Anda di halaman 1dari 389

1

Het grote Johannes evangelie


De Heer gaf dit door het innerlijke woord
aan
J akob Lorber
Deel X
UITGEVERIJ DE STER, GINNEKENWEG 124, 4818 JK BREDA
Oorspronkelijke titel: 'Johannes, das grosse Evangelium' geschreven door Jakob Lorber. Dit boek is gepubliceerd
door Lorber-Verlag, Bietigheim Wurttemberg.
Wie wat meer zou willen weten van de profeet Jakob Lorber, kan zich wenden tot de
Jakob Lorber Stichting voor het Nederlandse taalgebied
Burg. de Millylaan 1,7231 DP Warnsveld. Telefoon: 05750 - 21803
Copyrights 1988 Uitgeverij De Ster - Breda
NUGI 632
Nieuweopenbaringen.nl
Uit deze uitgave mag uitsluitend iets verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of
openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, microfilm, opnamen, of op welke andere wijze ook,
hetzij chemisch, elektronisch of mechanisch, na voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Any part of this book may only be reproduced, stored in a retrieval system and/or transmitted in any form, by print,
photoprint, recording, or other means, either chemic, electronic or mechanic, with the written permission from the
publisher
2
Het Grote Johannes Evangelie deel 10 - 244 hoofdstukken
1: Het voorstel van de Romein om de leer van de Heer zo snel mogelijk te
verspreiden
2: De beperkingen van een wetmatige verbreiding van het rijk Gods
3: De genezen Romeinse rechter bekeert zijn vrienden
4: Rafal redt Perzen en Indirs
5: De reis van de Heer naar Genezareth (8.7.1862)
6: De maaltijd bij Ebal
7: De Romeinse commandant en zijn soldaten verstoren de maaltijd
8: Een wonder van de Heer ontnuchtert de Romeinen
9: Over de opstanding van het vlees
10: De filosofische vragen van de commandant
11: De bedenkingen van de commandant tegen de goddelijkheid van de Heer
(12.7.1862)
12: De voortdurende inspanningen van de Heer voor de mensen
13: De commandant vraagt om uitleg over het wezen van de aarde
14: Rafal als leraar in de astronomie
15: Rafal verklaart de verhoudingen van de planeten tot de zon
16: De voorwaarden om wijsheid te verkrijgen
17: Rafal verklaart zijn macht (25.7.1862)
18: De vraag van de commandant over het doden van dieren
19: De commandant vraagt naar het doel van de strijd in de natuur
20: De voornaamste redenen voor de verscheidenheid in de schepping op aarde
21: De zielensubstantie en haar trapsgewijze bevrijding uit de materie
22: De samenstelling van de menselijke ziel
23: Over het verval van de zuivere leer
24: Het voorstel van de commandant om de valse profeten te ontmaskeren
(11.8.1862) Een 'nota bene', gegeven op 11 augustus 1862
25: Over de geestelijke omstandigheden in de eeuwen na Christus tot in de tweede
helft van de 19de eeuw De geestelijke wending door het instralen van het
goddelijke licht.
26: Over de weggeworpen hoeksteen - waarvan de tijd nu gekomen is - en over het
einde van de valse profeten
27: De onmogelijkheid van meer godsdienstoorlogen
28: De toekomst van de ceremonile kerk
29: De toekomst van de staten van Europa en Amerika
30: De orde der ontwikkeling De Heer in de omgeving van Caesarea Philippi
(vervolg)
31: De twijfels van de aanhangers Het gebed van de Heer
32: Het gebed van de Heer. De Heer in de bergstad Pella
33: De Heer bij de waard in Pella
34: De Heer in de school in Pella
35: Het avondmaal in de herberg
36: De Heer en de Romeinse commandant
3
37: De genezen Veronica bedankt de Heer
38: De Heer waarschuwt de rabbi
39: De leerlingen en de Heer onderwijzen de inwoners van Pella (31.8.1862)
40: De Heer kijkt met de commandant op een heuvel naar de aanbrekende ochtend
41: De leerlingen zoeken de Heer
42: De commandant troost de leerlingen
43: Het ontbijt van Veronica
44: Het grote belang van de leer van de Heer ten opzichte van Zijn daden
45: De tegenwerpingen van de onderaanvoerder
46: Het belang van de waarheid
47: De vraag van commandant Pellagius over bezetenheid (13.9.1862)
48: Er worden twee bezetenen bij de Heer gebracht
49: Pellagius geneest een bezetene
50: De Heer drijft zeventien geesten uit een bezetene
51: Het wezen van de eerste vijf uitgedreven geesten
52: De achtergronden van de zeventien geesten
53: De Heer vermaant de aanvoerder van de uitgedreven geesten
54: Over de gevaren bij het eten van onreine spijzen De Heer in Abila
55: De reis naar Abila
56: De Heer in de woning van de tien J oodse gezinnen
57: Het getuigenis van de oudste over de Heer (21.9.1862)
58: De geestelijke overeenstemming van de vernieuwing van de vervallen burcht
59: De burcht van Melchizdek
60: Uit de tijd van de koning van Salem
61: Het avondmaal in de oude eetzaal
62: Het rumoer voor het huis van de J oden
63: De ware sabbatheiliging
64: Hoe men bijgelovige heidenen dient te onderrichten
65: Over de manier van onderrichten
66: De burgemeester van Abila
67: De commandant onderricht de burgemeester over de Heer (5.10.1862)
68: Liefde en geduld, de twee grootste deugden van de mens
69: Het middagmaal en het afscheid van de Heer De Heer in Golan
70: De aankomst in Golan
71: De Heer geneest de zieke vrouwen de twee dochters van de waard
72: De waard en zijn vrouw verbazen zich over de wondermacht van de Heer
73: Het wezen van het rijk Gods
74: De waard en de commandant worden onderricht
75: De aankondiging van een op handen zijnde storm
76: De stormnacht
77: Buiten na de storm (23.10.1862)
78: De commandant spreekt over hoe men God dient te zoeken
79: De goede voornemens van de buren
80: De naween van de storm en de aardbeving
81: De woorden van de buren over de macht van de Galileer
4
82: De terugkeer naar de herberg
83: De commandant vraagt hoe hij zich tegenover de priesters moet opstellen
84: Het belang van de liefde (7.11.1862)
85: De heidense priesters verdedigen hun gedrag in de stormnacht
86: De commandant onderricht de priesters over de nutteloosheid van de
afgodendienst
87: De priesters worden door hun collega's ondervraagd.
88: Het besluit van de priesters.
89: De dank van de priesters
90: Hoe ware leerlingen van de Heer zich dienen De Heer in Afek
91: Het vertrek naar Afek
92: Bij de Romeinse waard in Afek (29.11.1862)
93: De gedachten van de waard over de Heer
94: De Heer geneest de zieken in de herberg
95: De Heer vertelt de ontwikkelingsgang van de priester
96: De Heer geeft onderricht over het verval van de mensheid
97: Het juiste zoeken van God
98: De Heer maakt het juiste zoeken van God aanschouwelijk
99: De priester wil zijn wereldse leven rechtvaardigen
100: De eerdere openbaringen van de Heer aan de priester
101: De bedenkingen van de commandant over de schoonheden van de natuur
(11.12.1862)
102: Het verzoek en de belofte van de priesters
103: Een wonder met symbolische betekenis voor de priesters
104: De leerling Andras spreekt over de werken en woorden van de Heer
105: Het wonderbaarlijke ochtendmaal
106: Over het uitroeien van het heidendom
107: Over de naastenliefde
108: De belofte en vermaning van de Heer (2.1.1863)
109: De almacht van de Heer en de beperkingen ervan
110: De commandant vraagt naar de hel
111: Waarom uiterlijke vormen vernietigd dienen te worden
112: Waartoe ziektes dienen
113: Hoe moeilijk het is voor verdwaalde zielen aan gene zijde om te keren
114: De vergeefse poging om een tiran op te voeden
115: Een voorspelling van de Heer over de Laatste Tijd
116: De geestelijke omgeving van de Heer
117: De burgers van Afek bewonderen de nu vruchtbare omgeving (21.1.1863)
118: Het vertrek van de Heer uit Afek De Heer onderweg naar Bethsada
119: De ontmoeting met de karavaan uit Damascus
120: De Heer richt enkele woorden tot de karavaan
121: De Heer neemt zijn intrek in een herberg bij Bethsada
122: De Heer onthult de waard de oorzaak van het uitblijven van zijn zonen
123: Het geloof en het vertrouwen van de waard
124: De Heer vraagt naar de Messias (26.1.1863)
5
125: De Heer getuigt over Zichzelf
126: De vismaaltijd
127: De geestelijke alomtegenwoordigheid van de Heer en de leiding van Zijn
genade
128: Over het verbreiden van de leer van de Heer en over het zegenen
129: Ter bestrijding van het bijgeloof verklaart de Heer de kosmos
130: Over de Egyptische astrologie en andere dwalingen
131: De noodzaak om voorzichtig te zijn bij het onderrichten
132: Het gezegende landschap
133: De tweede uitzending van de leerlingen (1.2.1863)
134: De organisatie van de leerlingen van de Heer
135: De visvijver van de waard
136: De waard onderricht de gasten over het veranderde land
137: De gasten herkennen de Heer
138: De bekentenis van de oudste
139: De vraag naar de naaste
140: De gelijkenis van de landheer
141: De Heer voorspelt Zijn dood en Zijn opstanding De Heer in nog twee andere
steden
142: Op doorreis (4.3.1863)
143: De Heer in de arme herberg van de basaltstad
144: Het viswonder
145: De waardin en haar dienstboden
146: Over de liefde tegenover mensen met een ander geloof
147: Over het toelaten van wantoestanden en verval onder de mensen.
148: De oorzaken van de ziekte van de zoon van de waard
149: De twee vreemdelingen uit Nineve
150: De religieuze situatie in het land van de twee vreemdelingen (11.4.1864,
vanaf vers 6)
151: Over de gerichten van God en de gevolgen daarvan
152: Wat voor invloed het verbreiden van het evangelie heeft Over de wederkomst
van de Heer
153: De vraag over de opwekking van de gelovigen op de jongste dag
154: De Heer motiveert Zijn genade
155: Het begrip eeuwigheid
156: Over het Laatste Gericht
157: De Heer geeft J ohannes en Mattheus aanwijzingen voor hun
aantekeningen
158: De historie van de basaltstad en haar omgeving
159: Wat de zon eigenlijk is
160: De Heer voorspelt dat de vreemdelingen bij hun koning worden opgenomen
161: Het verbreiden van de leer van de Heer in Babylon
162: De Heer zegent het woeste gebied van de roofzuchtige herders De Heer in de
stad bij de Nebo
163: De Heer en de Farizeen voor de stadspoort
6
164: Het wijnwonder in de Romeinse herberg
165: Het gesprek over het wijnwonder
166: De bevrijding en bekering van de Farizeen, die voor door leeuwen worden
bewaakt (16.4.1864)
167: De voorspelling van de Heer aan Barnabas
168: De geloofsbelijdenis van de opperstadsrechter
169: De materialistische kritiek van de opperstadsrechter op de ontwikkeling van
de mens
170: De Heer stelt aan de opperstadsrechter enkele vragen die tot nadenken
stemmen
171: Over het werken van krachten
172: Het verkeer met gene zijde Het innerlijk geestelijk gezicht
173: Een geestverschijning
174: Belevenissen aan gene zijde
175: Leiding in de wereld aan gene zijde
176: De vraag naar de hel en haar geesten
177: De afgodsbeelden in het huis van de waard
178: Op de berg Nebo
179: De merkwaardige zonsopgang
180: De ontaarding van de J oodse leer
181: De huisgoden in de herberg worden vernietigd (27.4.1864)
182: De oorzaken van lichamelijke ziekten
183: De strijd in de natuur
184: Het doel van de strijd in de natuur
185: Het voorbeeld van een vereniging van dierlijke zielen
186: Dat de Heer de heidenen schijnbaar begunstigt
187: De liefde van de Heer voor het J oodse volk
188: Over valse Christussen, valse profeten en valse wonderen Wenken voor het
gedrag van de leerlingen
189: De moeilijkheid van het ambt van leraar
190: De priester van Apollo informeert naar de Heer
191: Het ware vereren van God en afgodendienst
192: Het ontstaan van het afgodendom
193: Het ontstaan van de Apollo verering
194: De vermaning van de Heer tot liefde en geduld bij het verbreiden van Zijn
leer
195: De alomtegenwoordigheid van de Heer en Zijn almacht Over het wezen van
de ziel en het proces van het zien
196: Een beeld van de geestelijke ontwikkeling van de mens (10.5.1864)
197: Over het opstijgen en neerdalen van engelen
198: Het verschijnen van de engelen
199: Over het werken van de engelen
200: Een bewijs van de macht van Rafal
201: De veranderde omgeving bij de berg Nebo
202: Rafals bewijs van zijn snelheid
7
203: De stralende steen van de zon
204: De dierenwonderen van Rafal
205: De verbaasde dienaren vangen en temmen de olifanten (13.5.1864)
206: Waarom volmaakte geesten zalig zijn
207: Over de onbevattelijkheid van de schepping
208: De wonderbare spijziging in de herberg
209: Het voedingsproces in het menselijke lichaam
210: De belangrijkste voedingsmiddelen voor de mens
211: De Heer als almachtige Schepper
212: De belijdenis van Petrus en zijn verzoek om de gelijkenis van de zaaier uit te
leggen
213: Over het verkondigen van het evangelie aan alle schepselen
214: De beelden van het uitrukken van de ogen, het afhakken van de handen en
van het eten en drinken van het vlees en bloed van de Heer (20.5.1864)
215: De juiste toepassing van het gebod van de naastenliefde
216: Over de ontrouwe rentmeester
217: De verklaring van de gelijkenis van de onrechtvaardige rentmeester en van
het koninklijke gastmaal
218: De gelijkenis van het onkruid tussen de tarwe
219: De kenmerken van een valse profeet
220: Over het doen van wonderen
221: Over het bekeren door wonderen
222: Noodrijpe en volledig rijpe zielen
223: J udas Iskariot (30.5.1864)
224: De Heer waarschuwt tegen traagheid
225: Over spaarzaamheid
226: Een ochtendgroet van de kraanvogels
227: Over de uiterlijke levenssfeer (de aura)
228: Waarom de vogels water opnemen
229: Over het vliegen van de mensen De Heer in het dal van de J ordaan
229: De Heer met de Zijnen in het dal van de J ordaan
230: De ontoeschietelijke waard
231: De Heer kondigt de waard een karavaan aan
232: Het oordeel van de waard over de J oden
233: Nog meer oordelen van de waard over de J oden (4.6.1864)
234: De Heer getuigt over Zichzelf en Zijn zending
235: Het ontstaan van de Dode Zee
236: Het ontstaan van de Kaspische Zee
237: De waard vraagt naar de reden voor het verwoesten van Babylon en Nineve
238: De pest van de traagheid
239: Kritiek op de voedselvoorschriften van Mozes
240: Wenken voor de voeding De gebreken van de wetten der profeten
241: De onvolkomenheid van menselijke kennis
242: De verdraagzaamheid van de Romeinen
243: De slechte bedoelingen van de Farizeers (19.7.1864)
8
244: De kritiek van de waard op de J oodse priesters
Hoofdstuk 1: Het voorstel van de Romein om de leer van de Heer zo snel
mogelijk te verspreiden
[1] Daarop begaven wij ons weer naar buiten, en wel naar de oever, waar wij ons
's morgens vroeg al bevonden.
[2] Nadat wij daar een tijd hadden doorgebracht zonder een woord te wisselen,
kwam de Romein naar Mij toe en zei: 'Enige en enig ware Heer en Meester, vol
van de zuiverste liefde en wijsheid en goddelijke kracht, er is nu een bijzondere
gedachte in mij opgekomen, Voor de mensen kan er op deze aarde toch niets
zaligmakender, gelukkiger en dus ook begerenswaardiger zijn dan dat Uw leer met
haar levende, wonderbaarlijke kracht in zo kort mogelijke tijd onder hen wordt
verspreid; en dat zou naar mijn mening toch niet al te moeilijk gaan.
[3] Kijk, U bent almachtig; n gedachte van U, vervuld van de almacht van Uw
wil -en op de hele aarde bestaat er geen afgodstempel en geen afgodsbeeld meer.
Als die voornaamste steunpilaren van het oude, duistere en boze bijgeloof uit de
weg geruimd zijn, en wel bliksemsnel op alle plaatsen op aarde tegelijk, dan zullen
de mensen daar zeker van schrikken en er weldra over gaan nadenken, hoe en
waarom dat gebeurd is en wat dat te betekenen heeft.
[4] Daarna moeten die velen die goed en naar waarheid van U en Uw rijk op d,e
hoogte zijn, naar de mensen toegaan, die enerzijds geschrokken zijn en zich
anderzijds verbazen en naar de reden van dat verschijnsel vragen, en hen gaan
onderrichten in Uw naam; en als ze ergens zieken aantreffen, moeten zij die op
dezelfde manier genezen als Uw reeds uitgezonden leerlingen in J oppe de,hier
aanwezige zieken hebben genezen - en ik denk dat Uw leer op die buitengewone
manier het snelst en meest zeker bij alle mensen ingang zou moeten vinden. De
mensen zijn daar niet toe in staat omdat ze er de middelen niet voor oor hebben;
maar U hebt de middelen waarmee een heel groot werk snel tot stand zou komen.
Zou dat niet mogelijk zijn, of zou het in tegenspraak zijn met Uw wijsheid en
orde?'
[5] Ik zei: 'J a, vriend, als Ik slechts een mens zou zijn en op jouw manier zou
denken en oordelen, zou dat verhaal wel opgaan; maar als eeuwige Meester van
alle bestaan en leven zie en beoordeel Ik dat heel anders dan jij; daarom kan Ik niet
op je voorstel ingaan.
[6] Als Ik alle afgoden samen met hun door de mensen gebouwde tempels in n
keer zou vernietigen, zou Ik eerst hun priesters compleet van de aardbodem weg
moeten vagen; maar priesters zijn ook mensen, begiftigd met een vrije wil en ertoe
bestemd om zichzelf te ontplooien en het geestelijke leven in zich te grondvesten.
Ook zijn er onder de afgodenpriesters een groot aantal die bij zichzelf in het
geheim allang naar de waarheid van het leven van de ziel aan gene zijde zoeken;
daarom zou het ongepast zijn om hen te vernietigen vanwege het feit dat ze
afgodenpriesters zijn.
[7] Als nu alle afgodstempels samen met de afgoden in n keer vernietigd zouden
worden en de priesters zouden blijven, dan zouden ze tegenover het volk een
9
dergelijk verschijnsel als de toorn van de goden uitleggen en het met alle hun ten
dienste staande middelen maar al te gauw tot onbetaalbare en ook wrede offers
dwingen. Op veel plaatsen doen de priesters dat toch al als het volk niet meer
zoveel offert door 's nachts de een of andere tempel te vernietigen en dan luid aan
het volk de toorn en wraak van een beledigde god te verkondigen, waarna het volk
nog duisterder en bijgeloviger wordt en moeilijker te bekeren is.
[8] Bovendien zijn wonderen en allerlei tekenen niet de juiste, ware middelen om
te bekeren, met name voor een volk dat nog veel te weinig in de geest gewekt is.
Ze ontnemen de mens snel en gemakkelijk hun vrijheid en dwingen hem met
onweerstaanbaar geweld om zonder twijfel te geloven wat hem wordt
voorgehouden om te geloven; in deze tijd zijn er echter vooral onder de priesters
allerlei soorten magirs -zoals die er in vroegere tijden geweest zijn en ook in de
toekomst zullen zijn -die allerlei valse wonderen en tekenen doen. Maar waar haalt
het volk het inzicht vandaan en het heldere beoordelingsvermogen om de valse
wonderen en tekenen van de echte en ware te kunnen onderscheiden?
[9] Als Ik jou het vermogen zou schenken om echte, ware tekenen onder de
heidenen te doen, maar de heidense priesters zouden net als de vroegere Essenen
tegenover jou valse tekenen doen die er precies op lijken; hoe zul jij dan aan het
blinde volk bewijzen dat alleen jouw tekenen de echte zijn?'
[10] De Romein zei: 'J a, ja, Heer en Meester, U hebt helemaal gelijk; alleen door
de lichte waarheid kunnen de mensen mettertijd tot de ware, innerlijke
levensvrijheid komen!
[11] Om Uw goddelijkheid te bewijzen is het van Uw kant zeker noodzakelijk om
voor ons, blinde heidenen, zodanige tekenen en wonderen te doen die - voorzover
wij inzicht hebben in de oude kunsten van de magirs -door geen enkel mens
gedaan kunnen worden; en U komt het dan ook toe om naast Uw leer, die op
zichzelf al een groot wonder is, tevens andere tekenen en wonderen te doen, opdat
wij des te duidelijker inzien dat Uw woorden niet menselijk, maar goddelijk zijn.
Maar als Uw leer eenmaal door Uw leerlingen aan de andere mensen wordt
verkondigd en geleerd zoals U die aan Uw leerlingen hebt onderwezen, zal die ook
als de zuiverste, levende waarheid uit de hemelen worden aangenomen, begrepen
en al handelend in acht worden genomen; en .het grootste wonder zal de leer zelf
tot stand brengen, doordat de mensen die er getrouw naar handelen in zichzelf
datgene zullen bereiken wat ze belooft. Maar het zal natuurlijk lange tijd duren
voordat deze heilige leer alle mensen op aarde onvervalst zal bereiken. Maar U
bent de Heer en weet het beste waar, hoe en wanneer een volk rijp is voor Uw leer.'
[12] Ik zei: 'J a, vriend, zo is het, en nu heb je een juister oordeel gegeven dan
zojuist, met je onmiddellijke vernietiging van alle afgoden en hun tempels!'
Hoofdstuk 2: De beperkingen van een wetmatige verbreiding van het rijk
Gods
[1] (De Heer:) 'Als je een zaadkorrel in de aarde legt, heeft hij toch ook tijd nodig
voor hij begint te ontkiemen en geleidelijk aan een volledig rijpe vrucht wordt.
Voor een landbouwer is het natuurlijk wel een kwestie van geduld, als hij van het
10
zaaien tot de oogst bijna een half jaar lang moet wachten; hij zou zeker ook liever
hebben dat hij vandaag kon zaaien en morgen al zou kunnen oogsten! En kijk,
zoals bij God alle dingen mogelijk zijn, zou God ook dat gemakkelijk kunnen
bewerkstelligen; maar dan zou het er met de geestelijke ontwikkeling van de mens
veel slechter uitzien dan zoals het nu is! De op winst beluste mens zou aan n stuk
door zaaien en oogsten, maar de trage zou in een steeds grotere traagheid
wegzakken, wat vanzelfsprekend en heel begrijpelijk is. Daarom is de orde zoals
die door God in alle dingen op deze aarde bepaald is, voor de geestelijke
ontwikkeling van de mens toch de beste en het meest doelmatig.
[2] Datgene wat van tijd tot tijd snel moet ontstaan heeft vanaf het allereerste
begin van het ontstaan tot aan de volle, feitelijke uitwerking echt geen half jaar
nodig, zoals bijvoorbeeld wind, bliksem, regen en nog allerlei soortgelijke
verschijnselen die er, indien noodzakelijk, overeenkomstig Gods wil ook direct
moeten zijn; maar andere dingen, waar de mensen zich mee bezig moeten houden,
hebben net als de mens hun bepaalde tijd. En zo is het ook met het verbreiden van
Mijn leer, die uitsluitend en alleen voor de mensen in deze tijd en ook in de
toekomst door Mij naar deze wereld wordt gebracht en hun wordt gegeven.'
[3] Daarop zei de Romein: 'O Heer en Meester, ik zie nu heel duidelijk in dat op
deze aarde ter wille van de mensen alles juist zo moet zijn en bestaan zoals het nu
is en bestaat. Maar als ik eraan denk dat men alleen door het geloof in U en door
naar Uw leer te handelen het ware, eeuwige leven van zijn ziel kan verwerven, en
dat om die reden miljarden mensen die nog heel lang mets over U en Uw leer
zullen horen, zeker schade aan hun ziel zullen lijden, wordt het mij angstig te
moede, en alleen vanuit dat gezichtspunt heb ik een zo snel mogelijke verbreiding
van Uw leer gewenst!'
[4] Ik zei: 'Een dergelijke wens op zichzelf doet jouw hart echt en waarachtig eer
aan en is voor Mijn hart een ware vreugde! Het is waar dat alleen Ik de deur ben
naar het eeuwige leven van de ziel van ieder mens; wie in Mij gelooft en
overeenkomstig Mijn leer leeft en handelt, ontvangt het eeuwige leven.
[5] Gisteren op de berg heb je toch de ziel van je vader en de zielen van
verschillende bekenden van je gezien en zelfs gesproken, en je hebt ook het zinloze
bestaan van heel veel zielen aan gene zijde gezien. Ik zeg je dat door Mijn talloze
engelen ook aan hen het evangelie verkondigd wordt. Degenen die daar naar
luisteren, het aannemen en zich ernaar richten, zullen ook de zaligheid bereiken,
maar niet zo gemakkelijk en snel als op deze aarde, waar de mens veel en dikwijls
heel zware strijd heeft te leveren met de wereld, met zijn vlees en met nog heel
veel andere dingen -al is dat ook maar van korte duur -en waardoor hij alle
mogelijke geduld, zelfverloochening, zachtmoedigheid en deemoed leert.
[6] Wees daarom voor niemand in de wereld aan gene zijde al te zeer bezorgd;
want Gods liefde, wijsheid en grote ontferming heersen overal, ook in de grote
wereld aan gene zijde. Zij die ze grijpen en zich ernaar zullen voegen en richten,
zullen niet verloren gaan; maar voor degenen die dat hier en ook aan gene zijde
niet zullen doen geldt de stelregel dat hem, die het kwade dat hem schaadt zelfwil,
geen onrecht geschiedt. Ben je tevreden met deze heel duidelijke verklaring van
Mij, vriend?'
11
[7] De Romein zei: 'J a, Heer en Meester, met deze verklaring ben ik nu volkomen
tevreden; want hij voldoet aan alle eisen van het gemoed van een verstandig mens
en is vol ware troost voor onze zielen. U zij daarom al onze liefde, eer en
lofprijzing nu en in alle eeuwigheid!'
[8] Daarmee was onze Romein dan ook volkomen tevreden, en hij stelde daarna
weinig vragen van dien aard meer aan Mij.
Hoofdstuk 3: De genezen Romeinse rechter bekeert zijn vrienden
[1] Daarop kwam er een dienaar van Marcus naar ons toe, en wel met een
boodschap voor de Romein namens verschillende van zijn vrienden in het grote
kuuroord, die daar belangstellend naar hem waren begonnen te informeren, omdat
hij, terwijl hij naar hun mening nog niet genezen was, te lang buiten het kuuroord
was gebleven. [2] Hierop vroeg de Romein aan Mij wat hij nu moest doen; want
hij wilde Mij niet bekend maken bij de andere gasten in het kuuroord.
[3] Maar Ik zei tegen hem: 'Met jouw vrienden en bekenden kun je wel in
vertrouwen over Mij praten en vertellen hoe je in lichamelijk opzicht gezond bent
geworden. [4] Als ze geloven, zal het met hen ook beter gaan; maar als ze niet
helemaal geloven, zal het ook niet beter met hen gaan. Als ze Mijzelf wensen te
zien en te spreken, probeer ze daar dan van af te brengen, waarin de dienaar van
Marcus je wel zal steunen. Willen ze Mij ondanks dat alles nog steeds spreken,
laat. hen dan hierheen komen; maar zeg niets over Mij waar de J oden Farizeen en
andere priesters bij zijn!
[5] En nu kun je wel met de dienaar naar het kuuroord gaan, opdat jouw lange
afwezigheid de gasten niet al te erg opvalt.' [6] Na deze woorden van Mij stond de
Romein op en ging, vergezeld van de dienaar, naar het kuuroord.
[7] Daar aangekomen, zagen zijn vrienden en bekenden hem onmiddellijk,
stormden op hem toe en bestookten hem met duizend vragen.
[8] Maar hij (de genezen Romein) zei: 'Geef me toch even tijd, en kijk eerst eens
wat aandachtiger naar mij, en zeg mij dan hoe jullie mij vinden''
[9] Hierop keken allen heel oplettend naar hem, en een Romein ook uit Tyrus
afkomstig, zei: 'Maar bij Zeus,jij lijkt wel kerngezond te zijn! Hoe ben jij daar
buiten zo volledig gezond geworden, terwijl jouw gezondheidstoestand gisteren.
toch in geen enkelopzicht aanleiding gaf zo'n spoedige en volkomen genezing te
verwachten? [10] Heb je in het huis van Marcus soms een betere arts gevonden
dan de drie artsen in het kuuroord, of een nieuwe, misschien nog geheim gehouden
geneeskrachtige bron? Vertel het ons uitvoerig, opdat wij ook naar buiten kunnen
gaan en net als jij ons heil vinden!'
[11] Hierop vertelde de Romein hun alles wat hij had gehoord, gezien en
meegemaakt.
[12] Toen zijn vrienden dat allemaal hoorden,.haalden ze hun schouders op. En
n van hen zei: Vriend, dat zijn dingen die bijna nog moeilijker te geloven zijn
dan de dingen van onze mythische afgoden!
