosheid onder personen van jongere
leeftijd en het opnemen van personen op een oudere leeftijd, die niet hebben bijgedragen
aan de economie van Curayao en als zadanig ook niet in het AOV-fonds, hebben ertoe
geleid dat het thans onvermijdelijk is om van overheidswege in te grijpen, teneinde het
van overheidswege verstrekte ouderdomspensioen in de toekomst voor iedereen te
kunnen garanderen.
Het in stappen verlagen van de pensioengerechtigde leeftijd van 65 naar 62 met ingang
van 1 januari 1975 (P.B. 1974, no. 221) en per 1 januari 1991 (P.B. 1990, no. 87) naar
60 jaar, zander bijbehorende maatregelen ter compensering voor de gederfde inkomsten,
hebben ook bijgedragen tot blijvende verminderde inkomsten voor het AOV-fonds.
Daarnaast heeft de nieuwe staatkundige structuur ook haar tol geeist. B ij het verdelen
van de boedel van het AOV-fonds door de voormalige eilanden van de Nederlandse
Antillen is gebleken dat het gedeelte dat pro rata aan Curayao zal worden toebedeeld,
gezien de demografische ontwikkelingen, enorm tegenviel. Vanwege het bovenstaande
wordt het steeds moeilijker om, zander maatregelen te nemen, te blijven voldoen aan de
verplichtingen van de Landsverordening Aigemene Ouderdomsverzekering.
Het thans niet bijsturen door de overheid, heeft als gevolg dat het AOV-fonds vanaf
augustus 2013 niet meer in staat zal zijn om aan haar verplichtingen te voldoen.
Ingevolge de Landsverordening op de Sociale Verzekeringsbank is de regering
gehouden de verplichtingen van de SVB te garanderen. Deze onverkorte garantiesteJling
door het Land voor de verplichtingen van de SVB kan vergaande gevolgen hebben voor
de begroting van het Land.
De regering heeft er daarom thans voor gekozen om op deze manier in te grijpen en
aldus op korte termijn financiele rllimte te creeren voor het AOV-fonds waama het
AOV-fonds naar een gezonde status kan worden geleid.
Nadat in het recente veri eden diverse commissies zich over de problematiek van de
toekomst van het AOV-fonds hebben gebogen, en verschillende maatregelen aan
respectievelijke regeringen hebben voorgesteld, heeft de regering ter bestudering van de
verschillende voorstellen de Commissie Oudedagsvoorziening ingesteld bij Ministeriele
beschikking 20 11128620a van 28 april 2011 van de Minister van Sociale Ontwikkeling,
Arbeid en Welzijn. Na het uitbrengen van het advies van de Commissie
Ouderdagsvoorziening, heeft de Minister van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn
een 'maatschappelijke consultatie' gepleegd en hebben leden van de Commissie samen
met de Ministeries van Financien, Economische Zaken, het Algemeen Pensioenfonds
Cura<;ao (APC) en de SVB, op 21 maart 2012 eindvoorstellen gedaan aan de regering
teneinde de continu'iteit van het AOV-fonds te garanderen.
In de diverse vergaderingen van de Raad van Ministers van zowel 20 janllari 2012,
zaaknummer 2012/3399, als 18 april 20l2, zaaknummer 2011195497, heeft de Raad
beslissingen genomen inzake het AOV-Fonds, welke in deze ontwerp-Iandsverordening
zij n verwerkt.
B. Artikelsgewijze toelichting
Artikell
De onderhavige ontwerp-landsverordening strekt er ten eerste toe tot verhoging van de
leeftijd waarop een verzekerde voor de eerste keer, recht op het wettelijke algemene
ouderdomspensioen kan doen gelden.
De verhoging van de leeftijd voor het verkrijgen van het ouderdomspensioen voigt op
het - al geruime tijd bestaande - streven van de overheid om de uitbetaling van het
wettelijke algemene ouderdomspensioen veilig te stellen.
Door voormelde leeftijdsverhoging zal de pensioengerechtigde leeftijd verhoogd worden
naar 65 jaar. Het verhogen van de pensioengerechtigde leeftijd tot 65 jaar is van
toepassing op de verzekerden die bij de inwerkingtreding van deze landsverordening 56
jaar of jonger zijn.
Verzekerden die op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze landsverordening 57
of 58 jaar oud zijn, hebben de mogelijkheid om te bepalen op welke leeftijd, varierend
van 60 tot en met 65 jaar, zij hun recht op de ouderdomsverzekering willen of zullen .
doen gelden. Een algemene jongere leeftijd hanteren, zou als gevolg hebben dat het
AOV -fonds niet solvabel zal blijven. Daarom is de optie geboden aan de leeftijdsgroep
van 57 en 58 om op een door elke individu gekozen leeftijd het recht op het algemene
ouderdomspensioen te doen gelden.
Om te voorkomen dat degenen die heel dicht tegen de huidige pensioengerechtigde
leeftijd aanzitten tekort wordt gedaan heeft de regering bepaald dat voor de verzekerden
die op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze landsverordening 59 jaar oud zijn,
geldt dat zij bij het berei.ken van de 60-jarige leeftijd pensioengerechtigd wilen zijn in
de zin van de Lmdsverordening Algemene Ouderdomsverzekering, zoals deze luidde
2
v66r de onderhavige wlJzlgmg. Deze wlJzlgmg laat dus de positie van deze groep
verzekerden ongewijzigd.
De precaire financiele situatie van het AOV-fonds heeft ertoe geleid dat de regerjng zich
thans genoodzaakt voelt om deze maatregel door te voeren.
Dit ontwerp zou ideal iter op de eerste dag van het nieuwe kalenderjaar in werking
dienen te treden. Echter, het creeren van draagvlak heeft zijn nodige tijd in beslag
genomen waardoor het thans voor de regering niet verantwoord wordt geacht om de
onderhavige ontwerp-Iandsverordening per de gewenste datum in werking te doen
treden. Immers het verhogen van premies zal niet uitvoerbaar zijn indien de onderhavige
ontwerp-Iands verordening met terugwerkende kracht zou worden ingevoerd.
Derhalve wordt thans geopteerd om deze regeling per 1 maart 2013 in werking te laten
treden maar wei met de mogelijkheid om dezelfde financiele resultaten te behalen v ~ ~ r
het AOV-fonds als ware de wijzigingen een jaar eerder doorgevoerd.. Het toepassen van
deze maatregel impliceert dan dat personen die op 1 maart 2013,57 en 58 jaar oud zijn,
in de geJegenheid zijn om hun pensioengerechtigde leeftijd te kiezen.
De regering is zich van bewust dat een zodanige maatregel vanwege het korte tijdsbestek
als onrechtmatig kan worden ervaren maar realiseert zich ook dat het op dit moment niet
optreden op deze wijze, het AOV -fonds niet langer levensvatbaar zal zijn.
Actuariele berekeningen laten zien dat het AOV-fonds, indien deze maatregelen niet
worden genomen, vanaf 2014 en verder in de negatieve cijfers zal verkeren.
Aangezien het het streven is van de regering om de onderhavige ontwerp
landsverordening per 1 maart 2013 in werking te laten treden, zal 1 maart 2013 als
bepalend tijdstip gehanteerd worden v ~ ~ r de leeftijd.
Ten tweede beoogt deze ontwerp-Iandsverordening te realiseren dat het
ouderdomspensioen niet automatisch met de gestegen kosten van levensonderhoud
(inflatie) zal stijgen, maar aan de hand van de reele economische groei (nominale
economische groei minus inflatie). Het ouderdomspensioen zal dus niet meer
automatisch ge"indexeerd worden wanneer er sprake is van inflatie, maar enkel bij een
reele economische groei. Dit betekent dat slechts indien de nomina Ie economische groei
hoger is dan de inflatie, de uitkeringen aangepast zullen worden, en wei aan de hand van
het verschil tllssen de nominale economische groei en de intlatie.
De reden daartoe is gelegen in het feit, dat bij de werkende bevolking (waartoe ook de
huidige AOV-trekkenden behoorden), die de premie, vereist krachtens de onderhavige
landsverordeningen, dient te betalen, niet altijd indexatie van de lonen plaatsvindt. In
verschillende gevallen is daarvan geen sprake. In de gevallen waarin dat we! geschiedt,
wordt veelal het percentage, aangevende het prijsindexcijfer v ~ ~ r de gezinsconsumptie
gehanteerd als maatstaf, waarbij enkel een deel van de verhoging dat percentage vergoed
wordt aan de werknemer ten gevolge van de in dat jaar plaatsgevonden hebbende
prijsstijgingen. De verhoging van de AOV-pensioenen is echter jarenlang integraal
geschiedt, in die zin dat het AOV-pensioen volledig conform het prijsindexcijfer voor de
gezinsconsumptie werd verhoogd. De Regering acht deze situatie gezien de
3
omstandigheden niet meer aanvaardbaar. Vandaar dat het AOV-pensioen ge'indexeerd
zal worden conform het percentage van de reele economische groei.
Een derde maatregel die de regering genomen heeft om het AOV-fonds te saneren is het
verhogen van de premie-inkomensgrens tot NAf 100.000,00 per jaar, met dien verstande
dat de verzekerde die een inkomen geniet van meer dan NAf 100.000,00 per jaar, een
extra premie van 1 % over het meerdere bedrag boven de NAf 100.000,00 afdraagt.
Hiermee wordt bewerkstelligd dat het AOV-Fonds meteen extra premie-inkomsten
genereert.
De totale AOV-premie wordt met 2% verhoogd, waardoor de totale premie 15% zal
bedragen. Deze verhoging komt voor de rekening van de werkgever. Het betreffende
artikel van de Landsverordening Aigemene Ouderdomsverzekering is aangepast zodat er
een bevoegdheid wordt gecreeerd om bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen,
dit percentage zo nodig aan te passen.
Vanwege de wijziging van de leeftijdsgrens zijn ook de percentages waarmee gekort
wordt op het pensioen dan wei de toeslag aangepast, om ingeval er sprake is van
verzekering gedurende de gehele verzekerde periode, de volle 100% te kunnen krijgen
en indien er sprake is van verzekering gedurende een deel van de verzekerde peri ode, de
korting navenant toe te passen (opbouwperiode loopt van de 15e tot de 65-jarige leeftijd,
dus 50 jaar, in plaats van de L5e tot de 60-jarige leeftijd, zijnde 45 jaar).
Verder wordt in aile gevallen waarin een toeslag zal worden toegekend de toeslag
berekend op basis van de korting, vermeld in artikel 7a, zevende lid, van de
Landsverordening Aigemene Ouderdomsverzekering, zoals deze luidde v66r de
totstandkoming van de onderhavige landsverordening.
Artikel II
In artikel II is een overgangsbepaling opgenomen voor degene die bij de invoering van
deze wetgeving 59 jaar of ouder is. De reden hiervoor is dat rekening dient te worden
gehouden met de verwachtingen van de toekomstige pensioengerechtigden, ,met de
pensioenfondsen die uitgaan van het bedrag van het wettelijk algemeen
ouderdomspensioen als franchise en met de arbeidsovereenkomsten waarin de
pensioengerechtigde leeftijd op 60 jaar is vastgesteld.
Voor de personen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van de onderhavige
ontwerp-Iandsverordening 57 jaar of S8 jaar oud zijn, is de mogelijkheid geopend dat zU
met een door hen gekozen leeftijd het AOV -pensioen mogen ontvangen.
Uitgangspunt is dat in principe de pensioengerechtigde leeftijd 65 jaar is . Het wordt
voormelde verzekerden toegestaan om eerder het recht op ouderdomspensioen te doen
gelden. Die verzekerden kunnen dus verzoeken om, op bepaalde momenten, varierend
van hun 60ste tot en met 65
s lC
levensjaar, het ouderdomspensioen te ontvangen. Daarbij
geldt wei dat voor elk jaar dat de verzekerde eerder dan met de 65- jarige leeftijd met
ouderdomspensioen ingevolge het bepaalde in deze landsverordening gaat, de
verzekerde 6% minder ontvangt van het in het jaar, waarin hij met ouderdomspensioen
gaat, geldend ouderdomspensioen.
4
Ter illustratie het volgende voorbeeld. Oeze landsverordening treedt in werking met
ingang van 1 maart 2013 en betrokkene is dan 57 jaar oud. Betrokkene kiest om met 62
jaar, dus om in 2018 aan te vangen met het ontvangen van het ouderdomspensioen. Het
ouderdomspensioen bedraagt in 2018, met aile indexeringen meegerekend, NAf 950,--.
Betrokkene ontvangt echter NAf 779,-- zijnde 18% korting op het in 2018 geldende
AOV-pensioenbedrag. Betrokkene ontvangt het bed rag van NAf 779,-- voor de rest van
zUn leven. Oit bedrag zal niet meer toenemen anders dan met indexeringen.
Artikel III
In artikel III wordt vanwege de correlatie tussen en de synchronisatie van de
Landsverordening Algemene Ouderdomsverzekering met de Landsverordening
Algemene Weduwen- en wezenverzekering ook de Landsverordening Algemene
Weduwen- en wezenverzekering aangepast.
Oe pensioengerechtigde leeftUd in de Landsverordening Algemene weduwen- en
wezenverzekering is 60 jaar sinds de wijziging bU landsverordening van 1 januari 1991.
Gelet op de correlatie tussen de pensioengerechtigde leeftUd in de Landsverordening
Algemene Ouderdomsverzekering en hogergenoemde landsverordening dient de
pensioengerechtigde leeftUd in bei cle ll ndsveronl ningen gelijk te zijn. Indien een
weduwe de pensioengerechtigde leeftUd in de zin van de AOV bereikt, zou dat anders
betekenen dat een weduwe allebei de pensioenen ontvangt voor twee j aren (60 - ( 2). Oit
zou in strijd zijn met de strekking van de sociale zekerheid.
De pensioenuitgaven aan een weduwe _waaronder ook de weduwnaar dient te worden
verstaan - die de pensioengerechtigde leeftijd bereikt, komen niet langer meer ten laste
van het AWW-fonds maar ten laste van het AOV-fonds. Om deze redenen is het
noodzakelUk gebleken om de Landsverordening Algemene weduwe- en
wezenverzekering eveneens op het punt van de pensioengerechtigde leeftijd aan te
passen.
C. Financiele consequenties
De ontwerp-Iandsverordening gaat uit vaneen Fonds Algemene Ouderdomsvoorziening.
Aile kosten die verband houden met de uitkering aan de deelnemers komen ten laste van
dit fonds.
Het dekkingsplan is gebaseerd op een actuarieei kostenmodel. Ten behoeve van de
jaarlijkse planning- en controlcyclus moet het kostenmodel worden verfijnd en beheerd
door het beleidsorgaan. Met de resultaten hiervan kan het beleidsorgaan de politieke
besluitvormers informeren en adviseren over de praktische en financiele effecten van
beleidsmaatregelen.
5
- ------------ --------.
600
500
400

:m
200
100

rl
0
201 1 2012 2013 ' 2014 20 15 2016 2017 1 20 18

297 30 1 35 1 357 371 388 4C6 I 422
Ii:=CoSI Ja6 406 424 I 441 433 425 416 405
I
AeselVe om I 213 108 J5 1 - 19 11 1 - 148 - 159 -14 1
Veer Scale 2011 2012 2013 al14 al15 2016 2017 2018
Preniums nin 288 295 348 3ffi 371 388 405 422
Intrest nin 9 6 3 1 0 0 0 0
Incorre min 297 :n1 351 357 371 388 405 422
Bemffits nin '3T7 ?J7 414 432 421 410 '!)8
3a3
/>cIrrin 0:Jst nin 9 9 9 10 10 10 10 10
intrest Ca;t nin 0 0 0 0 2 6 7 8
Cost min 386 406 424 441 433 425 416 4{5
Result min -90 -105 -73 -84 -62 -37 -11 18
Reserve bedn nin 3J2 213 100 35 -49 -111 -148 -159
Result nin -90 -105 -73 -84 -62 -37 -11 18
Reserve End nin 213 108 35 -49 -111 -148 -159 -141
:il
II':
t1
j:
ISO
100
50
"

a:
-60
-100
-150
2019 2020 202 1
=
2023 2024 2025 2026 2027 2028 2029 zro:l
-200
440 'ISO -162 473 484 496 5C6 5 17 527 5J1 546 S56
391 <115 429 447 463 48J 502 52 1 54 1 560 579
-93 -46 0 44 8 1 114 137 152 157 15< I .l() 116

,
al19 a>2O 2021 2022 2023 al24 2025 2026 2027 2028 al29 2000
440 450 462 473 4B3 493 503 513 522 532
0 0 0 0 1 3 4 5 5
440 450 462 473 484 496 506 517 527 537
374 388 402 418 435 45 471 490 500 528
11 11 11 11 11 1 12 12 12 13
7 5 2 0 0 0 0 0 0 0
391 404 415 429 447 463 483 502 521 541
49 47 46 44 37 3 24 15 6 -4
-141 -93 -46 0 44 81 114 137 152 157
49 47 46 44 37 32 24 15 6 -4
-93 -46 0 44 81 114 137 152 157 154
54 CO2
4
546 556
54 556
1 13
0 0
56() 579
-14 -23
154 140
-14 -23
140 116
Parameters (all amounts in ANG)
AQV barwfl1
.. "rna- 6.0tY
000'.. 0 ,00".
l"h-,:;.e " no DiWmIlM"\5 CN" nQJt
Extra parameter!!:
Other
Bert'lill rm:r 'nOflt1i
"'8
I 11:" '8' "OClfUSO IfV:
000-. AllDJai If'O'eay IrK" PP
An'lu::11 neJ'tJ::DI1!
'''''''
..Q.,)
,.,
,"""' "Ol", j ll1-" ,t Gl'lll""-llJ.
A, Itd'3 e.oBtl iSse-. $'lin '( .t.I
.. lIy..aM ER
A" O. h... , 00'. $ 1 m F\iHf'lU
n.III:""...." f1"d"drn C,;JIlt)l1Ut
"'''
;a Annu.U re(.a.!oe
""" '"
Adm Uc:st as '. eel'No' 1;1
-"115
",
l.,itllUa,li GBAfVOOO:!
"""
31 i f1lQIl1htybe<'lGf ltlOf 'l od!r
" 11 <l
..".

.:lJ I'I r;s
i.LJ'lh,ll l l:er P {!11!:'I['.(In
:)00' 1+'OI ? ',1''k11 '1 IJf " "'.U
200
'"
'"
..loO:t ..1jll
1 1)0'. Jl
'"
...01 2
, 00' .8
'"
:"013
.-011 ;1
-"
;,:Clu
lO2.2S1.01 7 ,;
'"
:';U t5
J 000 (00 ,0
" 2 :)Q"'. I IS
,
0"" 'J ,s :011'1
.:.; y; :Ole
,.
H
=
m20
" "
.:02 1


OZ
A""erve aMer 5 yr5 In min: llt
Rourv. ancr 10 yrs In mIn: 16
""'.
Reserve 15 ytS In min: 117 "?' :t.I12'
RC$er'tle ,lIler 20 yrs in min: 116 .t2d :'-02!t
-'--'"
.'\l2g
.0l0
F. . lu Ill C> IItUUI
i. Art II'! [hili
J
Joo-,
!(O
LtC"'" ..
.1(.0"'.
IV.

