Anda di halaman 1dari 8

I

5 T

N G

BETONPR

Warmte en verharding
In een onlangs verschenen aflevering van Betoniek over de waterbehoefte van beton, kwam de 'verhouding' die beton en water met elkaar zouden hebben al terloops ter sprake. In een materiaal als beton verwacht je dat een en ander nogal koeltjes toegaat. Maar ingewijden weten beter; de temperatuur kan behoorlijk oplopen! Deze Betoniek gaat over warmteontwikkeling, de verschillende invloedsfactoren en de verhardingsbeheersing van beton.

Bij de verharding van beton, of beter bij de hydratatie van cement, komt warmte vrij. Deze warmte kan worden gezien als via het cement meegeleverde energie die we kunnen benutten om, door de hogere temperatuur in het beton, sneller een bepaalde sterkte te bereiken. Soms is de temperatuurstijging zodanig fors, bijvoorbeeld in massabeton, dat gekoeld moet worden om te grote spanningen

als gevolg van temperatuurgradinten te voorkomen. Inzicht in de warmteontwikkeling van verhardend beton is in alle gevallen een goed hulpmiddel bij het beheersen van het verhardingsproces. Steeds vaker worden in Nederland rekenprogramma's toegepast voor het beheersen en benvloeden van de verharding van beton. Men noemt deze rekenprogramma's

ook wel verhardingsbeheerssystemen. Ze worden vooral gebruikt door de ontwerper/constructeur. Toch heeft ook de betontechnoloog indirect - met deze rekentechniek te maken. Hem wordt gevraagd de gegevens aan te leveren over de warmteontwikkeling van betonsamenstellingen. Deze zijn nodig als invoer voor het rekenmodel. Bij voorkeur rekent men met de adiabatische warmteontwikkeling, of kortweg de 'adiabaat', van de toe te passen betonsamenstelling. We zijn in deze korte inleidingal veel begrippen tegengekomen: verhardingsbeheersing, adiabaat, temperatuurs- en sterkteontwikkeling en temperatuurgradint. In deze aflevering komen ze allemaal aan bod.

mperatuur en spanning
Het temperatuurverloop in verhardend beton heeft zowel invloed op de sterkteopbouw als op het mogelijk ontstaan van spanningen. Hoe en wanneer ontstaan deze spanningen?

maart 1994

In het algemeen geldt dat bij temperatuurstijging drukspanningen worden opgebouwd en bij afkoeling trekspanningen. Voor beton betekent dit dat de drukspanningen worden opgebouwd in zeer jong beton, waardoor als gevolg van kruip een groot gedeelte van de drukspanning verloren gaat. Het afkoelen vindt op een later tijdstip plaats, waardoor dit gunstige kruipeffect op de trekpanningen niet meer of in veel mindere mate optreedt. De gevolgen van de tijdelijke temperatuurstijging en de daarop volgende temperatuurdaling zijn tweeledig. Ten eerste kunnen trekspanningen ontstaan als gevolg van een temperatuurgradint tussen kern en oppervlak. Dit effect speelt vooral een rol bij grote afmetingen van de constructie. De temperatuurstijging als gevolg van de vrijkomende hydratatiewarmte kan in dergelijke constructies zo groot zijn dat het nodig is om te koelen en daarmee te grote temperatuurverschillen in de constructie tegen te gaan. Ten tweede ontstaan trekspanningen als het ene constructiedeel een verschillend temperatuurtraject doorloopt ten opzichte van een ander deel. Een bekend voorbeeld is een wand die op een reeds eerder gemaakte vloer wordt gestort. In de afkoelende wand ontstaan trekspanningen die tot scheurvorming aanleiding kunnen geven. Tot zover de mogelijke gevolgen. We beginnen met de verschillende invloeden op warmteontwikkeling en het temperatuurverloop.