[13] Ik heb uit de mond van betrouwbare getuigen al heel veel gehoord over de
uitzonderlijke daden en werken van jouw nieuwe God, die echter toch net als wij
12
allemaal uit een vrouw geboren en een mens van vlees en bloed is en evengoed als
wij. allemaal zal sterven; maar ik kon niet anders dan mijn oude overtuiging, die Ik
uit de boeken over al die vele grote, beroemde mensen heb verkregen, ook bij deze
Godmens van jou weer opnieuw bevestigd te zien.
[14] Het vergoddelijken van een groot en op het een of andere vakgebied beroemd
mens is al zo oeroud, dat men de oorsprong ervan niet meer kan vaststellen, en het
is bij ons al van oudsher spreekwoordelijk geworden dat er geen grote, beroemd.e
man bestaat zonder goddelijke inspiratie. En ook voor jouw nieuwe God, die naar
men zegt een Galileer is, geldt vast en zeker precies hetzelfde.
[15] Hij is een mens met ongetwijfeld uitzonderlijke talenten en vermogens, die
hij in een of andere vanouds beroemde school ontwikkeld heeft en nu presteert hij
fabelachtige dingen die voor ons leken wonderbaarlijk zijn, en daarvoor komt hem
ook alle eer toe; maar dat hij zich daarom tegenover ons mensen, evenals de wijzen
uit de oude oertijd, als een god presenteert, dat gaat te ver, dat zal iemand met
natuurlijk gezond verstand nooit helemaal goedkeuren. Ik zou mij heel graag door
hem laten genezen en hem daarvoor ook de gewenste beloning geven; maar dat ik
hem voor die genezing direct als de ene, enig ware God moet aannemen en
vereren, dat gaat er bij mij niet in, vriend, ondanks zijn leer, die werkelijk heel
zuiver is. [16] Wie datgene wat je ons hier over hem hebt verteld als vaststaande
waarheid kan geloven, goed, laat die het geloven en in dat geloof van hem zo
gelukkig mogelijk leven en sterven; wat mij aangaat zal ik dat geluk waarschijnlijk
nooit met hem delen!'
[17] De Romeinse rechter zei: 'J ullie zijn toch allemaal net als ik wakkere mannen
met veel ervaring, en zouden voor de waarheid aller waarheden dus
welontvankelijker kunnen zijn dan jullie nu zijn!
[18] Overal geloven de mensen in n of ook verscheidene goddelijke wezens;
maar geen mens kan naar volle waarheid beweren dat hij ooit zo'n goddelijk wezen
onder de mensen aan het werk heeft gezien en daarbij zelf op onbedrieglijke wijze
heeft ervaren wat ik hier heb meegemaakt.' [19] Als jullie nu niet van mij kunnen
geloven dat een mens, aan wie alle krachten en elementen gehoorzamen en aan wie
op wonderbaarlijke wijze de genien uit de hemelen ten dienste staan, een God is
en dat ook onfeilbaar moet zijn, dan begrijp ik nu pas goed hoe moeilijk Zijn
zuiver goddelijke leer bij de mensen van de aarde ingang zal vinden.
[20] Hebben jullie soms ooit een nog echtere God gezien, dat jullie nu kunnen
beoordelen of Hij, van wie ik tot in details heb verteld wat Hijzelf allemaal zegt en
doet, een echte God is of niet? Kortom, jullie kunnen nu geloven wat jullie willen -
maar ik zal mijn leven lang bij mijn geloof blijven en zal daarvoor het eeuwige
leven van mijn ziel ontvangen, en wel des te werkelijker omdat ik het nu diep in
mijzelf voel en het in de toekomst nog duidelijker in mijzelf zal voelen.
[21] Wie zal en kan er eerder een ware God zijn: een verzonnen god, waarvan wij
er helaas ontelbare hebben, die allemaal dood zijn en van wie wij mensen nog
nooit een wonderbaarlijke werking hebben ondergaan, of een levend mens, voor
wiens almachtige woord en wil alle krachten van de hemelen en van deze aarde
zich totaal gehoorzaam buigen?
13
[22] Ik denk dat zo iemand de God is, van wie alle J oodse en ons niet onbekende
wijzen hebben voorspeld dat Hij in deze tijd in vlees en bloed als de Heer naar de
mensen van deze aarde toe zal komen en hun zal teruggeven wat ze door hun
traagheid, liefde voor de wereld en heerszucht hebben verloren.
[23] En nu is deze Godmens er, en Hij leert en werkt volkomen in
overeenstemming met de oude beloften. Waarom zou ik eigenlijk ter wille van
jullie niet tot het grootste heil van mijn leven geloven, wat jullie om zeer
oppervlakkige redenen niet kunnen geloven? Ik beklaag werkelijk iedereen wiens
geloofsogen nu niet te openen zijn.' [24] Na deze woorden van de rechter wisten
de anderen niet wat ze daar tegenin moesten brengen; want hij was door Mij in zijn
hart verlicht en legde hun steeds de meest gefundeerde bewijzen voor,
[25] Pas de derde dag lukte het hem om hen gelovig te maken, waarna hij hen dan
ook 's middags naar Mij toe bracht, en Ik hen ook heb genezen. Daarop raakten ze
vervuld van geloof en prezen de moeite die de rechter had gedaan, omdat hij ook
hen tot het grootste levensheil had gebracht. Ze bleven samen met de rechter de
hele vierde dag nog bij Mij en lieten zich in alles onderrichten, waarbij onze Rafal
weer heel veel te doen had. [26] De vijfde dag reisden ze 's morgens na het
ochtendmaal vol dankbaarheid en geloof en met een volkomen gezond lichaam
terug naar hun families; sommigen naar Tyrus en anderen naar Sidon.
Hoofdstuk 4: Rafal redt Perzen en Indirs
[1] Tijdens de vijf dagen, die Ik samen met de nu bekende en volledig bekeerde
Romeinen bij Marcus doorbracht, gebeurde er niets wat bijzonder van belang was.
We maakten kleine tochten in de omgeving, hier en daar genas Ik een zieke, en de
tweede dag had Marcus op Mijn woord een grote visvangst ondernomen en een
meer dan rijke vangst gedaan. [2] De zesde dag naderde vroeg in de ochtend een
schip het kuuroord. Zoals gewoonlijk waren wij voor het ochtendmaal aan de oever
van het meer bij elkaar en keken naar de uiteenlopende ochtendtaferelen en
verschijnselen; Rafal verklaarde die aan de leerlingen en aan Kisjonah en
Philopold, die nog aanwezig waren, waar allen behalve J udas Iskariot een meer
dan grote vreugde aan beleefden.
[3] Het schip dat de oever naderde had Perzen en zelfs enkele Indirs aan boord,
en het had met behoorlijk hoge golven te kampen. De schippers waren Gadarenen
en kenden onze oever vol klippen; daarom laveerden ze ook tweehonderd passen
van de oever heen en weer, om te zien waar en hoe ze de oever met minder gevaar
konden naderen. Maar omdat de tamelijk hevige ochtendwind niet minder werd,
gaven de schippers signalen naar de oever dat ze in nood waren en hulp nodig
hadden. [4] Nu vroeg Marcus Mij wat er gedaan kon worden, als Ik om de een of
andere reden geen wonder wilde doen.
[5] Ik zei: 'Die Perzen en Indirs kunnen zich met hun dieren en toverspullen best
wel even bang laten maken door de golven, totdat wij klaar zijn met het
ochtendmaal; als we dan weer naar de oever terugkeren, zal wel duidelijk worden
hoe het schip geholpen kan worden.'
14
[6] Daarmee was Marcus tevreden, en vervolgens begaven wij ons direct naar
huls, naar het welbereide ochtendmaal.
[7] Na een uur gingen we allemaal weer naar de oever en troffen daar het schip in
dezelfde nood en moeilijkheden aan. Nu pas gaf Ik Rafal een wenk om het schip
naar de oever te brengen. Om bij de aankomenden niet op te vallen klom hij nu in
een roeiboot en roeide snel naar het grote schip.
[8] Toen hij daar aankwam vroegen de schippers hem, heel verbaasd over zijn
moed: 'Wat wil jij, zwakke jongen, hier eigenlijk? Ben je ons te hulp gekomen?
Daar zullen we niet veel aan hebben, want je hebt niet eens een touw of een haak
in je boot! Waarmee wil jij ons sterke, grote schip aanjouw lichte roeiboot
vastmaken en ons dan helpen het via veilig diep water naar de oever te brengen?'
[9] Rafal zei met luide stem: 'Laat dat maar aan mij over! Als jullie willen en je
aan mij toevertrouwen, kan en zal ik jullie wel helpen; maar als jullie denken dat ik
daar te zwak voor ben, laat je dan bij deze sterke golfslag door iemand anders
helpen!'
[10] Een schipper zei: 'Laat ons dan zien watje kunt en hoe sterk je bent, en
welonmiddellijk, nu we je het vragen; want anders moeten we weldra vergaan!'
[11] Nu greep Rafal een van het grote schip uitstekende balk en trok het pijlsnel
naar de oever; en omdat hij zodoende, maar ook door zijn wil, een grote massa
water in zekere zin naar de oever duwde, raakte de bodem van het schip de ondiepe
grond niet en leed derhalve ook geen schade. [12] De schippers en reizigers
verbaasden zich buitengewoon over de voor hen volkomen onbegrijpelijke kracht
van de jongeman, die zo speels met de macht van de elementen omging, alsof hij
met een aan een grashalm hangende dauwdruppel en een heel zacht ochtendbriesje
te maken had, in plaats van met het meer en de harde wind.
[13] Toen de schippers zich nu op de rustige en veilige oever bevonden, prezen ze
de moed en de goede wil van de jongeman en heel in het bijzonder zijn
uitzonderlijke kracht en handigheid bij het gebruik ervan, die voor hen allemaal
aan het echt wonderbaarlijke grensde, en ze vroegen hem hoeveel ze hem als
beloning daarvoor moesten geven. [14] Rafal zei: 'Ik persoonlijk heb jullie
beloning niet nodig. Maar als jullie iemand tegenkomen die nog armer is dan jullie
zelfvoor het merendeel zijn, bewijs hem dan liefde en barmhartigheid!'
[15] Dat deed hen allemaal versteld staan, en zelfs de vreemdelingen zeiden:
'Werkelijk, dat is een buitengewone jongeman!'
[16] Dit voorval had groot opzien gebaard, en alle dienaren van Marcus kwamen
naar de oever om te zien wat er weer voor groots en ongehoords was gebeurd.
[17] Toen de zaak hun nader werd uitgelegd, zeiden ze allemaal: 'J a,ja, als de
hemel en de aarde zich door de Heer verenigen, worden wonderen al bijna heel
natuurlijke verschijnselen; maar als de Heer eenmaal weer terug zal gaan naar
achter alle sterren, zal er weer een groot gebrek zijn aan dergelijke grootse en
buitengewone gebeurtenissen onder de mensen op de aarde!'
[18] Daarop begonnen de reizigers hun bagage aan land te brengen, en ze
informeerden hoe ze hun reis over land tot aan de grote zee konden voortzetten.
Dat werd hun ook uitgelegd, en onze Rafal nam het op Mijn aanwijzing op zich
om hen verder te brengen, zonder dat hij de reizigers ook maar in het minst
15
verraadde dat hij meer was dan een gewoon aards mens. Wel deelde hij daarna in
Tyrus de reizigers mee in wiens nabijheid ze zich hadden bevonden, daar waar hij
hen op wonderbaarlijke wijze had gered. [19] Toen de reizigers dat hadden
gehoord, wilden ze weer omkeren om Mij persoonlijk te leren kennen, en ze boden
Rafal daar grote sommen geld voor. Maar toen verdween Rafal heel plotseling
uit hun gezicht en bevond hij zich weer bij ons.
Hoofdstuk 5: De reis van de Heer naar Genezareth (8.7.1862)
[1] Het was nu echter al de achtste dag die Ik met Mijn leerlingen bij Marcus in
rust had doorgebracht; en Marcus en ook de leerlingen vroegen Mij waarom Ik
deze dagen in nagenoeg volkomen rust had doorgebracht, wat ze bij Mij nog niet
hadden meegemaakt. [2] Ik zei: 'We hebben nu bijna tweenhalfjaar dag aan dag
zonder onderbreking gewerkt, en Mijn leer is al wijd en zijd verbreid; daarom was
het nu ook eens een keer tijd dat wij hier een echte sabbatsrust hielden, en
bovendien hebben jullie tijd gekregen om veel dingen op te schrijven.
[3] Maar van nu af aan zal het afgelopen zijn met de rust.Wij zullen nu echt in de
tIjd van de grote stormen komen, en binnen nauwelijks een halfjaar zal wel de
grootste storm komen; die zal de Herder doden, en vele schapen van Zijn kudde
zullen verstrooid raken in de wereld en zullen van het ene einde van de wereld tot
het andere omwille van Mijn naam vervolgd worden! Pas als dat gebeurt, zullen
jullie geheel en al inzien en te weten komen waarom Ik hier nu een paar dagen heb
gerust.' [4] Deze woorden van Mij hadden allen treurig gestemd, en ook Maria zei:
'Heer, U is alle macht gegeven, ook over satan; laat die stormen niet over Uw
hoofd komen!'
[5] Ik zei: 'Dat zijn dingen die Ik alleen begrijp; zeg er verder dus niets meer over!
Want de dood en het gericht van de wereld en haar materie moeten voor eeuwig
overwonnen worden!' [6] Daarna zei niemand meer iets. En omdat Ik dit na het
middagmaal aan tafel had gezegd, wilde Marcus nog meer wijn laten brengen om
Mij vrolijker te stemmen.
[7] Maar Ik zei: 'Vriend, laat dat maar; we hebben allemaal genoeg!
[8] Laat echter een goed schip in orde maken, want over een uur moet Ik naar
Ebal* (* De waard van een herberg in Genezareth, waar de Heer al eerder was
geweest. Zie deel 2, hfdst. 103-154.) in Genezareth! Wie Mij daarheen wil
vergezellen kan dat doen. Mijn leerlingen kunnen Mij vergezellen samen met
Kisjonah, die evenals Maria en Philopold met Mij mee moet komen naar
Genezareth.' [9] Na deze woorden stonden allen op, en binnen een uur voeren wij
al naar Genezareth. De tocht over het Meer van Galilea duurde ongeveer drie uur,
en toen bereikten wij de behoorlijk grote inham van Genezareth, die wij reeds
kennen en die ook de naam 'Meer van Genezareth' droeg.
[10] Toen we deze inham bereikten troffen we daar de vissers van Ebal, die juist
bezig waren met het vangen van vis voor onze Ebal, maar sinds de vroege ochtend
vanwege het nog steeds flink golvende water nog maar heel weinig vis hadden
gevangen. [11] Toen onze schepen bij hen in de buurt kwamen hielden wij een
beetje in, en Ik vroeg aan de vissers of ze soms al een rijke vangst hadden gedaan.
16
[12] De vissers antwoordden: 'Vriend, het gaat heel slecht met ons werk vandaag!'
Het meer is al een paar dagen erg onrustig, en dan ziet het er met ons werk altijd
slecht en schraal uit. De visbewaarplaatsen van onze heer zijn al leeg, en hij moet
nu al vissen uit andere plaatsen laten brengen om de steeds vele gasten enigszins
tevreden te kunnen stellen. Als jullie soms naar Genezareth reizen, zullen jullie
met vissen heel karig bediend worden.' [13] Ik zei: 'Gooi jullie netten nu nog een
keer in het water, dan zullen jullie tevreden zijn met de vangst!'
[14] Toen Ik dat tegen de vissers had gezegd, herkenden verschillende van hen
Mij en zeiden: 'Heilons, en U zij alle lof en eer! O Heer en Meester, vergeef ons
onze blindheid; want wij hadden U op het eerste gezicht wel moeten herkennen,
omdat U een jaar geleden ons dorp immers ook al met Uw heilige aanwezigheid
hebt gezegend! J a, op Uw bekende, almachtige woord zullen wij vast en zeker een
rijke vangst doen, en Ebal en zijn hele huis zullen direct zien wie hier de grote
vismeester was!'
[15] Daarop wierpen ze hun netten in het meer en vingen zoveel van de beste
vissen, dat ze die nauwelijks in hun schepen en roeiboten kwijt konden.
[16] Toen ze klaar waren met dat werk, ontstond er een groot gejuich onder hen
waarmee ze Mij prezen, en ze voeren voor ons uit naar Genezareth; daar wachtte
Ebal met zijn mensen op de oever hen op, omdat hij sterk hoopte op een rijke
vangst, aangezien hij veel gasten had. En deze ochtend hoopte hij des te zekerder
op een rijke vangst, omdat zijn dochter J arah een voorspellende droom had gehad,
waarin ze Mij met Mijn leerlingen en vrienden over het water had zien aankomen,
en dat de vissers daardoor ook een gezegende vangst zouden doen.
[17] Toen de vissers na een half uur bij de oever van Genezareth aankwamen en
Ebal zag, wat voor rijke vangst ze hadden gedaan, zei hij direct met opgeheven
handen: '0, mijn dochter, die vrome ziel, heeft een waar visioen gehad! Dat is een
zegen van mijn Heer, van mijn God! Hem zij daarvoor alle lof en alle eer!'
[18] Daarna vroeg hij de vissers of ze Mij soms bij hen in de buurt op een schip of
ergens op de oever hadden gezien.
[19] De schippers wezen direct naar de schepen die zich nog op enige afstand op
het meer bevonden en zeiden: 'Kijk, daar komt Hij met Zijn leerlingen en vrienden!
Heilons en het hele dorp, omdat Hij ons weer bezoekt!' [20] Toen Ebal dat had
gehoord, riep hij direct zijn vrouw, zijn kinderen en zijn oude, trouwe dienaren en
droeg hun op voor de tafel te zorgen; verder zei hij dat de nieuwe eetzaal goed in
orde gemaakt moest worden voor Mij en voor degenen die met Mij meekwamen,
en dat daar alleen diegenen mochten komen die Ik uit zou kiezen.
[21] op dit bevel van Ebal ging iedereen onmiddellijk aan het werk om uit te
voeren wat hij bevolen had. Zelf stapte hij echter samen met J arah in een klein
schip en voer Mij tegemoet; toen hij en J arah Mij vanuit de verte zagen en naast
Mij Mijn moeder Maria, die ze reeds kenden, en Rafal, Kisjonah, Philopold,
J ohannes, Petrus, J acobus en de oude Marcus, die Mij ook naar Genezareth
vergezelde, hieven ze van meer dan grote blijdschap hun handen in de hoogte en
begroetten ons heel hartelijk met de gebruikelijke tekenen. Toen ze vlak bij ons
waren, wilde er maar geen eind komen aan de liefdevolle begroetingen. Ebal en
J arah stapten beiden bij ons in het schip en lieten het aan hun schippers over om
17
hun schip terug te varen. [22] Er werd heel veel gevraagd, en Ikzelf vertelde Ebal
in het kort de belangrijkste momenten van Mijn werkzaamheden na de tijd dat Ik
de eerste keer van Marcus verder reisde, en hij en J arah lieten daar hun grote
vreugde over blijken. [23] Terwijl wij zo bezig waren bereikten we de oever van
Genezareth en troffen daar de vissers, die nog volop bezig waren hun vissen in de
visbewaarplaatsen te brengen.
[24] Nu pas zei Ebal tegen Mij: 'O Heer, vergeef mij; omdat ik helemaal dronken
was van vreugde ben ik bijna helemaal vergeten om U direct openlijk en luid te
bedanken voor het grote geschenk van de vissen, waar ik reeds groot gebrek aan
had!' [25] Ik zei: 'Vriend Ebal, laat dat maar achterwege; want jij weet toch wel
waar Ik bij de mens naar kijk en luister, en iets anders is er tussen ons niet nodig!
Wees dus maar heel opgewekt en blijf voortaan zoals je tot nu toe geweest bent,
dan zul je je voortaan ook in Mijn liefde, genade en vriendschap kunnen
verheugen. Maar laten we ons nu naar de nieuwe zaal begeven, waar we nog
verder met elkaar zullen spreken!
Hoofdstuk 6: De maaltijd bij Ebal
[1] Daarop begaven wij ons naar de zaal, en allen verbaasden zich over de
omvang, de schoonheid, de netheid en het comfort van het gebouw, dat door een
Griekse bouwmeester was gebouwd. Daarna gingen we aan de grote tafel zitten,
waar met gemak voor ongeveer honderd gasten plaats was, en Ebal liet direct een
juiste hoeveelheid brood en wijn brengen, opdat we een kleine maaltijd
voorafkonden houden tot de eigenlijke hoofdmaaltijd klaargemaakt was, wat echter
ook niet lang op zich liet wachten. Gehoor gevend aan de wens van Ebal namen we
dan ook direct wat brood en wijn tot ons, en weldra werd het levendig in de zaal.
[2] Onze J arah, die weer nauwelijks van Mijn zijde wilde wijken, sprak nu met
Mijn moeder Maria en met Rafal. Aan hem vroeg ze veel dingen die ze in haar
dromen had gezien en gehoord, en hij legde het haar heel vriendelijk uit. En Maria
was erg verbaasd over de wijsheid van J arah en liefkoosde haar hartelijk. En Ebal,
die rechts van Mij zat, informeerde naar de namen van enkele leerlingen die hij
niet kende, die Ik hem ook vertelde. [3] Toen wij zo in alle vriendelijkheid een
uurtje hadden doorgebracht, brachten de andere kinderen en dienaren reeds het
uitstekend klaargemaakte maal, waar wij dan ook direct aan begonnen.
[4] Toen de kinderen en dienaren van Ebal alle spijzen op tafel hadden gezet,
kwamen ze naar Mij toe en groetten Mij hartelijk en dankten Mij dat Ik deze plaats
nogmaals de liefde bewees om hier persoonlijk te komen. Ik legde hun de handen
op en sterkte hen, waarvoor ze Mij opnieuw bedankten en daarna weer aan het
werk gingen -want ze hadden deze keer veel vreemde gasten te bedienen, die hier
nu ook vanwege hun gezondheid verblijf hielden. Want sinds Mijn eerste verblijf
hier was het voorheen zeer ongezonde Genezareth veranderd in een kuuroord, en
heel in het bijzonder de door Mij speciaal gezegende weide.
[5] Toen wij na ruim een uur het goede middagmaal hadden genuttigd, vroeg Ebal
Mij wat Ik die middag zou gaan doen.
18
[6] Ik zei: 'Mijn vriend, er zal zich weldra een geducht werk voor ons aandienen,
dat ons veel te doen zal geven tot de nacht valt! J ijzelf zult Mij vanwege dat
volbrachte werk niet genoeg kunnen loven. Maar laten we nu nog een poosje in
deze eetzaal rusten; want deze keer hoeven wij het werk dat ons wacht niet op te
zoeken - het zal ons gauw genoeg vanzelf vinden!'
[7] Hierna rustten wij allemaal nog ongeveer een half uur aan tafel, en de
leerlingen vroegen elkaar wat het nu weer zou zijn, dat de Heer Zelf een 'geducht
werk tot de nacht valt' noemde. Sommigen dachten dat zich waarschijnlijk weer
een ergerlijke Farizeengeschiedenis zou voordoen, of dat er misschien wel weer
nieuw uitgezonden soldaten van Herodes op Hem loerden of op de leerlingen van
J ohannes, die naar men zei de hitsige vos ook een doorn in het oog waren.
[8] Toen de leerlingen zich zo onder elkaar nog afvroegen wat dat voor een
geducht werk zou zijn, dat Ik had aangekondigd, en wat het zou inhouden, kwam
er een heel verlegen uitziende dienaar haastig de zaal binnen.
[9] Ebal, die de dienaar natuurlijk goed kende en wiens verlegen gezicht hem
direct opviel, stond snel op, liep op hem toe en zei: 'Benjamin, mijn oude, trouwe
dienaar, wat voor slecht bericht breng je mij? Want in je onrustige ogen lees ik
niets goeds!'
[10] De dienaar zei: 'Ebal, mijn heer en gebieder, ik heb niet de indruk dat er iets
ergs in aantocht is, maar noch voor jou noch voor de aanwezige gasten zal het echt
aangenaam zijn. J e kent de nieuwe Romeinse commandant wel, die pas enkele
weken geleden uit de omgeving van Bethlehem hiernaartoe overgeplaatst is. Hij is
hier dus een nieuwe bezem en wil om zijn aanzien te vergroten buitengewoon
schoon vegen. Hij heeft via zijn alziende spionnen en oplettende wachters gehoord
over de aankomst van dit hoge gezelschap, en is van mening dat hem direct bij
aankomst van dit gezelschap gemeld had moeten worden wie er allemaal
aangekomen zijn, waarvandaan, waarom en waarheen men verder zal reizen, en of
iedereen voor zich of n persoon voor allemaal zich kan legitimeren.
[11] Welnu, die melding is bij deze gelegenheid vast achterwege gebleven
vanwege de grote, algemene vreugde over de komst van de Heiland, naar wie wij
allemaal al lange tijd vurig verlangd hebben, en daarom is nu bij de trotse
Romeinen direct al de hel losgebarsten. Hij wacht buiten op je en wil met je
spreken.' [12] Toen Ebal dat uit de mond van de oude dienaar Benjamin had
gehoord, raakte hij flink gergerd en zei: 'Nee, het is in deze wereld toch raar dat er
zelfs voor de meest eerlijke en ootmoedige mensen nooit een geheel zalige dag kan
bestaan waarop niet zo'n echt slechte wereldse demon iemand zijn toch al van
zorgen vervulde leven wil vergallen!'
[13] Ik zei: 'Vriend, laat je ergernis daarover varen! Als deze wereld niet door God
tot een oefenplaats voor het leven bestemd zou zijn, waar ieder mens zich tot aan
zijn volledige geestelijke wedergeboorte voortdurend moet oefenen in alle geduld,
zachtmoedigheid, deemoed en liefde via de weg van uiterste zelfverloochening,
dan zou Ikzelf niet naar jullie toe zijn gekomen om jullie in alles met het beste en
meest levensechte voorbeeld voor te gaan. Als de mensen van deze aarde voor
eeuwig kinderen van God willen worden op de manier zoals je hier in Rafal, die
jij goed kent, een voorbeeld kunt zien, dan moeten ze zich in dit slechts kort
19
durende proefleven met alle geduld en overgave aan de wil van de alwijzeVader
ook de middelen laten welgevallen, die door God vastgesteld zijn om dat hoogste
levensdoel te bereiken. [14] Ga daarom maar naar buiten en onderhandel met de
Romeinse commandant, opdatjij de eerste bent die zich overtuigt van het geduchte
werk dat ons vandaag te wachten staat tot de nacht valt!'
[15] Ebal zei: 'In Uw naam, o Heer en Meester; ik zal direct wel merken wat er
allemaal uit voortkomt!,
[16] Hierop begaf hij zich onmiddellijk naar buiten naar de commandant, die reeds
met echt Romeins ongeduld met verschillende ondergeschikten op hem wachtte.
Hoofdstuk 7: De Romeinse commandant en zijn soldaten verstoren de
maaltijd
[1] Toen Ebal voor de commandant stond, snauwde deze hem direct met van
woede gloeiende ogen toe (de commandant): 'Is dat bij jou de manier waarop mijn
bevelen hier in acht worden genomen, en weet je nog niet wat degene te wachten
staat, die de wetten van Rome niet in acht neemt?! Waarom heb je deze keer
achterwege gelaten onmiddellijk bij mij aangifte te doen van de aankomst van een
aanzienlijk aantal vreemdelingen, opdat ik mij er via deze dienaren van mij van
had kunnen overtuigen of de aangekomenen hier al dan niet voor een bepaalde tijd
opgenomen kunnen en mogen worden?
[2] Hierop zei Ebal: 'Gestrenge heer en gebieder, sinds u hier uw wetten toepast
met een gestrengheid die wij, bewoners van deze stad, niet gewend zijn, heb ik nog
nooit een berisping van u gekregen vanwege het niet tegemoet komen aan uw wil.
Ook deze keer heb ik niet uit onwil tegen uw steeds moeilijker te verdragen
verordeningen achterwege gelaten aangifte te doen van de komst van mensen, die
geen vreemde gasten, maar mijn sinds lang bekende en oprecht beste vrienden zijn;
maar alleen vanwege mijn grote vreugde over hun komst ben ik puur vergeten mijn
plicht na te komen, waar ik mij nu goed van bewust ben, en ik denk dat ik niet
tevergeefs een verzoek tot u richt, als ik u voor deze ene keer om genadige
toegevendheid smeek.' [3] De commandant zei: 'De wet kent geen mededogen of
toegevendheid! J e hebt mijn wet overtreden - ofwel omdat je het vergeten bent of
uit onwil, wat bij mij hetzelfde is - en je bent derhalve ook zonder meer strafbaar.
Enkel en alleen omdat je een voorname en in aanzien staande burger van deze stad
bent, zal ik de strafniet in een lichamelijke, maar in een aanzienlijke geldstraf
omzetten; en als je niet aan mijn gerechtvaardigde eis voldoet, laat ik je kinderen
als gijzelaars gevangen nemen, en je zult hen niet weer in je bezit krijgen, zolang je
mij het verlangde bedrag niet tot op de laatste stater betaald zult hebben! De straf
bedraagt duizend pond goud en tienduizend pond zilver, en moet binnen drie uur
aan mij betaald worden! J e weet nu watje te doen staat, en met jou ben ik klaar. En
nu richt ik mijn ambtsuitoefening op jouw aangekomen vrienden, dus breng mij nu
onmiddellijk naar je nieuwe zaal!'