!r.
c.o-.
:"oc",
r
. cr...
.'fI "
n ...
'Nr,
.' 00"
200
:00-.
2",,',
:1X1"
If' t op:' > Income r.,itH- IS pas \la 2012
Ullkeringen. premies en 11<'1111<11 oi lkering6gereehllgden 11ln g8Svnchroni 5iJerd
IIlel aelueht SVB el lf.'11 20 11 dnweorrtoclt""'ac lor ;
Yeer
Het dekkingsplan levert een negatief resultaat (reserve) van NAf ill miljoen in 2015, en
van NAf 46 miljoen op een termijn van 10 jaar en een overschot van NAf 116 miljoen in
20 jam. Conform de actuariele prognose is het fonds op lange termijn (vanaf 2022) dus
solvabel maar op korte termijn (tot 2022) financieel-economisch gezien, niet gezond.
Om de eerste peri ode te overbruggen is het plan om een gezamenlijk schommelfonds te
creeren door de financiele koppeling van sociale verzekeringen als de AOY, de
basisverzekering en de Algemene Yerzekering Bijzondere Ziektekosten (A YBZ).
Eventuele tekorten in een fonds kunnen worden gecompenseerd met eventuele
overschotten uit een ander fonds of de andere fondsen. Indien er een tekort ontstaat in
een der schommelfondsen dan kan dit gefinancierd worden uit het andere
schommelfonds. Hiermee gaat de garantiestelling voor tekorten per individueel fonds
over op tekorten van de gezamenlijke fondsen.
Het dekkingsplan is gebaseerd op de volgende uitgangspunten:
Het volledige ouderdomspensioen geldt bij een pensioengerechtigde leeftijd van
65 jaar en is, conform de huidige situatie, pro rata opgebouwd;
De overgangsregeling start op 1 maart 2013, personen die per 1 maart 2013, 59
jaar en ouder zijn, hebben met 60 jaar recht op het ouderdomspensioen en
personen die 56 jaar en jonger zijn, hebben met 65 jaar recht op het volledige
ouderdomspensioen (pro rata). Yoor personen van 57 en 58 jaar wordt de
mogelijkheid geschapen hun recht op het ouderdomspensioen uit te oefenen op
een leeftijd varierend van 60 tot 65 jaar. Yoor elk jaar eerder dan 65 jaar, wordt
daarbij een permanente korting op het ouderdomspensioen van 6% toegepast;
Het volledige ouderdomspensioen bedraagt voor het jaar 2013 NAf 862,00 per
maand plus kerstbonus;
De in het model toegepaste indexering is gelijk aan de nominale economische
groei van 3% minus 2% ofwei voorwaardelijk aan de reete economische groei;
De premie wordt per 1 maart 2013 verhoogd met 2% van 13% naar 15%;
De premiegrens gaat van NAf 93.000 naar NAf 100.000 per jaar;
De premiegrondslag betreft het belastbaar inkomen (werkelijke cijfers);
De gemiddelde stijging in inkomen per persoon per jaar is 2,6%;
De startreserve bedraagt NAf 302 min.;
De uitvoeringskosten zijn NAf 9 min. per jaar.
Ten aanzien van de noodzaak tot het treffen van drastische maatregelen wordt verwezen
naar de onderliggende tabel. Dit betreft het scenario op basis van het rekenmodel waarin
bij ongewijzigd beleid, het AOY -fonds verzeild zal raken.
In onderstaande tabellen wordt weergegeven hoe de situatie van het AOY -fonds zal zijn
bij ongewijzigd beleid. De noodzaak tot het invoeren van drastische maatregelen doet
zich rechtvaardigen als duidelijk wordt dat na 5 jaar de startreserve van ruim NAf 300
min. omgeslagen wordt in een tekort van NAf 372 min. In 10 jaar is het tekort
toegenomen tot NAf 1,7 miljard. Na 20 jaar is het tekort NAt" 7,6 miljard.
7
P3rame lotS (311 am ount;, ,n ANG)
AO'ibMt.-/,I______ 0",'''.::":...___ '
, -
''.( 1
... . r:
;.::,.c
... I "rtf I I
l.!' II.

,LoU l.j)
r.:. 1", . 'I."IoI;t 1,0'"
( .)J.
I.',,:..,'
( 1)
IJ
,.j .. ,
f, '):r'
1,'")
.n... Y' "f 'plI nl'"
.l/': I::f t (' y fr; In I"'Iln: ",.
:'J""