loeden

Het temperatuurverloop in verhardend beton begint bij de temperatuur van de specie op het tijdstip van verwerken. Deze aanvangstemperatuur heeft overigens ook een behoorlijke invloed op het verdere temperatuurverloop. AI snel gaan ook andere invloeden een rol spelen. Om te beginnen is er de vrijkomende warmte bij de hydratatie van cement. De hoeveelheid warmte die vrijkomt, hangt vooral af van het cementtype en de betonsamenstelling, waarbij de water-cementfactor en de aard van het toeslagmateriaal een belangrijke rol spelen. Natuurlijk zijn er meer invloeden, zoals de afmetingen van de

constructie en de isolerende werking van de bekisting. Op sommige invloeden kunnen we moeilijk invloed uitoefenen, zoals de omgevingstemperatuur, zonbestraling, wind en regen. De temperatuurontwikkeling kan ook expres een stevig handje worden geholpen. In de betonwarenindustrie, maar bijvoorbeeld ook in de 'warme' gietbouw wordt vaak warmte van buitenaf toegevoegd om de verharding te versnellen. Beheersing van het temperatuurverloop betekent beheersen van de sterkteontwikkeling en - waar nodig- beperken van temperatuurspanningen in de constructie tot een aanvaardbaar niveau.

Vrijkonende warmtebijhydratatie onderisotherme omstondigheden bijhoogovencement klasse Aen portlandcement klassen A, Ben C

dratatiewarmte
Vanuit de betonsamenstelling vormt de hydratatie van cement de warmtebron die bepalend is voor de temperatuurstijging van het verhardende beton. De hoeveelheid hydratatiewarmte die daarbij vrijkomt hangt af van de soort en de hoeveelheid cement. Behalve de vrijkomende hydratatiewarmte is voor de temperatuurontwikkeling vooral de snelheid waarmee dat gebeurt van belang. Zo zal een fijner gemalen cement sneller reageren dan een iets grover gemalen cement. Daarom reageert een klasse cement sneller dan een A cement en een e cement weer sneller dan een B cement. Dit betekent dat bij de verharding van klasse B en e cementen gedurende de eerste dagen meer warmte vrijkomt. Het bepalen van de hydratatiewarmte van cement is genormaliseerd. In NEN 3550 staan twee meetmethoden vermeld. Afgezien van de verschillen tussen deze meetmethoden is kenmerkend dat de vrijkomende warmte wordt gemeten bij een constant gehouden temperatuur. Men spreekt van isotherme omstandigheden. Op deze wijze kunnen cementsoorten naar hun warmteontwikkeling worden gekarakteriseerd. In de cementnorm wordt 'cement met lage hydratatiewarmte' vermeld als cement met een speciale eigenschap. De totale warmteontwikkeling (bij een constante temperatuur van 20 oe hydratatietemperatuur) mag bij een dergelijk cement gedurende de

eerste 7 dagen niet meer dan 270 J/g bedragen. Op basis van deze gegevens kan de temperatuurontwikkeling in beton niet zonder meer worden berekend. Daarvoor is het nodig om meer te weten over het effect dat de temperatuur heeft op de warmteontwikkeling en andersom. Of, met een mooi woord, de interactie tussen die twee. Een methode om dit in een meting te vangen is het bepalen van de adiabaat. Dit is de warmteontwikkeling zonder enig warmteverlies. In de praktijk komt dit natuurlijk niet voor, maar is er vaak sprake van semi-adiabatische omstandigheden. Er is dan gedurende een zekere periode meer warmteproduktie dan warmteverlies en de temperatuur stijgt. Na verloop van tijd slaat de balans om en daalt de temperatuur tot uiteindelijk de omgevingstemperatuur. Het is duidelijk dat de snelheid waarmee de warmte als gevolg van de hydratatie vrijkomt, grote invloed heeft op het temperatuurverloop en de temperatuurgradinten.

versterkt omdat bij een langere opwarmtijd - ook gedurende langere tijd - warmteverlies naar de omgeving plaatsheeft.

ater-cementfactor
Er zijn nog meer redenen waarom de warmteontwikkeling vanuit de cementhydratatie niet zonder meer is om te rekenen naar een temperatuurstijging. Ook de water-cementfactor heeft invloed; bij eenzelfde cementgehalte heeft een hoge watercementfactor in principe een snellere warmteontwikkeling dan een lage water-cernentfactor. Het water kan immers gemakkelijker in contact komen met het ongehydrateerde cement. Dit effect wordt afgezwakt omdat bij een hoge water-cementfactor ook een grotere hoeveelheid water moet worden opgewarmd. Dit vraagt veel energie; de soortelijke warmte van water is met circa 4,2 kJ/(kg.K) meer dan 5 keer zo hoog als die van zand en grind.

