Anda di halaman 1dari 9

DEEL I: GESLOTEN BOEK

(aantekeningen en cursusmateriaal mogen niet geraadpleegd worden)

OPGAVE 1
Noem de namen van devolgende wetten/vergelijkingen.
a. De wet die de relatie tussen verzadigde dampspanning en temperatuur
weergeeft
b. De vergelijking die de relatie tussen de druk en de hoogte boven het op-
pervlak weergeeft, als functie van de gemiddelde temperatuur.
c. Geef een definitie van: i) barotrope gebieden en ii) pseudo-adiabatisch
temperatuurverval
d. Geef een definitie van de dauwpuntstemperatuur
e. Leidt een vergelijking af voor de dauwpuntstemperatuur, m.b.v. de basis-
formules gegeven in de appendix
f. Wat zijn de mogelijke oorzaken waardoor het zeeniveau verandert?
g. De meeste gletsjers op aarde nemen af in lengte, maar sommige nemen
ook toe. In Noorwegen wordt b.v. een toename van de gletsjerlengte bij een
toenemende temperatuur geobserveerd? Beredeneer wat hiervan de oorzaak
zou kunnen zijn?

OPGAVE 2
Bergketens hebben een effect op de neerslagverdeling en wolkenvorming.
a. In Figuur 2 zijn drie verschillende typen wolken (A, B en C) aanwezig.
Benoem dezen en geeft kort de oorzaak van hun onstaan aan.
b. Waardoor wordt het effect van bergketens op de neerslag veroorzaakt?
c. In Fig. 1 is aan de linkerzijde de orografie van het alpengebied weergege-
ven en aan de rechterzijde de neerslag in het alpengebied. Maak een grafiek
met op de x-as de latitude en op de y-as zowel de topografische hoogte (met
b.v. een doorgetrokken lijn) als de neerslag (met b.v. gestreepte lijn), voor
de doorsnede weergegeven in Fig. 1 met de witte lijn.
d. Waar bevindt zich het maximum in de neerslag in deze doorsnede?
e. Beredeneer hoe de grafiek onder c eruit zou zien voor de bergketen op
het Antarctische Schiereiland. Bedenk dat er twee essentiele verschillen zijn
tussen de bergketens in het Antarctische Schiereiland en in Noorwegen, nl.
i) op het Antarctische Schiereiland staat de bergketen bloot aan constante
westelijke winden, en ii) de bergketen op het Antarctische Schiereiland is een
stuk smaller dan de Alpen.

1
OPGAVE 3
De volgende vragen gaan over Fig. 3.
a. In de Figuur, benoem de vier lagen (A, B, C, D) in de atmosfeer.
b. De maximum concentratie van ozon wordt geobserveerd in de laag met de
letter:
c. De atmosferische druk is het laagst bij letter:
d. Welk getal geeft een temperatuurinversie aan?

OPGAVE 4
Fig. 4 geeft de netto wolkenforcering (”cloud forcing”) weer voor het jaar
1987 gemeten met de ERBE satelliet. De wolkenforcering is gedefinieerd als
de netto straling gedurende wolkenvrije (”cloud free”) condities (Rnet/cs ) mi-
nus de jaargemiddelde netto straling (Rnet ).
a. Voor het grootste deel van de aarde is de wolkenforcering negatief. Leg in
eigen woorden kort uit wat dit betekent.
b. De absolute waarde van de wolkenforcering is het grootst over de oceanen
aangrenzend aan de westkust van de continenten. Beredeneer wat voor typen
wolken hier waarschijnlijk aanwezig zijn.

DEEL II: OPEN BOEK


(alle aantekeningen en cursusmateriaal mag geraadpleegd worden)

OPGAVE 5
Fig 6 geeft de waarnemingen van de automatische weerstations (AWS) in
Nederland voor 3 Mei 2006 weer. Neem de waarden voor Maastricht en be-
antwoord devolgende vragen.
a. Wat is de dauwpuntstemperatuur van deze lucht?
b. Stel dat het specifieke vocht constant is in de laag tussen het oppervlak
en 900 hPa. Wat is dan de massa van waterdamp in deze laag per opper-
vlakteeenheid (1 m2 ). Je mag voor het oplossen van deze vraag aannemen
dat de AWS waarden de oppervlaktewaarden voorstellen.