Il ..." ....ft ... ' .! 'l' . ' ... ..... In .
1.,,:1. I.er'ft 1'(; 'fU 11'1 mI n:
r ." I
0 ") ' I
' -Idl' "' . "1(: ''''''''''''' q
C.lI'tm'tll l!n I.I flkot-rm"l :'Qere-_<f1 t1q.d l:H\ ;:111 qc: -:)....chr!l n rSN'ra
1... .. ... . . : )
1(00
1\00
600
-J!]OO
[ f III i I I
2011 aJ12 13lIJ 01 01 ;[lIS 2018 0017 20 18 2019 2Ct2O 2021 .:nn 2023 m24 202S 2126 'i'IJZ'1 2028 :n29 4m
r 231 I Z95 2c;e n 313 J1iJ 331 '3J7 :344 '151 '\5 7 3&; 37'0 m l!J5 300 .u.n I G
W .Q -QB 452 "8:' 513 s.c8 :387 S1"/ lU'1 7l" 7!l1 ell) 675 m 'Wl 1.Cl'W' I ' 13
_...., 2\)4 '" -<3 ,ge.172. -m -00:'
'Ie"
Year Scale 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 2019 2020 2021 2022 2023 2024 2025 2026 2027 2028 2029 2030
Premiums min 279 286 292 293 3a3 313 319 331 337 344 351 357 37e 377 39 400
In \rest min 96 300 0 o o o o o o o o c o o o o o
Incorre min 288 292 295 293 300 313 319 325 331 337 344 351 357 364 37U 377 385 393 400 400
Bemefits min 377 397 41 9 440 463 485 509 536 563 592 622 653 684 716 74S 779 007 835
AcI'nin Cosl mm 9 9 9 10 10 10 10 10 11 11 11 11 11 12 12 12 13 13
In\rest Q,st min 0 0 0 2 10 19 29 40 53 68 85 1((3 124 147 17 201 232 265 :ll1 340
Cost min 386 406 428 452 482 513 548 587 671 718 767 819 875 933 992 1,052 1,113 1,180 1,246
Result min -00 -114 -133 -153 -177 -201 -229 -262 -296 -334 -374 -416 -462 -512 -563 -f1 -720 -779 -838
Reserve ba:lin min 302 204 90 -43 -1 00 -372 -573 -002 -1 064 -1 360 -1 693 -2067 -2483 -345 -4020 4 635 -530..1
min -00 -11 4 -133 -153 -177 -201 229 -262 -296 -344 -374 -416 -462 -512 -56< -615 -007 -72C -779 -frn
Reserve erd min 204 90 -43 -100 -372 -573 -802 -1 ,064 -1 .360 -1 ,693 -2,ffi7 -2,483 -2,946 -3,457 -4.02C -4,635 -5.:ll2 -6022 -6,002 -7.640
8
D. Advies van de Sociaal Economische Raad
De Sociaal Economische Raad (SER) heeft d.d. 10 december 2012, genummerd
268/20 12-SER, advies uitgebracht.
De regering he eft kennis genomen van het bovenvennelde advies en wenst als voIgt te
reageren.
[n genoemd advies meldt de SER dat een structurele oplossing van de
financieringsproblematiek van de Algemene Ouderdomsverzekering dient te voorzien in
maatregelen gericht op:
het realiseren van bestendige aanzienlUke economische groei, en
een fundamentele hervorming van het huidige pensioenstelsel.
De regering is als geen ander bewust dat een economische groei een belangrijke
randvoorwaarde is voor het mede in stand houden van een ouderdomsvoorziening.
Economische groei is echter essentieel onderwerp van een andere aard dat in het
regeringsbeleid zal worden meegenomen.
Verder heeft de SER het in zijn advies over de vraag of het vertrouwensbeginsel niet
geschaad wordt bij het in werkingtreden van de verhoogde leeftUd per 1 januari 2013
voor verzekerden die dan 59 jaar oud zUn. De regering is dezelfde mening toegedaan en
heeft hen recht toegekend op ouderdomspensioen met 60 jaar. Gelet op de situatie van
het AOV-fonds heeft de regering het noodzakelUk geacht om de overgangsperiode
korter te maken dan de oorspronkelUke overgangsperiode van 5 jaar.
Voor wat betreft het opnemen van een premiedifferentiatie over inkomens boven de
premie-inkomensgrens kan de regering zich voorstellen dat deze maatregel als
onrechtvaardigd wordt ervaren. De regering heeft ervoor gekozen om bredere schouders
meer te laten dragen, het additioneel laten bijdragen met een extra premie van 1 % is een
invulling van deze keuze. De hllidige situatie van het AOV-fonds he eft ertoe geleid dat
er naast verhoging van de premie-inkomensgrens, ook deze maatregel werd genomen.
Met referte aan de discrepantie in aantallen pensioengerechtigden die het CBS aangeeft
(25.992) en de volgens het Jaarverslag van de SVB (46.035) aangemerkte AOV
pensioengerechtigden en de in het buitenland woonachtenden (14.000) zal de regering
de SVB verzoeken een onderzoek hiemaar te velTichten zodat het voor iedereen
dllidelijk wordt hoe groot het aantal AOV-gerechtigden die aanspraak maken op het
AOV-fonds is.
De SER waarschuwt voor een pensioentekort die bij veel werknemers dreigt te ontstaan
door verhoging van de AOV-gerechtigde leeftijd omdat een aantal
bedrijfspensioenregelingen de leeftijd van 60 jaar als pensioenleeftijd hanteren.
De regering zal in dit verband na Jaten gaan wat het effect hiervan is in het licht van de
instroom van jongere krachten in het arbeidsproces en het langer in dienst hOllden van
olldere, vaak ook dllurdere krachten. Het overbruggen van maximaal 5 jaar door een
werknemer die thans een werknemerspensioen, zal in kaart moeten worden gebracht.
9
In zUn advies heeft de SER het verder over het Algemeen Werknemerspensioen dat de
overheid voomemens is in te voeren waar werknemers samen met de werkgevers door
opbouw van een kapitaalgedekt algemeen aanvullend pensioen dat aangevuld met het
Aigemene Ouderdomspensioen, op den duur in het bestaansminimum zal moeten
voorzien. De SER merkt hier op dat het kapitaalgedekt algemeen aanvullend pensioen
slechts een deel van de bevolking, het deel dat in dienstverband werkzaam is, ten goede
komt. Deze constatering van de SER is juist, het werknemerspensioen kan aileen maar
betrekking hebben op werknemers in dienstverband. Voor de regering geldt dat deze
groep van de bevolking door juist een pensioen af te sluiten tijdens hun werkzame jaren,
de regering op den duur ontlast van de eventueel te verlenen additionele sociale
voorzieningen. Deze groep zal te zijner tijd zelf in staat zUn om volledig in hun
behoeften te voorzien. Het te bepalen flankerend beleid zal dan aileen bestemd zUn voor
de gepensioneerden die slechts atbankeJijk zijn van een OAV -pensioen. De regering
denkt hierbU aan het verlenen van hulp bij het bekostigen van electrakosten voor de
minima. Of het vervangen van een koelkast bij de on- en minvermogenden. De
gepensioneerden die naast het wettelijke pensioen ook van een werknemerspensioen
genieten, zullen dan niet in aanmerking komen voor bUstand uit de sociale
voorzieningen. Op deze manier wordt ook bijgedragen aan de besparingsdoelstelling ..
De SER behandelt in zijn ad vies verder het behoud van de koopkracht als er ge'indexeerd
wordt bij reele groei van de economie. Anders dan de afgelopen 10 jaren zal de
koopkracht van de AOV -gepensioneerde, gebaseerd op de voorgestelde maatregel om
het pensioenbedrag te koppelen aan reele groei, verminderd worden. Het uitgaan van een
economische groei van 3% lOU volgens de SER te positief zUn, gelet op de groei van de
voorgaande jaren. Het prognosticeren van de economische groet is niet gekoppeld aan de
in het veri eden gehaalde groei maar gebaseerd op het beleid dat de regering in de
toekomst zal uitvoeren ter bevorderen van de economische groei. De regering
onderschrijft in deze de meermalen opgemaakte opmerking van de SER dat gewerkt
moet worden aan de economische groel ter mede bekostigen van de
ouderdomsvoorziening.
De SER verwUst verder naar de verhoging van de premie die door de werkgever
gedragen zal worden. Deze verhoging zal naar verwachting als gevolg kunnen hebben
dat uiteindelijk de werkloosheid zal toenemen. Dit vanwege de te hoge loonkosten. Er
dienen volgens de SER flankerende maatregelen te worden genomen gericht op het
verbeteren van de arbeidsproductiviteit en het investeringsklimaat ten vinde een
duurzame economische groei en een groei van de werkgelegenheid te realiseren. De
regering onderschrijft de noodzaak om een analyse te doen en een onderzoek te doen
verrichten naar de te nemen maatregelen die zullen moeten leiden tot een duurzame
economische groei en behoud en groei van werkgelegenheid.
Naar het oOl'deel van de SER vormt de in onderhavige ontwerp-Iandsverordening
opgenomen regeling met betrekking tot de jaarlijkse aanpassing van de hoogte van de
AOV, op middellange termUn, een aanzienlUk risico. De SER vraagt zich namelUk af
hoelang geaccepteerd zal worden dat AOV gerechtigden met uitsluitend AOV of met
AOV en een klein aanvullend pensioen mogelijk jaarlijks qua koopkracht er op achteruit
10
wilen gaan en moeten zien rond te komen van een inkomen onder de armoedegrens. De
regering onderschrijft deze stelling van de SER. Het is ook om deze redenen dat de door
de SER voorgestelde maatregelen niet zonder meer overgenomen kllnnen worden. De
kerstbonus en de autonome verhoging worden inmiddels als vaste inkomsten gezien
door de AOV-gepensioneerden. Het is v ~ ~ r de regering enerzijds een lIitdaging om te
voorkomen dat AOV-gepensioneerden van een inkomen beneden de armoedegrens zich
staande moeten hOllden in een steeds duurdere maatschappU en om anderszijds van een
goede ouderdomsvoorziening duurzaam in stand te houden. De regering zal vaste
afspraken moeten maken om een bepaald inkomen v ~ ~ r de AOV-gerechtigden te
garanderen ongeacht de inflatie.
De regering zal, ter voldoening aan het verzoek van de SER onderzoek doen verrichten
naar de volgende punten:
de effecten van de verhoging van de pensioen leeftiid van 60 jaar naar 65 iaar
het pensioentekort dat er v ~ ~ r vee I werknemers dreigt te ontstaan door
verhoging van de AOV-gerechtigde leeftijd.
het effect van 1 % additionele premie v ~ ~ r inkomens boven de inkomengrens
een analyse en berekening van het effect op de koopkracht voor de
verschillende inkomensgroepen van de voorgestelde verhoging van de
premie- inkomensgrens
De SER geeft de overheid ten slotte de volgende maatregelen in overweging namelijk:
a. het toepassen van een algemene korting op het AOV-pensioen;
b. het afschaffen van de kerstuitkering; en
c. het invoeren van een buitenlandkolting.
Geen van deze drie maatregelen kunnen zonder meer overgenomen worden omdat de
overheid jllist, ondanks de financiele situatie van het AOV-fonds, tenminste de huidige
hoogte van het AOV-pensioen wil garanderen om te voorkomen dat de AOV
pensioengerechtigden beneden de armoedegrens geraken. Het vertrollwensbeginsel
garandeertjllist dat de burger mag vertrollwen dat hij tenminste beholldt wat hU al heeft.
Het mag de burger niet tegengeworpen worden dat de geprojekteerde economische groei
niet worden gerealiseerd.
E. Advies van de Raad van Advies
De Raad van Advies heeft d.d. 23 januari 2013 advies, gekenmerkt R v A no. RA/40-12
LV lIitgebracht.
Allereerst wenst de regering te melden dat de regering rekening heeft gehouden met de
op- en aanmerkingen vervat in het ad vies van de Raad van Advies en dat de regering
waar noodzakelijk de ontwerp-Iandsverordening en de memorie van toelichting in
navolging van genoemd advies heeft aangepast.
De Raad van Advies, erkennende de noodlUdende positie van het AOV-fonds, merkt in
het algemeen deel op dat de regering de in te voeren maatregelen goed dient af te wegen
en bedacht dient te zijn op de neveneffecten van genoemde maatregelen. De regering
dient naar het oordeel van de Raad de te nemen maatregelen gedegen te onderbouwen
II
rekening houdende met het maatschappelijke draagvlak. In paragraaf II van zijn advies
meldt de Raad dat de regering aandacht moet besteden aan de onderbouwing van de
noodzaak om de voorgestelde maatregelen in te voeren.
De regering meldt dat het in deze gaat om een proces van adviesvorming over langere
periode waarin vele belanghebbenden invloed hebben gehad op de uiteindelijke
ontwerp-Iandsverordening. Vele scenario's zijn de revue gepasseerd. Zoals de RvA zelf
constateert zijn vele sociaaleconomische en maatschappelijke wensen afgeketst op de
financiele haalbaarheid daarvan. Het is de regering ondoenlijk gebleken om aile
varianten die zijn behandeld tijdens het proces te vermelden. Mede door de benodigde
tijd om tot besluitvorming te komen, hebben uiteindelijk de financiele beperkingen de
doorslag gegeven.
De regering heeft ter vergroting van het maatschappelijke draagvlak met de
verschillende groepen in de maatschappij gesproken. Zo werd er in april 2012 een
bespreking gehouden met vertegenwoordigers van de ouderen. Ook is er in het kader
van Nationaal Dialoog in de Kolaborativo in een plenaire zitting d.d. 8 december 2012
aandacht besteed aan het pensioenstelsel waarbij het voorstel van de regering
inhoudende de verhoging van de algemene pensioengerechtigde Ieeftijd werd besproken.
Actuariele berekeningen hebben uitgewezen dat de situatie zodanig gesteld is, dat een
gefaseerde verhoging geen materieel effect zal hebben op de positie van het fonds. De
huidige situatie is zodanig dat de optie van een gefaseerde verhoging achterhaald is. 8ij
ongewijzigd beleid zullen de reserves van het AOV-fonds vanaf augustus 2013 volledig
uitgeput zijn.
De Raad is voorts van mening dat de noodzaak voor een permanente korting van 6% op
het pensioen met een actuariete berekening moet worden toegelicht. De korting van 6%
is dermate drastisch dat de verzekerde bijna gedwongen wordt om niet van de keuze
mogelijkheid gebruik te maken. De regering is zich ervan bewust dat in een geval als het
onderhavige waar de verzekerde zich v ~ ~ r een keuze als deze bevindt, dat de verzekerde
mogelijk geen gebruik zal rna ken van de aangeboden mogelijkheid om met een leeftijd
jonger dan 65 jaar AOV-gerechtigd te worden.
De Raad is van oordeel dat minder zware altematieven besproken moeten worden. De
regering werd genoodzaakt om deze maatregel te treffen gelet op de ernst van de
financieJe positie van het AOV-fonds en de gevolgen hiervan voor de landsbegroting.
Ten aanzien van de cumulatieve korting van 6% per jaar voor degenen van 58 en 57 die
eerder hun recht op het AOV-pensioen willen doen gelden, kan opgemerkt worden dat er
in elk pensioensysteem een balans bestaat tussen de actieve (45 jaar) en
pensioentrekkende- periode (gemiddeld 20 jaar).
Het is op basis van een actuarieJe berekening dat vastgesteld wordt dat elk jaar
vervroegd uittreden daarbij 6% korting oplevert. De keuze van de regering houdt
verb and met de thans aanwezige randvoorwaarden. Een meer flexiebele toepassing van
het kortingspercentage of een lager percentage zal de financieJe positie verergeren en
daarmee ook de noodzaak om nog stringente maatregelen te nemen.
12
De cons tate ring dat de korting dermate groot is dat het gebruik daarvan beperkt zal zijn
correspondeert met de uitgangspunten van het ontwerp waarin mensen worden
gestimuleerd om door te werken.
Bij het aangeven dat de vergrijzing een van de belangrijkste oorzaken is voor de
aanhoudende tekorten van het AOV-fonds, is de Raad van oordeel dat de regering, bij
het aandragen van mogelijke oplossingen vooraf in kaart moet brengen wat de effecten
van de verhoging van de leeftijd wilen zijn.
De regering heeft deze effecten van de invoering van de vOOlhand zijnde wijzigingen in
de Landsverordening Algemene Ouderdomsverzekering in kaart gebracht in de
navolgende tabel.
De financiele effecten van de hervorming binnen de AOV per (inkomens)groep op
grond van een lineaire berekening:
AOV Koopkrachteffect Opmerking
- werknemers met
inkomen
S NAF. 1000:
geen verandering nihil
- ambtenaren met
inkomen
> NAF. 1000:
loongrens stijgt
van NAf
93.000,00 naar
NAf 100.000,00
lichte daling
- werknemers met
inkomen
> NAF. lOOO:
loongrens stijgt
van NAf
93.000,00 naar
NAf lOO.OOO,OO
lichte daling
- gepens. met
inkomen
S NAF. 1000:
geen verandering nihil
- gepens. met
inkomen
> NAF. lOOO:
loongrens stijgt
van NAf
93.000,00 naar
NAf lOO.OOO,OO
lichte daling
werkgevers Extra premie 2% lasten stijgen
met 2%
Vanwege de lastenverzwaring - voor zowel werknemer als werkgever - kan de
negatieve economische spiraal worden versterkt waardoor de krimp hoger kan uitvallen
dan momenteel van uit wordt gegaan. Anderzijds kan de economische krimp samen gaan
met verbetering van de situatie op de lopende rekening van de betal ingsbalans.
13
Als alternatieven draagt de Raad van Advies aan om de kerstbonus tijdelijk af te
schaffen. De regering heeft dit alternatief overwogen, maar heeft gelet op de financiele
situaties van de AOV-pensioengerechtigden besloten om de kerstbonus te handhaven
aangezien het uitgangspunt van de toekomstige, duurzame oudedagsvoorziening is dat
iedereen een "bestaansminimum" heeft, waarbij dus het verlagen van de huidige, relatief
lage uitkering maatschappelijk niet aanvaardbaar is.
De regering heeft ook in het proces overwogen om de kerstbonus niet uit te keren aan
pensioengerechtigden die in het buitenland wonen doch gelet op het geJijkheidsbeginsel
wordt dit niet wenselijk geacht.
Het gelijkheidsbeginsel leidt er toe dat geen onderscheid gemaakt kan worden tussen de
gerechtigden bij het uitkeren van een kerstbonus, zodat de regering genoodzaakt is om
aan aile AOV-pensioengerechtigden de kerstbonus uit te keren.
De Raad adviseert verder om de definitie van "verzekerde" en het daaraan gekoppelde
recht te herzien en de controle op de premieafdracht te intensiveren. Evenals de Raad is
de regering van mening dat een exercitie dient plaats te vinden om de premie
opbrengsten te maximaliseren.
Naast de voorgestelde wijzigingen zal de regering het daarheen leiden dat de naleving
landsverordeningen stringenter worden gecontroleerd en gehandhaafd. Volgens de SYB
wordt een compliance van 80% benaderd. Verhogen van de compliance neemt zijn tijd
en het resultaat is niet direct te kwantificeren. Voor het efficientere heffen en innen van
de premies is bij de Belastingdienst aanvang gemaakt met de eerste opzet.
Als laatste alternatief draagt de Raad van Advies aan om net als in andere landen de
mogelijkheid te creeren waar de burger zelf eigen toekomstig inkomen helpt scheppen.
De regering is bereid de mogelijkheid te onderzoeken om fiscale faciliteiten te
introduceren waarbij de burger gestimuleerd word om zelf voor ZIJn
ouderdomsvoorziening te zorgen.
Ten aanzien van deze derde peiler (pensioenregeling op individuele basis) is de regering
de mogelijkheid aan het onderzoeken om de fiscale aftrekbaarheid te verhogen. Deze is
momenteel NAf 1.000,00 per jaar en daarmee onvoldoende om het sparen te bevorderen.
De regering kan thans echter wei aangeven dat hij voornemens is het verplichte
werknemerspensioen (als tweede peiler) in te voeren waarbij de werknemer en zijn
werkgever samen voor een pensioen sparen. Hiermee wordt de druk op het AOV
pensioen als eerste pensioen peiler verminderd. Door een verplicht aanvullend
werknemers pensioen te introduceren; wordt het voor de pensioengerechtigden
eenvoudiger om het bestaansminimum te halen.
14
In de paragraaf IV, het sociaal-economisch en maatschappelijk aspect en enkele
neveneffecten, meldt de Raad van Advies dat de voorgestelde maatregelen naast de
verhoging van de premie opbrengsten en de verlaging van de uitgaven van het AOV
fonds ook sociaal-economische effect zullen hebben alsmede maatschappelUk en
emotionele effecten kurmen hebben op het welzUn van de verzekerden. De Raad doe It
hier op de groep die al zicht heeft op pensionering en zich nu gedwongen voelt om door
te blUven werken. Motivatie en minder productiviteit zouden kunnen leiden tot extra last
voor de werkgever.
In de opzet van flankerend beleid binnen het Ministerie SOAW, worden de volgende
onderwerpen geanalyseerd en van voorstellen voorzien:
flexibiliseren van uittreden incl. de mogelUkheid van gefaseerd afbouwen;
arbeidsparticipatie ouderen;
kleinschalig wonen waarbij "economy of scales" leidt tot hoger welzijn en lagere
kosten.
In het duurzame systeem van de oudedagsvoorziening is de regering van mening dat
anders dient te worden aangekeken naar de arbeidsmarkt. Ouderen bouwen af en
jongeren bouwen op. De rol van de oudere wordt het coachen van jongeren, het
overdragen van kennis en vaardigheden.
Gezien het grote aantal werknemers met onvoldoende opgebouwd pensioen, dat