eslagmateriaal
Bij gebruik van ander toeslagmateriaal kan de temperatuurstijging weer anders uitpakken. Als bijvoorbeeld toeslagmateriaal met een lagere volumieke massa wordt toegepast, is het aantal kilo's op te warmen materiaal (veel) lager waardoor dezelfde hoeveelheid vrijkomende warmte voor een grotere temperatuurstijging kan zorgen. De soortelijke warmte van de meeste steenachtige toeslagmaterialen is immers ongeveer gelijk. Dit fenomeen verklaart de forse temperatuurstijgingen die kunnen optreden in schuimbeton waarin de op te warmen massa door het

Specietemperatuur
De temperatuur van de betonspecie tijdens het verwerken is van grote invloed op de verdere temperatuurontwikkeling van het verhardende beton. Ook dit heeft weer te maken met de reactiesnelheid van het cement. De cementhydratatie verloopt langzamer bij lage temperaturen. Dit heeft tot gevolg dat vanuit een lagere specietemperatuur de temperatuurstijging langzamer verloopt dan vanuit een hogere specieternperatuur. In de praktijk wordt dit effect nog

vrijwel ontbreken van toeslagmateriaal zeer gering is.

iabaat
Het zal Inmiddels duidelijk zijn dat het berekenen van de temperatuurstijging in beton geen eenvoudige zaak is. Toch is er een methode om het gecompliceerde samenspel van de verschillende grondstoffenIn betonspecie in n meting te bundelen. We bepalen dan simpelweg de temperatuurontwikkelingvan de betonsamenstelling die we willen gaan toepassen. Om elke invloed vanuit de omgeving daarbij uit te schakelen, kiezen we voor het bepalen van het adiabatische temperatuurverloop. Daarbij wordt de temperatuurstijgingvan betonspecie gemeten zonder dat de geringste warmteuitwisseling met de omgeving plaatsheeft. De informatie die we verkrijgen is uitstekend bruikbaar als invoerwaarde in de verschillende rekenmodellen voor de verhardingsbeheersing.

I Opstelling bepaling 'adiabaat'

paling adiabaat
Met geschikte meet- en regelapparatuur kunnen we een proefstuk onder zuiver adiabatische omstandigheden laten verharden. De beproevingsmethode die steeds vaker daarvoor wordt toegepast, ziet er als volgt uit. De betonspecie wordt gestort en verdicht in een mal die in een waterbad wordt geplaatst. In de betonspecie n in het waterbad wordt een temperatuuropnemer (thermokoppel) aangebracht.

Via regelapparatuur worden temperatuurverschillen tussen beide thermokoppels onmiddellijk omgezet in het inschakelen van verwarming dan wel koeling van het waterbad. Zodoende komt de temperatuur van het waterbad exact overeen met de temperatuur van het verhardende beton. Op deze manier is geen enkele warmteuitwisseling tussen beton en omgeving mogelijk en verhardt het beton adiabatisch (figuur I). In principe is dit een eenvoudige meetmethode die wel hoge eisen stelt aan de toegepaste meet- en regelapparatuur. Zelfs zeer kleine temperatuurverschillen tussen waterbad en specie kunnen tot warmteverlies of -toevoer leiden waardoor de meetwaarde systematisch hoger of lager zal worden. De meetopstelling kan eenvoudig worden gecalibreerd door een volledig uitgehard proefstuk, waarin een thermokoppel is aangebracht, tot een bepaalde temperatuur te verwarmen en dan in het waterbad te plaatsen. Als de temperatuurregeling goed functioneert zal de temperatuur van proefstuk en waterbad

constant blijven over een zeer lang tijdsbestek. In de praktijk wordt vaak geprobeerd de adiabatische situatie te benaderen door betonspecie binnen een zo goed mogelijke isolatie te laten verharden. Men noemt het meetresultaat dan 'semi-adlabaat' omdat hier altijd een zeker warmteverlies is opgetreden.

mperatuurgradint
Naast de grootte van de temperatuurstijging is ook het temperatuurverschil tussen kern en oppervlak van de betonconstructie van belang.Dit noemen we de temperatuurgradint. Om te voorkomen dat de constructie ongelijkmatig afkoelt waardoor te grote temperatuurspanningen ontstaan, kan het nodig zijn maatregelen te treffen om de temperatuurgradint te beperken. Als vuistregel wordt aangehouden dat het temperatuurverschil tussen de kern en de wand niet meer dan 15 20 oe mag bedragen. Eigenlijk zou hier ook de dikte, waarover dit temperatuurverschil mag optreden, in betrokken moeten worden.