[4] Ebal werd heel kleinmoedig door de meedogenloze en onredelijke straf in
geld, waarvan hij bij lange na niet de verlangde hoeveelheid bezat, maar tegelijk
vertrouwde hij intens op Mij; hij vertrouwde erop dat Ik hem zeker zou helpen, en
20
bracht met dat vertrouwen de commandant en zijn duistere handlangers dan ook
direct naar ons toe in de zaal, die de commandant ook aan de buitenkant goed door
zijn soldaten liet bewaken.
[5] Wij zaten nog heel opgewekt aan de grote tafel, toen de Romein met een
werkelijk van woede gloeiend heerszuchtig gezicht en met grote barsheid en
arrogantie de zaal binnenstapte en direct heel fel aan ons vroeg: 'Is ieder van jullie
zijn eigen heer, of is er n heer voor allen, zoals dat vaak bij reizigers voorkomt?'
[6] Ik z.ei: 'Ik ben voor allemaal de ware, enige Heer! Wat wil je nog meer van
ons, bulten de onmenselijke geldstraf die je voor onze dierbare vriend Ebal hebt
uitgesproken, maar die op geen enkele Romeinse wet gebaseerd is? Wil je ons
soms ook dergelijke straffen opleggen?'
[7] De commandant zei: 'Degenen over wie jij de heer bent, zijn vrij van straf;
maar jij, die weinig respect voor mij lijkt te hebben, omdat je een kwalijk oordeel
over mijn strafmaat hebt uitgesproken, zult mij binnen drie uur hetzelfde bedrag
overhandigen datje voor je vriend Ebal te onmenselijk vond en waarvan J e meent
dat het op geen enkele Romeinse wet gebaseerd is! Ik zal jullie J oden wel eens
laten zien en begrijpen dat de wetten van Rome wel degelijk gefundeerd zijn! Ik
heb gesproken, en jullie weten wat je te doen staat!, [8] Ik zei: 'Maar wat, als wij
aan jouw zeer ongerechtvaardigde eis ten eerste met tegemoet kunnen komen en
ten tweede ook niet zullen komen? Want waar staat geschreven dat een Romeins
commandant het onvoorwaardelijke recht heeft om in een bevriend land op
dezelfde manier afpersingen te plegen als in vijandelijke landen?
[9] Laat Mij jouw volmacht eens zien, die van de keizer zelf of van zijn
opperstadhouder Cyrenius uitgaat! Als je niet zo'n volmacht hebt, zul je met
Iemand te doen krijgen die voor je ogen de allerhoogste volmacht in Zichzelf
draagt; en als Ik die niet zou hebben, zou Ik niet zo tegen je spreken!
[10] J e bent hier nu wel een trotse, harde en bijna niet meer te verdragen gebieder,
maar toch staan er nog anderen bovenjou, bij wie degenen die door jou al te
onmenselijk worden onderdrukt, stellig meer rechtvaardigheid zullen vinden dan
bij jou. Toon Mij dus je instructies van de keizer zelf of van de opperstadhouder,
anders zal Ik je Mijn volmacht tonen!'
[11] Deze ernstige woorden van Mij deden de commandant versteld staan, en na
een poosje nagedacht te hebben zei hij (de commandant): 'Een geschreven.
volmacht heb ik niet, omdat geen enkele Romeinse commandant in mijn positie die
nodig heeft; maar iedereen staat onder de eed van trouw aan de keizer en het
uitsluitende welzijn van Rome. Als ik bij mijn handelen die twee punten.in het oog
houd, kan niemand mij vanwege mijn strengheid ter verantwoording roepen! Waar
heb jij dan wel jouw allerhoogste volmacht?'
[12] Ik zei: 'Verlang die maar niet voortijdig te leren kennen!'
[13] De commandant zei:'Denk je soms dat een Romein een angstige haas is, die
direct voor een sluwe J oodse vos op de vlucht slaat? O nee, een Romein is als een
leeuw, die zonder enige angst of vrees op alle dieren jacht maakt!'
[14] Hierop gaf hij aan een van zijn dienaren een wenk, en deze opende de deur,
waardoor onmiddellijk dertig tot de tanden gewapende soldaten naar binnen
drongen.
21
[15] Toen deze zich in een bepaalde orde rond onze tafel opstelden, zei de
commandant met een zeer heerszuchtige stem: 'Kijk, buitengewoon
gevolmachtigde J ood, dat is mijn effectieve volmacht, die jullie net zo lang
gevangen zal houden tot jullie aan mijn eis zullen voldoen! Ken je die volmacht?'
[16] Ik zei: 'J a, Mijn trotse en tot nu toe nog zeer blinde Romein met je
handlangers en soldaten, die volmacht ken Ik al sinds lange tijd; maar deze keer zal
die je niet baten! Want omdat je Mij nu de volle scherpte van je tanden hebt
getoond, zal Ik jou ook Mijn alomvattende volmacht tonen -maar slechts zoveel als
een zonnestofje ervan; dan zal je daardoor helemaal duidelijk worden dat niet jij
Mijn heer, maar alleen Ik voor altijd jouw Heer zal zijn en blijven!
[17] Kijk, de ruimte van deze zaal is hoog en wijd; het plafond is ruim zeven
manslengten hoog, en hij is ongeveer twintig manslengten lang en twaalf breed!
Nu wil Ik dat jullie door Mijn alomvattende volmacht samen met jullie scherpe
wapens halverwege de hoogte van deze zaal vrij in de lucht zullen zweven, en dan
zullen we zien wat jullie scherpe en leeuwachtige volmacht jullie zal baten; en
totdat je helemaal zult afzien van je onrechtvaardige eis aan Ebal en Mij, zal je
voet geen vaste grond raken. Het geschiede zoals Ik nu heb gezegd!'
Hoofdstuk 8: Een wonder van de Heer ontnuchtert de Romeinen
[1] Ik had dat nog nauwelijks gezegd, of ze zweefden allemaal al op de vooraf
bepaalde hoogte in de lucht van de zaal, en omdat ieder van hen elk vast steunpunt
en daarmee ook zijn evenwicht kwijtraakte, hingen de meesten vanwege hun heftig
spartelende bewegingen op hun kop in de lucht; en een wind, die door de hoge
vensters van de zaal wervelde, dreef hen van de ene wand van de zaal naar de
andere, en geen van allen konden elkaar ook maar enige hulp bieden. Sommigen
probeerden hun wapens naar ons te gooien; maar ook die bleven in de lucht
hangen. [2] Toen de commandant zich samen met zijn helpers bijna een half uur
lang in die voor hem ongehoorde positie had bevonden, vroeg Ik hem: 'Hoe denk je
nu over Mijn algehele volmacht? Vind je niet dat de leeuw van J uda machtiger is
dan jouw scherpe Romeinse volmacht, die jij ook een leeuw noemde, die jacht
maakt op alle dieren en niet zoals een haas direct voor een sluwe J oodse vos op de
vlucht slaat?'
[3] Daarop schreeuwde de commandant vanuit de lucht naar Mij:'Ik smeek je,
hoofd van alle magirs of halve of hele god, bevrijd ons uit deze uiterst
onverdraaglijke toestand, dan zal ik helemaal afzien van de uitgesproken straf;
want ik zie nu maar al te duidelijk in, dat alle macht van zelfs het grootste rijk op
aarde geen wedstrijd met jou kan aangaan! Bevrijd mij uit deze beklagenswaardige
toestand, dan zal ik niet alleen de straf die ik jullie heb opgelegd helemaal
kwijtschelden, maar me ook verder niet meer in het minst om jullie bekommeren
en over deze kwestie zwijgen als een Egyptische piramide, en jullie kunnen in deze
stad blijven zolang jullie willen en ik zal niemand van jullie dwingen deze plaats te
verlaten!' [4] Ik zei: 'Luister eens, Ik doorzie je hart en zie datje het met je beloften
nog niet helemaal ernstig meent; maar aangezien Ik Mijn macht zeker beter ken
22
dan jij de jouwe, zal Ik je bede dan ook verhoren; laat de aardbodem dus weer een
vast steunpunt voor je voeten worden!'
[5] Toen Ik dat had gezegd, kwamen allen rechtop te staan in de lucht en daalden
toen heel kalmpjes weer naar de aardbodem, die hier tevens de vloer van de zaal
vormde. [6] Toen ze weer vaste voet hadden gekregen, stuurde de commandant
zijn soldaten direct weg en gaf ook de wachten, die buiten om de zaal heen
stonden, het bevel om zich naar hun woonhutten en kampementen te begeven, wat
ook onmiddellijk gebeurde. Zelf bleef hij echter met twee van zijn hoogste
onderaanvoerders bij ons in de zaal, ging aan een kleine bijtafel zitten en liet zich
brood en wijn geven, en nu zei hij tegen Ebal (de commandant): 'Dat kunnen jij en
die almachtige ons voor de volledige kwijtschelding wel toestaan! Had je mij
buiten iets gezegd over de macht van deze zeer uitzonderlijke mens, dan zou ik
vast en zeker meer menselijke eisen aan je hebben gesteld! Maar wie had ook
kunnen vermoeden dat zich onder deze mensen, die volgens jou je oude vrienden
zijn, een aan de goden gelijke almachtige magir bevindt?
[7] Bij ons Romeinen geldt dat als iets wat zich midden in een hevige strijd als een
wenk van de goden voordoet, en dan is de strijd volledig afgelopen.
[8] Ik heb in de lucht van jouw zaal veel angst doorstaan, waardoor ik heel zwak
ben geworden, en daarom wil ik mij hier nu ook weer versterken; maar ten tweede
zou ik nu tot niemands schade in goede en volle ernst nader kennis willen maken
met die wonderman, wat hij mij wel waardig zal achten, aangezien ik hem op geen
enkele manier meer dreigend in de weg zal staan. Laat mij en ook mijn twee
dienaren nu derhalve zeer goede wijn en wat brood en zout brengen!,
[9] Ebal liet dat direct gebeuren, en de drie werden uitstekend verzorgd en aten en
dronken. Toen ze zich bij de wijn enigszins hersteld hadden van hun angst en vrees
voor Mij, begonnen ze ook harder en moediger te praten, en de commandant wilde
al verschillende keren van zijn stoel opstaan en naar Mij toegaan om een gesprek
met Mij te beginnen; maar zijn twee dienaren raadden hem dat af, omdat het
volgens hen niet raadzaam was zich met grote magirs in een gesprek te begeven,
voordat die dat zelf wensten. Zodoende bleef de commandant nog rustig en liet
zich nog meer wijn brengen.
Hoofdstuk 9: Over de opstanding van het vlees
[1] Aangezien het nu al zo tegen het einde van de dag begon te lopen en wij al
geruime tijd met allerlei nuttige gesprekken aan tafel hadden doorgebracht,
vroegen de leerlingen Mij of het geen goed idee zou zijn om een poos naar buiten
te gaan. [2] Ik zei: 'Vandaag is het werk, waarvan het moeilijkste deelons nog te
wachten staat, belangrijker dan de omgeving buiten, die hier in Genezareth niet
veel liefelijks te bieden heeft. Wie van jullie echter naar buiten wil gaan, is daar
vrij in; maar Ik blijf hier.'
[3] Toen Ik Mij zo had uitgedrukt, zeiden de leerlingen: 'Heer, waar U blijft,
blijven wij ook! Want alleen bij U is het altijd goed; zonder U is er overal gericht,
verderf en de starre dood.' [4] Ik zei: 'Blijf dan, waar het Godsrijk en het eeuwige
geestelijke leven ervan heerst; want Ikzelf ben de Waarheid, het Godsrijk, de
23
Opstanding en het eeuwige Leven. Wie in Mij gelooft zal het eeuwige Leven
ontvangen, wanneer Ik hem op de jongste dag zal opwekken. In degene die in
geloof en in liefde in Mij blijft, zal Ik ook blijven; en in wie Ik blijf, heeft het
eeuwige leven reeds in zich en zal de dood nooit zien, voelen of smaken. Blijf dus
hier bij Mij, en door jullie liefde in Mij!'
[5] Nu vroeg Ebal Mij: 'Heer en Meester, de J oden geloven voor het merendeel in
een opstanding ook van het vlees in het dal van J osafat. Toch vind ik dat enigszins
merkwaardig! Want ten eerste wordt slechts het kleinste deel van hen in het dal
van J osafat begraven, en ten tweede: wat zal er op die mysterieuze jongste dag
gebeuren met de lichamen van de mensen die nog nooit van een dal van J osafat
hebben gehoord en derhalve op andere, ver verwijderde plaatsen zijn gestorven, die
voor een deel verbrand zijn en die voor een deel misschien net als bij ons J oden
direct in de aarde begraven zijn? En tenslotte, als derde: wat zal er op de jongste
dag gebeuren met degenen die door de zee en andere wateren verzwolgen zijn en
die door wilde dieren zijn opgegeten? Wanneer zal volgens onze tijdrekening die
jongste dag komen, die de Farizeen ons als heel verschrikkelijk beschrijven?
[6] Heer en Meester, U ziet dat deze dingen er zelfs bij het zuiverste menselijke
verstand niet in kunnen! Slechts het meest duistere bijgeloof, dat nooit iets denkt
en onderzoekt, zoals dat van de meest gewone en laagstaande J oden alsook de
heidenen als zodanig, kan zulke ongerijmdheden aannemen; voor een denkend
mens zijn ze echter schadelijk en ze ontnemen hem zijn geloof in een zuiver
goddelijke openbaring, aan de onsterfelijkheid van de ziel na de dood van het
lichaam en eveneens het geloof in een toekomstige opstanding van het vlees op die
bepaalde jongste dag. Wat moeten we daar nu van denken?'
[7] Ik zei: 'Op de manier zoals de Farizeen het jullie leren, helemaal niets! Want
het lichaam, dat voor een korte tijd de ziel als een naar buiten toe handelend
instrument dient, zal noch in het dal van ]J osafat noch ergens anders op deze aarde
op een bepaalde jongste dag opgewekt en weer met zijn ziel verenigd worden in de
vorm waarin het de ziel hier voor een korte tijd heeft gediend.
[8] Naar waarheid houdt de opstanding van het vlees het volgende in: onder het
'vlees' moeten de werken worden verstaan die de ziel met haar lichaam heeft
verricht. [9] Het dal van J osafat betekent de toestand van innerlijke zielenrust, als
haar handelen steeds gerechtvaardigd was. Die rust, die door geen enkele wereldse
liefde en begeerte en daarmee gepaard gaande hartstocht wordt verstoord en die te
vergelijken is met een volkomen rustige waterspiegel, waarin je de weerspiegeling
van ver verwijderde en nabije streken onvertroebeld kunt zien, is dan ook reeds het
eerste begin van de ware jongste dag van de ziel, van haar opwekking door Mijn
geest in haar en tegelijk ook van haar opstanding tot het eeuwige leven.
[10] In die toestand ziet de ziel dan reeds de goede vruchten van haar werken en
begint zich daar steeds meer over te verheugen; en dat aanschouwen is dan de ware
opstanding van het vlees.
[11] Er staat immers geschreven: een sterfelijk en vergankelijk lichaam wordt in
de aarde gezaaid, en onsterfelijk en onvergankelijk zal het weer opstaan. Als je dat
op je materile lichaam betrekt, moet je natuurlijk wel helemaal het spoor bijster
raken; maar als je het betrekt op de goede werken van de ziel, die haar ware
24
lichaam zijn, dan kom je daardoor tot de waarheid. Want kijk, ieder goed werk dat
een ziel met haar lichaam op deze aarde tegenover haar naasten heeft verricht, gaat
net als alles op deze aarde voorbij en sterft reeds na de daad; want als je een
hongerige hebt verzadigd, een dorstig mens gelaafd, een naakte gekleed en een
gevangene bevrijd hebt, dan duurt die edele daad niet voort, maar hij duurt slechts
de korte tijd van de handeling zelf! Daarna wordt hij dikwijls door jou vergeten
evenals door degene aan wie je die daad hebt bewezen, en derhalve is hij ten grave
gedragen en als sterfelijk en vergankelijk in het aardrijk van de vergetelheid
gezaaid; maar op de ware jongste dag van de ziel, zoals Ik je die heb aangeduid,
wordt die daad als eeuwigdurend door Mijn geest in de zielopgewekt, echter niet
meer in de vorm van de vergankelijke aardse daad, maar in de vorm van de
eeuwigdurende vrucht. [12] Hoe zal die er echter uitzien? Kijk, die zal aan gene
zijde voor eeuwig tot de prachtigste, van alles uitstekend en rijk voorziene
woonomgeving van de ziel worden, waar ze zich in uiterste zaligheid van de ene
volmaaktheid naar de andere zal verheffen!
[13] Zoals het dus hier met de werken van een ziel gesteld is, z zullen die haar
later eenmaal als woonomgeving dienen. En kijk, daaruit bestaat de ware
opstanding van het vlees! Geloof dat en houd je eraan; want zo is het, en absoluut
niet anders!' [14] Ebal zei: 'J a, dat klinkt wel totaal anders dan wat de blinde
Farizeen tegenover het volk hebben staan bazelen; ook het zuivere verstand van
de mens is het er volkomen mee eens en er gaat haar een nieuw, groot licht op.
Maar van het vlees, dat de ziel hier heeft gediend, zal dus zelfs niet een zonnestofje
verenigd met de ziel aan gene zijde opstaan tot een eeuwig leven?'
[15] Ik zei: 'Niet als bestanddeel van de door Mijn geest eeuwig levende ziel,
omdat die zelf puur geest wordt wat haar innerlijk betreft! Maar wat de contouren
van haar uiterlijke vorm en met name haar kleding betreft, zullen de zielen
etherdeeltjes van haar aardse lichaam weer in geestelijke zuiverheid met haar
verenigd worden, maar van het grove organische lichaam niets, nog geen atoom!
Want de bestemming van dat lichaam is dezelfde als die van alle andere materie
van de aarde -die wordt namelijk ook steeds verder in betere natuurgeesten
opgelost, zoals ze ook oorspronkelijk uit veel minder zuivere en op een zeer laag
niveau staande natuurgeesten wordt samengesteld.
[16] De natuurgeesten die de grove materie reeds verlaten kunnen mettertijd ook
mensenzielen worden; maar meer op dit gebied zul je pas inzien, als je ziel zich in
dat dal van J osafat zal bevinden. Daarom nu niets meer daarover!
[17] De commandant en zijn twee dienaren hebben nu weliswaar met grote
aandacht geluisterd naar jouw vragen en de uitleg die Ik je gegeven heb, maar ze
hebben er niets van begrepen; daarom zullen ze ons nu weldra met hun Griekse
wijsheid lastigvallen - daarom zullen we met alle geduld en rust hun aanval op ons
afwachten!'
Hoofdstuk 10: De filosofische vragen van de commandant
[1] Nauwelijks had Ik dat tegen Ebal gezegd, of de commandant stond
onmiddellijk op van zijn stoel en kwam met een vriendelijk gezicht naar Mij
25
toe.Toen hij bij Mij was, zei hij: 'Grote en machtige meester op het mysterieuze
gebied van uw kunst en wetenschap, waardoor u alle geheime krachten van de
natuur aan u hebt onderworpen, ik heb jullie gesprekken met gespannen aandacht
beluisterd en daaruit afgeleid dat jullie allemaal tot die J oodse godsdienstige cultus
behoren, die veel goeds, maar daarnaast heel veel slechts bevat, waaruit zich
langzamerhand de vele misbruiken van jullie priesters in nog veel ergere mate
ontwikkeld hebben dan bij ons heidenen, zoals wij door jullie rechtzinnigen
worden genoemd. [2] Maar hoe het ook zij, u, machtige meester, schijnt veel
dieper ingewijd te zijn in jullie godsdienst dan de overigens ook heel wijze Ebal?!
Alleen begrijp ik niet wat u ermee hebt willen zeggen toen u zei dat alleen u het
grondbeginsel van alle bestaan, leven en voortbestaan bent! U zou de waarheid en
het eeuwige leven zijn; wie in u gelooft en u liefheeft, zou nooit de dood zien,
voelen en smaken. Evenzo zou u ook degene zijn die de zielen op de jongste dag
tot het eeuwige leven zal opwekken, en nog meer van dergelijke dingen.
[3] Is dat alleen maar uw wijze manier van spreken, of bent u zelf die of dat
geheimzinnige 'ik', die zichzelf aan ons mensen presenteert als de grondslag van
alle zijn, leven en bestaan? Ik ben geen leek in de oude Griekse wijsheid, en u zou
met mij ook wel kunnen spreken vanuit van uw wijsheid, die ik nu graag nader zou
willen leren kennen!' [4] Ik zei: 'Kom dan samen met je twee ondergeschikten aan
deze tafel zitten; dan zullen we zien hoever jullie gebracht kunnen worden!'
[5] Hierop riep de commandant direct zijn twee ondergeschikten naar onze tafel.
[6] Toen deze bij ons waren, zei Ik tegen de commandant: 'Zeg nu eerlijk wat je
van Mij wilt weten! Maar spreek niet over hetgeen Ik zojuist met vriend Ebal heb
besproken; want jouw verstand vat dat niet!'
[7] Toen de commandant dat van Mij had gehoord, raakte hij in grote
verlegenheid, en hij wist niet wat hij Mij eigenlijk moest vragen. Na een poosje
nagedacht te hebben zei hij: 'Volmaakt machtige meester, op welke school, die ik
vast en zeker niet ken, bent u eigenlijk opgeleid?'
[8] Ik zei: 'Op Mijn hoogst eigen school, en wel sinds eeuwigheid; want voor er
nog enig bestaan was in de eindeloze ruimte, was Ik er wat 'Mijn meest innerlijke
geest betreft en vulde Ik de eeuwige oneindigheid!'
[9] Toen de commandant dat hoorde, keek hij Mij verbaasd aan en zei: 'Is uw
innerlijk dan groter dan uw uiterlijk? U praat wartaal! Hoe moeten we dat
begrijpen? Wat bedoelt u daarmee?' [10] Ik zei: 'De volle waarheid; maar omdat er
in jou tot nu toe nog geen waarheid is, kun je deze voornaamste waarheid ook niet
begrijpen. Maar luister, Ik zal je meer onthullen!
[11] Kijk, in het begin van ieder begin en voor het bestaan van ieder bestaan was
het Woord! Dit Woord was bij God, want God Zelf was het Woord, en alles wat er
is en wat de eindeloze ruimte vult, waar jullie wijzen al over gesproken hebben, is
door het Woord geschapen en zonder dat Woord is er niets geschapen.
[12] Het eeuwige Woord heeft nu vanuit Zichzelf vlees aangenomen en is nu als
een mens naar Zijn mensen in deze wereld gekomen, en de Zijnen herkennen het
niet! En jij bent ook een mens en herkent het eeuwige Woord in Mij niet, omdat je
blind van hart bent. - Heb je de profeten van de J oden dan niet gelezen?'
26
[13] De commandant zei: 'Gelezen heb ik ze wel, evenals veel andere dingen;
maar wie kan ze begrijpen? J ullie priesters begrijpen ze niet; hoe zou ik als
Romein ze moeten begrijpen? Ze hebben net zo onbegrijpelijk geschreven als u nu
tegen mij over uzelf hebt gesproken! [14] Ik zie wel dat ik bij u nooit
duidelijkheid zal krijgen; laten we als u het goedvindt, liever over andere dingen
gaan praten! Zeg mij toch, wonderlijke, oppermachtige meester, in welk land bent
u eigenlijk geboren, en tot welk volk behoort u wat uw lichaam betreft!?'
[15] Ik zei: 'Kijk - hier naast Mij zit de moeder van Mijn lichaam; spreek daar met
haar over!' [16] Daarop wendde de commandant zich tot Maria, en zij vertelde
hem zeer omstandig en uiterst precies alles, vanaf haar ontvangenis tot aan Mijn
twaalfde jaar, en hoe wonderbaarlijk alles steeds met Mij was.
[17] Dit verhaal deed de drie Romeinen erg versteld staan, en ze wisten nu niet
wat ze eigenlijk van Mij moesten denken.Want ze geloofden allang niet meer in
hun goden, en nog minder in de God van de J oden; ze leefden volgens Epicurus, en
een Godheid was voor hen een onding. Maar nu ontdekten ze goddelijke
eigenschappen aan Mij, en ze wisten niet hoe die te verenigen waren met iemand
die naar hun mening ook alleen maar tijdelijk als mens leefde en bestond.
[18] Daarom vroeg de commandant Mij: 'Grote heer en meester! Zeg mij nu of u
wat uw lichaam betreft ook zult sterven, of dat u eeuwig voort zult leven?'
[19] Ik zei: 'Nog maar een korte tijd -en dan zal Ik, zoals Ik nu ben, weer daarheen
terugkeren vanwaar Ik ben gekomen, en de Mijnen zullen voor eeuwig bij Mij
zijn.' [20] De commandant zei: 'Wie zijn dan degenen die u de uwen noemt, en
waar is de plaats waarheen u binnenkort al zult terugkeren?'
[21] Ik zei: 'De Mijnen zijn degenen die in Mij geloven, Mij liefhebben en Mijn
geboden houden; de plaats is echter niet zoals de plaatsen op deze aarde zijn, maar
het is het rijk Gods, dat nu door Mij onder de mensen en in de harten van de
mensen gevestigd wordt.
[22] Dit rijk van het ware, eeuwige leven bereikt men niet langs de brede
heerwegen van deze wereld, maar alleen langs een zeer smal pad, en dat heet
deemoed, geduld, zelfverloochening bij alle bekoringen die van deze wereld
uitgaan, en volledige overgave aan de wil van de ene, enig ware God.'
[23] De commandant zei: 'Waar kan men dan te weten komen wat God wil, en hoe
luiden uw geboden eigenlijk, die de uwen moeten houden?'
[24] Ik zei: 'Mijn wil is Gods wil en Mijn geboden zijn Gods geboden. Wie Mijn
wil doet en dus Mijn geboden houdt, wandelt op de goede weg naar het rijk Gods!
J ij kunt dat ook doen, dan zul jij ook op de juiste weg naar Gods rijk wandelen!,
[25] Hierop stond de commandant op van zijn stoel, liep naar een van Mijn
leerlingen en vroeg hem hoe hij over Mij dacht.
[26] Deze zei: 'Wij denken allemaal van Hem wat Hij je Zelf heeft gezegd! Hij is
de Heer, en wij zijn Zijn leerlingen. In Hem woont de volheid van God; buiten
Hem is er geen God!' [27] Bij deze woorden verliet de commandant de leerling en
begaf zich weer naar Mij.
27
Hoofdstuk 11: De bedenkingen van de commandant tegen de goddelijkheid
van de Heer (12.7.1862)
[1] De commandant ging weer op zijn stoel zitten en vroeg in het Romeins aan
zijn twee ondergeschikten wat hun mening over Mij was, na alles wat ze hadden
gehoord. [2] Een van hen zei: 'Het is moeilijk voor ons om daar een oordeel over
te vellen! Met de buitengewone macht van zijn wil hebben we daar boven in de
lucht ervaring opgedaan, en wij hebben geen ander bewijs nodig dat er in deze man
een goddelijke kracht moet wonen, anders had hij ons vast niet zonder enig
hulpmiddel in de lucht kunnen heffen en ons daar kunnen houden.Wij zijn echter
allemaal al te ver van het geloof in een almachtig goddelijk wezen afgeraakt,
omdat onze goden voor de zintuigen en het verstand van ieder denkend mens
volslagen onbeduidend blijken te zijn; en nu komen we plotseling een rele god in
de gestalte van een mens tegen en weten nu niet wat we van hem moeten denken.
Ik denk dat dat niet zomaar in n klap te begrijpen is.
[3] Wij hebben echter reeds in Bethlehem en ook in de omgeving van J eruzalem
veel over deze man gehoord en bij onszelf gedacht dat hij ofwel zelf een god zou
kunnen zijn ofwel een zeldzaam grote magir, zoals die bijvoorbeeld uit de school
van de Essenen voortkomen. Maar wat wij hier nu zelf hebben meegemaakt, gaat
veel verder dan onze eerdere vermoedens. Hier houdt alle magie op, en in de plaats
daarvan treedt een onmiskenbaar goddelijke kracht en almacht!
[4] Daarbij komt nog ten eerste het getrouwe verhaal van zijn moeder, hoe hij
lichamelijk op deze wereld is gekomen en over zijn leven, en dat hij nooit iets op
een of andere school hoefde te leren, omdat hij reeds met de hoogste wijsheid
toegerust in deze wereld is gekomen, en ten tweede wat hij nu over zichzelf
beweerde. En ik voor mijzelf kan er echt niet omheen hem in volle ernst te
beschouwen als wat hijzelf tegenover ons zegt te zijn, al is het ook op een voor ons
Romeinen onbegrijpelijke manier, en wat ook de man, waar jij zojuist mee sprak,
over hem getuigde. Dat is mijn mening, en ik denk dat ik mij niet vergist heb.'
[5] De commandant zei: 'Ik wil je over het geheel genomen geen ongelijk geven;
maar op de achtergrond heb ik toch een paar belangrijke bedenkingen; als die man
die oplost, zal ik jouw mening delen en daar ook bij blijven.'
[6] Hierop richtte de commandant zich weer tot Mij en zei: 'Grote Heer en
Meester, ik ben nu bijna zover dat ik U aanneem zoals al deze Uwen U hebben
aangenomen; maar toch heb ik nog een paar aanzienlijke bedenkingen. Als die
opgelost zijn, dan ben ook ik gewonnen. [7] Die bedenkingen van mij zijn de
volgende: in U woont dus in ernst de volheid van een enig ware God!? Als dat zo
is -waarom hebt U dan al die talloze mensen zolang op U laten wachten ?