vanwege de huidige ontslagregelingen met 60 jaar moet uittreden en daarmee onder de
armoedegens vallen, heeft de regering stappen he eft ondernomen om op korte termUn
een ontwerp ter introductie van een Verplicht Basispensioen voor werknemers ter
discussie te presenteren aan de sociale partners .
. Natuurlijk dient aandacht te worden geschonken aan de rol van ouderen in het
werkproces en werkgevers zullen gestimuleerd moeten worden om nog, waar mogelijk,
in ouderen te investeren.
Het is evident dat er slechts een oplossing is voor de handhaving van ons sociale stelsel
en dat is de economische groei. Het flankerend beleid richt zich daarom zowel op het
verhogen van de arbeidsparticipatie van ouderen als het beheersbaar houden van de
kosten van levensonderhoud. Er dient synergie plaats te vinden tussen de
verantwoordelijke ministeries voor wat betreft de economische groei en de nodige
afstemming van de activiteiten ten aanzien van de arbeidsparticipatie op diensten die
moeten worden geleverd.
Naast het flakerend beleid, gericht op de sociaal zwakkeren in de maatschappU is de
regering ook voornemens om instrumenten te introduceren om de economie te
stimuleren, zowel in de fiscale sfeer als op andere gebieden, bijvoorbeeld in het
stimulerenJopzetten van een efficientere vergunningenstelsel.
In de subparagraaf "Enkele neveneffecten" vraagt de Raad van Advies speciale aandacht
van de regering voor de groep ambtenaren die gebuik hebben gemaakt van de VUT
regeling. Deze groep kan mogelijk in problemen raken wanneer de 60-jarige leeftUd
wordt bereikt. De regering onderkent dat er een "gat" kan vallen voor deze groep maar is
voornemens maatregelen ter verhoging van de uittreedleeftijd van ambtenaren te treffen.
IS
Bij de hervorming van de ambtenaren pensioenregeling zal rekening worden gehollden
met dit aspect en zal de VUT-regel ing, waar nod ig, aangepast worden.
Voorts vraagt de Raad van Advies aandacht van de regering voor de gevolgen van de
ontwerp-Iandsverordening voor bedrijfspensioenen, waarbij met een franchise rekening
wordt gehollden met het recht op AOV -pensioen op 60-jarige leeftijd. De Raad van
Advies voorziet ook dat een ontwrichting plaats zou kllnnen vinden in de individllele
bedrijven aangezien het pensioen leeftijd bij de bedrijfspensioenen veelal 62 jaar is en
waarschijnlijk ook naar 65 jaar zal moeten worden verhoogd.
In het voorstel van het Verplicht Basispensioen (tweede peiter, bedrijfspensioenen),
waarvan de pensioengerechtigde leeftijd ook 65 jaar is, wordt aanbevolen de franchise
niet toe te pass en zodat mensen met lage inkomens en late instappers, nog voldoende
kllnnen opbouwen. De regering kan voorts melden dat particlilieren verzekeraars en
pensioenfondsen zich momenteel beraden over de noodzakelijke aanpassingen in hun
b e d r ~ j fs pens ioenen.
In paragraaf V "Overige inhoudelijke opmerkingen" van zijn advies merkt de Raad op
dat het de Raad niet dllidelijk is hoe de regering het percentage van de reele
economische groei berekent en adviseert de regering het voorgestelde in het ontwerp te
heroverwegen.
De regering heeft ervoor geopteerd om de indexatie te koppelen aan de reele
economische groei om te voorkomen dat het fonds op korte termijn wederom een tekort
dreigt te hebben. Ais de llitkeringen sneller groeien dan de inkomsten, ontstaat een
dergelijke sitllatie wat niet wenselijk is voor het fonds.
In het flankerende beleid worden voor mensen met een inkomen tot NAf 1.000,00 per
maand extra regelingen getroffen zoals de vergoeding van brillen en tandartskosten. Ten
aanzien van de categorie NAf 1.000,00 tot NAf 1.500,00 per maand wordt, op maat, een
zogenaamde "gliding scale" toegepast om de haalbare, individllele lastendruk vast te
stellen.
Ten aanzien van het voorgestelde om de premie-inkomensgrens te verhogen tot NAf.
100.000,00 merkt de Raad op dat de opbrengsten van een extra premie van 1 % relatief
gezien niet vee I zal opbrengen voor het AOV -fonds. De Raad adviseert de regering om
de invoering van de extra 1% premie te heroverwegen. Het invoeren van genoemde
extra premie kan tot wanverhollding leiden tllssen de te beta len premie en de lIit het
AOV -fonds te genieten uitkering .
Uit het oogpllnt van de solidariteit wordt het percentagesysteem gehanteerd. waardoor
bereikt wordt dat de "bredere schollders" meer bijdragen. Het additioneel heffen van een
extra premie van 1% is een andere vorm waarmee invlllling wordt gegeven aan het
principe dat bredere schollders meer bijdragen.
De Raad van Advies vermeldt verder in het advies dat de overgangsperiode zeer kort is
en dat aileen personen die bij de inwerkingtreding van de onderhavige ontwerp
16
landsverordening S9 jaar oud zijn, bij hun 60-jarige leeftijd aanspraak hebben op het
AOV-pensioen. De regering onderkent dat personen die thans jonger zijn dan S9
oprechte verwachtingen kunnen hebben en uitzicht naar een AOV-pensioen op hun 60
jarige leeftijd. Echter, het kan thans al s bekend worden verondersteld dat - net al s overal
ter wereld- vergrijzing en de financiele situatie van het land noodzaken om bepaalde
impopulaire maatregelen te nemen. De regering is zich van bewust dat bij het
vaststellen van een overgangsregeling de maatregel zo min mogelijk nadelig moet zijn
voor de betrokkenen. In het onderhavige geval dient de regering als bewaker van het
algemeen belang erop toezien dat er een AOV-fonds bestaat in de toekomst waaruit een
AOV-pensioen kan worden uitgekeerd aan personen die aanspraak maken op het AOV
pensioen. Een gefaseerde invoering van de verhoging van de AOV-leeftijd is daarom,
gezien het bovenstaande, op korte termijn niet betaalbaar.
De Minister van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn,
17
STATEN VAN CURACAO
Ontv.: 13 FEB. 2013
No.:
Aan Zijne Excellentie
de Gouverneur van Cura<;ao
Fort Amsterdam 1
Cura<;ao
RvA no. RA140-12-LV
Onderwerp: Ontwerplandsverordening tot wijziging van de Landsverordening Aigemene
Ouderdomsverzekering en de Landsverordening Aigemene Weduwen en
wezenverzekering
(zaaknummers 2011/95497,2011/098495,201217826 en 2012/91027)
Advies: Met verwijzing naar uw spoedadviesverzoek d.d. 18 december 2012 om het
oordeel van de Raad van Advies inzake bovengenoemd onderwerp en de
behandeling hiervan in de vergaderingen van de Raad van Advies d.d. 21
januari 2013 en 30 januari 2013, bericht de Raad u als voigt.
Bestudering van het onderhavige ontwerp en de bijbehorende memorie van
toelichting alsmede de overige bij het adviesverzoek gevoegde stukken geeft
de Raad aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen.
I. Aigemeen
Met de onderhavige ontwerplandsverordening (het ontwerp) wordt beoogd
het Ouderdomsfonds (het AOV-fonds), bedoeld in artikel 24 van de
Landsverordening Aigemene Ouderdomsverzekering (Lv AOV) solvabel te
maken en te houden. Daarbij strekt het ontwerp tot verhoging van de leeftijd
waarop het recht op uitkering ingevolge de Lv AOV ontstaat van 60 naar 65
jaar.
De Raad is zich bewust van de noodlijdende positie van het AOV-fonds en
ziet de noodzaak in om het fonds zo snel mogelijk weer solvabel te maken.
Daarvoor zijn maatregelen nodig waarvan bepaalde groepen nadeel zullen
ondervinden. Daardoor dient de overheid de in te voeren maatregelen goed
af te wegen en bedacht zijn op de neveneffecten van deze maatregelen.
Daarbij dient de overheid naar het oordeel van de Raad, weliswaar met haar
doel voor ogen en rekening houdende met de huidige financiele en sociaal
economische omstandigheden, toch te trachten bedoeld nadeel zoveel
mogelijk te minimaliseren of te verzachten .
Daarnaast dient, mede gelet op de impact van de voorgestelde maatregelen,
een gedegen onderbouwing te worden gegeven voor de gekozen
maatregelen waaraan niet valt te ontkomen om het nodige maatschappelijke
draagvlak te krijgen. De Raad zal in deze, waar mogelijk, een handreiking doen door
aanvullende of alternatieve oplossingen voor te stellen.
II. Maatschappelijk draagvlak
De Raad onderkent de noodzaak om het ouderdomsverzekeringsstelsel, opgenomen in de
Lv AOV (AOV-stelsel), te wijzigen. Over de jaren heen zijn verschillende onderzoeken
verricht die de noodzaak onderstrepen om dit nu zonder verder uitstel te doen. Hoe langer
daarmee gewacht wordt, hoe drastischer de ingreep zal moeten zijn.
De Raad gaat ervan uit dat bepaalde afwegingen bij de keuze van de regering voor de in het
ontwerp opgenomen maatregelen ten grondslag hebben gelegen. De Raad is echter van
oordeel dat de memorie van toelichting weinig zicht geeft op de noodzaak van drastische
maatregelen, de afwegingen die geleid hebben tot die maatregelen en daarom op veel
punten tekortschiet. Gezien de ingrijpende maatregelen die in het ontwerp worden
voorgesteld, adviseert de Raad in de memorie van toelichting bij het ontwerp meer aandacht
te besteden aan de onderbouwing van de noodzaak om juist de voorgestelde maatregelen
te nemen en aan te tonen dat er daadwerkelijk aanleiding is voor deze zware aanpak.
Daarbij stelt de Raad voor aandacht te besteden aan de huidige positie van het AOV-fonds
(hoe kritisch is de situatie) en enkele scenario's te belichten waaruit de regering uiteindelijk
een keuze heeft gemaakt. Daarnaast dienen de financiele, sociaal-economische en
maatschappelijke effecten van het ontwerp duidelijk in kaart te worden gebracht.
Door meer duidelijkheid in bovenbedoelde zin te verschaffen kan de noodzaak van het op
termijn solvabel maken van het AOV-fonds beter worden aangetoond en verwacht de Raad
een groter draagvlak voor het ontwerp.
De Raad adviseert de regering de memorie van toelichting dusdanig aan te passen dat deze
voor het breder publiek een meer verduidelijkend en informatief karakter krijgt. De Raad
denkt in dit verband onder meer aan:
1. De effecten van de verhoging van de AOV-/eeftijd en de overgangsregeling
In de memorie van toelichting wordt op pagina 7 gesteld dat het hanteren van een algemene
jongere (dan de thans voorgestelde 65 jaar) pensioengerechtigde leeftijd (AOV-Ieeftijd) als
gevolg zal hebben dat het AOV-fonds niet solvabel zal blijven. De verhoging van de AOV
leeftijd in een keer van 60 jaar naar 65 jaar zou volgens de memorie van toelichting moeten
bijdragen tot een verbetering van de financiele positie van het AOV-fonds.
In de memorie van toelichting is naar het oordeel van de Raad echter niet voldoende
cijfermatig onderbouwd wat het effect van die verhoging is op de financiEHe positie van het
AOV-fonds. De cijfermatige informatie en de grafiek op pagina 10 van de memorie van
toelichting worden onvoldoende onderbouwd en toegelicht en zijn zeer moeilijk leesbaar.
Bovendien valt uit de memorie van toelichting (pagina 8) op te maken dat deze
berekeningen in feite zijn gemaakt toen het de bedoeling was om de nieuwe regeling per 1
januari 2012 in werking te doen treden. De daaropvolgende stellingen ten aanzien van het
zogenaamde dekkingsplan sluiten naar het oordeel van de Raad daarom daar niet bij aan.
Evenmin wordt in de memorie van toelichting de mogelijkheid van een gefaseerde verhoging
van de AOV-Ieeftijd en een verhoging in een keer tegen elkaar afgezet om de behoefte aan
een dergelijke zware aanpak als in het ontwerp wordt voorgesteld, te ondersteunen en
wellicht meer acceptabel te maken. Daarbij zijn onder andere de huidige positie van het
AOV-fonds en de neveneffecten van een verhoging in een keer relevant om aan te kunnen
tonen of een gefaseerde verhoging al dan niet doeltreffend is, en of er niet tijdelijke
RvA no. RAl40-12-LV
2
maatregelen kunnen worden getroffen om de verhoging van de AOV-Ieeftijd geleidelijk over
een aantal jaren te doen plaatsvinden.
Voorts meent de Raad dat de noodzaak voor een permanente en cumulatieve korting van
6% per jaar voor degenen die eerder hun recht op AOV-pensioen willen doen gelden (artikel
II van het ontwerp), in de memorie van toelichting met een actuariele berekening moet
worden aangetoond. Daarbij dient naar het oordeel van de Raad ook te worden vermeld of
minder zware alternatieven al dan niet in ogenschouw zijn genomen. De in het ontwerp
gekozen korting is dermate drastisch dat de verzekerde in de praktijk veelal gedwongen zal
zijn om geen gebruik te maken van de mogelijkheid om eerder zijn recht op AOV-pensioen
te doen gelden.
2. De anderbauwing van het antwerp
In de memorie van toelichting wordt de vergrijzing genoemd als een van de belangrijkste
oorzaken voor de aanhoudende tekorten van het AOV-fonds. De regering ziet daarom, zo
blijkt uit de memorie van toelichting, de verhoging van de AOV-Ieeftijd als een belangrijke
maatregelom de gevolgen van de vergrijzing op het AOV-fonds op te vangen. De Raad is
echter van oordeel dat de regering bij het aandragen van mogelijke oplossingen vooraf
duidelijk in kaart moet brengen wat de effecten van de verhoging van de AOV-Ieeftijd zal
zijn.
In het onderhavige geval constateert de Raad dat de memorie van toelichting en andere bij
het adviesverzoek gevoegde stukken onvoldoende zicht geven op de premieopbrengsten,
uitgaven en administratiekosten van het AOV-fonds tot en met het jaar 2022, evenals van de
stand van de reserve van het fonds bij zowel ongewijzigd beleid en als gevolg van de
voorgestelde maatregelen. Zoals al gesteld, is de toelichting in de paragraaf "c. Financiele
consequentie" karig. moeilijk leesbaar en slecht onderbouwd.
De Raad adviseert de regering de memorie van toelichting aan te passen met medeneming
van het bovenstaande.
III. Alternatieven
a. Kerstbonus
Of schoon de Raad het belang van de zogenaamde kersibonus - met name voor
gepensioneerden die slechts het AOV-pensioen genieten - inziet. acht de Raad het be lang
van de sanering van het AOV-fonds in dit geval zeer groot. De Raad ziet dan ook als
mogelijkheid het tijdelijk afschaffen van de kerstbonus, bedoeld in de Lv AOV en de Lv
AWW in een periode die moet leiden naar een geleidelijke verhoging van de AOV-Ieeftijd
(zie daarvoor onderdeel "e . Artikel II, 1. Overgangsregeling. onder V" van dit advies) .
De Raad adviseert de regering het voorgaande in overweging te nemen.
b. De krinq van verzekerden
De Raad stelt de regering voor de definitie van ''verzekerde'' in de zin van de Lv AOV en het
daaraan ontleende recht op AOV-pensioen te plaatsen binnen het kader van de thans
geldende maatschappelijke opvattingen. Het kan naar het oordeel van de Raad zo zijn dat
die definitie en het daaraan gekoppelde recht niet meer passen binnen de huidige
maatschappelijke opvattingen hetgeen aanleiding kan zijn op de definitie van ''verzekerde''
met als gevolg ook het daaraan gekoppelde recht. te herzien.
RvA no. RAl40-12-LV
3
c. Controle en handhaving
De Raad is er van overtuigd dat een meer rigoureuze controle en hand having zullen leiden
tot meer premieopbrengsten voor het AOV-fonds.
De Raad adviseert de regering de controle op de afdracht van AOV-premie van verzekerden
respectievelijk de toeslag van werkgevers, zowel in het formele als in het informele circuit te
intensiveren.
d. Additionele faciliteiten
De Raad adviseert de regering tot slot de mogelijkheid te onderzoeken om op lange termijn
additionele fiscale faciliteiten te introduceren waarbij het voor de burger toegankelijker wordt
om ook zelf voor zijn ouderdomsvoorziening te zorgen, waardoor hij ook zelf zijn eigen
toekomstig inkomen helpt scheppen. Van dergelijke maatregelen zijn veel voorbeelden
bekend in andere landen.
IV. Het sociaal-economisch en maatschappelijk aspect en enkele neveneffecten
a. Het sociaal-economisch en maatschappelijk aspect
Belangrijk in het kader van de voorgestelde maatregelen zijn naar het oordeel van de Raad
niet aileen de extra premieopbrengsten en minder uitgaven voor het AOV-fonds die deze
met zich mee zullen brengen, maar ook het sociaal-economisch effect en het
maatschappelijk en emotioneel welzijn voor de verzekerden. De Raad denkt daarbij aan de
emotionele en financiele impact voor verzekerden die reeds in het zicht zijn van
pensionering en die zich daarop hebben verheugd en voorbereid. Het kan zijn dat deze
personen hun financiele planning als gevolg van de in te voeren maatregelen ineens
noodgedwongen moeten aanpassen.
Naar het oordeel van de Raad is het niet uitgesloten dat de motivatie van deze groep op het
werk zal afnemen. Aannemelijk is dat de productiviteit van deze groep zal dalen vanwege
meer ziektemelding (grijs verzuim). Voor de werkgever zal dat uiteraard een extra last zijn.
Ook de in het ontwerp voorgestelde verhoging van het geldende premiepercentage van 13%
tot 15% zal voor rekening van de werkgever komen .
Deze kostenverhoging voor de werkgever zou kunnen leiden tot een afname van de
werkgelegenheid. Minder werkgelegenheid heeft tot gevolg dat minder premieafdrachten
aan het AOV-fonds zullen plaatsvinden, waardoor het door de regering beoogde resultaat
niet zonder meer bereikt zal worden.
Het behoeft naar het oordeel van de Raad geen betoog dat flankerende
stimuleringsmaatregelen voor de economie in de tijd niet mogen achterlopen op de invoering
van de verhoogde kosten.
De Raad adviseert de regering aan te geven wat haar concreet flankerend beleid is om een
averechts effect van de onderhavige landsverordening op de economische ontwikkeling op
te vangen.
Een ander mogelijk effect van de verhoging van de AOV-Ieeftijd is volgens de Raad het
verslechteren van de positie van jonge werkzoekenden op de arbeidsmarkt omdat oudere
werknemers langer werkzaam zullen blijven.
De Raad adviseert de regering de mogelijke gevolgen van het ontwerp op de arbeidsmarkt,
met name voor wat betreft de werkgelegenheid voor jeugdige werkzoekenden, in kaart te
brengen met het doel om ook het vergrijzingseffect voor het AOV-fonds aan te tonen.
RvA no. RAl40-12-LV
4
De Raad is van oordeel dat dit reden te meer is voor de regering om de economie nog
krachtiger te stimuleren.
b. Enkele neveneffecten
1. Wegvallen van het vooruitzicht op inkomen
De Raad vraagt speciale aandacht van de regering voor de groep ambtenaren die gebruik
hebben gemaakt van de zogenaamde VUT-regeling. Door de verhoging van de AOV-Ieeftijd
tot 65 jaar zal deze groep, na het wegvallen van de VUT-uitkering bij het bereiken van de 60
jarige leeftijd, mogelijk in de problemen komen.
De Raad adviseert de regering onderzoek te doen naar het invoeren van een
overbruggingsregeling voor deze groep ambtenaren.
2. Franchise in bedrijfspensioenen
De Raad vraagt de aandacht van de regering voor de gevolgen van het ontwerp voor
bedrijfspensioenen, waarbij met een franchise rekening wordt gehouden met het recht op
een AOV-uitkering op 60-jarige leeftijd. Een hogere AOV-Ieeftijd brengt met zich mee dat
ook de (franchises ingebouwd in) bedrijfspensioenen aangepast en aan verzekerden
toegelicht zullen moeten worden waarmee enige tijd gemoeid zal zijn. Bovendien zal wellicht
ook de pensioenleeftijd bij bedrijfspensioenen moeten worden verhoogd van (veelal) 62 jaar
naar 65 jaar, waardoor de financiele en arbeidsplanning binnen individuele bedrijven
ontwricht zal worden. Ook voor deze aanpassing zal er tijd nodig zijn, terwijl met de
inwerkingtreding van het beoogde ontwerp daar geen rekening mee is gehouden.
V. Overige inhoudelijke opmerkingen
a. De AOV-Ieeftijd
Artikell, onderdeel A
In de artikelen, genoemd in artikell , onderdeel A, van het ontwerp wordt zoals voorgesteld in
laatstgenoemd artikel "60 jaar" vervangen door "65 jaar". In de artikelen 40, eerste en
tweede lid, en 41 , eerste en tweede lid, onderdelen a en c, van de Lv AOV komt niet de