2 en 3 Adiabaat van een betonsamenstelling op basis van320 kg hoogovencement klasseA (wcfcirca 0,54 en consistentiegebied 3), uitgaande vaneenspecietemperatuurvanresp. 20C en 10C

Opgemerkt wordt dat de hiergetoonde adiabaten niet zonder meer toegepast moetenworden. Elke adiabaat is een momentopname; cement van een andere herkomst ofeen andere partij, ofander toeslagmateriaal zal een ander temperatuurverloop opleveren.

4 en 5 Adiabaat vanbetonmet hoge sterkte (B 95 resp. B 85) op basis van respeaievelijk 475 kg portlandcement klasse C en 475 kg cementbestaande uit 50 % portlandcement klasse C en 50% hoogovencement klasse A

rhardingsbeheersing
Het is mogelijk gebleken de verschillende invloedsfactoren op de temperatuurontwikkeling in een rekenmodel te combineren en zo tot een betrouwbare voorspelling van het temperatuurverloop en de temperatuurgradinten te komen. In Nederland worden op dit moment de volgende rekenprogramma's toegepast: - SPATEM - Bouwdienst Rijkswaterstaat; - CONTEM - Bouwdienst Rijkswaterstaat; - DIANA - Diana-Analysis BV; - FEMMASSE (module HEAT) Intron Materials Engeneering; - Verhardings Beheers Systeem VBS - HBG. Een gedetailleerde uitwerking van de verschillen tussen de programma's zou op deze plaats te ver voeren en bovendien niet in n Betoniek passen. Alle programma's werken met de eerdergenoemde variabelen om te komen tot een voorspelling van temperatuurverloop, sterkteontwikkeling en scheurgevoeligheid. Uiteraard zijn er verschillen in de omvang van de rekenmodellen, de gebruiksvriendelijkheid en de rekentijd. Alle rekenmodellen kunnen het adiabatische temperatuurverloop omrekenen naar de omstandigheden zoals die werkelijk in de constructie heersen. De verschillen betreffen bijvoorbeeld de manier waarop de constructie wordt 'gemodelleerd' of de rekensnelheid. Andere verschillen betreffen de te variren invloedsfactoren zoals bekistingssoort (isolerende werking),

buitentemperatuur, zoninstraling, windsnelheid, het effect van ontkisten enz. Sommige invloedsfactoren kunnen we vooraf kwantificeren en zonodig benvloeden. Zo wordt de adiabaat bepaald door de betonsamenstelling (fig. 2 en 3). De keuze van het bekistingsmateriaal bepaalt het isolerend vermogen ervan. We kunnen kiezen voor staal, hout en zelfs voor een gesoleerde bekisting. Op sommige invloedsfactoren hebben we minder grip, bijvoorbeeld de buitentemperatuur, zoninstraling, windsnelheid enz. Berekeningen in de ontwerpfase wil men zo nauwkeurig mogelijk kunnen maken en daarvoor moet men deze factoren zo goed mogelijk inschatten. Daarbij kunnen bijvoorbeeld tabellen van het KNMI worden gebruikt met gemiddelde waarden van de buitentemperaturen en mogelijke afwijkingen. Met behulp van de resultaten uit deze voorspellende berekeningen kunnen bepaalde zaken nog worden benvloed of bijgestuurd. De soort bekisting heeft grote invloed op warmtetransport van beton naar buiten (of andersom!). Hiervan kunnen We gebruik maken om de temperatuurgradint te beperken. Voor de hand liggende mogelijkheden om het temperatuurverloop te benvloeden zijn koelen of verwarmen van de constructie of het mengen van verschillende cementen (fig. 4 en 5). Met de verschillende rekenprogramma's kunnen we de benodigde capaciteit van koel- of verwarmingsinstallaties inschatten.