[8] U zegt dat alleen de Uwen, die in U geloven, U liefhebben en Uw geboden
houden, het eeuwige leven in Uw Godsrijk zullen ontvangen. Als dat zo is, en als
alles wat er bestaat door de macht van Uw eeuwige woord geschapen is, evenals
alle mensen die helaas te eniger tijd hebben geleefd zonder U te kennen -wat niet
hun schuld kon zijn -hoe zal het dan gaan met die mensen die U nooit hebben
kunnen kennen? Hoe zal het er met het eeuwige leven van hun ziel in Uw Godsrijk
uitzien?Want ze hebben niet in U kunnen geloven, U niet kunnen liefhebben en
ook Uw geboden niet kunnen houden, omdat ze niets over U te weten hebben
28
kunnen komen. [9] Kijk, dat zijn mijn goed gefundeerde bedenkingen! Wil die
voor mij oplossen, dan zal ik ook vast in U geloven, U meer dan een van de Uwen
liefhebben en Uw geboden houden; want ik ben een echte Romein en geen Griek,
wiens trouw niet standvastig is! Maar ik ben ook iemand die niet zo gemakkelijk
iets aanneemt en gelooft, wat mij niet als een diamantharde waarheid onomstotelijk
bewezen is. Los derhalve mijn twijfels op!'
Hoofdstuk 12: De voortdurende inspanningen van de Heer voor de mensen
[1] Ik zei: 'Vriend, je hebt je wel het een en ander eigen gemaakt door de Griekse
filosofen te lezen, maar de boeken van de oude Egyptenaren heb je nooit
doorgrond en van de Schrift van de J oden sinds Mozes heb je maar vluchtig enkele
brokstukken gelezen en ook die heb je nooit begrepen!
[2] Kijk, Degene die nu in Mij met jou spreekt, heeft ook al zo met het eerste
mensenpaar van deze aarde gesproken en het dezelfde geboden gegeven die Ik nu
weer geef aan jullie mensen, die de ene ware God en Heer helemaal vergeten zijn.
Maar de met een volkomen vrije wil begiftigde mensen lieten zich maar al te
gemakkelijk verblinden door de wereld en haar verleidende geest, vluchtten weg
van God en handelden naar waar ze zin in hadden. Daardoor raakten hun zielen
verduisterd en hun hart raakte verhard. [3] Ik heb altijd boden uit de hemelen
gezonden om de verblinde mensen te onderrichten; maar slechts weinigen sloegen
acht op hen -de grote massa wilde niets van hen horen en weten.
[4] Van tijd tot tijd wekte Ik door Mijn geest mannen en jongemannen op, die het
volk onderrichtten en alle moeite deden het naar de oude waarheid terug te
brengen. Slechts weinigen luisterden naar hen, en nog minder mensen lieten zich er
iets aan gelegen liggen; de grote massa vervolgde hen echter, martelde hen en
doodde hen zelfs. [5] Ik liet ook niet na om een al te zeer ontaard volk met grote
en kleine tuchtigingen en gerichten te bezoeken. Die brachten echter ook slechts
weinigen voor korte tijd verbetering; maar al te gauw trad de slechte wereldse
geest weer in Mijn plaats.
[6] Toen ten tijde van Mozes het Isralitische volk op de Sina in de woestijn
onder bliksem, donder en vuur weer opnieuw wetten van Mij kreeg, luisterde het
aanvankelijk onder vrees en beven wel naar Mijn van verre goed hoorbare
woorden -maar toen de verkondiging langere tijd duurde, raakte het volk er voor
een deel aan gewend en trok het zich er niet veel meer van aan. Voor een ander
deel kreeg het echter genoeg van Mijn aanhoudende onderricht en vroeg Mij om in
plaats van aan het hele volk alleen aan Mozes Mijn wil te openbaren -het zou die
wil dan wel van hem horen en opvolgen; het volk wilde zich intussen echter
verwijderen van de berg Sina, omdat het daar al te hevig toeging, en in een ver
daarvandaan gelegen dal zijn woonhutten bouwen.
[7] Na lang smeken werd dat het volk toegestaan; maar het duurde niet lang voor
het volk Mij en de grote gebeurtenissen op de berg Sina geheel en al begon te
vergeten, van het vele goud dat ze uit Egypte hadden meegenomen een kalf goot,
daar toen omheen danste en het goddelijke eer bewees.
29
[8] Ik maakte dat Mozes duidelijk, stuurde hem naar het volk, dat helemaal niet
meer aan Mij dacht, en liet het met geweld tuchtigen op de manier die Mozes later
nauwkeurig heeft beschreven.
[9] Daarop keerde het volk wel weer naar Mij terug; maar er waren er steeds velen
die zich door allerlei slechte wereldse begeerten lieten verleiden om het een of
andere gebod van Mij te overtreden en zo tegen Mijn verordeningen te zondigen.
[10] Er moesten door Mozes tijdelijke straffen vastgesteld worden voor het
overtreden van Mijn geboden en verordeningen, om het volk in het gareel te
houden.
[11] Toen het volk later vanuit de woestijn het Beloofde Land binnen werd geleid
en het als het ware uit Mijn hand in bezit nam, werd het geruime tijd door wijze
richters, die steeds met Mij in verbinding en contact stonden, vrijwel volledig door
Mijzelf geregeerd; onder Mijn persoonlijke regering werd het groot en machtig, en
zijn welstand was groter dan die van welk ander volk ter wereld ook.
[12] Toen werd het overmoedig en keek het naar de glans van andere volkeren, die
op tirannieke wijze door een wereldse koning werden overheerst. De ijdele
wereldse glans verblindde het volk -het wilde ook glanzen, werd ontevreden met
Mijn regering en verlangde middels de van Mijn geest vervulde richter Samul een
wereldse koning, en zo beging het de grootste en grofste van alle zonden.
[13] Zo viel het volk steeds dieper, hoewel Ik nooit nagelaten heb het steeds door
gewekte en van Mijn geest vervulde profeten te vermanen zijn leven te beteren en
boete te doen en het de gevolgen duidelijk te maken, die het door zijn verstoktheid
zou kunnen verwachten; en zo heb Ik tot nu toe met dit volk gehandeld en ben nu
Zelf gekomen, in het vlees. [14] Maar kijk nu eens naar het meer dan grote aantal
J oden die, in plaats van Mij aan te nemen en in Mij te geloven -aangezien Ik Mij
toch overal door ongehoorde wonderen en tekenen boven iedere twijfel verheven
kenbaar maak als Degene die Ik zeker ben -Mij haten, vervolgen, trachten Mij te
grijpen en dit lichaam van Mij te doden!
[15] Maar als er nu op die manier te allen tijde en overal van Mijn kant zonder
onderbreking voor de geestelijke ontwikkeling van de mensen gezorgd is, zoals Ik
je nu in het kort heb getoond -hoe kun jij, een met veel verstand begiftigde
Romein, Mij dan vragen waarom Ik nu pas naar jullie mensen toe ben gekomen om
het rijk Gods, dat het rijk van het eeuwige leven is, bij jullie weinigen te vestigen!?
[16] Reis maar naar alle landen die je kent en waarvan de bewoners nog enigszins
in hun hart het vermogen hebben Mijn leer aan te nemen, en stel je ervan op de
hoogte of ze zelfs in deze tijd niet op de hoogte zijn van Mijn aanwezigheid hier en
Mijn werkzaamheid!
[17] In vele landen en rijken die jij nog niet kent, hebben de betere mensen
innerlijke visioenen van wat nu hier is en gebeurt. Slechts werkelijk dierlijke
mensen, die in de meest verborgen uithoeken van de aarde leven, kunnen geen
bericht over Mij ontvangen, omdat ze nog lang niet in staat zijn dat op te nemen;
maar mettertijd zal er ook voor hen worden gezorgd.
[18] En zo zie je, dat de vraag die je Mij stelde geheel zinloos was. Als je Mij
verder nog vragen wilt stellen, vraag Mij dan betere dingen, die je meer van nut
zullen zijn dan wat je me nu hebt gevraagd!'
30
Hoofdstuk 13: De commandant vraagt om uitleg over het wezen van de aarde
[1] Toen de commandant dat van Mij had gehoord, werd hij heel nadenkend
gestemd, evenals zijn twee ondergeschikten, en het duurde nu een poos voor
iemand aan de hele tafel ook maar een woord met zijn buurman begon te wisselen.
Zelf zweeg Ik ook; maar aller ogen en oren waren op Mij gericht.
[2] Tenslotte doorbrak een harde windstoot het stilzwijgen, en de commandant
vroeg onmiddellijk aan Ebal wat dat was geweest; want hij had het idee dat het
gedonderd had. Zijn metgezellen meenden ook een donder te hebben gehoord.
[3] Ebal zei: 'Hier aan het meer en met name in deze baai zijn dergelijke
verschijnselen in deze tijd niet echt zeldzaam; maar deze windstoot, die zo
plotseling ontstond en op een donder leek, zou als gevolg van de allerhoogste
aanwezigheid van de Heer over alle dingen in hemel en op aarde wel eens iets
hogers kunnen betekenen! Maar wat dat is, zal Hij wel het allerbeste weten; ik kan
je daar verder geen uitsluitsel over geven.'
[4] Toen Ebal dat tegen de commandant had gezegd, wendde deze zich direct weer
tot Mij en zei, nu vol echte Romeinse soldatenmoed: 'Hoogste Heer en Meester, ik
heb uit Uw woorden geconcludeerd dat in U werkelijk de hoogste geest van de
enig alleen ware Godheid woont! Zonder Uw wil kan er noch in de hemel noch op
deze aarde iets gebeuren, ontstaan, werkzaam zijn, bestaan en vergaan; en als er
iets gebeurt, ontstaat, werkzaam is en bestaat, zult U in Uw eeuwige geest van
eeuwigheid zeker de reden en de oorzaak daarvan kennen, volgens welke U Uw
wijze bedoelingen gerealiseerd wilt hebben. Voor U zal ook deze windstoot zeker
niet vreemd en onbekend zijn! Hoe is die dan ontstaan, en met welk doel?'
[5] Ik zei: 'J a, Mijn vriend, er zal nog wel geruime tijd overheen gaan, voordat je
zult inzien waar de wind vandaan komt, hoe hij ontstaat en met welk doel; want
zolang jouw voorstellingen van de vorm en het wezen van de aarde totaalonjuist
zijn, zul je nooit kunnen begrijpen hoe de wind ontstaat, waar hij vandaan komt,
waar hij heen gaat en waarom hij ontstaan is.
[6] Je moet eerst de grond en de bodem die jou draagt goed kennen; daarna kun je
pas vragen naar de oorzaak van de verschijnselen op deze aarde.'
[7] De commandant zei: 'Heer en Meester! Wie, behalve U, zou mij nu de ware
gedaante van de aarde uit de doeken moeten en kunnen doen? U weet toch wel
welke denkbeelden wij over deze aarde van ons hebben; maar ik heb ook met velen
van jullie schriftgeleerden over het wezen van deze aarde van ons gesproken en
kreeg geen betere informatie, maar integendeel nog veel onduidelijker en
verwarder berichten. [8] Ook met de Essenen, die alles weten en kunnen, heb ik
over het wezen van de aarde, de maan, de zon en de sterren gesproken, maar de
verklaring die ik kreeg was geen haar beter dan die ik al had.
[9] U kunt mij vast en zeker de beste verklaring geven over deze aarde, de maan,
de zon en ook de sterren! Ik en mijn twee metgezellen vragen U daarom! Want ik
heb allang ingezien dat onze opvatting en onze oude, ingeprente denkbeelden over
de aarde alsook de sterren aan de hemel niet juist kunnen zijn; want de
verschijnselen die daarmee samenhangen laten zich absoluut niet of maar heel
31
slecht verklaren door allerlei bijgelovige toevoegsels, waar iemand die in alle
dingen de waarheid zoekt en nadenkt, slecht mee gediend is. O Heer en Meester,
wij vragen U er nogmaals om!'
[10] Daarop zei Ik: 'Kijk, de zon is al aan het ondergaan, en er zal te weinig tijd
zijn om jullie verlangen geheel en al te kunnen bevredigen!'
[11] De commandant zei weer: 'O Heer en Meester, als U er niets tegen hebt - wij
willen met de grootste aandacht en rust de hele nacht naar U luisteren!'
[12] Ik zei: 'Nu goed dan! Kijk eens naar deze schijnbare jongeman hier! Hij is al
heel lang een van Mijn echte dienaren; laat hij jullie wens vervullen! In Wat hij
doet en zegt zullen jullie Mijn macht in Hem herkennen.'
[13] Hierop gaf Ik Rafal een wenk, en hij stond snel op, liep naar de drie toe en
zei (Rafal) : 'Voor alle anderen die hier aan tafel zitten hoeft dat allemaal niet
meer uitgelegd te worden omdat ze al volledig in alles ingewijd zijn; maar voor
jullie wil ik het overeenkomstig de wil van de Heer doen. Maar laten we naar
buiten gaan, opdat we er des te sneller mee klaar zijn!'
[14] Hierop stonden onze commandant en zijn twee ondergeschikten op van tafel
en gingen brandend van nieuwsgierigheid met Rafal naar buiten.
Hoofdstuk 14: Rafal als leraar in de astronomie
[1] Buiten bracht Rafal hen naar een grote, vrije plek bij het meer, die de
Romeinen als militair oefenterrein diende en 's avonds door niemand meer
betreden werd.
[2] Midden op die plek aangekomen zei Rafal tegen de drie: 'Er zijn altijd twee
wegen om tot een groot en belangrijk inzicht te komen: de eerste is de lange,
vervelende en moeilijke weg door wijdlopige verklaringen, die bijna nooit tot een
einde willen en kunnen komen; de tweede, korte en doelmatige weg is die door
middel van voorbeelden. En die wil en kan ik nu bij jullie toepassen!'
[3] De commandant zei: 'Het zal niet gemakkelijk zijn om ons treffende
voorbeelden te geven van iets waar we nog geen enkel idee van hebben.'
[4] Rafal zei: 'Dat is mijn zaak, omdat ik dat in mijn macht heb die mij door de
Heer verleend is - let dus goed op alles wat jullie nu zullen zien! Ik zal jullie eerst
de hele aarde, dat wil zeggen haar oppervlak, precies zoals ze nu is in een zodanige
grootte voor ogen stellen, dat jullie haar gemakkelijk kunnen overzien.
[5] Rafal had dat nog niet gezegd, of er zweefde al een kleine aardbol, maar toch
nog tweenhalve manslengten in doorsnee, voor de ogen van de buitengewoon
verbaasde Romeinen; door een eigen licht was die zo goed verlicht, dat men
ondanks de gevorderde avondschemering op het oppervlak alles goed kon
onderscheiden en, bekende plaatsen ook onmiddellijk kon zien liggen en
herkennen als datgene wat het voorstelde.
[6] De aardbol draaide ook om zijn as, maar om hem sneller te kunnen overzien in
verhouding natuurlijk veel sneller dan de echte aarde. Alle continenten, een bijna
ontelbaar groot aantal eilanden, alle zeen, evenals alle meren, rivieren, bergen en
dalen waren levensecht te zien, en wat de drie daarvan kenden, werd ook direct
door hen herkend als dat wat het voorstelde.
32
[7] Toen de Romeinen deze aardbol bijna een uur lang heel aandachtig hadden
bekeken, waarbij Rafal hun alles met enkele woorden begrijpelijk uitlegde, en zij
zo een juiste voorstelling van de aarde hadden gekregen, zeiden ze alledrie: 'O, wat
zijn de mensen toch nog blind en wat hebben ze een belachelijk domme
voorstellingen van de aarde, die hen draagt en voedt!'
[8] Hierop zei Rafal: 'Kijk, zoals jullie door dit voorbeeld de juiste kennis over de
hele aarde sneller hebben verkregen dan wanneer een ervaren aardkundige het
jullie met veel woorden nog zo duidelijk uiteengezet zou hebben, zo zal ik jullie nu
ook de verhouding van de aarde tot de maan, de zon en de andere planeten
duidelijk maken! We zullen de aardbol nu verder van ons weg in de lucht plaatsen,
en de maan als haar begeleider zal op een naar verhouding juiste afstand hier voor
jullie ogen weergegeven worden.'
[9] Toen Rafal dat had gezegd, was de maan ook al - echter als een naar
verhouding kleine bol -voor de verbaasde ogen van de Romeinen tot een goed
zichtbaar en gemakkelijk te herkennen bestaan geroepen. [10] Eerst werd de zijde
die steeds naar de aarde gekeerd is, van boven naar beneden nauwkeurig in
ogenschouw genomen en ook verklaard, voorzover dat nodig was, en daarna pas de
achterzijde, waarbij het ook niet ontbrak aan de juiste verklaring.
[11] Toen zei de commandant: 'Dat is vergeleken met onze aarde wel een treurige
wereld! De mensen, die zoals jij uitlegde alleen aan deze zijde leven, kunnen geen
grote wijsheid bereiken, omdat ze op zo'n kleine, uiterst schrale wereld slechts in
zeer beperkte mate de dingen kunnen aanschouwen die God geschapen heeft, en
omdat ze door hun orde van dag en nacht, die geheel en al ongelijk en verschillend
is ten opzichte van die van de aarde, ook bijna geen tijd kunnen krijgen om zelfs
het weinige op die kleine wereld met aandacht te bekijken en te bestuderen,
vergelijkingen te maken en daaruit de nodige lering te trekken. Ze zullen wel het
meest op onze apen lijken?'
[12] Rafal zei: 'Dan vergis je je geweldig, ook al heeft het er voorjouw verstand
de schijn van! Ik zou jou niet met een maanbewoner willen laten omgaan; want
dan zou jouw innerlijke wijsheid zeker aan het kortste eind trekken!
[13] J ullie mensen van deze aarde hebben weliswaar veel uiterlijke ervaringen en
dus ook veel uiterlijke kennis; maar de innerlijke kennis van het leven ontbreekt
jullie, en die is onbeschrijfelijk veel belangrijker dan al die uiterlijke,
schreeuwerige, ijdele beuzelarij. [14] De maanmensen staan daarentegen sterk in
het innerlijke, beschouwende leven, waarin ze ook jullie bewoners van deze aarde
heel goed kennen; maar ze hebben slechts zelden enig welbehagen in jullie, omdat
jullie je door je uiterlijk gerichte mentaliteit te ver van de innerlijke waarheid des
levens hebben verwijderd. Zij zeggen van jullie dat jullie dode zielen zijn. Als het
er nu zo met de maanbewoners voorstaat, staan ze zeker op een hoger levensniveau
dan jouw aardse apen.'
[15] De commandant zei: 'Als het met de bewoners van de maan inderdaad zo
gesteld is, neem ik mijn oordeel natuurlijk onmiddellijk terug en vraag ik hun via
jou vele malen om vergeving.'
[16] Rafal zei: 'Laat dat maar voor wat het is, en laten we naar onze zaak
terugkeren! N a de aarde hebben we nu de maan goed leren kennen *(* Dit wordt
33
uitvoerig beschreven in het boek Aarde en maan van J akob Lorber. ) Maar hoe zit
het met deze twee hemellichamen in verhouding tot de zon?Voordat ik jullie dat
geheel kan laten begrijpen, moet ik jullie in het kort nog bekend en vertrouwd
maken met de planeten, die jullie op zijn minst wat de naam betreft kennen.
[17] Er zijn weliswaar nog enkele planeten die ook bij deze zon, die de aarde licht
en warmte schenkt, horen en die net als de aarde licht en warmte van haar
ontvangen. Maar ik zal me beperken tot enkel de planeten waarvan jullie de naam
kennen, en ze jullie in hun ware gedaante n voor n voor ogen stellen. Daar is
bijvoorbeeld Mercurius, de planeet die het dichtst bij de zon staat!'
[18] Onmiddellijk zagen de drie Romeinen deze planeet en bewonderden de
tamelijke overeenkomst met veel op onze aarde, en Rafal gaf daarbij uitgebreide
verklaringen. [19] Toen de drie al gauw klaar waren met Mercurius, kwam Venus
aan de beurt en daarna Mars, die de drie aanvankelijk met enige schroom bekeken.
Maar omdat ze er in plaats van hun oorlogsgod ook alleen maar een planeet in
zagen, die tamelijk veel op de aarde leek, werden ze ook daar snel vertrouwd mee.
Na Mars kwam in overeenkomstige grootte J upiter met zijn vier manen aan de
beurt, waar de drie Romeinen zich zeer over verbaasden. Rafal verklaarde hun in
het kort het belangrijkste ervan, waardoor ze zijn macht en wijsheid zeer hoog
prezen. Daarna liet hij Saturnus tevoorschijn komen, die de Romeinen nog meer
bewondering ontlokte dan alle voorgaande planeten* (* Deze planeet wordt
uitvoerig beschreven in het boek Der Saturn van J akob Lorber.) En Rafal hield
zich bij deze uitzonderlijke planeet langer bezig met zijn verklaringen dan bij een
van de voorgaande, met uitzondering van de aarde.
Hoofdstuk 15: Rafal verklaart de verhoudingen van de planeten tot de zon
[1] Toen Rafal alle genoemde planeten op de beschreven wijze aan de Romeinen
had getoond, zei hij verder tegen hen: 'Het is niet voldoende dat jullie nu weten,
dat het met deze sterren heel anders gesteld is dan zoals het tot nu toe totaalonjuist
in jullie voorstelling bestond. jullie moeten ook heel duidelijk begrijpen in wat
voor verhouding alle planeten, die jullie nu hebben gezien, tot de zon staan; dus let
nu op! [2] Ik zal jullie de zon in heel kleine afmeting voor jullie ogen plaatsen. In
eerste instantie zien jullie hier een tamelijk grote bol met een manslengte
doorsnede, omgeven door een krachtig, wit schijnsel; want deze bol die de zon
voorstelt mag niet omgeven zijn met de volle lichtsterkte van de zon, omdat jullie
hem dan niet nader zouden kunnen bekijken -laat het jullie dus voldoende zijn te
weten dat deze bol de zon voorstelt.
[3] Kijk, het schijnsel, dat deze bol omgeeft, is de eigen atmosfeer van dit
hemellichaam, die het aan alle kanten omringt! Bij de echte zon, die als geheel
ongeveer duizendmaal duizend keer groter is dan deze aarde, is dit lichtschijnsel
heel veel krachtiger. Maar let nu goed op, ik zal dit lichtende omhulsel enkele
ogenblikken openen, opdat jullie kunnen zien hoe het eigenlijke vaste
zonnelichaam eruit ziet en tevens opmerken dat dit hemellichaam voor nog heel
andere doeleinden door de Heer geschapen is dan alleen om de andere
hemellichamen te verlichten en te verwarmen!,
34
[4] Hierop liepen de drie dichter naar de bol toe, naar de plaats waar hij onthuld
was, en bekeken hem met grote aandacht; Rafal gaf daar uitgebreide en
gemakkelijk te begrijpen verklaringen bij* (* De gesteldheid van de zon wordt
uitvoerig beschreven in het boek Die naturliche Sonne van J akob Lorber )
[5] Toen de drie in de korte tijd van nauwelijks een kwartier een geheel juist
overzicht van de zon hadden gekregen -van haar inrichting, haar bewoonbaarheid
en haar activiteit, invloed en verhouding ten opzichte van de andere planeten,
waarvan ze de overeenkomstige inrichting in bepaalde zonnegordels terugvonden -
en het ook hadden begrepen, zei Rafal: 'Let nu buitengewoon goed op; want nu
komt voor jullie Romeinen de eigenlijke hoofdzaak! Pas als jullie die begrijpen,
zullen jullie ook volledig van het waangeloof bevrijd worden, waardoor jullie
denken dat de aarde in het centrum staat en alles -de zon, de maan en alle sterren -
om de aarde bewegen en iedere dag hun reis door de zee moeten maken, die naar
jullie mening van het ene einde van de hemel tot het andere reikt.
[6] Daar is onze zonnebol, en kijk, ik zal nu eerst alle planeten die jullie kennen in
een rechte lijn vanaf de zonnebol in hun juiste proporties en afstand opstellen!'
[7] Daarna zagen de Romeinen eerst Mercurius, daarna Venus, toen de aarde en
n voor n de overige planeten, allemaal in de juiste proporties en juiste afstand,
en ze moesten natuurlijk een aardig eindje langs de vlakke oever van het meer
wandelen, voor ze bij Saturnus kwamen. Bovendien merkten ze op een nog veel
grotere afstand twee op planeten lijkende lichtpunten op, en ze vroegen Rafal wat
die te betekenen hadden. [8] Rafal zei: 'Ik heb jullie toch al direct in het begin
gezegd dat er behalve de planeten die jullie bij name kennen nog enkele zijn. Maar
die zijn voor J ullie nu nog niet van belang; in latere tijden zullen ze door bepaalde
wijze mensen ook nog wel ontdekt en nader beschreven worden.
[9] Tussen Mars en J upiter zien jullie ook nog een groot aantallichtpunten die op
planeten lijken. Ook die zijn voor jullie nu nog niet van belang; mettertijd zullen
ook die en vele andere door die wijze mensen ontdekt en nauwkeuriger beschreven
worden. Als jullie daar later ook meer over willen weten, spreek er dan over met de
leerlingen van de Heer; want zij zijn ingewijd in alle geheimen van de zichtbare
sterrenhemel. Ook in Kis bij de grote tolwachter Kisjonah, die nu hier aanwezig is,
zullen jullie gemakkelijk een Griek vinden met de naam Philopold, die nu ook hier
is en evenals enkele hooggeplaatste Romeinen zelfs in Rome in al die dingen
ingewijd is; van hem kunnen jullie veel leren.
[10] Maar we zullen dat nu laten rusten en weer terugkeren naar onze zonnebol,
opdat ik jullie nog de bewegingen van de verschillende planeten rond de zon laat
zien! [11] Nu keerden de drie met Rafal weer terug naar de zonnebol.
[12] Rafal plaatste hem zo hoog in de lucht, dat alle planeten er omheen konden
cirkelen; hij was te midden van alle planeten nog wel zichtbaar, en de planeten
cirkelden er omheen in de juiste verhoudingen, alhoewel in korte tijd. Rafal
deelde echter de korte tijd van een uur zo goed in, dat bijvoorbeeld Saturnus
slechts een uur nodig had voor zijn volledige omlooptijd en dat alle dichterbij
staande planeten zich in evenredige, mathematisch nauwkeurige kortere
tijdsspannen bewogen, evenals de manen rond de planeten waar ze bij hoorden.
35
Dat gaf voor de Romeinen een buitengewoon verbazingwekkend schouwspel, en te
meer omdat Rafal hun al die bewegingen grondig en heel begrijpelijk verklaarde.
[13] Toen Saturnus na een uur weer op de plaats kwam waar hij begonnen was te
bewegen, liet Rafal alles weer verdwijnen en zei: 'Nu hebben we de voorbeelden
niet meer nodig, aangezien ze hun goede dienst voor jullie hebben gedaan! Als
jullie deze zaak nu vanuit de ware grondslag begrijpen en ook inzien dat het alleen
maar zo en niet anders kan zijn, zullen we nu weer naar het huis van de
rechtschapen Ebal terugkeren!' [14] Daar waren de Romeinen mee tevreden en
liepen nu vol blijdschap met Rafal naar het huis van Ebal, waar ze ons allemaal
opgewekt aan tafel bij het avondmaal aantroffen.
[15] Het eerste wat ze deden was dat ze Mij bedankten voor alles wat ze in zo'n
korte tijd door die wonderbaarlijke jongeman hadden geleerd.
[16] Ik zei tegen hen: 'Komen jullie nu bij ons zitten, en eet en drink en versterk je
-daarna zullen we weer met elkaar spreken!' [17] Dat deden de drie ook direct en
verkwikten zich nu met vissen, brood en wijn.
Hoofdstuk 16: De voorwaarden om wijsheid te verkrijgen
[1] Toen wij ons allemaal lichamelijk hadden versterkt, informeerde de
commandant naar Kisjonah en Philopold.
[2] Ik zei tegen hem: 'Zie de mannen hier rechts van Mij; de eerste is Kisjonah en
de tweede is Philopold! J e zult nog vaak in de gelegenheid zijn om met hen te
spreken; maar Ik weet wel waarover jij nu allemaal met Philopold zou willen
spreken -waar het nu echter niet de juiste gelegenheid voor is; stel daarom je
voornemen liever uit tot een ander moment. Voor vandaag heb je veel gezien en
geleerd om je oude heidense bijgeloof uit te roeien; denk daar maar over na, opdat
het in je geheugen en in je hart blijft en je het niet weer kwijtraakt, als je
binnenkort weer naar je wereldse dingen en bezigheden terugkeert!
[3] Wat jij en je metgezellen nu hebben leren kennen, wisten de mensen in de
oude tijden ook; maar toen hun nakomelingen zich steeds meer met de dingen van
deze wereld bezig gingen houden en trots en heerszuchtig werden, vergaten ze
weldra de oude wijsheid, sloegen er geen acht meer op en dachten dat het niet
nodig was dergelijke dingen te weten om het leven in stand te houden. Volgens
hen was het voldoende als alleen bepaalde wijzen ervan op de hoogte waren; het
volk zou zich daarentegen alleen moeten bezighouden met zijn kudden en met zijn
akkers, tuinen, weiden en dierenjachten en niet met de dingen aan de hemel. Kijk,
daardoor raakte het volk en zijn leiders niet alleen in deze, maar ook in andere
dingen dom en blind en tenslotte vol duister bijgeloof, zoals het dat nu nog is, en
terugschrikt voor de waarheid en voor het licht ervan vlucht!