leeftijd van 60 jaar maar de leeftijd van 65 jaar v ~ ~ r .
De Raad vraagt de aandacht van de regering voor het bovenstaande.
b. De indexatie van het AOV-pensioen aan de hand van reele economische groei
1. Methode voor aanpassing van het pensioenbedrag en de toeslag
In artikel I, onderdeel B, van het ontwerp (artikel 7, derde lid, van de Lv AOV), wordt
voorgesteld het pensioenbedrag niet automatisch met de gestegen kosten van
levensonderhoud (inflatie) te laten stijgen, maar aan de hand van de reele economische
groei (het verschil tussen de nominale economische groei en de inflatie). Aangezien
ingevolge artikel 7a, negende lid, van de Lv AOV, het bedrag van de toes lag op
overeenkomstige wijze als het pensioenbedrag wordt aangepast, heeft het voorgestelde ook
gevolgen voor de wijze van aanpassing van de toeslag. In artikel 7, negende lid, van de Lv
AOV is de aanpassing van de toeslag facultatief gesteld. Naar het oordeel van de Raad
dient deze aanpassing van de toeslag, zoals voorgeschreven ten aanzien van het
pensioenbedrag, niet facultatief te worden gesteld.
De Raad adviseert de regering het ontwerp met inachtneming van het bovenstaande aan te
passen.
RvA no. RAl40-12-LV
5
De Raad merkt voorts op dat de Lv AOV tot doel
1
heeft een voorziening te treffen voor
degenen die op grond van hun leeftijd niet meer in hun onderhoud kunnen voorzien en in
behoeftige omstandigheden komen te verkeren omdat zij tijdens hun actieve periode - door
welke oorzaak dan ook - niet zodanige maatregelen hebben kunnen treffen, dat zij een van
financiEHe zorgen vrije oude dag kunnen hebben. Het koppelen van de aanpassing van het
AOV-pensioen aan de reEHe economische groei zal naar het oordeel van de Raad leiden tot
achteruitgang van de koopkracht voor deze verzekerden.
De Raad adviseert de regering in de memorie van toelichting aan te geven waarom de
indexatie gekoppeld wordt aan een reele economische groei . Voor de verzekerden die
slechts het AOV-pensioen zullen gaan genieten, adviseert de Raad de regering flankerend
beleid ter zake in te voeren.
2. Het berekenen van het percentage van de reele economische groei
In artikel 7, derde lid, van de Lv AOV, zoals voorgesteld in artikel I, onderdeel B, van het
ontwerp wordt bepaald dat de aanpassing van het pensioenbedrag zal plaatsvinden op basis
van het percentage van de reele economische groei, voor de maand augustus daaraan
voorafgaande ten opzichte van het percentage van de reele economische groei voor de
maand augustus van het voorafgaande jaar.
Voor de Raad is niet duidelijk hoe de regering het percentage van de reele economische
groei berekent. Immers het Bruto Nationaal Product (BNP) wordt slechts een maal per jaar
berekend door de Centrale Bank van Curac;ao en Sint Maarten en het Centraal Bureau voor
de Statistiek (CBS). De juiste berekening van het BNP loopt overigens door de
noodzakelijke vergaring van gegevens ook een aantal maanden achter op het jaareinde.
Daarbij spelen verschillende factoren een rol. De Raad is van mening dat de maand
augustus hierdoor niet als peildatum kan worden vastgesteld.
De Raad adviseert de regering het voorgestelde in artikel I, onderdeel B, van het ontwerp te
heroverwegen.
c. Wijziging van de overgangsregeling (Artikel I, onderdelen A. H en I)
In de artikelen 40, eerste lid, en 41, eerste lid, van de Lv AOV wordt, zoals voorgesteld in
artikel I, onderdelen A, H en I, van het ontwerp "54
51e
levensjaar" telkens vervangen door
"59
51e
levensjaar" en "60 jaar" door "65 jaar" . In genoemde artikelen van de Lv AOV zijn
overgangsbepalingen opgenomen. Artikel 40, eerste lid, van de Lv AOV bijvoorbeeld, dat het
ontwerp beoogt te wijzigen gaat terug tot het tijdstip voor inwerkingtreden van artikel 5 van
de Lv AOV. Bedoelde overgangsregeling had tot doel het effect van de korting bedoeld in
artikel 8, eerste lid, van de Lv AOV te matigen voor bepaalde leeftijdsgroepen.
Uit de memorie van toelichting blijkt niet wat de regering voor ogen heeft met een wijziging
van de overgangsbepaling in bovenbedoelde zin. Een wijziging als voorgesteld in het
ontwerp heeft tot gevolg dat personen die reeds rechten hebben doen gelden op grond van
artikel 40, eerste lid, van de Lv AOV, achteraf gezien en in feite met terugwerkende kracht
zonder opgaaf van reden in hun recht worden beperkt. De Raad gaat ervan uit dat zulks niet
de bedoeling van de regering is.
De Raad adviseert de regering rekening houdende met het rechtszekerheidsbeginsel om
artikell, onderdelen A, H en I van het ontwerp, op bovenbedoeld punt aan te passen.
1 Pagina's 2 en 3 van de memorie van toelichting bij de ontwerplandsverordening Aigemene
Ouderdomsverzekering (Zitting 1959-1960).
RvA no. RAl40-12-LV
6
d. Premie-inkomensgrens (Artikel I. onderdeel F )
In artikel I, onderdeel F, van het ontwerp wordt voorgesteld de premie-inkomensgrens te
verhogen tot NAt. 100.000,=. De verzekerde die een inkomen geniet van meer dan NAf.
100.0000,= per jaar dient daarnaast een extra premie van 1 % over het meerdere bedrag af
te dragen. De Raad heeft echter twijfels over de effectiviteit van de voorgestelde extra
premie van 1 % voor de hogere inkomensgroepen. De Raad heeft immers uit resultaten van
steekproeven die door het CBS zijn uitgevoerd over "werkenden naar inkomensverdeling"
kunnen opmaken dat maar 4,57% van de werkende bevolking meer dan NAf. 100.000,= per
jaar verdient.
De Raad is om bovengenoemde reden van oordeel dat een extra premie van 1%, zoals
hiervoor bedoeld, relatief gezien niet veel zal opbrengen voor het AOV-fonds.
Daarnaast is de Raad van oordeel dat voorkomen moet worden dat er een wanverhouding
ontstaat tussen de te betalen (of betaalde) premie en de uit het AOV-fonds te genieten
uitkering dat voor iedereen gelijk is. De Raad onderkent daarbij de solidariteitsgedachte
waarop het AOV-stelsel is gebaseerd. Die gedachte houdt in dat voor de hogere
inkomensgroepen dezelfde premiepercentage en premiegrondslag (loon) is vastgesteld en
dat zij dus meer premie betalen, terwijl zij niet meer AOV-uitkering krijgen dan degenen die
minder hebben betaald. Naar het oordeel van de Raad moeten aan die gedachte echter
grenzen worden gesteld in die zin dat niet daarenboven het premiepercentage wordt
verhoogd voor de hogere inkomensgroepen. De Raad acht om deze reden laatstbedoeld
premiepercentage buitenproportioneel en dus onredelijk.
De Raad adviseert de regering daarom de invoering van een extra 1% premie te
heroverwegen.
e. Artikelll
1. Overgangsregeling
De Raad constateert dat de regering in het ontwerp voor een zeer korte overgangsperiode
heeft gekozen; aileen verzekerden die op het moment van inwerkingtreden van de
voorgestelde wijziging 59 jaar zijn, zullen nog op hun 60
ste
aanspraak hebben op een AOV
uitkering. Daarnaast kunnen verzekerden die op het moment van inwerkingtreden van de
verhoging van de AOV-Ieeftijd, 57 of 58 jaar zijn, een verzoek indienen om hun recht op
uitbetaling van de AOV-uitkering reeds op hun 60
ste
te doen gelden. Daarbij geldt wei dat
een permanente korting van 6% zal worden toegepast voor ieder jaar dat de betrokkene
eerder dan zijn 65
ste
levensjaar zijn recht op AOV-uitkering doet gelden.
In de toelichting op artikel II van het ontwerp zegt de regering rekening te hebben gehouden
met de verwachtingen van de toekomstige pensioengerechtigden, daarbij aileen doelend op
degenen die op het moment van inwerkingtreden van de voorgestelde wijziging 59 jaar of
ouder zijn.
De Raad merkt in dat verband op dat niet aileen degenen die 59 jaar of ouder zijn
verwachtingen hebben waarmee de regering rekening moet houden. Ook anderen die
relatief gezien nog kort moeten wachten op een AOV-uitkering, bijvoorbeeld 55-jarigen,
zullen verwachtingen hebben waarmee de overheid zoveel mogelijk rekening dient te
houden. Daamaast meent de Raad dat de permanente en cumulatieve korting van 6% zoals
hiervoor bedoeld, heel hoog kan oplopen waardoor de betrokkene in de praktijk veelal
gedwongen zal zijn om geen gebruik te maken van de mogelijkheid opgenomen in artikel II,
tweede lid, van het ontwerp.
7
RvA no. RAl40-12-LV
De Raad stelt in het licht van het voorgaande en in het kader van de rechtszekerheid en
rechtvaardigheid een meer gefaseerde invoering voor van de verhoging van de AOV
leeftijd, waardoor verzekerden die relatief gezien dichtbij hun AOV-Ieeftijd zijn, minder hard
en ineens geconfronteerd worden met een drastische verhoging van de AOV-Ieeftijd.
De Raad stelt voor om een eventueel negatief effect van het bovenstaande op het AOV
fonds te compenseren met de maatregelen die de Raad in onderdeel "III. Alternatieven" van
dit advies heeft voorgesteld.
2. Verval recht op toeslag
Op grond van het zesde lid van het voorgestelde artikel II van het ontwerp vervalt het recht
op toes lag in ieder geval wanneer de jongere partner aanspraak kan doen gelden op
ouderdomspensioen krachtens het bepaalde in de Lv AOV.
Krachtens het bepaalde in de Lv AOV zal de jongere partner die nu 57 jaar is na wijziging
van bedoelde landsverordening zoals thans voorgesteld, pas op zijn 65
ste
aanspraak kunnen
maken op AOV-pensioen. Op grond van de letter van het voorgestelde zesde lid van artikel
II van het ontwerp zal het recht op toeslag van de jongere partner die nu 57 jaar is en die op
zijn 60
ste
een beroep doet op artikelll, tweede lid van het ontwerp en aanspraak krijgt op een
AOV-uitkering, niet louter om die reden vervallen. Immers, betrokkene doet geen recht
gelden conform de aangepaste Lv AOV, maar op grond van de overgangsbepaling
opgenomen in het ontwerp.
De Raad adviseert
Landsverordening
landsverordening" .
de
Aig
regering in
emene Ou
het
derd
zesde
omspen
lid
sioen"
van artikel
te v
II
erv
van
angen
het ontwerp
door "d
"de
eze
f. Artikel III
In artikel III, onderdeel S, onder 1, van het ontwerp wordt artikel 11, eerste lid, van de Lv
AWW gewijzigd. Daarbij worden de grenzen van de leeftijdscategorieen verhoogd als gevolg
van de voorgestelde wijziging van de Lv AOV. Ook de hoogte van de pensioenuitkering
wordt in genoemd artikel van het ontwerp voor de verschillende leeftijdscategorieen
verlaagd.
De Raad constateert dat door de voorgestelde verschuiving van de grenzen van de
leeftijdscategorieen een weduwe die op het moment van inwerkingtreden van de
voorgestelde wijziging 42 jaar oud is, en die thans een uitkering krijgt van NAf. 523,= per
maand, ineens in een andere categorie gaat vallen waarbinnen het weduwenpensioen op
een lager bedrag (NAf. 387,= per maand) is gesteld.
De toelichting op artikel III van het ontwerp wekt de schijn op dat de voorgestelde wijziging
louter doelt op de synchronisatie van de Lv AOV en de Lv AWW. Uit de toelichting blijkt niet
dat bedoelde wijziging ook doelt op het verlagen van het bed rag dat aan weduwenpensioen
wordt uitgekeerd voor bepaalde leeftijdscategorieen.
De Raad adviseert de regering, gelet op het rechtszekerheidsbeginsel, in het ontwerp een
bepaling op te nemen om in ieder geval te voorkomen dat bepaalde groepen ineens in een
andere categorie gaan vallen en daardoor minder pensioen gaan krijgen. Daarnaast
adviseert de Raad om de verlaging van de pensioenuitkering op zich toe te lichten.
RvA no. RAl40-12-LV
8
g. Artikel IV
De in het ontwerp voorgestelde wijzigingen hadden volgens artikel IV van het ontwerp op 1
januari 2013 in werking moeten treden en is klaarblijkelijk gebaseerd op berekeningen die
zijn verricht voor invoering van de hogere AOV-Ieeftijd per 1 januari 2012.
De Raad vraagt zich af of de cijfermatige uitgangspunten in de financiele paragraaf van de
memorie van toelichting niet aangepast moeten worden naar aanleiding van de nieuwe
datum van inwerkingtreden van het ontwerp.
h. De werknemerspremie
Ingevolge artikel 21, tweede lid, van de Lv AOV, zoals voorgesteld in artikel I, onderdeel G,
van het ontwerp, wordt van het in artikel 26, derde lid, genoemde inkomen (NAf. 100.000,=)
een premie van 6% geheven ten laste van de werknemer rekening houdend met het
bepaalde in het eerste lid. In artikel 26, eerste lid, van de Lv AOV wordt bepaald dat de
premie wordt geheven naar de maatstaf van de door de verzekerde in een
genoten inkomen en vastgesteld op een percentage van dat inkomen. De Raad is van
mening dat de verwijzing in het voorgestelde artikel 26, derde lid, van de Lv AOV naar het
inkomen, genoemd in het voorgestelde artikel 26, eerste lid, verwarring kan scheppen over
de grondslag voor de berekening van de premie.
De Raad adviseert de regering de formulering van artikel 26, derde lid, van de Lv AOV,
zoals voorgesteld in artikell, onderdeel G, van het ontwerp aan te passen.
i. Het inkomensbegrip
In de artikelen la, vierde lid, en 26, tweede lid, van de Lv AOV is een omschrijving van het
begrip "inkomen" opgenomen die verschillend is. In artikel I, onderdeel C, van het ontwerp
wordt voorgesteld het woord "zuiver" in artikel la, vierde lid, van de Lv AOV te vervangen
door het woord "belastbaar".
Ingevolge artikel 3, tweede lid, van de Lv op de inkomstenbelasting 1943 wordt onder
belastbaar inkomen verstaan: het in een belastingjaar genoten zuiver inkomen verminderd
met de op grond van artikel 15 te verrekenen verliezen .
De Raad adviseert de regering het woord "zuiver" in de artikelen 26, tweede lid, en 39,
vierde lid, van de Lv AOV te vervangen door "belastbaar".
VI. Opmerkingen van wetstechnische en redactionele aard
Opmerkingen van wetstechnische en redactionele aard zijn in een bijlage bij dit advies
opgenomen en worden geacht hiervan integraal onderdeel uit te maken.
Concluderend geeft de Raad van Advies de regering in overweging de
ontwerplandsverordening niet bij de Staten in te dienen dan nadat met het vorenstaande
rekening zal zijn gehouden.
Willemstad, 30 januari 2013
. Raphaela
9
RvA no. RAl40-12-LV
Bijlage behorende bij het advies van de Raad van Advies. RvA no. RAl40-12-LV
Zowel het ontwerp als de memorie van toelichting heeft wetstechnische en redactionele
onvolkomenheden. De Raad noemt de volgende voorbeelden.
a. Het ontwerp
Aigemeen
De Raad stelt voor overal in het ontwerp "NAF" te vervangen door "NAf."
In het ontwerp wordt in een aantal gevallen verwezen naar bepalingen die niet
overeenkomen met die opgenomen in de geldende wetteksten. De Raad adviseert de
regering na te gaan of de gehanteerde wetteksten de geldende wetteksten zijn.
Zittingsjaar van de Staten
De Raad adviseert de regering de aanduiding van het parlementaire zittingsjaar "2011
2012" te vervangen door "2012-2013".
Het formulier van bekendmaking
De Raad adviseert de regering in het formulier van bekendmaking "Gouverneurvan" te
vervangen door "Gouverneur van" en "vastgesteld de onderstaande" te vervangen door
"vastgesteld onderstaande".
Artikel I. onderdeel A
In artikel I, onderdeel A, dient "7a, eerste lid, 7a, derde lid" te worden vervangen door
"7a, eerste en derde lid".
Artikel I, onderdelen C en D
Onderdelen C en D van artikel I hebben beiden betrekking op artikel 7a van de Lv AOV.
De Raad adviseert de regering het voorgestelde in deze onderdelen samen te voegen in
een onderdeel.
Artikel I. onderdeel J
Artikel I, onderdeel J, dient als voigt te worden gewijzigd:
Onder 1 dient "van dit artikel" te worden geschrapt en dient "het nummer 1" te
worden vervangen door: de aanduiding "1 ".
Onder 2 dient het woord "wordt" na "7%" te worden geschrapt.
Onder 3 dient de aanhef als voigt te luiden: Er wordt een lid toegevoegd, luidende:.
Artikelll
In artikel II, eerste lid, laatste volzin, dient de zinsnede "zoals deze luidde v66r de
totstandkoming van de deze landsverordening" te worden vervangen door "zoals deze
luidde op de dag voorafgaande aan het tijdstip van inwerkingtreding van deze
landsverordening". Het vijfde lid dient op overeenkomstige wijze te worden aangepast.
In artikel II , vierde lid, dient "het bepaalde in" te worden vervangen door "de
mogelijkheid, opgenomen in" en dient "de" te worden ingevoegd v66r "verzekerde".
In het vijfde lid van artikel II van het ontwerp wordt een regeling getroffen voor "aile
gevallen waarin een toeslag zal worden toegekend". Aangezien het hier een
overgangsregeling betreft en niet een wijziging van de Lv AOV zelf, dient uit het
voorgestelde artikellid te blijken welke toes lag bedoeld wordt. Tot uitdrukking moet
RvA no. RAl40-12-LV I
komen dat het betreft de toekenning van een toeslag als bedoeld in artikel 7a van de Lv
AOV, zoals deze luidde op de dag voorafgaande aan het tijdstip van inwerkingtreding
van deze landsverordening.
De Raad stelt voor artikel II, vijfde lid, van het ontwerp in bovenbedoelde zin aan te
passen en om "vermeld" in het vijfde lid te vervangen door "bedoeld".
Artikel III, onderdeel A
Beoogd wordt in artikel 26, tweede lid van de Lv AWW "60 jaar" te vervangen door "65
jaar". In de tekst die de Raad voorhanden heeft met de bijbehorende wijzigingen en
waarvan de Raad uitgaat dat dit de geldende tekst is van de Lv AWW staat geen "60
jaar" maar "62 jaar".
De Raad adviseert de regering met het voorgaande rekening te houden en het ontwerp
aan te passen.
b. De memorie van toelichting
Aigemeen
De memorie van toelichting geeft naar het oordeel van de Raad onvoldoende
onderbouwing van het ontwerp. De Raad kan uit de memorie van toelichting niet
opmaken wat de precieze omvang is van de effecten van de voorgestelde wijzigingen.
Die effecten worden naar de mening van de Raad onvoldoende belicht en
gekwantificeerd. (lie onderdelen II. Het scheppen van maatschappelijk draagvlak en IV.
Het sociaal-economisch en maatschappelijk aspect en enkele neveneffecten van dit
advies.)
Ook worden niet aile voorgestelde inhoudelijke wijzigingen toegelicht. De Raad noemt
het volgende voorbeeld. In artikel I, onderdeel C, van het ontwerp wordt voorgesteld om
in artikel 7a, vierde lid, van de Lv AOV het woord "zuiver" te vervangen door
"belastbaar". In de memorie van toelichting wordt echter niet gemotiveerd waarom wordt
geopteerd voor genoemde vervanging.
Bij de eerste vermelding van afkortingen in de memorie van toelichting dient te worden
uitgeschreven waarvoor de afkortingen staan en dient daarbij de afkorting tussenhaakjes
te worden opgenomen. De Raad constateert dat niet altijd rekening hiermee wordt
gehouden. De Raad noemt de volgende voorbeelden.
In de eerste volzin van onderdeel "D. Advies van de Sociale Economische Raad" op
pagina 11 dient "Socia Ie Economische Raad" te worden vervangen door "Sociaal
Economische Raad (SER)". In het eerste tekstblok op pagina 11 komt de afkorting
"AVBl" voor terwijl niet is vermeld waarvoor deze afkorting staat.
Pagina 7
In het voorlaatste tekstblok van onderdeel "A. Aigemeen" (pagina 7 van de memorie van
toelichting) dient in de eerste volzin het woord "huidige" te worden geschrapt en in de
tweede volzin dient "Sociale laken" te worden vervangen door "Socia Ie Ontwikkeling".
Pagina 8
Aangezien de datum van 1 januari 2013 al is verstreken, dient in de eerste volzin van
het derde tekstblok op pagina 8 van de memorie van toelichting "1 januari 2013" te
worden aangepast.
RvA no. RAl40-12-LV II
Pagina 12
In het tweede tekstblok op pagina 12 van de memorie van toelichting staat dat de
gevolgen voortvloeiende uit de maatregelen die in het ontwerp zijn opgenomen, niet
kenbaar zijn gemaakt door de aanbieders van het onderhavige ontwerp.
De Raad is van oordeel dat de aanbieder en eindverantwoordelijke voor wetsontwerpen
en een deugdelijke bijbehorende memorie van toelichting, de regering zelf is.
De Raad stelt v ~ ~ r om bedoelde passage uit de memorie van toelichting te schrappen.
RvA no. RN40-12-LV III
-::
-