OPGAVE 6
Gedurende een winterdag in Ukkel wordt in de onderste kilometer van de
atmosfeer een temperatuursgradient (dT /dz) van 5◦ C km−1 gemeten. Aan
het oppervlak is de druk 1013 hPa en de temperatuur 0◦ C. Uit het radioson-
deprofiel blijkt dat de gemiddelde temperatuur in de onderste 5 km van de
atmosfeer ongeveer -20◦ C is.

2
Een luchtlaag bevindt tussen 500m en 1km, met een relatieve vochtgehalte
aan de onderkant van de laag van 75% en een relatieve vochtgehalte aan de
bovenkant van de laag van 42%. Deze luchtlaag gaat stijgen totdat de bo-
venkant van de laag een hoogte van 5 km bereikt. Laat m.b.v. het Stüve
diagram (Fig. 5) zien hoe de stabiliteit van deze laag evolueert gedurende de
stijging. Is de laag voor stijging stabiel, voorwaardelijk stabiel of onstabiel?
En na stijging?

OPGAVE 7
Wolken hebben een effect op het planetaire albedo van de aarde (A) en op
de arbsorptiviteit (α) van de atmosfeer. Daarom is het niet zo eenduidig
te zeggen, of een toename van bewolking de temperatuur op aarde zal laten
doen toenemen of afnemen. Stel nu dat een toename in bewolking α laat
toenemen met een waarde α′ en A laat toenemen met een waarde A’. Leidt
een vergelijking af tussen α′ en A’
a. voor de situatie waar de toename in bewolking géén verandering in de
oppervlakte temperatuur van de aarde oplevert
b. voor de situatie waar de toename in bewolking een opwarming van het
aardoppervlak teweegbrengt
c. voor de situatie waar de toename in bewolking een afkoeling van het aard-
oppervlak teweegbrengt
Gebruik het vereenvoudigde stralingsmodel, waar atmosfeer is opgebouwd uit
slechts 1 laag, en neem hierbij aan de A=0.3, α = 0.7 en de transmissiviteit
van de atmosfeer voor kortgolvige straling τ = 0.7. Noteer dat τ = 0.7 niet
verandert door een verandering in de bewolking.
d. [dit is een bonusvraag waar men extra punten voor kan krijgen, maar die
men niet hoeft te maken] Voor de situatie waar de toename in bewolking
géén verandering in de oppervlakte temperatuur van de aarde oplevert, leidt
een relatie voor de stralingsforcering F als functie van α′ af. Interpreteer
deze vergelijking. (tip: schrijf eerst de definitie van stralingsforcering op om
deze opg. op te lossen)

OPGAVE 8
Een isotherme luchtkolom heeft een temperatuur van 250K en een opper-
vlaktedruk van 700 hPa. Op welke hoogte geldt dat ongeveer de helft van de
massa van de atmosfeer erboven ligt en de andere helft eronder ligt?

3
Figuur 1: De orografie van het alpengebied (links) en de neerslag in het
alpengebied (rechts).

4
Figuur 2: Drie verschillend typen wolken in berggebieden

5
Figuur 3: De vertikale opbouw van de atmosfeer

6
Figuur 4: De netto wolkenforcering (”cloud forcing”) voor het jaar 1987
gemeten met de ERBE satelliet.

7
Stuve Plot
500

36
35

37
34
32
31

33
300
290

0
0
0
0
0
0
0
280

600
270
260

700
Pressure (mb)

250

800

900
240

1000
qs (g/kg) 0.5 0.7 1.0 1.5 2 3 5 7 10 15 20 30
-40 -30 -20 -10 0 10 20 30 40
8
Temperature (C)
dry adiabats θ saturated adiabats
sat. specific humidity qs

Figuur 5: Het Stüve diagram


Figuur 6: De waarnemingen van de automatische weerstations (AWS) in
Nederland voor 3 Mei 2006

Anda mungkin juga menyukai