[4] Men kan bij alle wijsheid ook zorg dragen voor wat de mens voor zijn lichaam
nodig heeft; maar vooral moet ieder mens zorgen voor hetgeen zijn ziel betreft en
de geest van het leven in de ziel en daar bekommerd om zijn. Want geen mens is
op deze wereld gezet ter wille van eten, drinken en voornaam doen, maar om te
leven volgens de orde die God getrouw aan hem geopenbaard heeft, enkel voor het
enige doel dat God hem gesteld heeft.
36
[5] Nu je hier de lang verloren waarheid aangaande de dingen van de hemel hebt
verkregen, verteer dan in je ziel hetgeen je ontvangen hebt; als je daarin sterk bent
geworden, kun je je bij Philopold met verdere dingen inlaten!'
[6] De commandant zei: 'J a, Heer en Meester, U hebt in alle dingen gelijk; ik zie
nu wel in hoeveel en hoe grootse dingen ik door Uw genade van de
wonderbaarlijke jongeman heb ontvangen wat de dingen van de zichtbare hemel
betreft! Als ik dat allemaal in mezelf volkomen geordend heb en er ook tekeningen
van heb gemaakt -wat ik goed kan -om er anderen mee te onderrichten, zal ik mij
daarna pas om verdere dingen bekommeren.'
[7] Ik zei: 'Daar heb je gelijk in; maar het beste is om vooral het rijk Gods en de
gerechtigheid daarvan in zichzelf te zoeken, door volgens Mijn leer te leven en te
handelen. Wie dat in zichzelf heeft gevonden, zal ook waarlijk al het andere als een
vrije toegift ontvangen; want de geest in de mens is uit God, en als die heer is
geworden in de mens, leert hij de ziel in een uur veel meer dan je op aarde zelfs
van de meest wijze leraren in duizend jaar zou kunnen leren.
[8] Mijn Rafal, die een volkomen zuivere geest is -wat je van Mij kunt geloven
en niet moet vergeten -heeft jullie drien laten zien in wat voor korte tijd hij jullie
dingen onderwezen heeft, die de mensen met al hun scherpzinnigheid en met alle
ijver van hun zoeken, onderzoeken en denken In meer dan duizend jaar niet in die
zuiverheid en waarheid zullen kennen. Op die manier kan een ziel van een geest in
n ogenblik eindeloos veel meer leren dan de mensen onder elkaar met hun
natuurlijke verstand. Onthoud dat goed en handel ernaar!'
[9] De commandant zei: Heer en Meester, de grondbeginselen van Uw leer zijn
mij welbekend, namelijk dat men ten eerste in U gelooft en in U ook de ene, enig
ware God erkent, dat men die erkende God dan ook als het beste en meest
volmaakte eeuwige wezen boven alles liefheeft en zijn medemens als zichzelf, en
dat men ook de geboden van Mozes in acht neemt en zich eraan houdt.
[10] Welnu, wat Uw eisen betreft: die zouden gemakkelijk op te volgen zijn; maar
Mozes heeft een groot aantal wetten, voorschriften en verordeningen gegeven, die
in de eerste plaats moeilijk te onthouden en te begrijpen zijn, en vervolgens ook
moeilijk in acht te nemen en te houden zijn. [11] Moet ieder mens die in zichzelf
Uw geest tot volledige heerschappij wil brengen en aldus Uw rijk en de volle
gerechtigheid daarvan in zichzelf wil ontvangen, ook al die wetten, voorschriften
en verordeningen houden en trouw in acht nemen?'
[12] Ik zei: ' Als je in Mij de ene enig ware God erkent, in Hem gelooft en Hem
metterdaad boven alles liefhebt en je medemens als jezelf, dan vervul je daarmee
ook alles wat Mozes en alle profeten hebben onderwezen; want zij zeggen met hun
vele woorden met betrekking tot de plichten van de mensen tegenover God en
elkaar niets anders dan wat Ik je in die paar woorden heb gezegd.
[13] Maar dan is het wel zaak dat je als Romeins commandant bij een onschuldig
vergrijp van iemand als Ebal tegen jouw uit blinde ijver gestelde verordeningen
niet direct eigenmachtig een zodanig grote boete in goud en zilver eist dat, met
uitzondering van J eruzalem en de tempel, bijna heel Palestina, Samaria en Galilea
die niet zouden kunnen opbrengen. Want zo'n eis bevat niet n vonkje
naastenliefde of gerechtigheid van het rijk Gods in de mens, omdat uit een
37
dergelijke eis niet eens een vonkje van jullie Romeinse recht blijkt; en die eis
getuigde datje slecht thuis bent in de grondbeginselen daarvan!
[14] Als je volgens Mijn leer wilt leven en handelen, moet je je eigenmachtige,
scherpe verordeningen in de toekomst ook rigoureus veranderen; want met zulke
verordeningen sta je nog heel ver af van de ware naastenliefde en derhalve van het
rijk Gods, waartoe de kennis die je nu van de aarde, de maan, de zon en de overige
planeten hebt, op zichzelf jou niet zou verheffen. Want alles wat je in de grote,
zichtbare ruimte met je lichamelijke ogen kunt bekijken, heeft pas waarde voor het
rijk Gods in de mens, wanneer het ook van daaruit beschouwd en geestelijk
verlicht wordt. Op zichzelf heeft het als materie geen waarde voor de hele mens,
maar alleen een uiterst vluchtige en vergankelijke waarde voor het lichaam. -Dat,
Mijn vriend, zeg Ik je opdat je je ernaar zult richten!'
[15] De commandant zei: 'Heer en Meester, ik dank U ook voor deze
buitengewoon ware en goede raad, die ik zeker ook zal opvolgen voorzover dat in
mijn vermogen ligt! Ter wille van de orde zal ik uiterlijk gezien streng moeten
lijken, -maar in mijn hart zal het er anders uitzien; en dat zal in Uw ogen, o Heer
en Meester, toch niet verkeerd zijn?' [16] Ik zei: 'O nee, in geen geval, maar wees
alleen streng volgens de echte wetten van Rome, waarin veel verzachtende
omstandigheden bij bepaalde kleine vergrijpen te vinden zijn! Een zachtmoedige
rechter in deze wereld zal in de andere wereld ook door Mij zacht geoordeeld
worden, en een barmhartige zal ook bij Mij barmhartigheid vinden. Kortom, met
dezelfde maat waarmee jij meet, zal ook jij gemeten worden!'
[17] De commandant nam dat ter harte, en nu zei Ik tegen alle aanwezigen:
'Daarmee is een zwaar stuk werk, waar Ik jullie al eerder nog tijdens het
middagmaal op heb gewezen, goed beindigd, en we hebben drie nieuwe
leerlingen. Maar omdat het nu al tamelijk laat in de nacht is geworden, zullen we
onze ledematen ook weer de nodige rust gunnen!'
[18] Hierop stond Ik met enkele leerlingen op en begaf Mij in een ander vertrek
ter ruste, en zo deden ook Maria en J arah; de anderen bleven echter nog zitten en
spraken met elkaar over Mij, Mijn leringen en daden.
Hoofdstuk 17: Rafal verklaart zijn macht (25.7.1862)
[1] Het gezelschap, waar ook onze Ebal, Kisjonah en Philopold nog steeds bij
waren, bleef samen met Rafal, die ook bij hen was gebleven, bijna tot de ochtend
aan tafel. Mijn J acobus de Oudere was daarbij het meest aan het woord, omdat hij
Mij al vanaf Mijn geboorte goed kende en steeds het meeste in Mijn buurt was.
Rafal verklaarde dan weer, wat de anderen raadselachtig toescheen.
[2] Tegen de ochtend vroeg de commandant aan Rafal: 'Nu we al zoveel heerlijke
en grootse dingen uitjouw mond hebben gehoord, wil je misschien Voor ons
drien, Romeinen, zo goed zijn om uit te leggen wat voor wezen jij eigenlijk bent,
en wat het voor stof was, waaruit je de dingen van de zichtbare hemel zo meer dan
prachtig voor ons geconstrueerd hebt, met al die ontelbare dingen die zich erop
bevinden!,
38
[3] Rafal zei: 'In de eerste plaats ben ik in alle opzichten een mens zoals jij, maar
wel met het belangrijke verschil dat ik dit lichaam, dat jij nu kunt zien, in mijn
zuiver geestelijke wezen kan veranderen, en dat ik als mens van vlees en bloed
reeds bijna vierduizend jaar geleden, nog voor de zondvloed van Noach, in trouwe
overgave aan God gedurende vele jaren op deze aarde heb geleefd en gehandeld.
[4] Nu ben ik echter een burger van de hemelen Gods en voor eeuwig Zijn dienaar
en knecht. Mijn macht is Gods macht; daarom kan ik alles wat de Geest in mij wil.
Als je dat nu weet, zul je ook wel weten van welke stof ik de dingen van de
zichtbare hemel voor jullie gemaakt heb.
[5] Er is geen andere stof in de hele oneindigheid dan alleen de wil van God. Alles
wat je ziet, hoort voelt en door een of ander zintuig waarneemt, zijn gedachten van
God, en als Hij het wil, bestaan ze ook meteen.
[6] Wat God als de oereeuwige Geest in Zichzelf en door Zichzelf in staat is te
doen, kan de geest Gods ook in de mens doen. Want God Zelf is in Zichzelf de
zuiverste liefde, dus in Zichzelf ook het zuiverste levensvuur, zodoende ook het
zuiverste en helderste licht en derhalve in Zichzelf de hoogste wijsheid en daardoor
ook de hoogste alom werkzame macht en kracht. [7] De volmaakt wijze orde van
deze hoogste macht en kracht is de eeuwige wet, waar alle dingen zich naar moeten
richten. Deze wet heerst ook over het lichaam van de mens; maar aan de ziel van
de mens is een vrije wil gegeven en de wet is aan haar geopenbaard, opdat ze die in
zich opneemt en haar wil daarnaar richt, ernaar leeft en handelt, om zo de volledige
gelijkenis met God te bereiken, hetgeen haar bestemming is.
[8] Aan de ziel is echter in deze wereld, die tot haar ontwikkeling dient, slechts
een zeer klein deel uit de wet van de goddelijke orde toevertrouwd om in acht te
nemen; als ze in dat kleine deel getrouw is, zal ze ook over grote dingen gesteld
worden -maar niet voordat ze in het toepassen van het kleine, haar geopenbaarde
deel van de wet van de orde zo'n grote vaardigheid heeft verkregen, dat die haar
volledig eigen en als het ware aangeboren is. Want anders kan ze in zichzelf
immers ook niet tot het innerlijke bewustzijn van haar vrije zelfstandigheid komen
en derhalve ook niet werkelijk waarnemen wat de goddelijke wil allemaal in haar
en door haar in staat is te doen. [9] Waartoe ik, die ook maar een mens ben, door
de volle macht van de goddelijke wil in staat ben, daar hoef ik jullie geen verdere
bewijzen van te geven. Als je een grote vaardigheid hebt bereikt om de goddelijke
wil op te volgen, die je hier volkomen hebt leren kennen, en ook om jezelf
volkomen te verloochenen in alle dingen van de wereld die jou bekoren, dan zul je
in jezelf ook gewaar worden wat voor macht jouw ziel heeft verkregen.
[10] Maar voor alles geldt: oefening baart kunst; als de mens te weinig oefent
blijft hij een eeuwige knoeier en kan hij voor niets groots en buitengewoons
gebruikt worden. Of zou jij als Romeins commandant, die goed doorkneed is in de
krijgskunde, aan iemand een belangrijk ambt toevertrouwen, voordat jij je ervan
overtuigd hebt dat hij alle kennis bezit die voor dat ambt vereist is?
[11] God hoeft de mens niet op allerlei manieren te testen en op de proef stellen
om Zich te overtuigen of hij al bekwaam is voor een groot en belangrijk ambt;
want Hij weet altijd heel duidelijk hoever een ziel het in haar innerlijke
levensvoleinding heeft gebracht. Maar laat de ziel zichzelf onderzoeken, in
39
hoeverre ze gevorderd is in alle zelfverloochening wat de bekoorlijkheden van
deze wereld betreft, in hoeverre ze geheel en al n is geworden met de verkozen
en metterdaad opgevolgde wil van God en of ze nog een knoeier is of misschien al
een meester -en dan zal God de Heer niet aarzelen om de macht van Zijn wil in
haar kenbaar te maken. [12] Kijk eens naar verschillende leerlingen van de Heer!
Als zij iets zouden willen doen vanuit de wil van de Heer, die in hen al heel
machtig is geworden, zou de een of de ander van hen ook in staat zijn iets te doen
wat jou vast en zeker niet minder wonderbaarlijk zou voorkomen dan wat ik bij
jullie heb gedaan; maar hun echte liefde voor de Heer en hun ware deemoed
tegenover Hem zegt hun: 'O, wat zijn wij nog zwakke leerlingen vergeleken bij U!'
En daarom wachten ze nog tot de Heer hun zal zeggen: 'Ga nu de wereld in,
onderricht alle mensen Mijn wil en doe werken in Mijn naam!' Dan zullen ze, waar
dat nodig is, ook dezelfde tekenen doen die de Heer nu Zelf doet, en ook ik van tijd
tot tijd doe door de wil van de Heer in mij.
[13] De macht van de goddelijke wil wordt de mens echter niet ingegoten, zoals
bijvoorbeeld de melk bij een kind, maar hij moet die zelf met zijn eigen wilskracht,
die bij ieder mens volkomen vrij is, als het ware met geweld naar zich toetrekken.
[14] Dat het zo is en niet anders, blijkt duidelijk uit het feit dat de Heer Zelf, voor
wie toch alle dingen mogelijk zijn, Zijn leerlingen onderricht, hen naar Zich
toetrekt en hun laat zien wat ze moeten doen om zich Zijn wil tot hun eigen wil te
maken, die dan voor eeuwig hun zelf toebehoort.
[15] Wat de door de Heer Zelf uitgekozen leerlingen moeten doen om in zichzelf
volledig op God te gaan gelijken, dat moet ook ieder ander mens doen, als hij de
macht van de goddelijke wil in zijn ziel wil verkrijgen.
[16] Ik heb je nu heel duidelijk getoond uit welke stof ik de dingen van de
zichtbare hemel voor jullie heb gevormd; maar zorgen jullie nu dat jullie mettertijd
worden wat ik nu ben. Het 'hoe' heb ik jullie getoond. -En nu kunnen jullie nog
voor een korte tijd je lichaam rust gaan geven; want de ochtend zal niet lang meer
op zich laten wachten!',
[17] Na deze woorden van Rafal stonden de drie Romeinen op, bedankten Rafal
voor deze les en gingen vol goede voornemens naar huis, waar ze alles in de
gewenste orde aantroffen; maar alledrie rustten ze weinig, omdat ze in de geest van
hun natuurlijke verstand nog te druk waren en niet wisten hoe ze het moesten
aanleggen om hun wereldse ambt te verenigen met datgene wat ze van Mij en ook
van Rafal als Mijn wil hadden vernomen.
[18] Onder veel heen-en-weergepraat werd het volop ochtend, en de commandant
moest de soldaten orders geven voor deze dag. De soldaten verwonderden zich in
stilte over het feit dat de commandant, die anders meer dan streng was, vandaag
alleen maar heel zachtmoedige en mensvriendelijke bevelen uitdeelde, en ze
dachten dat er iets heel bijzonders gebeurd moest zijn. Maar ze lieten natuurlijk
wijselijk niet merken dat de zachtmoedigheid van de commandant hun was
opgevallen; want ze hadden immers ook liever een gemakkelijke dienst dan een
zware
40
Hoofdstuk 18: De vraag van de commandant over het doden van dieren
[1] Toen het volop ochtend was, maar nog even vr zonsopgang, was Ik met
enkele leerlingen reeds buiten, en ook Rafal was bij ons. Spoedig daarna volgden
ook alle anderen; ook de drie Romeinen lieten niet lang op zich wachten.
[2] We bevonden ons aan de oever van het meer en keken naar het spel van de
golven, en de leerlingen wasten hun voeten en handen met het schone water. De
drie Romeinen zouden graag het een en ander willen vragen en waren daarom ook
dicht bij Mij en Rafal komen staan. [3] Maar Ik zei tegen hen: 'De dag heeft nog
zijn volle tien uur, en in die tijd zal er nog menige vraag beantwoord kunnen
worden; laten we nu eerst in alle rust van de ochtend genieten!'
[4] Daarmee waren de drie tevreden en ze wasten hun gezichten met het water van
het meer om hun ogen, die de nachtelijke slaap enigszins misten, weer op te frissen
en te sterken. [5] Zo bleven wij in volledige rust ongeveer een uur vlak aan de
oever van het meer en begaven ons toen naar een kleine heuvel, die zich in
zuidelijke richting boven de waterspiegel verhief. Vanaf deze heuvel had men een
mooi uitzicht naar het westen, en aan de oever, die hier over een tamelijk groot
stuk met veel riet en biezen begroeid was, zag men enkele watervogels, die in het
water hun ochtendmaal zochten en het ook gretig opaten.
[6] Nu kon de commandant niet meer zwijgen; hij ging snel naar Rafal toe en zei:
'Luister, wijze en machtige burger van een betere wereld dan deze aarde! Ik ben
over het algemeen zeer tevreden met de vaak prachtige inrichting van deze aarde
van ons, hoe ze gevormd is en hoe de plantenwereld geordend is; maar wat de
dieren betreft, in de omstandigheden waarin ze onder elkaar leven en bezig zijn,
absoluut niet. [7] Bij alle planten en gewassen is ervoor gezorgd dat ze hun
voeding uit de aarde, het water, de lucht en uit de warmte van het zonlicht halen en
zo voortreffelijk gedijen; alleen de dieren en voor een groot deel ook wij mensen
moeten om ons lichaam te voeden dieren vangen, doden en hun vlees eten.
[8] Kijk, dat doet het hart en het gemoed van de mens onmiskenbaar verwilderen,
wat ik in Rome maar al te vaak heb waargenomen bij de dikwijls vreselijke
stierengevechten en andere gevechten van wilde, verscheurende dieren in speciaal
daarvoor gebouwde en ingerichte kooien; want in Rome en ook in heel veel andere
plaatsen houdt men dergelijke dierengevechten om met name bij de soldaten en de
burgers de oorlogszuchtige en dappere strijdlust steeds opnieuw aan te wakkeren
en gaande te houden.
[9] En van wie hebben de mensen dat woeste oorlog voeren geleerd, waarbij er
geen spoor van de liefde voor God en van de liefde voor de naaste te vinden is?
[10] Hier, kijk eens naar beneden in het water! Wat hebben die arme visjes
eigenlijk misdaan, dat ze door die vraatzuchtige watervogels vaak met duizenden
worden gevangen en opgegeten? Zouden al die talloze verschillende soorten dieren
in de lucht, op de aarde en in het water zich niet allemaal net als de tamme
huisdieren kunnen voeden met de eveneens talloze verschillende soorten planten?
Moeten allerlei soorten vleesetende roofdieren hun voedsel in de kudden van de
zachtmoedige dieren zoeken en zodoende de mensen door hun wreedheid, die hun
door de macht van God is ingeplant, uitlokken tot een woest gevecht?!
41
[11] De mens heeft kunstmatige wapens moeten uitvinden om tegen de
verscheurende beesten te kunnen vechten. Daardoor heeft hij welleren vechten,
doden en overwinnen; maar heeft hij daarbij iets gewonnen voor de veredeling van
zijn hart en gemoed, zoals God hem dat heeft aanbevolen?
[12] Kijk eens, ik heb heel vaak over dit onderwerp nagedacht en nog van geen
enkel mens ook maar een half bevredigende oplossing voor dit ware sfinxenraadsel
kunnen krijgen! Overal werd gezegd: 'De wijze goden zullen wel weten waarom ze
dat allemaal zo hebben toegelaten!'
[13] J a, dat is zeker zo; maar hebben de mensen daardoor iets gewonnen voor hun
hart en gemoed? J a, voor het jagen, vechten en oorlog voeren hebben ze wel winst
geboekt, en vervolgens voor het geven van wetten en om dikwijls zo wreed als een
hyena te zijn door hun rechtspraak ten opzichte van die mensen, die tegen hun
wetten hebben gezondigd; maar voor het overige is er werkelijk niet veel goeds
voortgekomen uit het feit dat ze geleerd hebben te vechten, eerst met de wilde
dieren en al gauw daarna ook onder elkaar.
[14] J ij bent wijs en machtig vanuit de geest Gods in jou; onderwijs mij nu ook op
de juiste wijze over deze kwestie, die mij heel belangrijk lijkt!'
Hoofdstuk 19: De commandant vraagt naar het doel van de strijd in de
natuur
[1] Rafal zei: 'J e hebt me wel een echt belangrijke vraag gesteld, en ik zou je die
ook zeker kunnen beantwoorden; maar jij bent nog lang niet diep genoeg
doorgedrongen in het gebied van het zuiver geestelijke en zou de volle waarheid
over die dingen niet vatten. [2] Maar ik geef je de verzekering dat ten eerste de
leerlingen van de Heer allang volkomen onderricht zijn op dat gebied, en behalve
zij ook vele andere mensen,J oden en heidenen, en ten tweede dat ook jij daarover
nog tot een duidelijk inzicht zult komen. Er zullen zich vandaag nog wel
gelegenheden voordoen, waarbij je ook in dit opzicht de liefde en wijsheid van de
Heer zult kunnen loven en prijzen.
[3] Neem maar van mij aan dat de Heer Zich juist naar deze kleine heuvel heeft
begeven, opdat jij bij de aanblik van de watervogels, die de kleine visjes opeten,
tevoorschijn zou komen met je oude bedenkingen over de liefde, goedheid en
wijsheid van een ware God! J e bent ermee voor de dag gekomen, zoals ook ik
allang van tevoren wist, en er zal je dan ook op het juiste moment een juist licht in
deze kwestie gegeven worden.
[4] Vriend, het leven is in zichzelf een strijd! Wie kan er als een goed en vroom
mens naar het hoogste, vrije geestelijke leven overgaan, als hij er niet eerst met alle
ernst voor gevochten heeft? Maar door wat moet de mens anders leren vechten -
dan door de gevaren die hem aan alle kanten omgeven? En die zijn door de Heer
op deze aarde geplaatst en toegelaten, opdat de mens ze herkent en er net zo lang
strijd tegen levert tot hij ze heeft overwonnen. Maar nu genoeg daarover; na het
ochtendmaal zullen we het er verder over hebben!' [5] Toen onze Rafal dat had
gezegd, kwam een bode ons meedelen dat het ochtendmaal klaar stond, waarop wij
42
onze kleine heuvel verlieten en ons naar het huis van Ebal begaven om het
ochtendmaal tot ons te nemen.
[6] Na het ochtendmaal gingen we direct weer naar buiten, maar naar een andere,
grotere heuvel, van waaruit men niet alleen de baai van Genezareth, maar ook een
groot deel van het Meer van Galilea kon overzien. Op deze heuvel hadden de
Romeinen een soort vesting, om van daaruit alles te kunnen overzien wat er op het
meer en in de niet onbelangrijke baai van Genezareth bewoog en als ongewoon te
beschouwen was. Om die reden waren er op deze heuvel ook steeds Romeinse
wachten geplaatst, die niet gemakkelijk iemand op dit punt toelieten, behalve
wanneer de commandant zelf of een andere bevelvoerende ondergeschikte als
leider aanwezig was bij een gezelschap dat deze heuvel wilde bezoeken.
[7] Aangezien de commandant nu zelf met twee van zijn onderofficieren bij ons
was, hadden wij ook niet het minste probleem om van deze mooie heuvel gebruik
te maken. [8] Er waren daar verschillende open tenten geplaatst, voorzien van
banken, die de commandant onmiddellijk voor ons inruimde om te gebruiken, en
ook liet hij nog een paar nieuwe tenten voor ons opzetten.
[9] Toen wij onze plek in de tenten hadden ingenomen, heerste er een tijdlang rust,
en allen keken naar de taferelen aan de oever en in de baai.
[10] Plotseling zag de commandant enkele grote adelaars vanaf de hogere bergen
naar de laaggelegen oevers van het meer vliegen en zei: 'Daar komen vanaf die
hoogte alweer enkele ongenode gasten, op dezelfde tijd als anders, om aan de
oevers van het meer een goed smakend ochtendmaal te halen!
[11] Watervogels zijn weliswaar ook roofdieren, die zich voeden met vissen en
allerlei andere waterdieren; maar ze zien er voor ons gemoed toch zachtmoediger
uit, en hun roven en moorden van onschuldige waterdieren maakt op ons hart en
gevoel niet zo'n storende indruk als wanneer een machtige adelaar vanuit de hoogte
als een pijl op een van de vele watervogels omlaag schiet, hem met zijn klauwen
grijpt en daarna omhoog naar een of andere rots draagt, hem daar verscheurt en
zijn vlees opeet!'
[12] Terwijl de commandant nog zo zijn humane beschouwingen hield, liet een
adelaar zich in een rietveld aan de oever van het meer neervallen en greep daar een
met vis verzadigde kropgans, die natuurlijk, omdat hij door de scherpe klauwen
van de adelaar werd vastgehouden, in de lucht groot spektakel maakte.
[13] Het duurde niet lang of de andere adelaars volgden het voorbeeld van de
eerste, wat de Romein z boos maakte, dat hij naar Mij toeliep en zei: 'O Heer en
Meester, hebt U soms niet gezien of niet willen verhinderen dat die vraatzuchtige
roofvogels zich vergrepen aan de veel zachtmoediger watervogels op een manier,
die voor ieder mens met een beetje gevoel ten hemel schreiend is? Moeten
dergelijke afschuwwekkende taferelen, die in de wereld der natuur .herhaaldelijk
voorkomen, ertoe bijdragen dat het menselijke hart zachtmoediger wordt en wordt
aangespoord tot daadwerkelijke naastenliefde en barmhartigheid?
[14] Nee, dan blijf ik bij mijn oude grondbeginsel, dat ik enkele jaren geleden uit
de.mond van een oude wijze Griek in Alexandri heb gehoord: 'De hele aarde is
een roofnest en een. tranendal voor de edele mens; want alles wat hij ziet en wat
hem overkomt is beladen met de eeuwige vloek van de goden. Het is. mets anders
43
dan een voortdurend ontstaan en tot een ellendig en vluchtig bestaan komen; en
een wrede dood is steeds het gevolg van het ontstaan! En toch moet de mens, die
het meest door zijn bestaan wordt gekweld, een volledig goed, edel, humaan leven
leiden en de voortdurend vervloekende goden eren? Maar hoe kan hij dat, als hij
niets anders dan alleen een wreed woeden van de hele natuur om zich heen ziet?
Laat de mens dus ook als een leeuw, een tijger .of een adelaar worden en zich op
zijn medeschepselen wreken - onverschillig of het mensen of dieren zijn - voor de
ook over hem uitgestorte vloek van de goden; laat hij proberen koning te worden
en van zijn toch al korte leven te genieten, in weerwil van de goden!'
[15] Heer en Meester, ik zeg nu niet dat die wijze Griek daarmee een echt en
waarachtig principe voor het welzijn van de mensen onder woorden heeft gebracht,
aangezien ik bij U een heel ander levensprincipe heb gevonden volgens welk ik
ook voortaan zal leven en handelen; maar zegt U nu Zelf of de geheel natuurlijke
mens, met name in een land waar het wemelt van allerlei roofdieren, als gevolg
van zijn waarnemingen en ervaringen uiteindelijk wel tot een ander grondbeginsel
voor het menselijke leven op deze aarde kan komen, ook al heeft hij in aanleg een
goed gemoed, zoals dat vaak bij nog onmondige kinderen goed kan worden
waargenomen. [16] Laten we eens kijken naar de landen waar het wemelt van
allerlei soorten roofdieren en de mensen voortdurend jacht op hen moeten maken,
om met door hen opgevreten te worden! Hoe zijn die mensen zelf? Ze zijn net zo
woest als de dieren die hen omringen! Ze roven en moorden en onder hen is geen
liefde en nog minder echte barmhartigheid te vinden en geen verlangen of neiging
naar een goed geordende, vreedzame bezigheid.
[17] Kijken we daarentegen naar een volk, zoals ik eens in Armeni heb
aangetroffen! In het land van dit volk heeft een vroegere, wijze koning met alle
ijver alle wilde dieren door veel bekwame jagers zoveel mogelijk laten uitroeien -
en ook de adelaars en gieren werden niet ontzien; alleen zachtmoedige en nuttige
huisdieren mochten worden gehouden, en de akkerbouw was de voornaamste
bezigheid van dat volk -en ik zeg U, o Heer en Meester, dat ik nooit een
zachtmoediger en vreedzamer volkje op een continent ben tegengekomen!
[18] Overdag en 's nachts kan men in dat land over alle grote en kleine wegen
reizen, zonder dat men bang hoeft te zijn om door een wild dier en nog minder
door een roofzuchtig mens aangevallen te worden. En in welk huis men ook
binnenkomt, hoe eenvoudig het ook is: men wordt er allervriendelijkst opgenomen
en met alle liefde en vriendelijkheid verzorgd met alles wat men in dat huis voor de
menselijke behoeften bezit.
[19] En aan wie heeft het volk van het genoemde land die uitstekende, goede,
lieve en zachte ontwikkeling van het gemoed te danken? Aan die wijze koning, die
zijn land van alle wilde roofdieren wist te zuiveren. [20] Voor U, o Heer en
Meester, zou het nog veel gemakkelijker zijn om de hele aarde van alle wilde
dieren te reinigen -en dan zouden de mensen, die niet zouden hoeven te vechten
met leeuwen, panters, tijgers, hyena's, beren, wolven, vossen en nog andere wilde
beesten, bij een goed onderricht weldra op de genoemde Armenirs lijken!'