OJ
J
'"4- ( l' ; '
Q
REGERING VAN CURACAO
Kenmerk:
Voorstel van Minister: Op--. Voth'd'
I
/4tVVl C'k HrR1 r) W /,t!.J.
pA, J). ...ju daiY
.r/..... , I. y'/c4A/
j/h '- '-<-"-'

1---- I{ V
I
I
tvlinister:

od/2.!/.J
Raad van Min--:-is-te-rs--------:O:::-a - tu - n-1-:- - --- ----1
IDa tum Expecl itie:
_______ L _

/ /1 , r I I .
, 1_ i ')
, I 1 1
-
Ootv.:
C.:
Aan de Regering van d.t.v.,
de Minister van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn
Fort Amsterdam 17

Datum: 10 december 2012
Ref. nr.: 268/2012-SER
Betreft: de ontwerp-Iandsverordening tot wijziging van Landsverordening Aigemene
Ouderdomsverzekering (P.B. 1960, no. 83) en de Landsverordening
Aigemene Weduwen- en Wezenverzekering (P.B. 1965, no. 194')
Naar aanleiding van het Besluit van de Raad van Ministers gedateerd 19 september
2012 is de Sociaal Economische Raad, hierna "de SER
n
, verzocht om advies uit te
brengen betreffende inzake de ontwerp-Iandsverordening tot wijziging van
Landsverordening Aigemene Ouderdomsverzekering (P.B. 1960, no. 83) en de
Landsverordening Aigemene Weduwen- en Wezenverzekering (P.B. 1965, no. 194)
(Zaaknummers 2011/95497, 2011/098495, 2012/7826, 2012/91027). De Sociaal
Economische Raad brengt hierbij advies uit.
Het ontwerp is in behandeling genomen in de voorbereidende vergaderingen van de
SER op 19 oktober, 12 november, 16 november, 19 november, 28 november, 5
december en 10 december 2012.
Bijgaand advies is in de plenaire vergadering van 10 december 2012 vastgesteld.
Voor een inhoudelijke uiteenzetting wordt verwezen naar bijgevoegd advies.
Namens de Sociaal Economische Raad,
,' ----
erend voorzitter,