Bij massabeton kan koelen noodzakelijk zijn om de temperatuurgradint in de constructie te beperken en zodoende de bij afkoelen optredende temperatuurspanningen te beperken tot acceptabele waarden. In slankere constructies waar de temperatuurstijging minder groot is en waar toch snel een behoorlijk sterkteniveau gewenst is, kan warmte worden toegevoerd. Dit wordt zowel van buitenaf gedaan met hete lucht, stoom of infraroodstralers, als van binnenuit door bijvoorbeeld verwarming via ingestorte buizen of draden. Met de rekenmodellen kunnen we al deze aspecten variren en kunnen we vooraf berekenen wat de consequenties zijn van de keuze voor een bepaald mengseltype, de gevolgen van koelen of verwarmen enz.

T e m p e r a t u u r en sterkte
De relatie tussen temperatuur en sterkte is de betontechnoloog en zeker de betontechnoloog die Betoniekleest, genoegzaam bekend. Het verband tussen de sterkte en de gewogen rijpheid, vastgelegd in een zogenaamde ijkgrafiek, maakt het mogelijk bij elk temperatuurverloop de sterkte op een bepaald moment vast te stellen. Dit verband kan als materiaaleigenschap van de desbetreffende betonsamenstelling worden beschouwd. De methode van de gewogen rijpheid vindt in de praktijk steeds meer toepassing. Enkele rekenmodellen voor de verhardingsbeheersing zijn gebaseerd op de relatie tussen sterkte en hydratatiegraad. Het

=
probleem is echter dat de hydratatiegraadniet of zeer moeilijk gemeten kan worden. In de praktijk wordt dan gewerkt met empirisch verkregen gegevens. In alle gevallen is het mogelijkom op basis van het berekende temperatuurverloop in de constructie ook de sterkteopbouw te voorspellen. De aannemer kan op basis hiervan vooraf bepalen op welk tijdstip hij kan ontkisten, eventueel voorspannen of de constructie belasten. De constructeur kan vooraf schattingen maken van de scheurgevoeligheid op basis van temperatuurverloop, -spanningen en sterkteopbouw. Op deze manier kan het bouwen in beton steeds beter worden beheerst en planmatigverlopen.
eratuur

In onze volgende
- CUR-Aanbeveling9 Bepaling van de sterkteontwikkeling van jong beton op basis van de methode van de gewogen rijpheid, CUR Gouda. - Stutech/Stubeco-rapport 14 Verhardingsbeheersing van beton.

uitgave:
Blauwkleuring
De hoogovenslak in hoogovence-

ment is verantwoordelijk voor de blauwe kleur van pas ontkist beton wanneer dit is gemaakt met hoogovencement Hoe ontstaatdeze blauwkleuring, hoe lang is diezichtbaar en hoe kijktmen hieruit esthetisch oogpunt tegenaan.

- Betoniek 6/5 Hydratatiewarmte van cement. - Betoniek 6/ I0 Temperatuurontwikkeling in beton.


- CUR-rapport 88 Scheurvorming in jong beton. - CUR-rapport 128 Koelen van beton, 1987.

Daar maak je 't mee.


Iofon
BETONlEK is een praktijkgericht voorlichtingsblad op het gebied van de betontechnolgie en verschijnt 10 keer per jaar. Redactie: tel. 073- 401 222 Abonnementen: tel. 073 -401 231 Uitgave: Stichting BetonPrisma, Postbus 3532, 5203 DM .s-Hertogenbosch. De Stichting BetonPrisma is een initiatief van de Vereniging Nederlandse Cementindustrie (VNC). Overname van artikelen en illustraties is toegestaan, onder voorwaarde van bronvermelding. Abonnementsprijzen: Nederland f 25,-, Nederlandse Antillen en Belgi f26,- andere landen f 40,Abonnementen lopen per kalenderjaar. Aan het het eind van een kalenderjaar wordt het abonnement automatisch verlengd, tenzij voor I december schriftelijk wordt opgezegd. ISSN 0166-137x

VAKTIJDSCHRIFTEN

Anda mungkin juga menyukai