44
Hoofdstuk 20: De voornaamste redenen voor de verscheidenheid in de
schepping op aarde
[1] Ik zei: 'Mijn vriend, in natuurlijk, werelds opzicht heb je natuurlijk helemaal
gelijk, en er zou weinig tegenin te brengen zijn; maar op het vlak van de ziel en de
geest, dat jou tot nu toe nog volkomen onbekend is, zou je iets van Mij verlangen
wat helemaal tegen iedere orde op deze aarde in zou gaan.
[2] Kijk, op een hemellichaam waar de mensen de bestemming hebben om wat
hun ziel en hun geest betreft volmaakte kinderen Gods te worden, moet alles juist
zo ingericht zijn als het op deze aarde ingericht is!
[3] J ouw oog en je verstand zien weliswaar niets anders dan gericht, vervolging,
roof, moord, dood, ontbinding en vergankelijkheid; maar het is niet zoals jij je die
dingen voorstelt, maar heel anders.
[4] Ten eerste is de traagheid, die een onvermijdelijk gerichtsaanhangsel van de
lichamelijke materie is, de grootste vijand van de ziel, die steeds wakkerder en
actiever moet worden -want alleen daardoor kan ze volledig gelijk worden aan de
geest Gods in haar en zodoende aan God gelijk worden -en hoe warmer de landen
zijn waar de mensen hun woningen hebben gebouwd, des te meer worden ze door
deze belangrijkste vijand van de ziel bedreigd.
[5] Als er in zulke landen niet allerlei dieren waren die lastig zijn voor de mens, en
als hij niet voor de voeding van zijn lichaam hoefde te zorgen, dan zou hij ook niet
zorgen voor de ontwikkeling van de krachten van zijn ziel. Hij zou weldra lijken
op een zeepoliep of op de wortels van een boom, die niets anders hoeven te doen
dan door de mechanische en organische inrichting de bij hen passende voeding uit
het water, de aarde en de lucht naar zich toe te zuigen.
[6] Kijk, dat is de voornaamste reden waarom er voor de mens op deze aarde
allerlei dingen zijn geschapen, die hem tot uiteenlopende activiteit opwekken -eerst
wat zijn lichaam, en daarna ook wat zijn ziel betreft, wat de hoofdzaak is!
[7] Wat de tweede reden aangaat, die kan iedere denker gemakkelijk zelf
ontdekken. Stel je de aarde eens voor als een helemaal eenvormige, grote
wereldbol! Op de uitgestrekte bodem ervan zouden alleen maar geheel gelijke
beken, meren en zeen voorkomen, geen bergen, geen andere dieren dan schapen,
geen vogels behalve kippen, en geen andere waterdieren dan alleen een overal
precies gelijke soort vissen; op dezelfde manier zou er op de aardbodem maar n
soort gras groeien als voedsel voor de schapen, en slechts n soort vruchten om de
mensen en kippen te voeden, verder ook maar n soort fruitboom en n soort
boom om een eenvoudige woonhut van te kunnen bouwen, en zo zou er ook maar
n overal gelijke soort steen bestaan alsook maar n soort metaal, waar de
mensen het meest eenvoudige gereedschap voor hun huishouden van zouden
kunnen maken. [8] Zeg nu zelf, hoever de mensen zouden kunnen komen met het
ontwikkelen van hun voorstellingen, ideen en fantasien!
[9] Hoe buitengewoon schraal het eruit zou zien met het inzicht en verstand, die
hoger en zuiverder moeten worden, hoef ik je niet nader uit de doeken te doen.
Maar Ik maak je opmerkzaam op de zeer geringe staat van ontwikkeling van de
ziel en de geest van op aarde levende mensen die in gebieden wonen waar in de
wijde omtrek geen bergen zijn, waar alleen hier en daar wat eenvormig gras op de
45
bodem groeit, en verder wat schrale en verkommerde struiken aan de oevers van
een paar onaanzienlijke beken en op poelen lijkende meren.
[10] J ij kent dergelijke streken wel. Hoe is het bij de bewoners van die gebieden
echter gesteld met de cultuur van de geest? Kijk, ze zijn voor het grootste deel
helemaal verwilderd! En waarom? Omdat ze door gebrek aan een zo groot
mogelijke verscheidenheid van de hen omringende dingen en schepselen, die
noodzakelijk is voor de hogere ontwikkeling van de ziel, niet tot enige
ontwikkeling van hun voorstellingen, ideen en de voor de ontwikkeling van
inzicht en verstand vruchtbare fantasie kunnen komen.
[11] Kijk daarentegen eens naar mensen, wier land rijkelijk met alle denkbare
verscheidenheid is toegerust. J e zult ontdekken dat ze ontwikkeld zijn, zij het niet
op het vlak van het diepste innerlijke leven van ziel en geest, dan toch op het vlak
van het uiterlijke verstand, het inzicht en de fantasie; en dat moet er bij een mens
toch zijn, als hij wil overgaan naar een hogere ontwikkeling van het innerlijke
leven van ziel en geest! Want als je vanwege het prachtige uitzicht een berg wilt
beklimmen, moet er ten eerste wel een berg zijn, en als die er is, dan moetje bij het
beklimmen geen genoegen nemen met de halve hoogte van de berg -hoewel die
ook al een heel wijds uitzicht biedt -maar daarenboven de moeite nemen om ook
de hoogste toppen te beklimmen, om van daaruit van het volle uitzicht te genieten.
[12] Zo moeten ook de mensen, wier inzicht, verstand en fantasie eenmaal
ruimschoots ontwikkeld zijn, geen genoegen nemen met deze halve hoogte van het
leven, maar zich inspannen om de volle hoogte ervan te bereiken.
[13] Wat Ik je daarmee wil zeggen, zul je wel begrijpen. En dat is de tweede reden
waarom God deze aarde met zo'n grote verscheidenheid aan dingen, schepselen en
verschijnselen heeft uitgerust, waarvan jij met al je Alexandrijnse ontwikkeling tot
nu toe nauwelijks nog het eerste haaltje van de kleine alfa * (* De 'alfa' is de eerste
letter van het Griekse alfabet.) kent.'
Hoofdstuk 21: De zielensubstantie en haar trapsgewijze bevrijding uit de
materie
[1] (De Heer:) 'Er is echter nog een derde reden, die al Mijn leerlingen ook al
kennen, en die zul jij in de toekomst ook nog preciezer leren kennen dan men je nu
kan uitleggen; want je innerlijke verstand zou het niet kunnen begrijpen. Maar
zoveel kan Ik je als aanduiding nu wel zeggen, dat alles en nog meer, wat de aarde
van haar middelpunt tot ver boven de hoogste luchtregio bevat, zielensubstantie is;
maar die substantie verkeert gedurende een bepaalde tijd, totdat ze bevrijd is in
zeer uiteenlopende gerichtstoestanden, van zwaar tot minder zwaar, en daardoor
wordt ze voor het lichamelijke oog alsook voor het gevoel van de mens op deze
wereld zichtbaar en voelbaar als volkomen dode, hardere of zachtere materie.
Hiertoe behoren om te beginnen alle steensoorten, mineralen, aardsoorten, water,
lucht en alle nog ongebonden stoffen daarin.
[2] Dan komt het hele plantenrijk in het water en op de aarde, samen met de
overgang ervan naar het dierenrijk. In dit rijk neemt het gericht al mildere vormen
aan en bevindt de zielensubstantie zich al meer in de fase van een zekere
46
bevrijding dan in de eerdere harde gerichtstoestand; de zielensubstantie, die
voorheen als het ware chaotisch dooreen gemengd was, wordt nu met het oog op
het ontwikkelen van intelligentie gesorteerd en tot op zichzelf staande eenheden
gevormd, en vertoont in dit tweede rijk dan ook een grote verscheidenheid.
[3] Terwijl de zielensubstantie in het tweede rijk vanwege haar speciale
intelligentieontwikkeling een grote sortering moest ondergaan, moet ze in het
derde rijk van de dieren, dat een nog veel grotere verscheidenheid kent, tot een
steeds grotere vereniging van afzonderlijke intelligenties gebracht Worden, om tot
een helderder en vrijere individuele intelligentie te komen. Daarom verenigen zich
in dat dierenrijk dan ook talloze zielensubstantiedeeltjes van allerlei verschillende
kleine diertjes tot n grotere dierenziel, bijvoorbeeld die van een grotere worm of
een insect. [4] Als ze het materile omhulsel waarin ze besloten waren,
kwijtgeraakt zijn, verenigen talloze verschillende soorten insecten zich weer tot
een dierenziel van grotere en volmaaktere aard; en dat gaat zo door tot de grote en
volmaakte dieren, die deels nog wild en later voor een deel zachtaardig zijn. En uit
de laatste eenwording van die dierenzielen komen dan pas de mensenzielen voort,
die voorzien zijn van alle mogelijke begaafdheden qua intelligentie.
[5] Als een mens in deze wereld wordt geboren en ter wille van zijn volledige
vrijwording nog een lichaam te dragen krijgt, dan is het uiterst wijs door God zo
ingericht dat hij zich als complete ziel evenmin iets kan herinneren van alle
noodzakelijke voorafgaande toestanden in afzonderlijke bestaansvormen die zij als
overgang heeft doorgemaakt, als jouw oog de afzonderlijke druppels van de zee
kan zien en onderscheiden. Want als dat aan een mensenziel gegeven zou zijn, zou
zij die eenwording van zo eindeloos verschillende zielensubstantie en
intelligentiedeeltjes niet verdragen, maar zichzelf zo snel mogelijk trachten op te
lossen, net als een waterdruppel op gloeiend ijzer.
[6] Om de ziel van de mens te behouden moet haar door de inrichting van het
lichaam dat haar omsluit iedere herinnering aan voorgaande bestaansvormen
volledig ontnomen worden, tot de tijd dat ze innerlijk volledig n wordt met haar
geest van liefde uit God. Want die geest is als het ware de kit waardoor al die
eindeloos verschillende zielenintelligentiedeeltjes tot n eeuwig onvernietigbaar
wezen vast met elkaar verbonden worden; dan doorlichten, herkennen en begrijpen
ze zichzelf in alle helderheid, en loven en prijzen ze als een voleindigd, op God
gelijkend wezen Gods liefde, wijsheid en macht.'
Hoofdstuk 22: De samenstelling van de menselijke ziel
[1] (De Heer:) 'Dat een menselijke ziel en op overeenkomstige wijze zelfs haar
aanvankelijk zeer onbeholpen lichaam op die manier zijn samengevoegd, zal een
dieper denkend en voelend mens uit vele verschijnselen die hij bij zichzelf
waarneemt in grote lijnen kunnen vermoeden. [2] Neem het ontelbare aantal zeer
uiteenlopende begrippen en ideen, die een ziel met slechts enige ontwikkeling uit
zichzelf kan ontwikkelen en waarvan ze zich ook een voorstelling kan maken -juist
of minder juist, dat is vooralsnog niet belangrijk; als ze niet in zekere zin tot een
alomvattend geheel samengesteld zou zijn, zou ze evenmin als een os of een ezel in
47
staat zijn om een ontwerp voor de bouw van een koninklijke burcht te tekenen en
de burcht volgens die tekening te bouwen.
[3] Als je alle verschillende dieren bekijkt, zowel die in de lucht -zoals insecten en
vogels -alsook de dieren op de vaste aardbodem en die in het water, dan zul je bij
de meesten het vermogen om iets te bouwen ontdekken. Kijk maar naar de bijen en
andere diertjes in de lucht die daar min ofmeer op lijken; bekijk de zeer
verschillend gebouwde nesten van de vogels maar eens; en de mieren en nog
andere insecten in de aarde, de spinnen en de rupsen, verder alle soorten muizen,
de bever, die een echte hut bouwt, de vossen, wolven, beren en nog een groot
aantal andere dieren, en zie hoe ze hun woningen heel doelmatig voor henzelf
bouwen en inrichten; kijk verder eens naar de verschillende dieren in zee, met
name de schaaldieren -dan zie je bij hen zo'n geweldig vermogen om te bouwen,
dat vaak zelfs de beste architect daar hoogst verbaasd over is!
[4] Welnu, ieder dier, van het kleinste tot het grootste, heeft natuurlijk een
vermogen tot bouwen dat aansluit bij de eenvoudige intelligentie van zijn
dierenziel; het kent bovendien het bouwmateriaal en gebruikt het op zijn eigen
manier, die altijd hetzelfde is. Maar in de menselijke ziel zijn er ontelbare aantallen
van al die dierlijk intelligente vermogens tot bouwen aanwezig, en daaruit kan ze,
als het ware door een stilzwijgende bewustwording, ook een ontelbaar aantal
voorstellingen en ideen samenstellen en zo geheel nieuwe en grote vormen
scheppen. [5] En zo kan de mens dus, wanneer hij ook maar enigszins ontwikkeld
is, allerlei woonhuizen in zeer grote verscheidenheid en talloze andere dingen uit
zichzelf uitvinden en ze met zijn wil, verstand en ijver ook ten uitvoer brengen.
Zou hij dat kunnen, als in zijn ziel niet al die verschillende vermogens op de
getoonde wijze aanwezig zouden zijn? Zeker niet; want zelfs het na de mens meest
intelligente dier heeft geen fantasie en derhalve ook geen alomvattende gave om
dingen vorm te geven. [6] Nu zeg je bij jezelf: 'J a, maar waarom moest een
mensenziel die vermogens eigenlijk via zo'n lange en moeizame weg verkrijgen?'
[7] Ik zeg je: de eeuwig beste en meest wijze Bouwmeester van alle dingen en
wezens weet het allerbeste, waarom Hij op deze aarde juist die weg voor de
ontwikkeling van een volmaakte mensenziel heeft ingericht, en Mijn woord moet
voorjou hierin voldoende zijn. Als je in jezelf meer voleindigd zult zijn, zul je ook
de reden voor jouw lange en moeizame weg inzien.
[8] J ullie Romeinen, de Grieken en de Fenicirs en ook de Egyptenaren geloofden
in zielsverhuizing en geloven er heden ten dage nog net zo in als de Perzen,
Indirs, de Chinezen aan de andere kant van de hoge bergen in het wijde, grote en
verre oosten en nog een volk, dat nog verder naar het oosten op grote eilanden
woont* (* De japanners. ) , die omspoeld worden door de grootste zee van deze
aarde, en ook nog vele andere volksstammen op de wijde aarde. Maar overal is de
waarheid, die de oervaderen van de aarde heel goed kenden, geheel vervormd en
volkomen verdraaid doordat in de loop der tijd hebzuchtige mensen opstonden die
aanvankelijk leraren van het volk en later priesters vol eerzucht en heerszucht
werden - want de ware toedracht van de zielsverhuizing zou hun geen tribuut en
offers opgeleverd hebben, en daarom lieten ze de menselijke zielen weer
48
terugverhuizen in de dieren en in die dieren lijden, van welk lijden alleen de
priesters hen in ruil voor grote offers konden bevrijden.'
Hoofdstuk 23: Over het verval van de zuivere leer
[1] (De Heer:) 'Nu zeg je bij jezelf: 'Maar hoe kon het volk, dat reeds in de
waarheid stond, zich zo dwaas door die slechte en leugenachtige priesters dom
laten maken en verblinden?' [2] Ik zegje: niets was gemakkelijker dan dat! De
oude, ware wijzen zijn in de loop van de tijd van de aarde verdwenen, en reeds
tijdens hun aardse leven hebben zich bepaalde tovenaars en waarzeggers
opgeworpen die datgene wat ze leerden, bekrachtigden met allerlei wonderen, die
hun door een kwade geest werden getoond en als goddelijke bewijzen werden
beschouwd door de blinde en van dergelijke bedriegerijen volkomen onkundige
mensen, en op die manier was het gemakkelijk om de mensen, die overal een grote
hang naar wonderen hebben, volkomen van de oude waarheid af te brengen en
zover te krijgen, dat ze rotsvast alles geloofden wat de valse wijzen, die op hun
eigen voordeel uit waren, hun wilden leren.
[3] Vele van zulke magirs, waaruit al heel gauw priesters en valse profeten
voortkwamen, verstonden -en verstaan ook nu nog - de kunst om bijvoorbeeld hun
stem zo te verdraaien, dat die door de mensen gehoord werd alsof die van een
afstand of uit een boom of uit een dier kwam.
[4] Ze bootsten de klank van de stem en ook de tongval van bekende, maar reeds
gestorven mensen na, waarbij het leek alsof die stem uit een boom, steen, bron of
ook willekeurig welk dier kwam, en wel zo bedrieglijk echt, dat iedere aanwezige
moest zeggen: 'J a, dat is de ziel van onze bekende gestorvene, die overigens een
oud, goed en waarachtig mens was! Wat kan hij toch tegenover God misdaan
hebben, dat zijn ziel nu in een kameel moet versmachten en vast veel moet lijden?'
[5] Wie had zijn antwoord sneller klaar dan zo'n magir en priester, die zijn stem
kon verdraaien! Al gauw hoorden de bange toehoorders uit de kameel de volgende
zin: 'Ik wilde met mijn hele huis streng bij de leer van de oude vaderen blijven -en
heb daardoor de nieuwe, door God opgewekte wijzen en profeten geminacht!
Zodoende heb ik gezondigd en ben ik voor tien jaar in deze kameel verbannen om
ondraaglijk te lijden. Geloof in de nieuwe profeten Gods, en geef hun als boete
voor mijn zonde een door hen verlangd offer uit de schatten die ik heb
achtergelaten; dan zullen ze bij God om genade voor mij vragen en zal ik van mijn
grote kwelling verlost worden, en jullie zullen er na je lichamelijke dood van
bevrijd zijn!' [6] Na zo'n antwoord van de kameel zul je waarschijnlijk wel kunnen
begrijpen hoe de blinde mensen maar al te gauw de oude waarheid verlieten en
vast in de leringen van de valse profeten gingen geloven.
[7] En zoals het toen was, zal het na Mij weer worden, als bij het verbreiden van
Mijn leer, die als enige volmaakt waar is, niet alle voorzichtigheid betracht wordt.
[8] Kijk, op die manier is het veelgodendom ontstaan en het hele heidendom, het
totaal verkeerde geloof in jullie zielsverhuizing en in vele duizenden andere
afschuwelijke domheden![9] Al zijn er door God steeds echte leraren onder het
eenmaal blind gemaakte volk gezonden, ze hebben weinig uitgericht -want de vrije
49
wil, zonder welke de mens tot een dier zou worden, moet bij de menselijke ziel van
deze aarde onaangetast gelaten worden; het is dus zaak geduld te hebben met de
mensheid en waarschijnlijk het grootste deel ervan in een andere wereld tot een
beter inzicht te laten komen.
[10] Maar wee eenmaal alle valse leraren, priesters en profeten, die de oude,
zuivere waarheid zelf nog wel heel goed kennen, maar die leer vanwege hun
hebzucht en heerszucht steeds hardnekkig aan het volk onthouden; ze zullen later
niet ontkomen aan Mijn toorngericht!
[11] Op deze aarde hebben ook zij een vrije wil en kunnen tot een bepaalde tijd
ook doen wat ze willen; maar als ze het op deze aarde eenmaal te bont gaan maken,
zal Ikzelf als een felle bliksem Mijn licht der eeuwige waarheid in alle dingen over
de mensen op aarde uitgieten, zoals Ik dat nu Zelf aan jullie heb getoond en
geleerd. Dan zullen alle valse leraren, priesters en profeten beginnen te weeklagen
en zich voor Mijn verlichte mensen en voor de macht van Mijn licht proberen te
verbergen. Maar hun moeite en grote inspanning zal helemaal tevergeefs zijn; want
ze zullen door de verlichte volkeren van het ene einde der aarde naar het andere als
wilde, verscheurende dieren met vurige gesels worden opgejaagd en nergens meer
een veilige plaats vinden waar ze opgenomen worden en veilig onderdak hebben,
en hun rijk en duistere heerschappij zal voor altijd volkomen ten einde zijn.
[12] Daarmee, vriend, heb je nu behalve de derde reden, die Ik je zo duidelijk
mogelijk voor jouw verstand heb getoond, nog vele andere dingen, die niet alleen
jij, maar ook alle anderen goed ter harte moeten nemen!'
Hoofdstuk 24: Het voorstel van de commandant om de valse profeten te
ontmaskeren (11.8.1862) Een 'nota bene', gegeven op 11 augustus 1862
[1] Hierop bedankte de commandant Mij van ganser harte voor Mijn geduld en
moeite, en zei: 'O Heer en Meester, al is mij van alles wat U mij nu hebt uitgelegd
ook nog niet alles even duidelijk als wellicht een van Uw leerlingen - toch ben ik
zover in de geest van de waarheid doorgedrongen dat ik deze aarde nu met heel
andere ogen bekijk dan ooit tevoren in mijn leven!
[2] Maar n ding kwam in mij op, toen U uitlegde hoe de nieuwe valse leraren,
priesters en profeten door allerlei bedrog, van de aard waarvan de onwetende
mensen natuurlijk geen idee kunnen hebben, zo'n volk ter wille van aardse
voordelen gemakkelijk en snel van de oude, zuivere waarheid afbrengen: als zulke
laaghartige mensen uit puur eigenbelang het volk zo beginnen te bewerken, zou
een uitzonderlijk teken uit de hemelen toch een heel doeltreffend middel zijn om
die valse leraren voor altijd de mond te snoeren. Als bijvoorbeeld bij die
zogenaamd sprekende kameel de geestelijke mens, die aan gene zijde voortleeft,
met een ernstig gezicht goed herkenbaar aan allen zou verschijnen en op een voor
iedereen goed te begrijpen manier tegen de valse leraren zou getuigen, zou het toch
wel erg gek moeten lopen als de valse profeten verder nog iets tot stand zouden
kunnen brengen bij een volk dat opnieuw vanuit de wereld aan gene zijde verlicht
is! -Wat is Uw mening daarover?'
50
[3] Ik zei: 'Daar valt enerzijds veel op te zeggen, maar anderzijds maar heel weinig
van enig belang! Want zie, ten eerste is het middel dat jij Me nu voorstelt in alle
tijden en bij alle volkeren met min of meer gunstig effect toegepast!
[4] Zolang een volk voor het grootste deel nog trouw was aan de oude waarheid,
maar hier en daar een deel van het volk door de gevonden schatten van deze aarde
te werelds begon te worden en zich meer en meer van de waarheid begon te
verwijderen, hadden jouw middelen vaak gedurende twee, vaak ook drie generaties
een heel gunstige uitwerking; bij de vierde generatie echter, die zich nog meer
bezig ging houden met het najagen van wereldse schatten en er uit eigen vrije wil
toe overging de wereld lief te hebben, werden dergelijke toegepaste middelen tot
fabels, en slechts weinigen geloofden er nog zo half en half in.
[5] Als zulke middelen weer werden toegepast, sorteerden ze over het algemeen al
weinig effect meer en werden ze door de aanzienlijken alleen maar belachelijk
gemaakt en bespot, en de valse wonderdoeners, die ook de kunst verstonden voor
de buidels van de trage groten en aanzienlijken te werken, waren al in het voordeel.
En zo ging het vele eeuwen lang door eigen schuld bij de verschillende volkeren
steeds verder bergafwaarts. [6] Kijk, nu is in Mijzelf het allerhoogste Middel, dat
jij Me voorstelde om al het valse onder de mensen uit te roeien, vanuit de
allerhoogste hemelen al lang daadwerkelijk aanwezig bij de J oden, die nog het
meest en het zuiverst vertrouwd zijn met de oude waarheid, en Het heeft
verschillende keren in J eruzalem en in vele andere steden en plaatsen tekenen
gedaan die alleen God kan doen, en de meest lichtende waarheid uit de hemelen
onderwezen! Ga maar eens onderzoeken hoeveel mensen zich door dit allerhoogste
Middel nog van hun oude dwalingen en zonden hebben bekeerd!
[7] Maar als het allerhoogste Middel zo weinig tot stand brengt, waarbij de vrije
wil van de mensen noodzakelijkerwijs behouden moet blijven, hoe weinig zou dan
wel niet een andere geest uit de grote wereld aan gene zijde kunnen
bewerkstelligen! [8] Bovendien is het voor iedere geest die in de grote wereld aan
gene zijde al meer dan zalig is een heel zware opgave om weer op deze wereld te
moeten verschijnen. Als hij dat vrijwillig doet, dan wordt het door Mij ook
toegelaten; maar geen enkele geest wordt daartoe gedwongen.
[9] Het is voor een minder volmaakte geest niet minder zwaar om vanuit gene
zijde naar deze wereld terug te keren -met name te midden van louter wereldse
mensen - dan wanneer jij terug zou willen keren in het lichaam van je moeder, dat
de eerste en meest benauwde wereld van ieder mens was, en daarin iets zou willen
ordenen en bewerkstelligen. Daarmee kun je de levenssituatie van de geesten in de
grote wereld aan gene zijde en die van de op deze benauwde aarde levende
menselijke pelgrims ongeveer met elkaar vergelijken.
[10] Een kleine cirkel heeft ruimte genoeg in een grote; maar omgekeerd gaat dat
moeilijk. Begrijp dat goed!'
[11] Daar dachten allen lang over na, en Ik nam wat rust.
[12] Wij bleven tot ongeveer twee uur na de middag op die heuvel. Daar werd nog
over veel dingen gesproken en door Rafal ook daadwerkelijk aan de Romeinen
getoond, wat naderhand door de commandant en ook door zijn ondergeschikten
opgeschreven is. Daarna begaven wij ons weer naar het huis en namen een maal tot
51
ons. [13] De namiddag bracht Ik in rust door; de leerlingen hadden echter van de
commandant nog allerlei vragen te beantwoorden gekregen. J ohannes en Mattheus
gingen aan het schrijven en maakten korte aantekeningen van wat ze tot dan toe
hadden gehoord en gezien; ook Mijn J acobus de Oudere maakte aantekeningen
voor zichzelf, die hij echter pas na verloop van enkele jaren ordende. De
commandant maakte ook van deze gelegenheid gebruik om in het Grieks
aantekeningen te maken, die ook hij echter pas later meer ordende.
[14] Ik bleef met de leerlingen nog ongeveer acht volle dagen in Genezareth, en er
kwamen nog meer vreemdelingen uit de omgeving van Damascus en ook uit
andere steden daar naartoe, die Mij leerden kennen en het geloof in Mij aannamen.
[15] Alles wat daar verder nog geleerd en gedaan is hoeft niet meer woord voor
woord aangehaald te worden, aangezien tot nu toe al uitputtend getoond is, waarin
en hoe de mensen door Mij en door Rafal, die eveneens gedurende de genoemde
tijd zichtbaar en werkzaam met Mij in Genezareth bleef, onderwezen zijn. Want ze
zijn niet alleen in de dingen van het rijk Gods op aarde, maar ook in allerlei
natuurlijke dingen en de verschijnselen daarvan heel duidelijk en geheel en al naar
waarheid onderwezen; daardoor lieten ze hun oude bijgeloofvaren, omdat ze hun
oude dwalingen inzagen en begrepen. [16] Op deze wijze vormde in Mijn naam
zich weldra een zeer aanzienlijke gemeente in Damascus, evenals in andere
plaatsen, en Mijn naam werd in de wijde omtrek geprezen.
Hoofdstuk 25: Over de geestelijke omstandigheden in de eeuwen na Christus
tot in de tweede helft van de 19de eeuw De geestelijke wending door het
instralen van het goddelijke licht.
[1] Nota bene: een toelichting voor dze tijd!
[2] Van de mededelingen over alles wat Ik tijdens Mijn lichamelijke leven op deze
aarde in het hele J oodse rijk heb gedaan en geleerd, is reeds na verloop van
vijfhonderd jaar na Mijn aardse leven -met name wat de verklaringen van de
dingen en verschijnselen in de natuurlijke wereld betreft -het meeste voor een deel
in vergetelheid geraakt, grotendeels echter opnieuw zodanig met de oude onzin
vermengd, dat niemand daarin meer de zuivere waarheid heeft kunnen ontdekken.
[3] Er zijn wel veel tamelijk gelijkluidende, meestal door Grieken en Romeinen
vervaardigde handschriften bewaard, deels in de tien steden in het lange en brede
J ordaandal (waaronder zeker ook de ongeveer zestig steden begrepen moeten
worden, die in Mijn tijd, maar ook daarvoor al en na Mij nog tot na de tijd van de
verwoesting van J eruzalem en de omgeving daarvan allemaal grotendeels door
Grieken en Romeinen bewoond werden), deels in Essea (waarvan echter al
twaalfhonderd jaar geleden geen spoor meer te vinden was, omdat die orde te sterk
vervolgd werd door de heidense Romeinse christenen) , maar voor het merendeel
in de grote bibliotheek in Alexandri
[4] Kijk echter eens naar al die vernietigende oorlogen en grote
volksverhuizingen, waardoor half Azi, het noorden van Afrika en bijna heel
Europa bezocht zijn, en wel omdat al heel gauw na Mij -zoals de profeet Danil en
kort na Mij Mijn leerling J ohannes op het eiland Patmos in zijn door Mij aan hem
52
gegeven openbaring heeft getoond -de mensen, en met name de leiders van de
gemeenten, Mijn leer begonnen te verdraaien en met de oude onzin te vermengen,
omdat die hun als de zuiverste waarheid uit de hemelen te weinig winst opleverde.