c. c.: - Minister van Financien
- Wetgeving en Juridische Zaken
oei; al - F":ol1omisl"he Ra:HI
I In I . . I I t \ 11,1,, ;. , 1. , \
J I" Hit ':-,. I .' \. 11. 1 ..; '\' I
". , ' " .11
----.
,/,' III .
I " )
)
I :
. --y-
Advies van de Sociaal Economische Raad zoals vastgesteld in de plenaire
vergadering van 10 december 2012 inzake de ontwerp-Iandsverordening tot
wijziging van Landsverordening Aigemene Ouderdomsverzekering (P.B. 1960, no.
83) en de Landsverordening Aigemene Weduwen- en Wezenverzekering (P.B. 1965,
no. 194) (Zaaknummer 2011/95497)
1. Introductie
Op 20 september 2012, heeft de Sociaal Economische Raad (SER) van de Raad van
Ministers een adviesverzoek mogen ontvangen inzake de ontwerp-Iandsverordening tot
wijziging van Landsverordening Aigemene Ouderdomsverzekering (P.B. 1960, no. 83) en
de Landsverordening Aigemene Weduwen- en Wezenverzekering (P.B. 1965, no. 194)
(Zaaknummer 2011/95497, referentienummer 190/2012-SER).
In de overwegingen bij de ontwerp-Iandsverordening tot wijziging van Landsverordening
Aigemene Ouderdomsverzekering en de Landsverordening Aigemene Weduwen- en
Wezenverzekering wordt gesteld dat de algemene doelstelling van de ontwerp
landsverordening is het introduceren van de noodzakelijke maatregelen ten einde de
oudedagsvoorziening structureel te saneren en de uitkeringen aan gepensioneerden voor
een langere termijn te garanderen.
2. Inhoud van het ontwerp
De ontwerp-Iandsverordening tot wijziging van Landsverordening Aigemene
Ouderdomsverzekering en de Landsverordening Aigemene Weduwen- en
Wezenverzekering strekt volgens het gestelde op pagina 2 van de memorie van
toelichting tot het introduceren van een aantal maatregelen ten einde de continu"iteit van
de oudedagsvoorziening te garanderen.
Artikell
Artikel I, onderdeel A, van de onderhavige ontwerp-Iandsverordening strekt er toe de
leeftijd waarop de verzekerde voor de eerste keer, het recht op het wettelijk algemene
ouderdomspensioen kan doen gelden te verhogen van 60 jaar naar 65 jaar. Hiertoe
worden artikelen 5, eerste lid, 6, 7a, eerste lid en derde lid, onder a, 33, eerste lid, 40,
eerste en tweede lid, 41 eerste lid en tweede lid, onder a en c, door de onderhavige
ontwerp-Iandsverordening aangepast.
Artikel I, onderdeel B, behelst een wijziging van artikel 7 van de Landsverordening
Aigemene Ouderdomsverzekering en wijzigt de methode die wordt gehanteerd om de
hoogte van de jaarlijkse aanpassing van het pensioenbedrag te bepalen.
Artikel 'I, onderdeel B, tweede lid bepaalt dat de aanpassing van het pensioenbedrag
plaats heeft met ingang van de eerste dag van enig kalenderjaar op basis van het
percentage van de reele economische groei v ~ ~ r de maand augustus daaraan
riaal - FroIlollische I{aad
.," . ,, : \
: . , ., I
voorafgaande ten opzichte van het percentage van de reele economische groei voor de
maand augustus van het daaraan voorafgaande jaar.
Artikel I, onderdeel C, wijzigt het inkomensbegrip dat in artikel 7a, vierde lid, van de
Landsverordening Aigemene Ouderdomsverzekering gehanteerd wordt bij de beoordeling
of een AOV-gerechtigde die gehuwd is met een persoon jonger dan 65 jaar in
aanmerking komt voor een partnertoeslag, van 'zuiver inkomen' naar 'belastbaar
inkomen'.
Artikell, onderdeel D, wijzigt in artikel 7a, zevende lid, onder a, van de Landsverordening
Aigemene Ouderdomsverzekering het percentage dat wordt gekort op de partnertoelage
van 2% voor elk kalenderjaar, gelegen v66r 1 januari 1975, van 2 1/8% voor elk
kalenderjaar tussen 1975 en 31 december 1990, en van 2 2/9% voor elk kalenderjaar na
31 december 1990, naar 2% voor elk kalender jaar, dat degene die gehuwd is met een
persoon als bedoeld in het eerste lid, behoudens in bij landsbesluit, houdende algemene
maatregelen, aan te wijzen gevallen, na het bereiken van de 15-jarige, doch v66r het
bereiken van de 60-jarige leeftijd van degene met wie hij gehuwd, niet verzekerd is
geweest.
Artikel I, onderdeel E, wijzigt in artikel 8, eerste lid, van de Landsverordening Aigemene
Ouderdomsverzekering het percentage van de korting die wordt toegepast voor elk
kalenderjaar dat de pensioengerechtigde na het bereiken van de 15-jarige, doch v66r het
bereiken van de 60-jarige leeftijd niet verzekerd is geweest van 2% voor elk kalenderjaar,
gelegen v66r 1 januari 1975, van 2 1/8% voor elk kalenderjaar tussen 1975 en 31
december 1990, en van 2 2/9% voor elk kalenderjaar na 31 december 1990, naar 2% per
kalenderjaar dat de pensioengerechtigde niet verzekerd is geweest.
Artikel I, onderdeel F, eerste lid, verhoogt de in artikel 26 van de Landsverordening
Aigemene Ouderdomsverzekering opgenomen premie-inkomensgrens van NAf. 93.000,
naar NAf. 100.000,- en introduceert tevens een additionele premie van 1 % over het
inkomen boven de NAf. 100.000,-.
In het tweede lid van artikell, onderdeel F, wordt de inkomensgrens opgenomen in artikel
26, vierde lid, van de Landsverordening AOV, waaronder de verzekerde wordt vrijgesteld
van het betalen van premie voorzover deze niet bij wijze van inhouding is geheven,
verhoogd van NAf. 5.600,- naar NAf. 6.896,80.
Artikel I. onderdeel G, eerste lid, verhoogt het premiepercentage opgenomen in artikel 27
van de Landsverordening Aigemene Ouderdomsverzekering van 13% naar 15%.
Het tweede lid van artikel I, onderdeel G, bepaalt dat de 6% van de premie wordt
geheven ten laste van de werknemer. Artikell, onderdeel G, derde lid, maakt het mogelijk
de premiepercentages bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, te wijzigen.
Artikel I, onderdelen H en I, verhogen de in de overgangsbepalingen, opgenomen in
artikel 40, eerste lid, en artikel 41, eerste lid, gehanteerde leeftijdsgrens van het 54
ste
leven,sjaar naar het 59
ste
levensjaar.
Artikel I, onderdeel J, verhoogt de toeslag op het loon dat werkgevers, die personen in
dienst hebben, die krachtens de landsverordening Aigemene Ouderdomsverzekering
2
verzekerd zijn, ingevolge artikel 58 van de Landsverordening Aigemene
Ouderdomsverzekering moeten beta len ter compensering van de door de werkgever
verschuldigde premie van 7% naar 9%.
Artikel. I, onderdeel J, derde lid, maakt het mogelijk dat het percentage bij landsbesluit,
houdende algemene maatregelen, kan worden gewijzigd.
Artikelll
In artikel " is een overgangsbepaling opgenomen voor degene die bij de invoering van de
onderhavige ontwerp-Iandsverordening 57 jaar of ouder is.
Personen die bij de invoering van de onderhavige ontwerp-Iandsverordening 59 jaar of
ouder zijn krijgen ingevolge het eerste lid van artikelll bij het bereiken van de zestigjarige
leeftijd recht op ouderdomspensioen.
Artikel II, tweede tot en met vierde lid, bepalen dat de verzekerden die bij de
inwerkingtreding de leeftijd van 57 of 58 jaar hebben bereikt vanaf het 60
ste
levensjaar het
recht op uitbetaling van de opgebouwde rechten inzake ouderdomspensioen kan doen
gelden. Indien de verzekerde gebruik maakt van deze mogelijkheid wordt op de AOV
uitkering van de verzekerde voor ieder jaar dat de verzekerde eerder dan zijn 65
ste
levensjaar zijn recht inzake ouderdomspensioen heeft doen gelden, een permanente
korting van 6% toegepast.
Artikelill
Artikel III wijzigt de Landsverordening Aigemene Weduwen- en wezenverzekering, mede
vanwege de correlatie tussen en de synchronisatie van de Landsverordening Aigemene
Ouderdomsverzekering met de Landsverordening Aigemene Weduwen- en
wezenverzekering.
Artikellll, onderdeel A, wijzigt de artikelen 7,8, eerste lid, onder a en b, 10 en 26, tweede
lid, onder a. In deze artikelen wordt '60 jaar' vervangen door '65 jaar' .
Artikelill. onderdeel B. eerste lid, past de leeftijdscategorieen van het leeftijdsafhankelijke
weduwenpensioen aan, aan de voorgestelde verhoging van pensioenleeftijd in de
Landsverordening Aigemene Ouderdomsverzekering van 60 naar 65 jaar.
Aile in artikel 11, eerste lid van de Landsverordening Aigemene Weduwen- en
wezenverzekering opgenomen leeftijden worden met 5 jaar verhoogd.
Artikel 111, onderdeel B, tweede en derde lid. behelst een wijziging van de in artikel 11,
zevende en achtste lid, van de Landsverordening Aigemene Weduwen- en
wezenverzekering opgenomen bepalingen om de hoogte van de jaarlijkse aanpassing
van het pensioenbedrag te bepalen. Artikel III , onderdeel B, derde lid bepaalt dat de
aanpassing van het pensioenbedrag plaats heeft met ingang van de eerste dag van enig
kalenderjaar op basis van het percentage van de reele economische groei voor de
maand augustus daaraan voorafgaande ten opzichte van het percentage van de reele
groei voor de maand augustus van het daaraan voorafgaande jaar.
Artikel III, onderdeel C, verhoogt de premie-inkomensgrens opgenomen in artikel 29,
derde lid, eerste en tweede volzin van de Landsverordening Aigemene Weduwen- en
3
wezenverzekering voor de hefting van AWW-premie van NAt. 93.000,- naar
NAt. 100.000,-
ArtikellV
Artikel IV bepaalt dat de ontwerp-Iandsverordening tot wijziging van Landsverordening
Aigemene Ouderdomsverzekering en de Landsverordening Aigemene Weduwen- en
wezenverzekering met ingang van 1 januari 2013 in werking treedt.
4
3. Standpunt van de SER
3.1 Aigemeen
De regering stelt in de overwegingen bij de onderhavige ontwerp-Iandsverordening dat de
onderhavige ontwerp-Iandsverordening strekt tot het introduceren van maatregelen ten
einde de uitkeringen aan gepensioneerden op grond van de Landsverordening Aigemene
Ouderdomsverzekering structureel te saneren en de uitkeringen aan gepensioneerden
voor een langere termijn te garanderen.
De SER heeft vast kunnen stellen dat de problematiek met betrekking tot de
financierbaarheid van de oudedagsvoorziening al jaren bij de regering bekend mag
worden verondersteld.
Sinds 1995 zijn gevraagd en ongevraagd diverse rapporten met betrekking tot de
pensioenproblematiek aan de regering aangeboden.
1
Deze rapporten bevatten zonder
uitzondering voorstellen met mogelijk te nemen maatregelen gericht op een houdbaar en
betaalbaar pensioenstelsel.
Concrete maatregelen die de financiele positie van de oudedagsvoorziening op een
structurele wijze hadden kunnen verbeteren en de AOV-uitkering hadden kunnen
garanderen zijn echter uitgebleven.
V ~ ~ r de SER geldt in ieder geval dat een structurele oplossing van de
financieringsproblematiek van de AOV minimaal dient te voorzien in maatregelen gericht
op:
het realiseren van bestendige aanzienlijke economische groei. Een
economische beleid van de regering gericht op het realiseren van een
bestendige en aanzienlijke economische groei leidt tot een bredere fiscale
basis c.q. hogere premie-inkomsten voor het gehele sociale zekerheidsstelsel
een fundamentele hervorming van het huidige pensioenstelsel. Deze
hervorming dient gericht te zijn op het verminderen van de gevoeligheid van
het pensioenstelsel voor demografische ontwikkelingen.
In de overwegingen bij de onderhavige ontwerp-Iandsverordening wordt gesteld dat
gezien de demografische ontwikkeling in de Curayaose gemeenschap en de nieuwe
staatkundige structuur, de oudedagsvoorziening op korte termijn omvangrijke tekorten zal
vertonen en niet in staat zal zijn om aan haar verplichtingen te voldoen. Uit de
jaarverslagen van de SVB kan worden opgemaakt dat de reserves in het schommelfonds
'na medio 2013 zullen zijn uitgeput.
2
Ingevolge artikel 22 van de Landsverordening Aigemene Ouderdomsverzekering
waarborgt het Land zonder enig voorbehoud de betaling van het ouderdomspensioen
door de SVB. Deze onverkorte garantiestelling door het Land voor de verplichtingen van
de SVB kan vergaande gevolgen hebben voor de begroting van het Land.
, Zie o,a, Moret Ernst & Young Management Consultants. Aigemene Aanvullende Pensioenregeling.
Haalbaarheidsonderzoek. mei 1995. Willemstad. Curacao N.A. ; Commissie Pensioenen. Op weg naar een pensioenbeleid
voor de Nederlandse Antillen; Contourendocument. Curac;:ao. November 1997; Rapport Commissie versterking financiele
.. positie' pensioenfondsen De Commissie in ingesteld bij Landsbesluit van 29 januari 2004 (nr. 41) op voordracht van de
Minister van Financien; en Vidanova. Naar een duurzame oplossing van het Pensioenstelsel op Curac;:ao. Bijdrage van een
op particulier initiatief ingestelde Commissie pensioenen. Curac;:ao. oktober 2008
1 Sociale Verzekeringsbank. Jaarverslag 2009; Sociale Verzekeringsbank Jaarverslag 2010; en Sociale Verzekeringsbank
Jaarverslag 2011 ,
5
In de memorie van toelichting wordt gesteld dat de onderhavige ontwerp
landsverordening strekt tot het implementeren van de noodzakelijke maatregelen gericht
op het structureel saneren van de oudedagsvoorziening zodat voldaan kan blijven
worden aan de verplichtingen voortvloeiende uit de Landsverordening Aigemene
Ouderdomsverzekering.
In de ontwerp-Iandsverordening worden daartoe de volgende maatregelen voorgesteld:
Het verhogen van de pensioenleeftijd van 60 jaar naar 65 jaar;
Het vervangen van de automatische volledige indexatie door een voorwaardelijke
gedeeltelijke indexatie;
Het verhogen van de premie-inkomensgrens tot NAt. 100.000 en het introduceren
van een extrapremie van 1 % voor het inkomen boven de NAt. 100.000,-; en
Het verhogen van de AOV-premie van 13% naar 15%.
De SER betreurt dat de gevolgen voortvloeiende uit deze maatregelen niet aan de SER
kenbaar zijn gemaakt, noch in de memorie van toelichting zijn opgenomen. De SER heeft
tijdens de beraadslagingen inzake de ontwerp-Iandsverordening tot wijziging van
Landsverordening Aigemene Ouderdomsverzekering (P.B. 1960, no. 83) en de
Landsverordening Aigemene Weduwen- en Wezenverzekering (P.B. 1965, no. 194) de
nodige tijd moeten nemen om zeit het nodige onderzoek te doen om de sociaal
economische gevolgen -zoveel als mogelijk- inzichtelijk te maken.
Gelijktijdig met de beraadslagingen binnen de SER over de ontwerp-Iandsverordening tot
wijziging van Landsverordening Aigemene Ouderdomsverzekering (P.B. 1960, no. 83) en
de Landsverordening Aigemene Weduwen- en Wezenverzekering (P.B. 1965, no. 194)
heeft er een Nationale Dialoog plaatsgevonden met betrekking tot de herziening van de
oudedagsvoorziening. De SER is enigszins op de hoogte c.q. heeft kennisgenomen van
de preliminaire conclusies, maar heeft gemeend in haar advisering uit te moeten blijven
gaan van de voorstellen zoals die officieel door de regering aan de SER ter advisering
zijn aangeboden.
De SER heeft gezien de materie en het korte tijdsbestek om te adviseren besloten geen
standpunt in te nemen inzake juridische implicaties en juridische haalbaarheid van de
voorstellen.
Tijdens de beraadslagingen zijn echter de nodige vragen gesteld en hebben discussies
plaatsgevonden met betrekking tot:
het vertrouwensbeginsel, de gewekte verwachtingen en opgebouwde rechten in
relatie tot de voorgestelde overgangsregeling bij de verhoging van de AOV
gerechtigde leeftijd van 60 naar 65 jaar; en
de mogelijkheid om in een volksverzekering een premiedifferentiatie op te nemen,
door over inkomens boven de premie-inkomensgrens een extra premie van 1 % te
gaan heffen.
De SER dringt bij de regering erop aan om zo spoedig mogelijk de juridische gevolgen
voortvloeiende uit onderhavige regeling door de g e e ~ e n d e instanties te laten
onderzoeken.
6
3.2 Het verhogen van de pensioenleeftijd van 60 jaar naar 65 jaar
De financiering van de AOV vindt plaats via een omslagstelsel. Financiering via een
omslagstelsel betekent dat het totaal bedrag aan AOV-uitkeringen in een bepaalde
periode via de loon- en inkomstenbelasting (AOV-premie) dient te worden opgebracht
door het werkzame deel van de beroepsbevolking. Het omslagstelsel is gevoelig voor
veranderingen in de demografische ontwikkeling van Curacao aangezien de jongere
werkende generaties de premies moeten opbrengen voor de oudere, gepensioneerde
generaties.
In de demografische ontwikkeling van Curacao zijn twee trends waar te nemen die van
invloed zijn op de financierbaarheid van het op het omslagstelsel gebaseerde
oudedagsvoorziening.
De eerste trend is een toenemende vergrijzing van de bevolking gecombineerd met een
toenemende levensverwachting met als gevolg een bevolkingsopbouw die gekenmerkt
wordt door een relatief grote groep ouderen, die door de toenemende levensverwachting
langer een beroep doen op de oudedagsvoorziening.
De tweede trend is de ontgroening van de bevolking. De ontgroening van de bevolking is
het afnemen van het aandeel jongeren in de bevolking als gevolg van een daling van het
geboortecijfer. De ontgroening van de bevolking wordt bovendien versterkt doordat
jaarlijks een graep van ongeveer 350 jongeren naar het buitenland vertrekt voor het
volgen van een opleiding. Het aantal jongeren dat na het afronden van de opleiding zich
wederom op Curacao vestigt is echter beperkt.
De Census 2011 van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) geeft in de
onderstaande tabel 1 en figuur 1 een beeld van de ontwikkeling van de leeftijdsopbouw
van de bevolking van Curacao.
Tabel1 :Leeftijdsopbouw bevolking C u r a ~ a o voor de jaren 2000, 2005 en 2011
Leeftijd 2000 2005 2011
0-14 jaar 38.160 29.932 30.307
15-59 jaar 86.061 84.152 89.107
60 jaar en ouder 19.157 21.738 25.992
. . ..
Bron: Statlsllsch Jaarboek 2000, Satlstlsch Jaarboek 2005 en Website CBS (2011) .
Figuur 1: Leeftijdsopbouw bevolking Curacao
Leeftijdsopbouw bevolkini Cura,ao
Bron: Census 2011 , Centraal Bureau voor de Statistiek
7
Door de vergrijzing en ontgroening van de bevolking zijn steeds minder jongeren die het
AOV-pensioen van steeds meer ouderen moeten opbrengen. Hetgeen betekent dat het
oplopende bedrag aan AOV-uitkeringen in een bepaalde periode via de loon- en
inkomstenbelasting (AOV-premie) dient te worden opgebracht door een kleiner wordende
beroepsbevolking.
Ais gevolg van de demografische ontwikkeling gecombineerd met een geringe
economische groei trekt de huidige, op basis van een omslagstelsel gefinancierde
ouderdomsvoorziening, door de oplopende premiedruk, een steeds zwaardere wissel op
het inkomen van de huidige en toekomstige generaties werkenden.
Overigens veroorlooft de SER zich een opmerking te plaatsen met betrekking tot een
geconstateerde discrepantie tussen het aantal personen ouder dan 60 jaar volgens de
Census 2011 van het Centraal Bureau voor de Statistiek (25.992) en de opgave van het
aantal AOV-gerechtigden per ultimo boekjaar (46.035) in het Jaarverslag van de Sociale
Verzekeringsbank.
De SER is bekend met het feit dat ongeveer 14.000 AOV-gerechtigden buiten C u r a ~ a o
wonen; desondanks is het voor de SER niet duidelijk hoe de aantallen zich tot elkaar
verhouden. Dit behoeft verduidelijking.
Effecten verhoging pensioenleeftijd van 60 jaar naar 65 jaar
De SER dringt er bij de regering op aan de werkgelegenheidseffecten van het verhagen
van de pensioenleeftijd van 60 jaar naar 65 jaar te analyseren.
Artikel I, onderdeel A, van de onderhavige ontwerp-Iandsverordening strekt er toe de
leeftijd waarop een verzekerde voor de eerste keer, het recht op het wettelijk algemene
ouderdomspensioen kan doen gelden te verhagen van 60 jaar naar 65 jaar.
De SER vraagt de aandacht van de regering voor het pensioentekort dat er voor veel
werknemers dreigt te ontstaan door verhoging van de AOV-gerechtigde leeftijd.
Een groat aantal bedrijfspensioenregelingen hanteren de leeftijd van 60 jaar als
pensioenleeftijd. De hoogte van de pensioenuitkering is vaak gebaseerd op het loon,
middelloon- of eindloonregeling, en er wordt rekening gehouden met het recht op een
AOV-uitkering. Met de huidige ontwerp-regeling ontstaat het recht op een AOV-uitkering
als gevolg van de verhoging van de AOV-gerechtigde leeftijd echter pas op 65-jarige
leeftijd. Kortom, er ontstaat een pensioentekort in de periode tussen 60 en 65 jaar.
Het verhagen van de leeftijdgrens van de AOV met een korte overgangsperiode heeft op
korte termijn positieve gevolgen voor de financiele positie van de oudedagsvoorziening.
Het aantal (toekomstig) AOV-gerechtigden neemt door de verhoging van de leeftijdsgrens
op korte termijn significant af waardoor op korte termijn de stijging van uitgaven aan
AOV-uitkeringen eveneens aanzienlijk afneemt.
Het verhagen van de AOV-gerechtigde leeftijd van 60 jaar naar 65 jaar vertraagt de
uitstroom van werknemers uit het arbeidsproces met 5 jaar. Onder normale
omstandigheden worden arbeidsplaatsen van de uittredende pensioengerechtigde
ingevuld door instromende jongeren. Indien er onvoldoende nieuwe banen worden
gecreeerd, dreigen door het verhagen van de AOV-gerechtigde leeftijd, de kansen van de
jongeren op de arbeidsmarkt te verslechteren.
8
In 2009 bedroeg het jeugdwerkloosheidspercentage nog 24,7%.3 Volgens de eerste
resultaten van de Census 2011 van het CBS kende Curacao in 2011 een
jeugdwerkloosheidspercentage van 22,8%.4
Om de instroom van jongeren in het arbeidsproces te stimuleren is het van belang dat de
werkgelegenheid wordt gestimuleerd en de productiefactor arbeid aantrekkelijker wordt
voor ondernemers, bijvoorbeeld door lastenverlichting en vermindering van
belemmeringen op de arbeidsmarkt. Naar het oordeel van de SER dient er naast de
verhoging van de AOV-gerechtigde leeftijd ook sprake te zijn van flankerend beleid
gericht op het realiseren van economische groei en een groei van de werkgelegenheid,
zodat jongeren kunnen blijven instromen in het arbeidsproces.
De verhoging van de AOV-gerechtigde leeftijd van 60 jaar naar 65 draagt er aan bij dat
de stijging van de uitgaven aan uitkeringen uit de oudedagsvoorziening afneemt. Het
aantal mensen, dat door een dalende werkgelegenheid en een oplopende werkloosheid
op andere socia Ie uitkeringen is aangewezen zal mogelijk stijgen, waardoor door een
toegenomen beroep op andere socia Ie uitkeringen er mogelijk sprake zal kunnen zijn van
extra uitgaven voor de overheid.
Het is imperatief dat de regering de werkgelegenheidseffecten van het verhogen van de
AOV-Ieeftijd analyseert.
De SER constateert dat met het verhogen van de AOV-gerechtigde leeftijd, weliswaar de
financiele positie van de oudedagsvoorziening op de korte termijn wordt verbeterd, maar
het verhogen van de AOV-gerechtigde leeftijd van 60 jaar naar 65 jaar vormt geen
duurzame fundamentele oplossing.
De voorstellen zoals opgenomen in de onderhavige ontwerp-Iandsverordening
bewerkstelligen uitsluitend dat de hogere uitgave aan AOV-uitkeringen als gevolg van de
vergrijzing naar de toekomst wordt verschoven. Het verhogen van de AOV-gerechtigde
leeftijd stelt immers uitsluitend het moment waarop een verzekerde voor de eerste keer
het recht op het wettelijk algemene ouderdomspensioen kan doen gelden uit.
De SER is dan ook van oordeel dat de voorstellen opgenomen in de onderhavige
ontwerp-Iandsverordening dan ook niet meer doen dan het vraagstuk van een financieel
houdbare oudedagsvoorziening zoveel als mogelijk naar de toekomst schuiven, zonder
concreet zicht te bieden op de noodzakelijke duurzame fundamentele oplossing.
Een structurele oplossing van de financieringsproblematiek van de AOV vereist volgens
de SER een fundamentele hervorming van het huidige pensioenstelsel. Deze hervorming
dient gericht te zijn op het verminderen van de gevoeligheid van het pensioenstelsel voor
demografische ontwikkelingen.
Omslagstelsel vs. kapitaaldekking
,- - Door de eerdergenoemde vergrijzing en ontgroening zijn de omstandigheden waaronder
een omslagstelsel in stand zou kunnen worden gehouden immers essentieel anders
geworden, nog daargelaten het gegeven dat er geen vooruitzichten bestaan op een
duurzame omvangrijke economische groei en daarmee de vergroting van het fiscale
draagvlak voor een ep basis van een omslagstelsel gefinancierde oudedagsvoorziening.
J
CBS. Statistical Yearbook Netherlands Antilles 2010, Curayao, maart 2011
CBS. Eerste Resultaten Census 2011 Curacao, juli 2012. Willemstad, Curayao.
9
4
'!\ . ~
. .. t .
Het verhogen van de AOV-gerechtigde leeftijd heeft geen invloed op de trends in de
demografische ontwikkeling en vermindert naar het oordeel van de SER de gevoeligheid
van het pensioenstelsel voor demografische ontwikkelingen niet.
Een kapitaalgedekt pensioen is daarentegen ongevoelig voor veranderingen in de
bevolkingsopbouw. Bij een kapitaalgedekt pensioen bouwt de gerechtigde een
pensioenkapitaal op dat op het moment van pensionering tot uitkering komt, met andere
woorden de gerechtigde spaart zelf voor zijn eigen pensioen.
Bij landsbesluit
5
is een "Commissie Aigemeen Werknemerspensioen" ingesteld met als
opdracht het verder uitwerken van flankerende voorstellen die moeten leiden tot de
opbouw van een kapitaalgedekt algemeen aanvullend pensioen door werknemers. Het
doel van de invoering van een verplicht kapitaalgedekt algemeen aanvullend pensioen
voor werknemers is volgens de overwegingen bij het landsbesluit dat het kapitaalgedekt
algemeen aanvullend pensioen, aangevuld met het Aigemene Ouderdomspensioen, op
den duur in het bestaansminimum zal moeten voorzien.
6
De regering gaat er dus impliciet vanuit dat de oudedagsvoorziening ook in de toekomst
niet toereikend zal zijn en derhalve aanvulling behoeft.
Het voorstel van de commissie aan de regering is om het pensioenstelsel uit te breiden
met een verplichte pensioenvoorziening voor werknemers welke gebaseerd is op
kapitaaldekking waarbij de premie geleidelijk oploopt naar 6% (3% werkgever en 3%
werknemer) in 2017.
De SER constateert dat het kapitaalgedekt algemeen aanvullend pensioen slechts een
deel van de bevolking, het deel dat in dienstverband werkzaam is, ten goede komt.
De door de SER -in het kader van de behandeling van het onderhavige voorstel
ontvangen informatie met betrekking tot de introductie van een kapitaalgedekt algemeen
aanvullend pensioen geeft er blijk van dat in de voorstellen geen rekening is gehouden
met de economische conjunctuur. De veronderstelling dat de opbouw van een
kapitaalgedekt algemeen aanvullend pensioen kan plaatsvinden op grond van
ononderbroken en aansluitende arbeidsrelaties is naar het oordeel van de SER niet
realistisch. Deze veronderstelling brengt grote risico's met zich mee voor de opbouw van
eep volwaardig aanvullend pensioen, als gevolg van een mogelijk veelvuldig optredende
pensioenbreuk, veroorzaakt door periodes van werkloosheid, bijvoorbeeld frictie- of
seizoenswerkloosheid.
Naar het oordeel van de SER voorziet een verplicht aanvullend kapitaalgedekt pensioen
voor werknemers daarom slechts voor een deel in een oplossing van de problematiek
van de oudedagsvoorziening. Bovendien ontneemt een dergelijke regeling de financiele
ruimte voor het creeren van duurzame oplossingen ten bate van de gehele bevolking.
" ~ .
3.3 Indexering van de AOV-uitkering vs. koopkrachtbehoud
De jaarlijkse aanpassing van de uitkering is nu, ingevolge artikel 7, derde lid, afhankelijk
van de ontwikkeling van het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie.
5
LandsbesJuit houdende de taaksteiling en insteiling van de Commissie Verplicht Basispensioen. Landsbesluit no.
2012/36558
6 Landsbesluit houdende de taaksteliing en insteliing van de Commissie Verplicht Basispensioen LandsbesJuit no.
2012/36558
10
".
Artikel 7, tweede lid, van de Landsverordening Aigemene Ouderdomsverzekering luidt
momenteel: "Het pensioenbedrag, [ ... ], wordt bij landsbesluit houdende algemene
maatregelen, met inachtneming van het derde lid aangepast aan de ontwikkeling van de
prijsindexcijfers van de gezinsconsumptie". Het derde lid bepaalt dat de aanpassing
plaats heeft met ingang van de eerste dag van enig kalenderjaar, op basis van de stijging
van het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie voor de maand augustus daaraan
voorafgaande ten opzichte van het prijsindexcijfer van de maand augustus van het
voorafgaande jaar.
Op basis van artikel 7, tweede en derde lid, van de Landsverordering Aigemene
Ouderdomsverzekering wordt de AOV-uitkering jaarlijks aangepast aan de inflatie zodat
de (gemiddelde) koopkracht van de AOV-gerechtigde gelijk blijft.
De bestaande automatische en volledige indexering van de hoogte van de AOV-uitkering
draagt er aan bij dat het totale bedrag dat jaarlijks aan AOV-uitkeringen moet worden
uitgekeerd gestaag toeneemt. De huidige indexeringsbepaling heeft daarmee een
negatief effect op de financierbaarheid van de AOV en de houdbaarheid van het
pensioenstelsel .
In de onderhavige ontwerp-Iandsverordening wordt in artikel 1, onderdeel B, artikel 7,
tweede en derde lid, van de Landsverordening Aigemene Ouderdomsverzekering
gewijzigd, met dien verstande dat in de ontwerp-Iandsverordening wordt bepaald dat het
derde lid van artikel 7 als voigt komt te luiden: "Aanpassing van het pensioenbedrag heeft
plaats met ingang van de eerste dag van enig kalenderjaar op basis van het percentage
van de reele economische groei voor de maand augustus daaraan voorafgaande ten
opzichte van het percentage van de reele economische groei voor de maand augustus
van het daaraan voorafgaande jaar.
In de memorie van toelichting wordt gesteld dat de AOV-uitkeringen niet automatisch met
de gestegen kosten van levensonderhoud (inflatie) zullen stijgen, maar aan de hand van
de reele economische groei (nominale economische groei minus inflatie).
Effecten van de aanpassing van de indexeringsregeling
De SER constateert dat de in de ontwerp-Iandsverordening opgenomen wijziging van het
tweede en het derde lid van artikel 7, van de Landsverordening op de Aigemene
Ouderdomsverzekering inhoudt dat de uitkeringen niet langer aan de inflatie worden
aangepast waardoor het koopkrachtbehoud van de uitkeringsgerechtigden niet langer
gegarandeerd is.
De SER heeft, aan de hand van de gegevens van het Centraal Bureau van de Statistiek
met betrekking tot de economische groei en de inflatie over de jaren 2001 tot en met
2011 , in (onderstaande) tabel 2 getracht het potentiele koopkrachteffect van de door de
regering voorgestelde wijze van aanpassing van de hoogte van de AOV-uitkering
inzichtelijk te maken.
De SER constateert dat de totale potentiele koopkrachtdaling over deze periode 18,9%
zou hebben bedragen.
Voor de volledigheid dient te worden vermeld dat in werkelijkheid de hoogte van AOV
uitkering in de periode 2004-2012 met 58,0% is gestegen van NAf. 528,- naar NAf. 834,-.
De totale inflatie over deze periode bedroeg 28,3% dientengevolge is de realiteit dat de
koopkracht van de AOV-uitkering sinds 2004 aanzienlijl< is verbeterd.
11
Tabel 2: Ontwikkeling van de economische groei & inflatie van 2001 tim 2011 in procenten
2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011
Nominale econ.
groei.
1.1 0.8 1.9 1.6 5.0 4.7 5.5 9.2 1.3 2.9 3.0
Inflatie 1.8 0.4 1.6 1.4 4.1 3.1 3.0 6.9 1.8 2.8 2.3
Reele econ. groei -0.7 0.4 0.3 0.2 0.8 1.5 2.5 2.2 -0.5 0.1 0.6
Verhoging AOV
uitkering conform
voorstellen
regering
0 0.4 0.3 0.2 0.8 1.5 2.5 2.2 0 0.1 0.6
Potentieel
Koopkrachtverlies
1.8 0 1.3 1.2 3.3 1.6 0.5 4.7 1.8 2.7 1.7
In de uitgangspunten van het dekkingsplan zoals opgenomen op pagina 11 van de
memorie van toelichting, wordt uitgegaan van een norninale economische groei van
gemiddeld 3% op jaarbasis en een inflatie van gemiddeld 2% op jaarbasis resulterende in
een verwachte reele economische groei van 1 %.
Op basis van deze veronderstellingen moet de SER constateren dat de koopkracht van
de AOV-uitkering gemiddeld jaarlijks met 1 % zal dalen. Immers, de AOV-uitkering zal
conform het bepaalde in artikel I, onderdeel B, van onderhavige ontwerp
landsverordening gemiddeld jaarlijks met 1 % stijgen. De stijging van de uitkeringen blijft
daarmee achter bij de stijging van de prijzen (2%) hetgeen resulteert in een daling van de
koopkracht met gemiddeld jaarlijks 1 %.
De SER vraagt in dit verband aandacht voor het feit dat de gemiddelde reele
economische groei over de afgelopen tien jaar 0,7% en over de afgelopen twintig jaar
slechts 0,4% bedraagt. De gemiddelde inflatie over de afgelopen tien jaar bedroeg 2,8%
en over de afgelopen 20 jaar 3,1%.
Het CBS heeft in september 2012 de armoedegrens opnieuw bepaald.
7
Het
bestaansminimum voor een 1-persoonshuishouden is bepaald op NAf. 1.190,- per maand
en voor een huishouden bestaande uit twee volwassenen op NAf. 1.786,- per maand. Op
basis van het Eilandsbesluit toekenning toelage aan ouderdomspensioengerechtigden
(AB. 2005, no. 115, zoals gewijzigd bij AB. 2006, no. 117 en AB. 2008, no. 39) heeft
een ouderdomspensioen-gerechtigde, die ingezetene is van Curac;ao en uitsluitend een
AOV-uitkering geniet en niet woonachtig is in een bejaardentehuis of soortgelijke
instelling, recht op een toelage van NAf. 130,-- per maand.
De door de regering voorgestelde wijze van aanpassing van de hoogte van de AOV
uitkering betekent dat een steeds groter wordende groep gepensioneerden, zelfs
gepensioneerden met een klein aanvullend pensioen, door de stijgende kosten van
levensonderhoud moet vrezen dat hun inkomen onder de door het CBS bepaalde
armoedegrens komt te liggen.
De aanpassing van de indexeringsregeling naar een voorwaardelijke en gedeeltelijke
indexering kan inderdaad bijdragen aan het verbeteren van de financierbaarheid van de
Aigemene Ouderdomsverzekering.
7 http://www. cbs.cw/cbslthemes/Poverty/Data/Poverty-20121 029124955. pdf
12
Naar het oordeel van de SER vormt de in onderhavige ontwerp-Iandsverardening
opgenomen regeling met betrekking tot de jaarlijkse aanpassing van de hoogte van de
AOV, op de middellange termijn, een aanzienlijk risico.
De SER vraagt zich namelijk af hoelang het geaccepteerd zal worden dat AOV
gerechtigden met uitsluitend AOV of met AOV en een klein aanvullend pensioen mogelijk
jaarlijks qua koopkracht er op achteruit zullen gaan en moeten zien rand te komen van
een inkomen onder de armoedegrens.
De SER is dan ook van oordeel dat het geboden is dat realistische afspraken worden
gemaakt en wettelijk worden vastgelegd, met betrekking tot een voorwaardelijke indexatie
van de AOV-uitkering waarbij de omvang van de inflatie op enigerlei wijze de hoogte van
de indexatie (mede-)bepaalt.
3.4 Het verhogen van premie-inkomensgrenzen
Artikel I, onderdeel F, van de onderhavige ontwerp-Iandsverordening strekt er toe de
premie-inkomensgrens te verhogen van NAf. 93.000,- naar NAf. 100.000,- per jaar, met
dien verstande dat over het inkomen boven de NAf 100.000,- per jaar een extra premie
van 1% moeten worden afgedragen.
Met het heffen van deze extra premie wordt volgens de memorie van toelichting
bewerkstelligd dat het AOV-fonds direct extra premie inkomsten genereert.
In het financieringsmodel van de AOV is er voor gekozen inkomensgrenzen te hanteren
v ~ ~ r de premieheffing. Door het hanteren van een inkomensgrens waarboven geen AOV
premie wordt geheven, wordt volgens de memorie van toelichting bij de
Landsverardening Aigemene Ouderdomsverzekering voorkomen dat er, ondanks het
sociale karakter van de AOV, een te scheve verhouding ontstaat tussen de te betalen
premie enerzijds en de te ontvangen uitkering anderzijds.
6
De SER constateert dat in de memorie van toelichting een analyse en berekening van het
effect op de koopkracht v ~ ~ r de verschillende inkomensgroepen van de voorgestelde
verhoging van de premie-inkomensgrens ontbreekt.
De premie-inkomensgrens van de AOV-premie is reeds enkele malen verhoogd om
voldoende premie-inkomsten te kunnen blijven genereren en daarmee tijdelijk de
financiering van de oudedagsvoorziening te kunnen waarborgen.
De SER vraagt aandacht voor het gegeven dat de effectiviteit van het optrekken van de
premie-inkomensgrens als maatregel om de AOV-inkomsten te verhogen afneemt
naarmate de premie-inkomensgrens hoger komt te liggen. Het aantal personen met een
inkomen boven de premieloongrens wordt bij iedere verhoging van de premieloongrens
kleiner, waardoor het inkomstengenererend effect van de maatregel met iedere verhoging
lager wordt.
Het verhogen van de inkomensgrens is bovendien een financieringsmaatregel die de
collectieve lastendruk voor de midden- en hoge inkomensgroepen verhoogt.
De SER vraagt tevensaandacht voor de effecten van de introductie van de extra premie
van 1% v ~ ~ r inkomens boven de premie-inkomensgrens. Naar het oordeel van de SER
komt door de introductie van de extra premie van 1% voor inkomens boven de premie
8
Memorie van toelichting Landsverordening Aigemene Ouderdomsverzekering (P.B. 1960, nO.B3), p. 3
13

