Anda di halaman 1dari 2

Job 9 (Job) Maar Job antwoordde en zeide: 2 Waarlijk, ik weet, dat het zo is; want hoe zou de mens

rechtvaardig zijn bij G od? 3 Zo Hij lust heeft, om met hem te twisten, niet een uit duizend zal hij Hem bea ntwoorden. 4 Hij is wijs van hart, en sterk van kracht; wie heeft zich tegen Hem verhard, e n vrede gehad? 13 God zal Zijn toorn niet afkeren; onder Hem worden gebogen de hovaardige helpe rs. 14 Hoeveel te min zal ik Hem antwoorden, en mijn woorden uitkiezen tegen Hem? 15 Denwelken ik, zo ik rechtvaardig ware, niet zou antwoorden; mijn Rechter zal ik om genade bidden. 29 Ik zal toch goddeloos zijn; waarom dan zal ik ijdellijk arbeiden? 30 Indien ik mij wasse met sneeuwwater, en mijn handen zuivere met zeep; 31 Dan zult Gij mij in de gracht induiken, en mijn klederen zullen van mij gruwe n. Job 15 (Elifaz) 15 Zie, op Zijn heiligen zou Hij niet vertrouwen, en de hemelen zijn niet zuiver in Zijn ogen. 16 Hoeveel te meer is een man gruwelijk en stinkende, die het onrecht indrinkt a ls water? Jesaja 1 5 (...) het ganse hoofd is krank, en het ganse hart is mat. 6 Van de voetzool af tot het hoofd toe is er niets geheels aan hetzelve; maar wo nden, en striemen, en etterbuilen, die niet uitgedrukt noch verbonden zijn, en g een derzelve is met olie verzacht. Jesaja 48 8 (...) want Ik heb geweten, dat gij gans trouwelooslijk handelen zoud t, endat gij van den buik af een overtreder genaamd zijt. 9 Om Mijns Naams wil zal Ik Mijn toorn langer uitstellen, en om Mijns roems wil zal Ik, u ten goede, Mij bedwingen, opdat Ik u niet afhouwe. 10 Ziet, Ik heb u gelouterd, doch niet als zilver, Ik heb u gekeurd in den smelt kroes der ellende. 11 Om Mijnentwil, om Mijnentwil zal Ik het doen, want hoe zou Hij ontheiligd wor den? en Ik zal Mijn eer aan geen ander geven. Jeremia 13 8 Toen geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende: 9 Zo zegt de HEERE: Alzo zal Ik verderven de hovaardij van Juda, en die grote ho vaardij van Jeruzalem. 10 Ditzelve boze volk, dat Mijn woorden weigert te horen, dat in het goeddunken zijns harten wandelt, en andere goden navolgt, om die te dienen, en voor die zic h neder te buigen; dat zal worden gelijk deze gordel, die nergens toe deugt. 11 Want gelijk als een gordel kleeft aan de lenden eens mans, alzo heb Ik het ga nse huis Israels en het ganse huis van Juda aan Mij doen kleven, spreekt de HEER E, om Mij te zijn tot een volk, en tot een naam, en tot lof, en tot heerlijkheid ; maar zij hebben niet gehoord. 12 Daarom zeg dit woord tot hen: Zo zegt de HEERE, de God Israels: Alle flessen zullen met wijn gevuld worden. Dan zullen zij tot u zeggen: Weten wij niet zeer wel, dat alle flessen met wijn gevuld zullen worden? 13 Maar gij zult tot hen zeggen: Zo zegt de HEERE: Ziet, Ik zal alle inwoners de ze lands, zelfs de koningen, die op Davids troon zitten, en de priesters, en de profeten, en alle inwoners van Jeruzalem, opvullen met dronkenschap. 14 En Ik zal hen in stukken slaan, den een tegen den ander, zo de vaders als de kinderen te zamen, spreekt de HEERE; Ik zal niet verschonen noch sparen, noch Mi j ontfermen, dat Ik hen niet zou verderven. 15 Hoort en neemt ter ore, verheft u niet; want de HEERE heeft het gesproken. 16 Geeft eer den HEERE, uw God, eer dat Hij het duister maakt, en eer uw voeten zich stoten aan de schemerende bergen; dat gij naar licht wacht, en Hij datzelve tot een schaduw des doods stelle, en tot een donkerheid zette. 17 Zult gijlieden dat dan nog niet horen, zo zal mijn ziel in verborgene plaatse n wenen vanwege den hoogmoed, en mijn oog zal bitterlijk tranen, ja, van tranen nederdalen, omdat des HEEREN kudde gevankelijk is weggevoerd. 18 Zeg tot den koning en tot de koningin: Vernedert u, zet u neder; want uw gans e hoofdsieraad, de kroon uwer heerlijkheid, is nedergedaald.

19 De steden van het zuiden zijn toegesloten, en er is niemand, die ze opent; he t ganse Juda is weggevoerd, het is geheel en al weggevoerd. 20 Hef uw ogen op, en zie, die daar van het noorden komen! waar is de kudde, die u gegeven was, de schapen uwer heerlijkheid? 21 Wat zult gij zeggen, wanneer Hij bezoeking over u doen zal, daar gij hem gele erd hebt tot vorsten, tot een hoofd over u te zijn; zullen u de smarten niet aan grijpen, als een barende vrouw? 22 Wanneer gij dan in uw hart zult zeggen: Waarom zijn mij deze dingen bejegend? Om de veelheid uwer ongerechtigheid, zijn uw zomen ontdekt, en uw hielen hebben geweld geleden. 23 Zal ook een Moorman zijn huid veranderen? of een luipaard zijn vlekken? Zo zu lt gijlieden ook kunnen goed doen, die geleerd zijt kwaad te doen.

Anda mungkin juga menyukai