[5] Toen was het wat Mij betreft: goed dan, omdat jullie het oude, wereldse vuil
liever hebben dan Mijn zuivere goud uit de hemelen en jullie daarbij steeds meer
op honden lijken die terugkeren naar hun braaksel, en ook op zwijnen die in allerijl
weer naar de poel terugrennen waar ze zich al vaak vreselijk bevuild hebben, zal
het goud der hemelen jullie voor lange tijd ontnomen worden; in alle rampspoed,
duisternis en nood zullen jullie naar Mij smachten, en de dood zal voor jullie weer
een grote schrik op aarde worden! [6] En zo werd het dan ook, tot in deze tijd.
Bijna alle steden en plaatsen, waarin geschriften over Mijn vele werken en leren
ruimschoots voorhanden waren, zijn vernietigd en verwoest; alleen de kleine
evangelin van J ohannes en Mattheus zijn, om tot zedenleer te dienen voor de
mensen van goede wil, tot nu toe nog min of meer taalkundig juist als echte
documenten over Mijn werken en leren bewaard gebleven, evenals de geschriften
van Lucas en Marcus, voorzover hij datgene wat hij van Paulus heeft gehoord heel
in het kort voor zichzelf heeft opgeschreven, en tevens verschillende brieven van
de apostelen, waarvan er echter ook vele verloren zijn gegaan, en de openbaring
van J ohannes, maar welook met enkele taalkundige onjuistheden, wat echter voor
degene die door Mij geleid wordt, geen afbreuk doet aan de hoofdzaak.
[7] Van de andere leringen over de dingen en verschijnselen en de hoedanigheid
daarvan, is tot in deze tijd hier en daar heel verborgen nog slechts weinig bewaard
gebleven; en waar er iets uit de tijd van de Romeinen en Grieken werd gevonden,
kwam het in de kloosters terecht, maar aan de in het duister smachtende mensheid
werd er nooit, zelfs geen jota, van meegedeeld.
[8] Zons en maansverduisteringen, kometen en andere heel natuurlijke
verschijnselen hebben, wanneer ze overeenkomstig de waarheid uitgelegd werden,
de priesters niets opgeleverd; men heeft ze maar al te gauw weer tot voorboden en
verkondigers gemaakt van straffen die ik de mensen had opgelegd, opdat de
daardoor bang gemaakte mensen in grote scharen bedevaarten zouden maken naar
de tempels, die al gauw als paddestoelen uit de grond schoten, en daar vele rijke
offers aan de voeten van de priesters zouden neerleggen.
[9] In de catacomben van Rome en in de paapse burchten van Spanje en Itali en
hier en daar ook van het Duitse rijk bevinden zich ng veel belangrijke
handschriften uit Mijn tijd; maar de ook nu nog grootste hebzucht, heerszucht en
zucht naar pracht en praal van de hoer van Babel laat daarvan niets onder de
mensen komen, en wel uit vrees en grote bezorgdheid dat ze zichzelf nu geweldig
zou verraden en aan iedereen strenge rekenschap zou moeten afleggen over de
reden waarom zij de mensen zoveel eeuwen de waarheid heeft onthouden.
Aangezien die smadelijke reden voor ieder denkend mens zonder meer duidelijk is,
is het werkelijk niet nodig die hier nog nader toe te lichten.
[10] Hoe kort is het nog maar geleden, dat men het volk de vier evangelin en de
'handelingen der apostelen' van Lucas, de brieven van de apostelen en de
openbaring van J ohannes ten strengste heeft onthouden en in verschillende landen
doet men dat nog steeds? [11] Wat heeft men zich verzet tegen het licht van Mijn
53
heldere bliksem der wetenschap, die overal van het oosten naar het westen, alles
wat er op aarde is opnieuw helder begon te verlichten, en wel reeds driehonderd
jaar geleden! En het licht ervan schijnt nu steeds helderder, en wel zodanig dat in
deze tijd zelfs de meest geheime en verborgen vertrekken van de vroeger zo grote
en machtige hoer van Babel als bij klaarlichte dag open liggen!
[12] Men kan met recht vragen: ja, hoe lang zal deze hoer van Babel haar gang
nog kunnen gaan? [13] Dan zeg Ik: wat een kleingeestige vraag! Kijk naar het
licht van Mijn bliksem, dat van dag tot dag steeds lichter en machtiger wordt! Hoe
kan de oude duistere, heidense Babylonische wonderonzin, waarvan het bedrog tot
in alle hoeken en gaten aan het licht is gebracht, zich nog staande houden naast de
duizenden, nu geheel mathematisch bewezen waarheden, die voor alle mensen vrij
te gebruiken zijn en open staan, uit alle vakgebieden van de wetenschappen en
techniek?
[14] Ze kan zich handhaven, zolang er nog enkele oude en vanuit vroeger tijden
nog dom gehouden, bijgelovige vrouwen en enkele huichelachtige zogenaamde
kwezelbroeders leven, die zich door de priesters zand in de ogen laten strooien, en
zolang die heersers nog enige middelen bezitten om de troon van de hoer van
Babel te beschermen. Maar dat kan en zal nog maar een heel korte tijd duren,
omdat er wel voor gezorgd wordt dat dergelijke heersers hun middelen worden
afgenomen, zoals die al velen zijn afgenomen, en die nu zonder land en volk
moeten aanzien hoe hun oude werkzaamheden, inspanningen en duistere werken in
rook opgaan! [15] Zeg eens: kan de nacht haar heerschappij op aarde uitoefenen,
als de zon reeds hoog boven de horizon staat? En zo is het nu ook al op aarde! Het
licht is te machtig geworden, en de machthebbers, die voorheen alle duisternis
zozeer aanhingen -ter wille van hun tronen en hun onbeschrijfelijk goede leventje -
beginnen in de onoverwinnelijke macht van dit licht hun grote machteloosheid in
te zien. Als ze willen voortbestaan, moeten ze nu een vriendelijke houding gaan
aannemen tegen het door hen eertijds zo gehate licht; en als ze ongemerkt weer op
de oude duisternis willen aansturen, dan merkt het volk dat, het weigert hun dan
gehoorzaamheid en brengt hen weldra in grote verlegenheid en -zoals nu al vele
voorbeelden laten zien verdrijft het hen ook van hun heerserstronen.
[16] Mijn wil is niet te weerstaan! Ik laat de mensen weliswaar voortdurend hun
vrije wil waar het de bijzonderheden betreft; maar in het algemeen ben Ik de Heer
en houd Ik geen rekening met de machtigen van deze aarde! De tijd van het licht is
er nu en kan door geen aardse menselijke macht meer tegengehouden worden.
Hoofdstuk 26: Over de weggeworpen hoeksteen - waarvan de tijd nu gekomen
is - en over het einde van de valse profeten
[1] Nu is ook de tijd van de hoeksteen gekomen die de bouwlieden, met name die
van Babel, weggeworpen hebben. Wie zich nu aan deze steen stoot zal te pletter
lopen, en degene op wie de bouwsteen valt, zal vermorzeld worden, zoals dat nu
binnenkort en zeer binnenkort bij allen zal gebeuren die de hoeksteen aan de kant
zetten en de hoer van Babel willen aanhangen. O, wat zullen ze binnenkort
jammeren en weeklagen; maar de verworpen hoeksteen zal hun geen hulp brengen!
54
[2] Lange tijd heb Ik met het grootste geduld het spel van de zwijnen aangezien,
zoals tijdens Mijn aardse leven de zwijnenhoeders in Gadara hun zwijnen; maar er
waren twee erg bezetenen in de oude basaltgroeven -want Gadara was een oude
mijnstad.
[3] Op wie leken de twee bezetenen, die met kettingen en touwen in de grote, oude
groeven werden vastgehouden, die toen Ik kwam hun ketenen en touwen
stuktrokken, naar Mij toe liepen en tegen Mij zeiden: 'Wat hebben wij met U te
maken, vr onze tijd gekomen is?' Kijk, die twee leken op de laaghartige, oude
geest van werelds winstbejag, waarin een legioen andere kwade geesten zitten!
[4] Maar omdat die geesten wel zagen dat het Mij ernst was, vroegen ze Mij hun
toe te staan in de zwijnen te varen, en de twee werden vrij en loofden Mij, hoewel
de Gadarenen Mij daarna vroegen hen te verlaten, omdat ze te bang voor Mij
waren. En zo zullen in de toekomst ook de echte geest van de wereld en zijn
bedrijvigheid Mij loven, omdat hij door de macht van Mijn licht bevrijd is van het
legioen van zijn kwade, zelfzuchtige geesten, die weliswaar in hun zwijnen voeren,
maar daarmee ook in de zee ten onder gingen.
[5] Tot de zwijnen behoren alle ultramontaanse dienaren van de hoer van Babel,
door hun oneerlijke, hebzuchtige en heerszuchtige strevingen, waarvan ze maar al
te openlijk en luid blijk gaven door hun concordaten en missies, breven* (*
Concordaat: overeenkomst tussen kerk en staat. Breve: pauselijk schrijven.) en
banvloeken. En al sinds de tijd dat de hoer van Babel over de volkeren en hun
koningen heerste, voeren de legioenen kwade geesten in de bovengenoemde
zwijnen, die zich vervolgens in zee begonnen te storten; en in deze tijd ook het
meest, vandaar dat hun ondergang zeker is.
[6] De zee is hun hardnekkigheid om in de oude duisternis te volharden en het
licht, dat Ik nu in alle takken van wetenschap en techniek vanuit de hemelen aan
alle mensen laat toestromen, in alle richtingen te vervolgen en te vervloeken.
[7] Kijk, dat is de zee waarin de zwijnen worden gedreven door de geesten die al
lange tijd in hen gevaren zijn, en waarin ze hun zekere ondergang vinden!
[8] Ze hebben een kuil gegraven voor Mijn oerlicht uit de hemelen om het daarin
te verbergen voor de ogen van de mensen en hen tot hun werelds voordeel in
duisternis te houden; maar Ik heb het licht vrijgemaakt, en nu storten ze zelf in het
door hen gegraven graf, waarin Mijn hemelse oerlicht had moeten verstikken en
ten onder gaan. [9] Aangezien dat nu voor ieders ogen en kenbaar geworden
wensen gebeurt, is het zinloos om te vragen wanneer dat zal gebeuren.
[10] Het valt gemakkelijk in te zien dat zoiets niet in n ogenblik kan gebeuren,
evenmin als de nacht heel plotseling voor de volle dag kan wijken; maar alles in
deze wereld moet zijn tijd hebben, en geen mens, hoe groot zijn talenten en
capaciteiten ook zijn, kan in n dag een geleerde of een kunstenaar worden, en
geen enkele vrucht van een boom wordt plotseling rijp en eetbaar. Maar als de
bomen in het naderende voorjaar vol sap raken en de knoppen sterk beginnen te
zwellen, dan is dat toch een zeker teken dat het warme voorjaar en de zegenrijke
zomer heel dichtbij zijn gekomen; enkele perioden van lichte vorst daar tussendoor
geven dan geen noemenswaardige doorslag meer.
55
[11] Wat de profeet Ezechil in het 14e hoofdstuk voorspelt over de bestraffing
van Isral en J eruzalem, geldt nu voor het hele valse profetendom: het zal en moet
uitgeroeid worden. [12] Waaruit het valse profetendom bestaat en wie de
Farizeen van de huidige tijd zijn, dat hoeft voor geen enkel enigszins helder
denkend mens nader aangeduid te worden; want iedereen kent de oude vijanden
van het licht, van de waarheid en de liefde uit Mij.
[13] Als Ik Zelf tegen de apostelen heb gezegd dat ze niemand mochten oordelen,
verdoemen of vervloeken, opdat datzelfde, van Mij uitgaand, hen niet zou
overkomen -wie heeft hun dan het recht verleend om diegenen die door Mijn geest
de zuivere waarheid hebben gezocht en nog zoeken, te veroordelen, te verdoemen
en hun de meest verschrikkelijke en afschuwelijke banvloeken op te leggen?!
Daarom zullen ze zelf in die kuil geworpen worden, die zij voor vele miljoenen
mensen hebben gegraven, en daarin zullen hun kwade werken eveneens
onverbiddelijk en zonder enig erbarmen gericht worden en zullen ze hun beloning
ontvangen. [14] Kijk naar alle werelddelen, dan zul je ontdekken hoe gehaat het
valse profetendom van de hoer van Babel bij bijna alle ook maar enigszins betere
volken op aarde is geworden, en hoe hun zendelingen ontvangen en gerespecteerd
worden! Zeker niet op de manier zoals je in de aan de hoer van Babel dienstbare
bedrieglijke bladen leest, maar heel anders. Alleen bij zeer ruwe en wilde volken
kunnen ze zich nog een korte tijd handhaven. Maar wanneer ze daar -maar al te
gauw -hun hebzuchtige en heerszuchtige neigingen of de wolf onder hun
schaapskleren merkbaar en gemakkelijk herkenbaar laten zien, is het succes van
hun zending ook voorbij, en kunnen ze maken dat ze daar heelhuids vandaan
komen.
[15] Hoe vaak hebben ze al niet naar China en J apan, waar veel goud, zilver en
andere schatten zijn, hun brutaalste zendelingen gestuurd! Zolang ze hun
schaapskleren niet aflegden, werden ze geduld en trokken ze velen naar zich toe ter
wille van de voorgewende leer van de hemelse vrede; maar toen ze eenmaal -zoals
men pleegt te zeggen -warm liepen en hun schaapskleren hun ongemakkelijk
begonnen te zitten en ze begonnen denken dat ze nu in hun ware, innerlijke
gedaante hun gang konden gaan, werden ze ook onmiddellijk herkend in alle
dingen die ze eigenlijk wilden, en men greep hen en gaf ze hun welverdiende loon.
[16] Als men in Babel bericht ontving over hun verdiende, kwade lot, verklaarde
men hen met veel staatsie heilig, hoewel Ikzelf heb gezegd en geleerd dat alleen
God heilig is. Maar tegen zulke heiligen kan Ik alleen maar zeggen: 'Ik ken jullie
niet en heb jullie nooit gekend; ga dus uit Mijn ogen en zoek jullie heil en beloning
bij degenen in wier naam jullie hebben gepredikt en gehandeld! Want in Mijn
naam hebben jullie nooit gepredikt en nog minder gehandeld; want sinds jullie
kinderjaren hebben jullie tegenover niemand een daad van ware naastenliefde
verricht, zoals Ik die geleerd heb, omdat jullie nog nooit in Mij hebben geloofd
maar alleen Mijn naam tot jullie wereldse voordeel hebben misbruikt, en daarom
hebben jullie van Mij ook geen loon en geen genade te verwachten. Ga nu dus
maar naar degenen die jullie hebben gediend en verlang je beloning van hen!'
56
Hoofdstuk 27: De onmogelijkheid van meer godsdienstoorlogen
[1] En zo gebeurt het in deze wereld nu ook al. In de zogenaamde heilige stad
wemelt het al van allerlei heilige hongerlijders, en men weet niet meer wat men
met hen aan moet en waar men hen op deze aarde nog een klein paradijsje zou
kunnen bezorgen, omdat men ondanks het dreigen met vervloekingen over niet
veel meer dan enkele vierkante mijlen kan gebieden. Want noch de koningen van
gewekte volkeren en nog minder de volkeren zelf laten zich door die kant iets
bevelen. [2] Wat blijft er dan anders over voor zulke niets doende en hongerige
heiligen, dan hun heiligheid de rug toe te keren en andere -diensten, die voorheen
niet heilig genoeg voor hen waren, te zoeken en aan te nemen om niet als heilige te
hoeven verhongeren?
[3] Denk je dat er op de huidige omstandigheden grote godsdienstoorlogen zullen
volgen? Dat zou wel het geval zijn, als de man in Babel nog zijn vroegere macht
over koningen en volkeren bezat en het grootste deel van de mensen nog even dom
en verduisterd zou zijn als driehonderd jaar geleden; maar de tegenwoordige
aanhang van het oude, eens zo machtige Babel is heel klein geworden, en de
mensen zijn door Mijn bliksem al teveel verlicht geraakt. Zelfs de meest
eenvoudige landman met zijn hele gezin gelooft niet meer dat de duivel de
stoommachines op zee en op het land in beweging zet ter wille van een aan hem
verkochte ziel, of dat de duivel via de draden van de telegrafen heen en weer
springt en huppelt en aan groten en kleinen de verlangde berichten uit verre landen
en plaatsen brengt.
[4] Hoevelen zijn er nog, die serieus in de zogenaamde wonderbeelden*
(*Wonderbeeld: een beeld dat mirakelen doet.) geloven? Waar is er nog een land
waar men nog de zogenaamde goochelaars als tovenaars verbrandt en lezers van de
bijbel en andere geestrijke boeken en geschriften voor een onverbiddelijke
rechtbank van de inquisitie sleurt en doodmartelt? Welk ook maar enigszins
ontwikkeld mens hecht nog enige waarde aan een bepaalde aflaat van zonden, aan
al die lege en geestloze zogenaamde godsdienstige ceremonin, aan wijwater,
wierook, gewijde afbeeldingen, klokken en klokjes, waskaarsen, relikwien,
rouwmissen en dure begrafenissen, vastendagen en norma-dagen** (** Van het
Latijnse 'norma' (=regel, richtlijn). Belangrijke kerkelijke feestdagen, waarop
openbare vermakelijkheden verboden zijn.) en nog veel meer van dergelijke
dingen? [5] Men doet nog wel met die dingen mee vanwege de uiterlijke, maar
ook al zeer zwak geworden wet; maar van duizend mensen geloven er nauwelijks
tien meer in, en die niet meer werkelijk, zoals dat in de voorbije, duistere tijd van
bijgeloof helaas langdurig het geval was.
[6] Als de zaken er nu voor ieders ogen zo en niet anders voor staan, hoe valt er
dan ook maar in de verte aan een grote of zelfs algemene godsdienstoorlog te
denken ? [7] Er zijn te weinig echte duisterlingen om tegen de vele verlichten op
te staan, ook al zouden ze dat graag doen; en als de verlichten aangevallen zouden
worden, zijn ze er zich met zekerheid van bewust dat ze steeds en altijd over de
weinige en volkomen machteloze duisterlingen zullen zegevieren.
[8] Maar desondanks zal het tot allerlei gevechten en kleine oorlogen komen, ter
verdeemoediging van alle machthebbers die Mijn licht willen tegenhouden. Want
57
van nu af aan zal Ik met al die machthebbers geen geduld en mededogen meer
hebben. Dat kun je wel geloven, omdat Ik het je Zelf verkondig.
[9] Kijk naar het rijk waar jij in leeft! Om bepaalde, gemakkelijk te raden redenen
heeft het, met name van de zijde van de machthebbers, nog een erg Babylonische
instelling. Het moet nu al zijn macht bij elkaar rapen en zijn 'Heilige Vader' op de
oude troon helpen, als het kan en wil.
[10] J a, als het nog een tijdlang weifelt om zijn volkeren datgene te geven wat van
Mij uit rechtmatig is -aangezien immers overeenkomstig Mijn woord de zuivere
waarheid, waar ieder mens zich als enige aan dient te houden, iedereen vrij zal
maken en nu moet maken -zal het ook delen in het lot van degene van wie het tot
nu toe zijn heil verwachtte! De geldelijke middelen, die zeer noodzakelijk zijn voor
een krachtiger hulp, heeft het niet; en als het nog op vermeende hulp vertrouwt van
de kant van een zeven keer gewijd altaar en het wonderen verrichtende beeld
daarvan, zal het ook weldra aan elke andere kracht gaan ontbreken! Laat het alleen
maar kijken naar de gevolgen van zijn duistere concordaat, dan zal het hele
buitenland zeggen: ' Als je je zo trouw verbonden hebt aan die door ons allemaal
gehate vijand van het licht en de naastenliefde, dan is er met jou geen
vriendschapsband meer te smeden! Laat degene voor wie jij al je oude vrienden
vergeten hebt en die jij zozeer begunstigd hebt, dat je hem tot je eigen zeer grote
nadeel meer dan de helft van jouw macht in handen hebt gegeven,jou nu helpen in
je nood en verlatenheid!' [11] Denk er zelf over na, of in jouw land niet van alle
kanten de uiterst bittere gevolgen van die ondoordachte daad luid op die manier
spreken! Het is nu zaak zo'n fout weer heel gauw goed te maken, anders komt die
boosaardige, dood brengende, algemene brand daar nog bij* (* Waarschijnlijk
wordt hier gedoeld op het concordaat van 1855, dat de kerk verregaande invloed
gaf op gebieden als onderwijs, opvoeding, huwelijk en dergelijke. De oorlog tussen
Oostenrijk, Frankrijk en Itali in 1859 en de oorlog tussen Oostenrijk, Itali en
Pruisen van 1866 waren er het gevolg van.)
[12] Als bij een huis alle middelen beginnen te ontbreken om het in stand te
houden, en als zijn vrienden en zelfs de betere huisgenoten het de rug toekeren en
niets meer willen horen en weten van het in stand houden van zo'n reeds lang
verwaarloosd huis -hoe zal zo'n huis dan verder nog kunnen bestaan of zelfs op de
oude manier als een krachtig huis kunnen bestaan?
[13] J a, het kan zichzelf versterken en opnieuw bestendig worden; maar daar is ten
eerste een onbuigzame, vaste wil voor nodig om alles wat oud en vermolmd is weg
te doen, een nieuwe, stevige bodem te leggen en met vele goede bouwlieden het
hele huis inclusief een stevig dak te herstellen; dan zal men dat overal zien en
zeggen: kijk, nu heeft dit huis, dat vroeger volkomen waardeloos was geworden,
weer echt waarde en men kan de fundamenten, kamers en daken ervan vertrouwen!
[14] Als de zaak zo ter hand genomen zou worden, zou het geen gebrek hebben
aan allerlei goede vrienden van buiten en nog meer van binnen; maar wie zal ooit
nog een huis vertrouwen schenken, waarvan men niet meer weet door wie de
huisheer zich tenslotte allemaal de wet moet laten voorschrijven om nog een
poosje huisheer te lijken?
58
Hoofdstuk 28: De toekomst van de ceremonile kerk
[1] Wat heeft het voor nut om een nieuwe lap stof op een oude, versleten jas te
naaien, opdat die op de gerepareerde plek de naakte huid bedekt en een tijdlang
tegen de wind beschermt; als er dan slechts een lichte storm komt, dan rukt die met
gemak de nieuwe lap van de oude, versleten jas en tegelijk daarmee ook nog een
gedeelte van de jas. Wie zal dan in de storm zijn naakte huid tegen de kou
beschermen? Maak dus direct een volkomen nieuwe en sterke jas voor jezelf,
zolang je daar de middelen nog voor hebt, en verspil die niet aan het aanschaffen
van nieuwe lappen om de oude en meer dan versleten jas te repareren, waar je niets
aan hebt -en als er dan stormen zouden komen, zullen die niet meer in staat zijn om
jouw huid enige schade toe te brengen!
[2] Welke echte waard zal nieuwe wijn in oude zakken willen doen? Wat zal er
met die zakken gebeuren, als de nieuwe wijn daarin begint te gisten? De wijn zal
de zakken doen scheuren, en de onverstandige waard zal zowel de zakken als de
wijn verliezen. Hetzelfde staat een onverstandige regeerder te wachten die een
nieuwe grondwet in een oude wil schuiven; de ene is noodzakelijkerwijs de
ondergang van de andere, en de regeerder raakt daarmee alles kwijt: zijn grondwet,
zijn land en zijn volk, zoals daar in Europa nu al verschillende voorbeelden van
zijn en er weldra nog meer zullen volgen.
[3] Ik zeg je: wie nog langer naar die bepaalde man, die zichzelf vroom noemt, zal
lonken en met gespleten tong met hem zal praten, terwijl Mijn licht uit de hemelen
almaar intensiever wordt, zal er weldra geheel verlaten en alleen bijstaan. Want Ik
wil dat er eindelijk een einde komt aan het langdurige overspel van Babel. Van nu
af aan zal alles nieuw en anders worden, en Mijn woord, dat Ik tot de apostelen en
heel veel andere mensen heb gesproken, moet nu met nieuwe kracht en macht
opstaan en vervolgens tot aan het einde der tijden van deze aarde duren. Allen
moeten zich zonnen en warmen in het licht van Mijn leer uit de hemelen en zij die
Mij oprecht belijden en liefhebben, moeten weer, zoals het in de oertijd was, van
de wieg tot het graf in een voortdurend waarneembare gemeenschap met Mijn
engelen verkeren en zo ook met Mij Zelf.
[4] Nu vraag je ook hoe het in jouw land zal gaan, als de oude zakken door de
nieuwe wijn, die er met geweld in gedaan wordt, scheuren en de wijn verspild
wordt. Ik zegje: wel duizend keer beter dan nu, nu bijna geen mens zelfs zijn
eerlijkste broeder meer vertrouwt, uit vrees voor wat er uit dat langdurige en
kostbare getalm nog allemaal aan ellende en nood zal voortkomen, en steeds zegt:
'J e kunt niet weten hoe het allemaal nog zal aflopen!'
[5] Op het ogenblik dat die wijnzakken barsten houden de grote consumeerders op
te bestaan, en de staat zal ervoor zorgen dat diegenen niets tekort komen, die de
staat en het volk lange tijd trouw gediend hebben met hun geest en verstand. Maar
de meer dan een kwart miljoen straatslijpers en leeglopers zonder verdienste, voor
het merendeel uit de rijen der geestelijkheid, zullen hun grote inkomens en
pensioenen niet meer ontvangen*, (* Inderdaad zijn in de jaren 1868-1874 de
concordaatwetten vervangen door staatswetten, met natuurlijk als gevolg dat veel
kerkelijke autoriteiten werkeloos werden ) maar daarentegen strikt verplicht
59
worden de staatsschuld te betalen - want die zal onder alle omstandigheden
gerespecteerd worden, opdat niet de ene broeder een klacht tegen de andere zal
indienen ** (** Bij het afwikkelen van de naoorlogse zaken hoorde onder meer dat
Veneti bij Itali kwam. Tevens nam Itali de daarbij behorende staatsschuld op
zich, en zodoende hadden de twee landen geen verplichtingen meer aan elkaar.)
[6] Onder alle omstandigheden sta Ik nu weer aan het hoofd, en dan kan geen
wanorde ten nadele van degenen die zich naar Mij richten, bestaan. Dit jaar zal Ik
met het land waarin jij leeft, nog een beetje geduld hebben; maar niet veellanger, al
zouden ook vele van Mijn oude vrienden nog in hun lichaam en in alle liefde en
trouw daar wonen. De Mijnen en de nieuw verlichten zullen wel behouden blijven,
maar alle anderen zullen getuchtigd worden. [7] Nu zeg je natuurlijk weer bij
jezelf: 'J a, Heer, dat is allemaal wel in orde; want als de leiding van een volk
eenmaal bedorven en ondeugdelijk is geworden, moet het volk een andere krijgen,
die beantwoordt aan de materile en vooral de geestelijke behoeften van het volk.
Maar zolang de oude afgodstempels, die men godshuizen of kerken noemt, samen
met hun dienaren voortbestaan en dienst doen, en zij met name in de
bedevaartplaatsen en kloosters aan de nog vele blinde mensen de buitengewoon
voortreffelijke werking van hun kerkelijke onderdanigheid aan God mogen
verkondigen, zal een nieuwe leiding van het volk - of die nu bestaat uit een nieuwe
grondwet of uit een nieuwe regeerder -altijd het gevaar lopen om langzamerhand
weer tot de oude duisternis te vervallen, en wel des te eerder wanneer de dienaren
van de tempels erop aangewezen zijn van de verdiensten uit hun kerkelijke
verrichtingen te leven. Als ze dan als leraren van het volk nog enige tijd moeten
voortbestaan, laat men hen dan net als iedere andere staatsdienaar betalen; maar
voor hun dienst aan de kerk zouden ze van niemand een betaling mogen verlangen
en aannemen, dan zou daardoor aan de praktijken van de tempeldienaren, die het
volk uitbuiten, bedriegen en verduisteren, vast en zeker een heel duidelijke grens
gesteld zijn, en aan de bedevaarten, wonderbeelden en relikwien en nog vele
andere kerkelijke misgeboorten en misbruiken zou dan snel een einde komen!'
[8] Daarop zeg Ik je, dat je aan de ene kant helemaal juist en terecht hebt
geoordeeld; en voor een poos zou het ook goed gaan, omdat de zogenaamde
geestelijke zich ontegenzeglijk meer zou bezighouden met het onderrichten van het
volk, waarvoor hij betaald wordt, dan met de kerkelijke ceremonin, die hem niets
meer opleveren. Maar als hij zijn kerkelijke dienst zonder vergoeding zou
verrichten, zou het blinde volk hem een nog grotere waarde toekennen vanwege
zijn verdienste voor God, en op die manier vanzelf tot het oude bijgeloof vervallen,
en nog erger en dieper dan voorheen. De geestelijke zou datgene wat hem bij het
volk een groot en luisterrijk aanzien verschaft, niet voorstellen als iets dat voor Mij
geen waarde heeft, maar als iets dat Mij buitengewoon welgevallig is, en op die
manier zou hij het volk in het oude bijgeloof versterken en een nieuwe troon
maken voor de hoge heerschappij van de hoer van Babel, die nu haar volkomen
einde nadert. [9] Laat de geestelijkheid dus haar gang maar gaan met het uitbuiten
van het volk; laat het nog blinde volk maar op bedevaart gaan en dure missen
betalen; laat het biechten, naar de kerk gaan, overdreven dure rouwstoeten vormen;
laat zij op erfenissen jagen en dure ontheffingen en aflaten verkopen. Kortom, laat
60
die Babylonirs nog erger tekeer gaan, dan zal ook de meest blinde weldra tot
bezinning komen en zeggen: 'Nee, zo'n religie kan niet anders dan bedrog zijn,
omdat degenen die het meest overtuigd zijn van de zuivere waarheid van de leer
van Christus en ernaar zouden moeten handelen, door hun daden laten zien dat ze
zelf helemaal geen waarde aan die leer hechten, in geen enkele God geloven en
derhalve louter valse profeten zijn; ze zorgen voor niets anders dan hun buik,
maken de mensen door allerlei bedrog -en als dat niet meer voldoende is, door een
soort wettelijke dwang, die hun door de staat toegestaan is -dikwijls hun hele
hebben en houden afhandig en reiken geen enkele dorstige zielook maar een slok
water van alles wat ze gewoon geroofd hebben! Daarom weg met al die valse
profeten; weg met die verscheurende wolven in schaapskleren, en weg met alles
waarmee zij zolang het arme, blinde volk hebben gekweld, bedrogen en beroofd;
weg met de tempels, altaren, heiligenbeelden, relikwien, klokken en alle nutteloze
kerkelijke gebruiksvoorwerpen, die geen enkele geestelijke levenswaarde hebben!