inkomensgrens de koppeling tussen te betalen premie en te ontvangen baten zoals,
volgens de memorie van toelichting
9
, bij een verzekering gebruikelijk, volledig onder druk
te staan.
Naar het oordeel van de SER is inzicht in de opbrengsten, de inkomens- en
koopkrachteffecten van de voorgestelde maatregel essentieel. De SER dringt er daarom
bij de regering op aan de opbrengsten de regering en de inkomens- en
koopkrachteffecten van de voorgestelde maatregelen inzichtelijk te maken.
3.5 Verhoging van de AOV-premie van 13% naar 15%
Artikell, onderdeel G, sub 1, van de onderhavige ontwerp-Iandsverordening strekt tot een
verhoging van de AOV-premie met 2% van 13% naar 15%.
Artikel I, onderdeel J, sub 2, van de onderhavige ontwerp-Iandsverordening bepaalt dat
de volledige 2% premiestijging door de werkgever dient te worden opgebracht.
Het verder oplopen van de belasting- en premiedruk be',nvloedt de internationale
concurrentiepositie van negatief doordat de verhouding tussen de loonkosten en
de kwaliteiUproductiviteit van werknemers verslechtert. wordt hierdoor minder
aantrekkelijk voor (buitenlandse) investeerders. Lokale investeringen komen tevens
onder druk te staan door een dalend rendement als gevolg van de gestegen loonkosten.
Lokale en buitenlandse investeringen in de economie zijn essentieel voor het realiseren
van een verdere groei en ontwikkeling van de economie. Het realiseren van
een bestendige omvangrijke reele economische groei is noodzakelijk om de financiele
problematiek in het stelsel van sociale zekerheid op te kunnen lossen.
Het verhogen van de AOV-premie draagt overigens niet aileen bij aan een verslechtering
van de internationale concurrentiepositie van maar leidt er tevens toe dat de
productiefactor arbeid minder aantrekkelijk wordt.
Volgens de berekening van het Ministerie van Economische Ontwikkeling in het kader
van de sociale dialoog leidt de 2% verhoging van de werkgeverspremie tot een afname
van de werkgelegenheid met 1700 banen in de peri ode tot 2015.
10
Door de dalende
werkgelegenheid zullen werknemers, die nu via hun belasting- en premieafdrachten
bijdragen aan de financiering van de AOV en de financiele tekorten van de overheid,
mogelijk straks een beroep moeten doen op een sociale uitkering.
De SER heeft eerder in dit advies vermeld dat naar de opvatting van de SER de
verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd van 60 jaar naar 65 jaar de mogelijkheden
jongeren tot instroom in het arbeidsproces belemmert en dat indien er onvoldoende
nieuwe banen gecreeerd worden, de kansen van de jongeren op de arbeidsmarkt dreigen
te verslechteren. De SER heeft in dat verband opgemerkt dat om de instroom van
jongeren in het arbeidsproces te stimuleren het van belang is dat de productiefactor
arbeid juist aantrekkelijker wordt voor ondernemers, bijvoorbeeld door lastenverlichting
en vermindering van belemmeringen op de arbeidsmarkt.
9 Memorie van toelichting Landsverordening Aigemene Ouderdomsverzekering (P.B. 1960, nO.83), p. 3
10 Presentatie Ministerie van Economische ontwikkeling, Preliminary Macro Economic Impact, Measures Old Age Pension,
Cura9<l0, 27 november 2012.
14
De SER vreest dat de werkgevers de stijging van de loonkosten als gevolg van de
premieverhoging zullen door berekenen in de prijzen. Een gevolg hiervan is dat de inflatie
toe zal nemen en de koopkracht van de totale bevolking verder zal dalen. De kans
bestaat dat de consumptieve bestedingen zullen dalen, wat een verdere rem op de
economische groei zet en de uitgangspositie de toekomst verder verzwakt.
De SER wijst in dit verband tevens op het risico van een loon-prijsspiraal.
Daarnaast verkleint naar het oordeel van de SER een verhoging van de premies de
ruimte in de lonen voor de invoering van een kapitaalgedekt aanvullend pensioen. Terwijl
naar het oordeel van de SER met het oog op het realiseren van een financieel duurzame
oplossing juist gestreefd dient te worden naar het vergroten van het aandeel
kapitaalgedekt pensioen in de totale pensioen inkomsten van de (toekomstig)
gepensioneerden.
De SER is dan ook van mening dat het verhogen van de AOV-premie, zonder
flankerende maatregelen gericht op het verbeteren van de arbeidsproductiviteit en het
investeringsklimaat, op korte termijn de financiele positie van de oudedagsvoorziening
weliswaar verbetert, maar op de middellange termijn contraproductief zal werken voor
iedere beleidsdoelstelling gericht op het realiseren van economische groei en een groei
van de werkgelegenheid.
Naar het oordeel van de SER is het bewerkstelligen van een verdere en sterkere
economische groei een conditio sine qua non voor een daadwerkelijk structurele
oplossing van de vraagstukken op het gebied van de sociaIe zekerheid en
overheidsfinancien.
Kortom, de SER is met het oog op de economische effecten en de effecten op de
werkgelegenheid niet zonder meer voorstander van een premieverhoging voor de
werkgever en de werknemer.
3.6 Overgangsregeling
Artikel " van de onderhavige ontwerp-Iandsverordening bevat de overgangsbepaling voor
degenen die bij de inwerkingtreding van de ontwerp-Iandsverordening 57 jaar of ouder
zijn.
In de memorie van toelichting stelt de regering dat de reden voor het opnemen van een
overgangsbepaling is, dat rekening dient te worden gehouden met de gewekte
verwachtingen bij de toekomstig pensioengerechtigden, met de aanpassingen in de
uitvoeringssystemen van de SociaIe Verzekeringsbank, met de pensioenfondsen die
uitgaan van het bedrag van het wettelijk algemeen ouderdomspensioen als franchise en
met de arbeidsovereenkomsten waarin de pensioengerechtlgde leeftijd op 60 jaar is
vastgesteld.
De lengte van de overgangstermijn is van invloed op de effectiviteit van de verhoging van
de AOV-gerechtigde leeftijd van 60 jaar naar 65 jaar. Indien een zeer korte
Qvergangstermijn wordt gehanteerd levert de verhoging van de AOV-gerechtigde leeftijd
de bijdrage aan de betaalbaarheid en de houdbaarheid van het AOV-stelsel. Een
langere overgangstermijn houdt in hogere mate rekening met de bij de toekomstig
pensioengerechtigden gewekte verwachtingen en daardoor de maatschappelijke
aanvaarding van de verhoging van de AOV-Ieeftijd mogelijk vergroot.
15
De in de ontwerp-Iandsverordening opgenomen overgangsbepaling laat de rechten van
personen die op 1 januari 2013, 59 jaar of ouder zijn ongemoeid. Zij krijgen nog steeds
met 60 jaar recht op een AOV-uitkering. Voor personen die op 1 januari 2013, 57 of 58
jaar zijn wordt de mogelijkheid geschapen hun recht op het ouderdomspensioen uit te
oefenen op een leeftijd varierend van 60 jaar tot 65 jaar. elk jaar dat een persoon
die op 1 januari 2013, 57 of 58 jaar zijn het bereiken van de 65 jarige leeftijd met
pensioen gaat wordt een permanente korting op het ouderdomspensioen van 6% per jaar
toegepast.
Personen van 56 jaar of jonger hebbenmet 65 jaar recht op het volledige
ouderdomspensioen (pro rata).
De SER constateert dat de regering heeft gekozen voor een zeer korte overgangstermijn
waarbij enkel de rechten van verzekerden die op 1 januari 2013, 59 jaar of ouder zijn
ongemoeid zijn gelaten. Naar de mening van de SER beoogt de regering met de
voorgestelde overgangsregeling op zich niets meer dan de hogere uitgaven aan AOV
uitkeringen als gevolg van de toenemende vergrijzing zoveel als mogelijk naar de
toekomst te verschuiven.
De SER vindt de overgangsregeling met betrekking tot het verhogen van de AOV
gerechtigde leeftijd zoals opgenomen in onderhavige ontwerp-Iandsverordening niet
acceptabel.
De regering dwingt werknemers die op 1 januari 2013, 57 of 58 jaar zijn er impliciet toe
langer door te werken. Doordat indien een werknemer uittreedt het bereiken van de
vijfenzestigjarige leeftijd, een -naar het oordeel van de SER, onrechtvaardig- zware
permanente strafkorting op de bij pensionering te ontvangen AOV-uitkering wordt
toegepast is de achteruitgang in inkomen bij vervroegd uittreden aanzienlijk.
Hiernaast roept de korting die wordt toegepast bij vervroegde uitreding van werknemers
die op 1 januari 2013, 57 of 58 jaar zijn veel vragen op bij de SER. Degenen die thans
wei een privepensioen hebben opgebouwd, hebben dit fiscaal gefaciliteerd gedaan met
inbegrip van de aov-franchise. De SER vraagt zich af hoe de korting van 6% op de AOV
uitkering per jaar dat een werknemer die op 1 januari 2013, 57 of 58 jaar is zijn 65
ste
uittreedt, wordt ingepast in het op basis van de geldende eindloon- en
middelloonregelingen opgebouwde pensioen.
De SER is tevens van mening dat een permanente korting van 6% per jaar dat eerder
wordt uitgetreden niet in verhouding staat met de permanente korting van 2% op de AOV
uitkering die wordt toegepast voor ieder jaar dat een AOV-gerechtigde niet verzekerd is
geweest, bijvoorbeeld als gevolg van een verblijf in het buitenland.
De SER bepleit een meer socia Ie overgangsregeling voor werknemers die op 1 januari
2013, 57 of 58 jaar zijn.
Met betrekking tot de leeftijdsverhoging stelt de SER daarom voor dat de
leeftijdsverhoging nu een algemene aanloop dient te zijn, in de vorm van een verhoging
naar 62 jaar ineens per 1 januari 2013, zonder overgangsregeling. De SER stelt
een meer geleidelijke verhoging naar 65 in de jaren na 2013
16
4. Financieel-economische consequenties
De SER constateert dat een integrale analyse en berekening van de macro-economische
effecten en effecten op de koopkracht voor de verschillende inkomensgroepen van de
voorgestelde maatregelen in de memorie van toelichting behorende bij de onderhavige
ontwerp-Iandsverordening ontbreken.
Effecten 00 de economische ontwikkeling
De economische omgeving en de daarvan afhankelijke openbare financien waarbinnen
de hervormingen zich moeten voltrekken zijn volgens de SER niet rooskleurig .
In de aannames met betrekking tot de verwachte economische ontwikkeling in het
dekkingsplan, zoals opgenomen in de memorie van toelichting bij onderhavige ontwerp
landsverordening, wordt uitgegaan van een gemiddelde nominale economische groei van
3% per jaar en een gemiddelde inflatie van 2% per jaar. Deze aannames in het
dekkingsplan met betrekking tot nominale economische groei en de inflatie resulteren in
een reele economische groei van 1% per jaar. Daarnaast wordt in het dekkingsplan
uitgegaan van een gemiddelde inkomensstijging van 2,4% per persoon per jaar.
In de onderstaande tabel 3 zijn de gegevens van het Centraal Bureau van de Statistiek
opgenomen met betrekking tot de economische groei en de inflatie over de jaren 2001 tot
en met 2011.
Tabel 3: Ontwikkeling van de economische groei & inflatie van 2001 tim 2011
2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011
Nominale
eeon. groei.
1.1 0.8 1.9 1.6 5.0 4.7 5.5 9.2 1.3 2.9 3.0
Inflatie 1.8 0.4 1.6 1.4 4.1 3.1 3.0 6.9 1.8 2.8 2.3
Reale eeon.
Groei
-0.7 0.4 0.3 0.2 0.8 1.5 2.5 2.2 -0 .5 0.1 0.6
Bron: Centraal Bureau van de Statlstiek
De SER is, gezien de over de afgelopen 10 jaar gerealiseerde reele economische groei,
van mening dat de aannames in het dekkingsplan met betrekking tot de verwachte
economische groei en de verwachte inflatie niet realistisch zijn en signaleert risico's voor
de financiering van de oudedagsvoorziening. Doordat de economische groei en de
jaarlijkse inkomensgroei structureel te hoog en de inflatiestructureel te laag worden
ingeschat resulteert dat in een te positief beeld van de te verwachten inkomsten van de
oudedagsvoorziening.
De SER heeft in het kader van de door de regering opgestarte nationale dialoog kennis
kunnen nemen van de door de Beleidsdirectie van het Ministerie van Economische
Ontwikkeling met behulp van het macro-economische model Curalyse gedane
inschattingen van de macro-economische effecten van de in onderhavige ontwerp
landsverordening door de regering voorgestelde maatregelen.
In tabel 4 worden voor enkele belangrijke macro-economische indicatoren de procentuele
veranderingen als gevolg van de door de regering voorgestelde maatregelen pakket met
betrekking tot de Aigemene Ouderdomsverzekering t.o.v. het voorafgaande jaar
weergegeven.
17
Tabel4 Prognose van de economische effecten m.b v .. Curalyse
2014
2013 Indicator
0,3%
1,6% Loonkosten
0,2%
Consumentenprijzen 0,8%
-0,2% -1,1% Export
0,0%
-1,0% Import
-0,1%
Particuliere Consumptie -1,9%
0,3% investeringen van bedrijven -1,4%
-0,2% -1,8% zakelijke productie
-0,2% -1,6% Reele economische groei
-1,0 -0,7 Werkgelegenheid
(in banen) (x 100O)
..
Bron: Mlnlstene van Economlsche Ontwlkkehng (Curalyse)
Uit de analyse van het Ministerie van Economische Ontwikkeling blijkt dat de introductie
van het in onderhavige ontwerp-Iandsverordening opgenomen pakket aan maatregelen
alles bij elkaar leidt tot een stijging van de loonkosten met 1,6% in 2013. Ondernemers
zullen indien mogelijk de stijging van de loonkosten doorberekenen in de prijzen die aan
afnemers c.q. consumenten in rekening worden gebracht. Het gevolg hiervan is dat het
model een verhoging van de inflatie met 0,8% wordt voorspeld.
De gestegen loonkosten leiden door het duurder worden van de productiefactor arbeid
ook tot een afname van de werkgelegenheid. In een periode van 2 jaar, tot en met 2014,
daalt de werkgelegenheid met 1700 arbeidsplaatsen als gevolg van het door de regering
voorgestelde pakket aan maatregelen.
De reele economische groei daalt volgens de uitkomsten van het Curalyse-model met
1,6% ten opzichte van het voorafgaande jaar als gevolg van het invoeren van het pakket
aan maatregelen zoals opgenomen in de onderhavige ontwerp-Iandsverordening.
De SER vraagt aandacht voor de daling van de economische groei, te rwij I juist het
bewerkstelligen van een verdere en sterkere economische groei de conditio sine qua non
is voor een daadwerkelijke structurele oplossing van de vraagstukken op het gebied van
de sociale zekerheid en overheidsfinancien.
Uit bovenstaande macro-economische analyse blijkt dat de economie een belangrijke
negatieve ontwikkeling vertoont als gevolg van de voorgestelde hervormingen van de
oudedagsvoorziening. Deze negatieve economische ontwikkeling kan aanzienlijke
negatieve consequenties hebben voor de premie-inkomsten ten behoeve van de
oudedagsvoorziening en de uitgaven aan bijstandsuitkeringen als gevolg van de
toenemende werkloosheid. De SER is van mening dat de regering om het sociaal
evenwicht te kunnen waarborgen de economische effecten van de te nemen maatregelen
in beeld dient te hebben alvorens definitieve besluiten te nemen over de hervormingen
van de oudedagsvoorziening.
De SER wit de aandacht vestigen op het feit dat in de door het Ministerie van
Economische Ontwikkeling uitgevoerde analyse geen rekening is gehouden met de
samenloop van de hervormingen van de oudedagsvoorziening met de invoering van een
basisverzekering ziektekosten, de invoering van een verplicht kapitaalgedekt
18
bedrijfspensioen voor werknemers en overigens ook niet de met de mogelijke indexering
van de minimum lonen.
De bij de SER bekende beleidsvoornemens van de regering met betrekking tot de
basisverzekering ziektekosten gaan ervan uit dat premie-inkomensgrens voor de
basisverzekering ziektekosten eveneens wordt verhoogd naar NAf. 100.000,- en premie
voor werknemers wordt verhoogd van 2,1 naar 3% en voor werkgevers van 8,3% naar
9% , en dat separaat nog eens 1,9% door de werkgevers zal moeten worden opgebracht
voor de financiering van de zogenoemde ziekengeldregeling . De intraductie van de
basisverzekering ziektekosten gaat dus eveneens gepaard met een aanzienlijke premie
stijging .
Naar het oordeel van de SER is het, gezien de economische effecten van de
maatregelen op het gebied van de Aigemene Ouderdomsverzekering, imperatief dat de
economische effecten van de hierboven genoemde maatregelen op het terrein van de
ouderdomsvoorziening en basisverzekering ziektekosten, de mogelijke invoering van
kapitaalgedekt verplicht bedrijfspensioen met een premie van 6% (3% werknemer en 3%
werkgever) en de mogelijke indexatie van het minimumloon uitgebreid en in samenhang
door de regering worden geanalyseerd alvorens de invoering hiervan te overwegen.
Effect van de maatregelen oD de financiele Dositie van de oudedagsvoorziening
In de financiele paragaaf van de memorie van toelichting is op pagina 10 een overzicht
opgenomen met betrekking tot de ontwikkeling van de financiele positie van de
oudedagsvoorziening. Het overzicht dat is opgenomen in onderstaande tabel 5 laat zien
dat de invoering van door de regering voorgestelde maatregelen niet voorkomen dat op
korte en middellange termijn sprake is van tekorten en de oudedagsvoorziening op korte
en middellange termijn (tot 2022) financieel economisch niet gezond is.
Tabel 5: Ontwikkeling van de financiEHe positie van de oudedagsvoorziening
I Periode na invoering maatregelen Financiele positie van de oudedagsvoorziening
Na 5 jaar -111 min
Na 10 jaar -46 min
Na 15 jaar 137 min
Na 20 jaar 118 min
Bran: mvt , pagina 10
De SER constateert dat in de memorie van toelichting behorende bij de onderhavige
ontwerp-Iandsverordening wordt voorgesteld een gezamenlijk schommelfonds te creeren
door de financiele koppeling van sociale verzekeringen als de AOV, de basisverzekering
ziektekosten, de AVBZ, het ongevallenverzekering en de cessantia-regeling . 11
V ~ ~ r de SER is het samenvoegen van de verschillende schommelfondsen geen optie.
Het financieel koppelen van de fondsen heeft volgens de regering tot doel dat de tekorten
In het ene fonds kunnen worden gecompenseerd met eventuele overschotten uit de
andere fondsen . In de memorie van toelichting wordt gesteld dat door de financiele
koppeling van sociale verzekeringen, de garantiestelling van de regering voor tekorten
per individueel fonds overgaat in een garantiestell ing op tekorten van de beheerder van
de fondsen .
Memorie van toelichting. pag. 11 .
19
II
- ! ..
. ... J..
...
Naar het oordeel van de SER wordt door het samenvoegen van de schommelfondsen het
beeld op de exploitatie en de daadwerkelijke financiele positie van de
oudedagsvoorziening, het Ziektefonds c.q. het Fonds basisverzekering ziektekosten, het
Aigemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten, het ongevallenfonds en het cessantiafonds
vertroebeld. Het risico is daardoor dat structurele tekorten minder snel gesignaleerd
worden en niet tijdig wordt ingegrepen.
Door het samenvoegen van de schommelfondsen kan een structureel tekort in len van
de fondsen het hele stelsel van sociale zekerheid in gevaar brengen.
Met het oog op de brede financiele problematiek in het stelsel van sociale zekerheid dient
tevens een algehele en fundamentele hervorming van het stelsel van sociale zekerheid
plaats te vinden.
Het is daarbij imperatief dat de begroting van de sociale zekerheidsfondsen ieder
afzonderlijk sluitend moeten zijn. In de diverse ontwerp-wetgevingsproducten met
betrekking tot het stelsel van sociale zekerheid dienen nu de randvoorwaarden te worden
geschapen die een maximale financiele transparantie waarborgen, waardoor tekorten
eerder zichtbaar worden en een herhaling van de huidige financiele situatie kan worden
voorkomen.
De SER is dan ook van oordeel dat het geboden is dat ook afspraken worden gemaakt,
c.q. wettelijk worden vastgelegd, over hoe wij als gemeenschap in de toekomst om zullen
gaan met de praktische uitkomsten c.q. financiele tegenvallers in de uitvoering van de
afzonderlijke regelingen in het stelsel van sociale zekerheid, om daarmee de
afbreukrisico's binnen het stelsel van sociale verzekeringen te minimaliseren en af te
dekken.
Voorstellen van de SER
De SER constateert dat de voorstellen inzake de herziening van de Aigemene
Ouderdomsverzekering zich met name laten leiden door de vraagstukken met betrekking
tot de overheidsfinancien.
De SER geeft de voorkeur aan maatschappelijk gedragen structurele oplossingen die een
houdbaar en betaalbaar stelsel van sociale zekerheid kunnen garanderen. De sociale en
economische implicaties van de voorgestelde maatregelen op het gebied van de sociale
zekerheid komen niet c.q. onvoldoende aan de orde in de memorie van toelichting
behorende bij onderhavige ontwerp-Iandsverordening. Uit de gemeenschap komen
signalen dat de herziening van de sociale zekerheid iedereen zodanig raakt dat de
oplossingen en het draagvlak hiervoor mede gevonden moeten worden in een dialoog
met de sociale partners en de civil society. Daar is tijd voor nodig.
De SER is van oordeel dat de snelheid om de ouderdomsvoorziening te saneren en de
openbare financien op orde te krijgen de zorgvuldigheid niet negatief mag be"invloeden.
De SER dringt er daarom bij de regering op aan om de sociale dialoog over het sociale
zekerheidsstelsel fe continueren en te intensiveren en via de sociale dialoog te werken
aan een maatschappelijk gedragen, sociaal en financieel duurzaam stelsel van sociale
zekerheid.
V ~ ~ r de SER geldt dat de thans te nemen maatregelen daarom een tijdelijk karakter
moeten hebben en dat de lasten door een ieder, die binnen het stelsel rechten kan doen
gelden, dienen te worden gedragen. De nu te nemen maatregelen dienen naar het
oordeel van de SER gericht te zijn op het op korte termijn scheppen van de noodzakelijke
20
financiele ruimte gericht op het op langere termijn totstandbrenging van een stelsel van
sociaIe zekerheid dat wei voldoet aan de vereisten van duurzaamheid.
De SER is dan ook van mening dat de nu te nemen maatregelen, hoewel op korte termijn
noodzakelijk, slechts een overgangsregeling dienen te zijn, met het oog op maatregelen
die een houdbare en betaalbare oudedagsvoorziening kunnen garanderen.
De SER heeft vast kunnen stetten dat de AOV-uitkering de afgelopen jaren als gevolg
van autonome verhogingen naast de jaarlijkse aanpassing aan de inflatie aanzienlijk is
gestegen. Deze autonome verhogingen hebben geresulteerd in een reele
inkomensverbetering van de AOV-gerechtigden, maar hebben de financiele positie van
de oudedagsvoorziening aanzienlijk doen verslechteren, mede daardoor moet nu hard
worden ingegrepen.
De onderstaande tabel 6 geeft een overzicht van de ontwikkeling van de hoogte van de
AOV-uitkering van 2004 tot 2012. In deze tabel wordtde procentuele stijging van de
AOV-uitkering tevens afgezet tegen de inflatie.
Tabel 6: Overzicht ontwikkeling van de AOV-uitkering 12
2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 Totaal
Hoogte AOV
uitkering per
maand 528 536 554 654 674 726 800 818 834
Mutatie (in NAt) 8 18 100 20 52 74 18 16 306
Mutatie in
procenten 1,5% 3,4% 18,1% 3,1% 7,7% 10,2% 2,3% 2,0% 58,0%
Inflatie 1,4% 4,1% 3,1% 3,0% 6,9% 1,8% 2,8% 2,3% 28,3%
De SER constateert dat als gevolg van de autonome verhogingen de AOV-uitkering over
de periode 2004 tot 2012 twee keer zo hard is gestegen als op basis van de in de artikel
7 van de Landsverordening Aigemene Ouderdomsverzekering opgenomen
indexatiebepaling verwacht had mogen worden.
Vooralsnog meent de SER, als onafhankelijk tripartiete adviesorgaan, de volgende
maatregelen aan de regering in overweging te kunnen geven:
a. het toepassen van een algemene korting op de AOV-uitkering;
b. het afschaffen van de kerstuitkering; en/of
c. het invoeren van een buitenlandkorting
Ad a. Het toepassen van een algemene korting op de AOV-uitkering
In tijden van de financiele problemen met betrekking tot de oudedagsvoorziening dienen
naar de mening van de SER de AOV-gerechtigden tevens bij te dragen aan de oplossing.
De SER verwijst naar het feit dat, door het toekennen van autonome verhogingen van de
AOV-uitkering ter compensatie van de sterk gestegen van levenonderhoud, de regering
in het recente verleden de AOV-uitkering heeft gebruikt als instrument voor armoede
bestrijding c.q. inkomenspolitiek. Een algemene autonome verhoging van de AOV
12 Nola Bene: In het overzichl van de ontwikkeling van de hoogle van de AOV-uilkering is geen rekening gehouden mel de
kersl-uilkering van 100% van de door rechlhebbende te onlvangen AOV-uilkering die sinds 2001 wordt uilgekeerd.
21
uitkering komt echter niet aileen de min- en onvermogenden ten goede maar aile AOV
gerechtigden.
De SER geeft de regering daarom in overweging per 1 januari 2013 een algemene
korting op de AOV-uitkering toe te passen. Door het korten van de AOV-uitkering wordt
de autonome stijging, onafhankelijk van de ontwikkeling van de inflatie, deels teniet
gedaan.
V ~ ~ r gepensioneerden die uitsluitend een AOV-uiterking genieten, danwel onder een
zekere objectieve inkomensgrens zitten dienen de gevolgen van de algemene korting van
de uitkering vanuit een bijstandsregeling, buiten de ouderdomsvoorziening om, te worden
gecompenseerd. Het Eilandsbesluit toekenning toelage aan ouderdomspensioen
gerechtigden (AS 2005, no. 115, zoals gewijzigd bij AS 2006, no. 117 en AS 2008, no.
39) biedt hiervoor de mogelijkheid. Naar het oordeel van de SER dient bij het toekennen
van een eventuele compensatie wei rekening te worden gehouden met de totale
inkomenssituatie van het huishouden van de AOV-gerechtigde.
Ad b. Het afschaffen van de kerstuitkering
Artikel 22a van de Landsverordening Aigemene Ouderdomsvoorziening kent degene die
in de maand september recht heeft op ouderdomspensioen een kerstuitkering toe van
100% van het bed rag van het ouderdomspensioen.
De SER is van oordeel dat, gezien de precaire financiele positie van de
oudedagsvoorziening, er binnen de oudedagsvoorziening geen financiele ruimte is voor
het onverkort handhaven van deze kerstuitkering. De SER stelt v ~ ~ r de algemene
kerstuitkering af te schaffen. Het hierdoor optredende koopkrachtverlies dient uitsluitend
te worden gecompenseerd voor gepensioneerden die uitsluitend een AOV-uiterking
genieten, danwel onder een zekere objectieve inkomensgrens ziUen. Naar het oordeel
van de SER dient bij het toekennen van een eventuele compensatie wei rekening te
worden gehouden met de totale inkomenssituatie van het huishouden van de AOV
gerechtigde.
Het Eilandsbesluit toekenning toelage aan ouderdomspensioengerechtigden (AS 2005,
no. 115, zoals gewijzigd bij AS 2006, no. 117 en AS 2008, no. 39) biedt hiervoor de
mogelijkheid.
Ad c. Het invoeren van een buitenlandkorting
Er is sprake van een deel van de AOV-gerechtigden die niet langer ingezetene zijn van
Curayao. Het door dit dee I van de AOV-gerechtigden genoten ouderdomspensioen wordt
dan ook niet lokaal besteed en komt de economie van Curayao in zijn geheel niet ten
goede.
De SER geeft daarom aan de regering in overweging om naast de algemene korting een
specifieke korting op de AOV-uitkering te introduceren voor AOV-gerechtigden die geen
ingezetenen meer zijn van Curacao. Indien de AOV-gerechtigde geen ingezetene meer is
van Curayao, dan wordt de AOV-uitkering additioneel met een bepaald percentage
gekort. Deze korting komt bovenop eventuele andere kortingen.
22
I
"
5. Inwerkingtreding
Artikel IV bepaalt dat de inzake de ontwerp-Iandsverordening tot wljzlgmg van
Landsverordening Aigemene Ouderdomsverzekering en de Landsverordening Aigemene
Weduwen en wezenverzekering met ingang van 1 januari 2013 in werking treedt.
Naar het oordeel van de SER is de invoering van onderhavige ontwerp-Iandsverordening
per 1 januari 2013 risicovol met name door het gebrek aan inzicht in de effecten van het
geheel aan voorgenomen maatregelen op het gebied van de socia Ie zekerheid op de
economie.
~
23
' II !..I' .
1 ) J ' I
---
6. Conclusie
Aan de orde is de ontwerp-Iandsverordening tot wlJzlglng van Landsverordening
Aigemene Ouderdomsverzekering (P.B. 1960, no. 83) en de Landsverordening Aigemene
Weduwen- en Wezenverzekering (P.B. 1965, no. 194).
De ontwerp-Iandsverordening tot wijziging van Landsverordening Aigemene
Ouderdomsverzekering (P.B. 1960, no. 83) en de Landsverordening Aigemene
Weduwen- en Wezenverzekering (P.B. 1965, no. 194) strekt volgens de memorie van
toelichting toe de noodzakelijke maatregelen te nemen zodat voldaan kan blijven worden
aan de verplichtingen voortvloeiende uit de Landsverordening Aigemene
Ouderdomsverzekering. In de ontwerp-Iandsverordening worden daartoe de volgende
maatregelen voorgesteld:
Het verhogen van de pensioenleefiijd van 60 jaar naar 65 jaar
Het vervangen van de automatische volledige indexatie door een voorwaardelijke
gedeeltelijke indexatie.
Het verhogen van de premie-inkomensgrens tot NAf. 100.000 en het introduceren
van een extrapremie van 1% voor het inkomen boven de NAf. 100.000,
Het verhogen van de AOV-premie van 13% naar 15%
De SER constateert dat een integrale analyse en berekening van de macro-economische
effecten en effecten op de koopkracht voor de verschillende inkomensgroepen van de
voorgestelde maatregelen ontbreken in de memorie van toelichting behorende bij de
onderhavige ontwerp-Iandsverordening.
De SER acht de omissie van de regering de sociaal-economische effecten niet in beeld te
brengen groot, zeker nu uit de door het ministerie van Economische Ontwikkeling
gepresenteerde uitkomsten van berekening met behulp van het macro-economisch
analyse-model Curalyse blijkt dat de economie een belangrijke negatieve ontwikkeling zal
vertonen als gevolg van de voorgestelde maatregelen.
Een ontwikkeling die verder versterkt wordt wanneer tevens rekening wordt gehouden
met de economische effecten van de introductie van de basisverzekering ziektekosten en
de voorgenomen indexatie van de minimumlonen.
Een gebrek aan inzicht in de effecten op de economie van het geheel aan voorgenomen
maatregelen op het gebied van de sociale zekerheid, maakt dat snelle en gelijktijdige
invoering van deze maatregelen de economische ontwikkeling van Cura<;ao kan schaden.
-Naar het oordeel van de SER is het bewerkstelligen van een verdere en sterkere
economische groei een conditio sine qua non voor een daadwerkelijk structurele
oplossing van de vraagstukken op het gebied van de sociale zekerheid en
overheidsfinancien.
De SER is van mening dat de regering om het sociaal evenwicht te kunnen waarborgen
de economische effecten van de te nemen maatregelen in beeld dient te hebben alvorens
definitieve besluiten te nemen over de hervormingen van de oudedagsvoorziening.
De SER dringt er bij de regering op aan de economische effecten en de
koopkrachteffecten voor verzekerden van het totale pakket aan voorgestelde
-,
maatregelen op het gebied van de socia Ie zekerheid en de maatregelen gericht op het in
overeenstemming brengen van de landsbegroting met de normen van de openbare
financien inzichtelijk te maken.
,/;
24
(IIE
'
,
;..\) --:;:;
De SER vraagt specifieke aandacht voor:
de koopkrachteffecten van de verschi"ende voorgestelde maatregelen;
de sociaal-economische implicaties van de mogelijke introductie van een wettelijk
verplicht aanvullend pensioen;
de samenloop met de sociaal economische effecten van de introductie
basisverzekering ziektekosten; en
het effect op de Ueugd)werkloosheid van de voorgenomen verhoging van de AOV
gerechtigde leeftijd.
Het overzicht van de ontwikkeling van de financiele positie van de oudedagsvoorziening
opgenomen in de financiele paragraaf behorende bij onderhavige ontwerp
landsverordening laat zien dat de oudedagsvoorziening op korte en middellange termijn
(tot 2022) financieel economisch niet gezond is.
De invoering van door de regering voorgestelde maatregelen kan volgens de actuariele
prognose van de financiele effecten niet voorkomen dat op korte en midde"ange termijn
sprake is van tekorten in de oudedagsvoorziening.
De voorstelde maatregelen slagen er niet in de algemene doelstelling van de regering,
om de oudedagsvoorziening structureel te saneren en de uitkeringen aan
gepensioneerden voor een langere termijn te garanderen, te realiseren.
Het is voor de SER imperatief dat de begroting van de sociale zekerheidsfondsen ieder
afzonderlijk sluitend dienen te zijn. Voor de SER is het samenvoegen van de
verschi"ende schommelfondsen geen optie, omdat hierdoor het zicht op de financiele
gevolgen van de diverse sociale voorzieningen vertroebelt.
Naar het oordeel van de SER is de economische omgeving waarbinnen de hervormingen
zich moeten voltrekken verre van faciliterend.
In het dekkingsplan zoals opgenomen in de memorie van toelichting van onderhavige
ontwerp-Iandsverordening wordt uitgegaan van een gemiddelde nominale economische
groei van 3% per jaar en een gemiddelde inflatie van 2% per jaar.
De SER is, gezien de over de afgelopen 10 jaar gerealiseerde reele economische groei,
van mening dat de aannames met betrekking tot de economische groei niet realistisch
zijn. Indien de economische groei en de jaarlijkse inkomensgroei structureel te hoog
worden geschat resulteert dat in een te positief beeld van de te verwachten inkomsten
van de oudedagsvoorziening.
De economische effecten zoals aangedragen door het Ministerie van Economische
Ontwikkeling en de samenloop van een groot aantal verschillende maatregelen gericht op
het voldoen aan de geldende begrotingsnormen draagt bij aan de opvatting van de SER
dat de veronderstellingen die worden gehanteerd in het dekkingsplan te optimistisch zijn.
Naar het oordeel van de SER neemt door in het dekkingsplan uit te gaan van te positieve
aannames het aantal risico's met betrekking tot de financiering van de
oudedagsvoorziening enorm toe.
De SER is dan ook van oordeel dat het geboden is dat ook afspraken worden gemaakt,
c.q. wettelijk worden vastgelegd, over hoe in de toekomst om te gaan met de praktische
uitkomsten van de hervormingen indien de premissen waarvan is uitgegaan niet
kristaliseren. Kort gezegd afspraken over hoe wij als gemeenschap om zullen gaan met
tegenvallende zaken in de toekomst om daarmee de afbreukrisico's te minimaliseren en
af te dekken.
25
De SER is van oordeel dat de snelheid om de ouderdomsvoorziening te saneren en de
openbare financien op orde te krijgen de zorgvuldigheid niet negatief mag beinvloeden.
De nu te nemen maatregelen dienen naar het oordeel van de SER gericht te zijn op het
op korte termijn scheppen van de noodzakelijke financiele ruimte met het oog op het op
langere termijn totstandbrenging van een maatschappelijk gedragen, sociaal en financieel
duurzaam stelsel van sociale zekerheid. De nu te nemen maatregelen, hoewel op korte
termijn noodzakelijk, kunnen dan ook slechts een overgangsregeling betreffen.
De SER heeft vast kunnen stellen dat de AOV-uitkering de afgelopen jaren als gevolg
van autonome verhogingen naast de jaarlijkse aanpassing aan de inflatie aanzienlijk is
gestegen. Deze autonome verhogingen hebben geresulteerd in een reele
inkomensverbetering van de AOV-gerechtigden, maar hebben de financiele positie van
de oudedagsvoorziening aanzienlijk doen verslechteren, mede daardoor moet nu hard
worden ingegrepen.
Vooralsnog meent de SER, als onafhankelijk tripartiete adviesorgaan, de volgende
maatregelen aan de regering in overweging te kunnen geven:
a. het toepassen van een algemene korting op de AOV-uitkering
b. het afschaffen van de kerstuitkering
c. het invoeren van een buitenlandkorting
Namens de Sociaal Economische Raad,
.
26

Anda mungkin juga menyukai