Van nu af aan zullen wijzelf de hele leer van Christus onderzoeken, ons die door
een ware, door God verlichte leraren laten uitleggen en er dan naar leven en
handelen, en de echte leraar zal aan onze tafel niet omkomen van honger en dorst
en ook niet naakt en barrevoets rondlopen!'
Hoofdstuk 29: De toekomst van de staten van Europa en Amerika
[1] Kijk, zo gaat het nu in het tot voor kort nog duistere Itali! Zo is het al vele
jaren geleden in het Duitse rijk gegaan, evenals vroeger in Engeland en in Noord-
Amerika, dat zich in deze tijd door harde strijd nog meer reinigt van alle tendensen
die Mijn oerleer weerstreven. Daar zegt men herhaaldelijk: 'Maar Heer, hoe kunt U
de confederatieven, die slaven willen houden, belangrijke overwinningen laten
behalen op de zeer menselijk ingestelde unionisten *?!' (* Confederatieven: de
zuidelijke staten van Noord-Amerika, die zich in 1861 van de Amerikaanse Unie
afscheidden ('secessie') en tot een confederatie aaneensloten. De unionisten
vertegenwoordigden de Unie van de noordelijke Amerikaanse staten. Deze twee
partijen voerden van 1861 tot 1865 de zgn.'secessieoorlog', waarbij de afschaffing
van de slavernij slechts n van de motieven was)
[2] Maar Ik zeg: bij de confederatieven is niet alles zonde wat een zonde lijkt te
zijn, en bij de unionisten niet alles deugd; en zo trekken beide partijen nu elkaar de
splinters en balken uit de ogen, en de een veegt het straatje van de ander, wat
volgens Mijn leer niet zo moet zijn.
[3] Wanneer echter zowel de ene als de andere partij zijn eigen ogen eerst zelf
vrijmaakt van splinters en balken en het vuil voor zijn eigen deur wegveegt, zullen
de twee partijen elkaar weldra gemakkelijk begrijpen en het eens worden.
[4] Dergelijke grote en ook kleine twisten -zowel tussen volkeren alsook tussen
afzonderlijke mensen -komen altijd doordat men Mijn leer niet in acht neemt, die
inhoudt dat niemand tegen zijn buurman moet zeggen: 'Kom hier, dan zal ik de
splinter uitje oog halen!'. Dan zegt de buurman: 'Wat maak je je druk om de
splinter in mijn oog, terwijl ik in jouw oog een hele balk ontdek? Maak eerst je
61
eigen oog schoon, daarna kun je mij pas helpen met het schoonmaken van mijn
oog!'
[5] Zulke gevechten zijn er al heel veel geweest en er zullen er nog verschillende
zijn, als de mensen zich niet metterdaad volledig aan Mijn leer zullen houden.
[6] Maar in Amerika zal die geschiedenis niet al te lang meer duren. In Zuid
Amerika, waar het Babylon nog veel erger vertegenwoordigd is dan waar ook nu
op aarde, zal weldra een groot strafgericht losgelaten worden; want het Babylon
moet overal in een nieuw J eruzalem omgevormd worden, en de zwijnen van de
heidense Gadarenen moeten in het graf van hun nacht ten onder gaan.
[7] Ik denk dat Ik je als een merkteken voor deze tijd nu meer dan genoeg heb
gezegd, en iedereen die ook maar enigszins kan tellen, zal gemakkelijk inzien hoe
de zaken er voor staan en waarom ze er zo voor staan en binnenkort hun beslag
moeten krijgen. [8] Naar het jaar, de dag en het uur moetje Mij dus niet vragen,
omdat al die dingen al voor ieder zichtbaar zijn en iedereen het zeer nabije einde
van de nacht toch vast en zeker moet zien aankomen, als hij aan de horizon de
helder door de zon verlichte wolkjes ziet.
[9] Laat de mensen die op een of andere wijze macht bezitten maar eens proberen
om in het voorjaar het gras en alle kruiden, struiken en bomen te verbieden om
opnieuw uit te groeien, nieuwe scheuten te maken, groen te worden en te bloeien
en dat allemaal proberen te verhinderen, de wind te bevelen en de vrije bliksem de
weg voor te schrijven, dan zullen ze er weldra van overtuigd raken hoe groot hun
machteloosheid als gevolg van hun onnozelheid is.
[10] Wat Ik eenmaal zeg en wil gebeurt even vast en zeker als de zon iedere
ochtend moet opgaan en 's avonds moet ondergaan. Meer hoef Ik je eigenlijk niet
te zeggen, hoewel Ik nog een vraag met betrekking tot Frankrijk in je gemoed zie,
die erover gaat hoe dit rijk, dat nu in aards opzicht zeer machtig is, zich zal
gedragen in relatie tot de huidige, algemene stroming van licht. Ik zeg je: tegen
Mijn wil zal het moeilijk en onmogelijk in kunnen gaan!
Hoofdstuk 30: De orde der ontwikkeling De Heer in de omgeving van
Caesarea Philippi (vervolg)
[1] Dat het (Frankrijk) zich nu voor de vorm als beschermer van Babylon opstelt,
maar er in feite een vijand van is, is heel juist; want daardoor houdt het andere nog
zeer Babylonisch ingestelde staten en hun gebieders ervan af om met hun vereende
macht de oude nacht weer op haar hoge troon te helpen en hun volkeren dan nog
meer dan ooit tevoren te knechten. Want van een vrije, goede wil ten opzichte van
hun volkeren is bij de oude machthebbers nog maar bitter weinig aanwezig. Wat ze
nu ten gunste van het volk doen, wordt afgedwongen door de omstandigheden. Als
ze die door een voor hen gunstig middel van zich af konden schudden, zouden ze
voor hun volkeren onmiddellijk een ander, en wel zeer treurig lied beginnen te
zingen en zouden de mensen opnieuw naar de pijpen van de oude Spaanse
inquisitie moeten gaan dansen, wat vast niemand meer zal wensen.
[2] Alle huidige omstandigheden, die nog tussen goed en slecht in zweven, in n
klap te vernietigen, zou het verwoesten van landen en volkeren betekenen. Daarom
62
moet alles op deze wereld een bepaalde tijd hebben en doorlopen. Zolang de
nieuwe mostwijn niet goed is uitgegist en zo door zijn eigen activiteit niet al het
onzuivere uit zichzelf heeft verwijderd, wordt hij geen zuivere en geestelijke wijn.
[3] Wie een nieuwe, goede woning wil bouwen, mag de oude pas volkomen
vernietigen als hij de nieuwe woning heeft gebouwd; want als hij de oude direct
vernietigt, waar zal hij dan wonen, en wie zal hem beschermen tegen allerlei
ongerief gedurende de tijd dat de nieuwe woning gebouwd wordt? Dan is het
verstandiger om een oude, nog zo afgedragen en gerepareerde jas zolang voor nood
te dragen tot er een nieuwe gereed is, dan naakt rond te lopen. En zo moet volgens
Mijn zeer goede orde het ene ding steeds uit het andere voortvloeien, als het
bestaansduur en bestendigheid zal hebben.
[4] In de tijd dat Ik op aarde Mijn leer aan de mensen gaf, was het heidendom in
alle richtingen in allerlei vormen wijd over de aarde verbreid, en Mijn leer was
slechts een heldere morgenster in de grote heidense nacht. De morgenster werd al
gauw gemakkelijk door de zeer dichte wolken van de heidenen zo totaal bedekt,
dat de mensen slechts hier en daar en met moeite zijn ware positie konden raden.
Sommigen zeiden: 'Kijk, hier!', en anderen: 'Kijk, daar!' En het gebeurde dat ze
andere sterren voor de morgenster aanzagen en hoog vereerden. En zo was het
voor het destijds zo oppermachtige heidendom heel gemakkelijk om de morgenster
met zichzelf te versmelten en te verenigen en op die manier zichzelf als de enige
echte, oude morgenster te presenteren aan het volk dat naar de morgenster vroeg,
waar het herhaaldelijk over had horen praten.
[5] De aldus door wolken bedekte en vervormde morgenster doet voor het blinde
volk ook wonderen, terwijl alleen maar de naam van Zeus in die van Mij veranderd
werd, en het volk was tevreden en het oude heidendom bleef, met zeer geringe
wijzigingen. Maar toch bleef Mijn leer ondanks alle vervol gingen bij enkelingen
ongeschonden en goed bewaard. Het edele zaad, dat in goede aarde viel, wortelde
goed en stevig, zette en droeg goede vruchten, alhoewel in het verborgene,
onopgemerkt door de blinde ogen van de hoer van Babel.
[6] De morgenster werd een zon, die nu helemaal opgaat, en de wolken van het
heidendom zullen nooit meer in staat zijn deze zon zodanig af te dekken dat zelfs
iemand met zwakke ogen de dag voor de nacht zou kunnen houden.
[7] Het licht van Mijn bliksem is machtig geworden en zal nooit meer door de
heidense nacht verdrongen worden. Hoe, dat heb Ik in dit 'nota bene' duidelijk
laten zien. [8] Ik wil dit geschrift* (* Bedoeld is geschrift nr. 297 van de originele
handschriften van J akob Lorber) ermee besluiten ieder van Mijn vrienden in al
Mijn liefde te vermanen dit niet alleen te lezen, maar het goed ter harte te nemen
en te geloven dat Ik het ben, die dit uit Mijn vrije genade aan Mijn vrienden heb
geopenbaard om hun hart te troosten en het verstand van hun ziel te verlichten, en
in ruil daarvoor niets anders verlang dan alleen jullie oprechte liefde en dus ook
een levend geloof.
[9] Wie daarvoor uit liefde voor Mij iets speciaals kan en wil doen voor Mijn
steeds arme en nu aloude knecht, die zal Ik het binnenkort veelvoudig vergelden,
amen! Dat zeg Ik, de Heer, het eeuwige Leven en de Waarheid. [10] En nu in het
63
volgende geschrift weer terug naar het evangelie! Een halve dag houden we ons
nog in Genezareth op, daarna zullen we kort door de tien steden reizen.
Hoofdstuk 31: De twijfels van de aanhangers Het gebed van de Heer
[1] Zoals in het voorgaande geschrift gezegd, bleef Ik nog een halve dag in
Genezareth, van de vroege ochtend tot meer dan een uur na de middag.
[2] In die tijd zegende Ik vooral Mijn vrienden die hier nog aanwezig waren, de
oude Marcus, Kisjonah, Philopold en ook Maria, die eerst met Kisjonah en
Philopold naar Kis ging, daar een poos bleef en zich ook weer naar Nazareth begaf;
daar vertelde ze Mijn broers alles wat ze over Mijn leer en werken zelf had
gehoord, gezien en meegemaakt, waar Mijn broers zich erg over verbaasden,
evenals nog andere oude bekenden en vrienden van J ozef, Maria en de drie broers,
die thuis timmerlieden waren en voor het levensonderhoud zorgden.
[3] Maar ondanks al hun geloof in Mij haalden verschillenden van hen toch de
schouders op en zeiden: 'Hij doet werkelijk grote dingen en Zijn leer is volkomen
waar, zuiver en goed; maar als Hij teveel tegen de tempeldienaren ingaat en tegen
hen getuigt en met al Zijn goddelijke macht en kracht tegen hen optreedt, gaat Hij
ten onder.Want hun gezindheid jegens Hem en Zijn stellig al wijd verbreide
aanhang is, zoals wij hebben gehoord, aan alle kanten van een onverzoenlijk
boosaardig karakter. [4] Onder de heidenen heeft Hij wel veel goede vrienden en
aanhangers, die helemaal in Hem geloven, maar onder de J oden nog heel weinig,
en zelfs die houden Hem meestal voor een grote profeet en willen niet veel horen
en weten van een Zoon van God, hoewel bij en met Hem alles nog in vervulling is
gegaan wat de profeten over Hem voorspeld hebben.
[5] Nu zou het nog wel eens zover met Hem kunnen komen, dat Hij het kwade lot
van J ohannes de Doper zal moeten delen, en dan zullen de weinige J oden die tot nu
toe in Hem geloven direct weer omkeren en zich uit grote vrees voor de tempel
weer tot de Farizeen wenden en hen helpen om degenen die tot nu toe Zijn
aanhangers waren, te vervolgen.
[6] Tot nu toe heeft Hij Zich overal nog wel gehandhaafd en heeft Hij allen die
Hem vervolgden op zeer krachtige wijze weten te weerstaan, en wij hopen en
geloven ook vast dat Hij door middel van Zijn goddelijke aard en Wezen en
overeenkomstig de macht van de goddelijke wijsheid, die Hem ver vult, het
begonnen werk heel goed en zonder verdere verstoring zal voltooien. Maar de
wereld is vals en slecht, en haar kinderen zijn duister en zeer boosaardig en hebben
tot nu toe nog altijd de kunst verstaan, en doen dat nog, om alles wat God door de
profeten ten behoeve van de mensen geopenbaard heeft, hoe waar, goed en wijs dat
ook was, te verdraaien en in hun eigen slechtheid te veranderen. En dat doen ze op
zo'n manier, dat zelfs de van nature betere en meer verlichte mensen in het vele
valse en slechte het aloude, zuiver goddelijke ware en goede niet meer hebben
kunnen ontdekken en dus in het valse en slechte van de wereld moesten blijven.
[7] Welnu, onze goddelijke broeder J ezus is reeds begonnen een krachtig licht te
laten schijnen door de vreselijke duisternis en boosaardigheid van de Farizeen en
hun trouwe aanhangers, op zo'n manier, dat ook de heidenen zich al met vele
64
honderden in Zijn licht koesteren en warmen; maar in deze wereld is nog altijd de
mogelijkheid denkbaar en aanwezig, die aan de gerechtvaardigde ijver van onze
Broeder een treurig einde kan maken.'
[8] Met deze woorden waren velen het eens -maar Maria en enkele van haar
vrienden en vriendinnen niet. [9] En een van hen zei: 'Luister, als Hijzelf dat wil
en toelaat, kan het wel gebeuren dat de slechten zich aan Zijn lichaam kunnen
vergrijpen, echter zeker niet tot hun vermeende voordeel, maar tot hun ondergang,
wat bij de oude en jongere profeten heel duidelijk over de Messias wordt
aangeduid! Laten we ons dus niet onnodig en tevergeefs zorgen om Hem maken;
want Hij weet het beste en duidelijkste wat Hem voor het ware heil van alle
mensen te doen staat.Wij willen en zullen altijd en onder alle omstandigheden in
Hem geloven en Hem als de Zoon van God ten volle vereren.'
[10] Daar was iedereen mee tevreden en ze spraken daarna nog veel over Mijn
lessn en daden, waardoor toen velen in Nazareth waarachtiger en vaster in Mij
begonnen te geloven dan tevoren het geval was. Want zelfs Mijn thuisgebleven
drie broers waardeerden Mij niet zoals ze hadden gekund, en vanwege dat ongeloof
bezocht Ik Nazareth niet zo vaak; en toen de inwoners van Nazareth vroegen waar
Ik, de hun welbekende zoon van de timmerman jozef, die wijsheid en macht
vandaan had, zei Ik tegen hen: een profeet wordt nergens minder gewaardeerd dan
in zijn vaderland! Daarna trok Ik met Mijn leerlingen verder en kwam persoonlijk
ook niet meer naar Nazareth terug.
[11] Maar na dat gesprek met Maria over Mij werd hun geloof in Mij steviger, en
velen begonnen Mij als de beloofde en in Mijn persoon ook in deze wereld
gekomen Messias en Zoon van David te loven en te prijzen.
Hoofdstuk 32: Het gebed van de Heer. De Heer in de bergstad Pella
[1] Zoals opgemerkt, bleef Ik niet langer meer in Genezareth toen Ik Mijn aan het
begin genoemde vrienden gezegend had en afscheid van hen had genomen, maar Ik
stond op met Mijn leerlingen en trok een eind verder over de heerweg, vergezeld
door Ebal, J arah en de drie bekende Romeinen, naar de tien of eigenlijk zestig
steden, die deels in het J ordaandal zelf en deels op de bergen en heuvels daar
vlakbij en verderop verspreid lagen.
[2] Toen Ik buiten Genezareth met allen die bij Mij waren een eerste, tamelijk
hoge en vrij liggende heuvel had bereikt, wendde Ik Mij tot degenen die Mij
begeleid hadden en zei: 'jullie hebben Mij uit grote liefde tot hiertoe vergezeld,
omdat jullie wel weten en geloven wie er in Mij bij jullie was en wie jullie
vergezeld hebben. Blijf voortaan zo in Mijn liefde, dan zal Ik in die liefde voortaan
ook in jullie, bij jullie en in jullie midden blijven, en wat jullie in deze wereld aan
de Vader in Mij zullen vragen, dat zal jullie ook gegeven worden. Maar vraag niet
om ijdele dingen van deze wereld, maar om de eeuwige schatten van het rijk Gods;
want al het andere dat jullie nodig hebben om in deze wereld te leven, zal jullie
toch wel gegeven worden!'
[3] Hierop zei de commandant: 'Heer en Meester, hoe moeten wij bidden om op
een U welgevallige manier en dus ook niet vergeefs te vragen om iets wat
65
gerechtvaardigd is ? Want een mens kan op deze wereld in zeer uiteenlopende
nood terechtkomen en zich dan met een echt verzoek om hulp alleen tot U wenden.
Maar hoe moet hij dan vragen en bidden?'
[4] Ik zei: 'Bid in iedere nood en tegenspoed met natuurlijke woorden in je hart tot
Mij, dan zullen jullie niet tevergeefs bidden!'
[5] Maar als jullie Mij iets vragen, gebruik dan niet veel woorden en absoluut geen
ceremonie, maar bid heel stil in het geheime liefdeskamertje van je hart:
[6] Onze lieve Vader, die in de hemel woont, Uw naam worde altijd en eeuwig
geheiligd! Uw rijk van het leven, het licht en de waarheid kome tot ons en blijve
bij ons! Uw wil die als enige heilig en rechtvaardig is, geschiede op deze aarde
onder ons mensen op dezelfde manier als in Uw hemelen onder Uw volmaakte
engelen! Geef ons op deze aarde ons dagelijks brood! Vergeef ons onze zonden en
zwakheden, evenals wij ze altijd diegenen zullen vergeven, die tegenover ons
hebben gezondigd! Laat geen verzoekingen over ons komen die wij niet kunnen
weerstaan, en bevrijd ons zo van alle kwaad, waarin een mens als gevolg van een
te sterke verleiding van deze wereld en haar slechte geest terecht kan komen; want
van U, o Vader in de hemel, is alle macht, alle kracht, alle sterkte en alle
heerlijkheid, die alle hemelen vervullen, van eeuwigheid tot eeuwigheid!
[7] Kijk, Mijn vriend, zo moet iedereen in zijn hart bidden, dan zal zijn bede
verhoord worden, als die in alle ernst is gemeend -maar niet enkel en alleen met de
mond, maar waarachtig en levend in zijn hart! Want God is in Zichzelf een
zuiverste geest en moet dan ook in de geest en de volle en ernstige waarheid
daarvan aanbeden worden. [8] Als je dat nu inziet en begrijpt, handel daar dan ook
naar, dan zul je leven, evenals iedereen die zo zal doen!'
[9] Na deze korte toespraak van Mij dankten allen Mij, Ik zegende hen nogmaals
en liet de nog altijd zichtbare Rafal gaan, die als een machtige bliksem
omhoogschoot, de eeuwige ruimte in; de Romeinen schrokken daarvan en keken
lange tijd naar boven, of ze zijn gestalte misschien in het oog konden krijgen, wat
nu echter niet meer mogelijk was. [10] Daarop nam Ik ook afscheid van degenen
die Mij tot aan deze heuvel vergezeld hadden en trok met Mijn leerlingen verder de
heuvel op, over de vruchtbare hoogvlakte die daar begon. Wij bereikten binnen
enkele uren een kleine, oude stad, waarvan de inwoners voor het merendeel
Grieken en Romeinen waren; er leefden daar onder de heidenen ook enkele geheel
aan lager wal geraakte en verkommerde J oden, die voor zichzelf een kleine herberg
hadden, die hun voor nood tevens als synagoge diende.
Hoofdstuk 33: De Heer bij de waard in Pella
[1] Bij deze herberg hielden wij stil, en de waard kwam ons tegemoet en
verontschuldigde zich dat hij ons niet kon opnemen; want ten eerste was zijn
herberg veel te klein om ons plaats te kunnen bieden, en ten tweede had hij zo
weinig mondvoorraad dat het voor ons niet voldoende zou zijn. Maar midden in de
stad bevond zich een Griekse herberg, die van alles voorzien was, en daar zouden
wij goed onderdak kunnen vinden.
66
[2] Ik zei: 'Dat wist Ik allang voordat jij geboren was; maar Ik ben nu niet ter wille
van de heidenen, maar alleen ter wille van de J oden hierheen gekomen, en als die
Mij absoluut niet willen opnemen, zal Ik wel weten wat Mij nog te doen staat. Laat
ons dus de ruimte van je herberg en je synagoge zien!'
[3] Daarop keek de waard Mij verbaasd aan en zei: 'Vriend, wie ben jij eigenlijk,
dat je ronduit gebiedend tegen mij spreekt?'
[4] Ik zei:' Als je zou weten wie Ik ben, zou je tegen Mij zeggen: 'Heer, ik heb een
zoon die aan jicht lijdt, waar al vele artsen hun kunsten op hebben beproefd;
daardoor ben ik arm geworden, en mijn zoon lijdt elke dag ergere pijn! Help mijn
zoon, want U kunt alles!' Maar jij weet het niet, daarom heb Ik het je nu gezegd.'
[5] Toen de waard dat uit Mijn mond had gehoord, dacht hij bij zichzelf: 'Hoe
weet deze vreemdeling, die onze bergstad Pella nog nooit heeft gezien, dat mijn
zoon aan jicht lijdt en dat zijn lijden van dag tot dag erger wordt?'
[6] Daarop wendde hij zich pas tot Mij en zei (de waard): 'Heer, dat u geen
gewoon mens bent, heb ik nu wel duidelijk gemerkt; en als u mijn zoon kunt
genezen, zal ook ik ondanks mijn armoede alles geven om mij tegenover u en uw
metgezellen dankbaar te betonen!'
[7] Ik zei: 'Breng Mij dan naar je zoon, dan zal het beter met hem gaan!'
[8] Toen bracht de waard Mij naar het vertrek van zijn zieke zoon, waar rond de
jammerende en klagende zieke zijn moeder en zijn zusters zaten te treuren en God
baden of Hij de zieke toch eindelijk eens van zijn lijden wilde bevrijden.
[9] Toen zei de waard tegen de zijnen: 'Houd op met klagen, want kijk, hier is een
vreemde arts die mijn zoon kan en zal helpen, en ik geloof stellig dat alleen Hij dat
kan doen!' [10] De treurenden zeiden: ' Als deze arts dat kan, heeft God de Heer
onze gebeden verhoord!'
[11] Ik zei: 'J a, ja, Hij heeft ze verhoord, en nu zeg Ik vanuit Mijn eigen macht, die
in Mij is:jij,jichtlijder, Ik wil datje gezond wordt, en zondig in het vervolg niet
meer; want door jouw geheime zonden ben je zo komen te lijden!'
[12] Op deze woorden van Mij werd de zoon ogenblikkelijk volkomen gezond, en
Ik zei dat hij zijn bed moest verlaten en dat zijn moeder voor hem iets te eten klaar
moest maken, maar vers en zuiver. Dat gebeurde ook direct, en de waard en zijn
genezen zoon wisten niet hoe ze Mij op passende wijze zouden bedanken of zelfs
aanbidden. [13] Maar Ik zei: 'Breek jullie hoofd en hart niet over de manier
waarop jullie je dankbaarheid tegenover Mij moeten betonen; want Ik kijk alleen
naar het hart en weet nu wat daarin omgaat! Maar laat Mij nu je herberg en de
kleine synagoge zien!' [14] Nu stribbelde de waard niet meer tegen om aan Mijn
wens te voldoen en bracht Mij naar de vertrekken van de herberg, die uiteindelijk
toch genoeg ruimte voor ons boden.
Hoofdstuk 34: De Heer in de school in Pella
[1] Daarna bracht hij ons naar de synagoge, waar enkele J oodse kinderen van een
oude rabbi wat saai onderwijs in de Schrift kregen.
[2] Ik zei tegen de rabbi: 'Vriend, op deze manier zul je van deze kinderen eerder
heidenen dan J oden maken! Als je zelf zo slecht thuis bent in de Schrift, wat
67
moeten die kinderen dan van jou leren? Laat het lesgeven voor wat het is en doe
iets anders, en laat een betere leraar jouw plaats innemen en bekleden!'
[3] Gergerd zei de rabbi: 'Vriend, ik ben hier door de gemeente tot rabbi
gekozen! Die is tevreden over mij, en jij als vreemdeling hebt er niets mee te
maken hoe ik de kinderen onderwijs geef. Wij leven hier onder heidenen, en
daarom moet ik mijn leerlingen behalve onze Schrift ook de zeden en gebruiken
van de Romeinen en Grieken bijbrengen en het goede daarin ook levend erkennen,
opdat ze mij niet ter verantwoording kunnen roepen. Wij zijn nu eenmaal in deze
wereld geplaatst en moeten naast God, die voor ons geen manna uit de hemelen
meer laat regenen, ook de wereld dienen, als we van haar willen leven.'
[4] Ik zei: 'Omdat de J oden net als jij God steeds meer zijn gaan vergeten en de
wereld al zijn gaan dienen toen Hij nog het manna uit de hemelen liet regenen, liet
God hen ook in de harde slavernij van de wereld terechtkomen en in het zweet
huns aanschijns hun schamel brood verdienen. En omdat de J oden God nu minder
trouw zijn geworden dan de heidenen, zal hen ook het weinige licht dat ze nog
hebben, afgenomen en aan de heidenen gegeven worden.
[5] Hoe kun jij een God welgevallige rabbi zijn, als je vandaag voor de J oodse
kinderen J oods en morgen in deze zelfde synagoge voor de heidense kinderen
heidens onderwijs geeft en je daarvoor laat betalen?'
[6] De rabbi begon Mij voor een kleine profeet te houden, omdat Ik hem dingen
voorhield die Ik naar zijn mening als gewoon mens en vreemdeling anders toch
niet zou kunnen weten, en hij zei: 'God geve dat ik kan leven, zonder dat ik hier
ook de heidenen om brood hoef te vragen, dan zal ik mijn dienst aan de heidenen
onmiddellijk laten varen!'
[7] Ik zei: 'Vriend, tien jaar geleden was jij als J ood in Efram nog een zeer
welgesteld man, en je had eten en drinken in overvloed.Waarom heb je dan destijds
al meer voor de heidenen dan voor de J oden gekozen? [8] Kijk, omdat je dat hebt
gedaan zonder dat het nodig was, heeft God jou laten zakken en als rabbi voor de
heidenen in deze heidense stad laten komen! Dat je daarnaast nu sinds een paar
jaar ook een rabbi van de J oden bent geworden, dat hebben de heidenen die jou
vriendelijk gezind zijn, en niet de arme J oden van hier bewerkstelligd, en die
hebben ook de vroegere zuiver J oodse rabbi uit deze stad weggewerkt.
[9] Maar Ik zeg je dat het in de toekomst niet meer zo kan gaan! J ij moet geheel en
al J ood worden, zoals je vroeger was, anders zul jij over enkele dagen uit deze stad
verwijderd worden en zal een waardiger persoon jouw plaats innemen; want Ik ben
gekomen om deze stad schoon te vegen, opdat die, wanneer wellicht reeds binnen
vijftig jaar het duistere J eruzalem door de Romeinen tot de laatste steen verwoest
zal worden, een veilig toevluchtsoord zal worden voor allen die Ik de Mijnen zal
noemen! Denk goed na over wat Ik je nu heb gezegd; want Ik heb er de macht van
boven voor om je dit te zeggen!'
[10] Hierop wilde de rabbi nog iets antwoorden; maar de waard nam hem terzijde
en vertelde hem wat Ik bij zijn zoon had gedaan. Toen zei de rabbi geen woord
meer, liet de leerlingen van de synagoge naar huis gaan en verliet de synagoge;
onmiddellijk bezocht hij de volkomen genezen zoon van de waard, waarover hij
zich uitermate verbaasde, en ging toen meteen naar alle hem bekende J oodse en
68
heidense huizen om te vertellen wat er in de J oodse herberg was gebeurd, waarop
er weldra velen naar de herberg kwamen om daar zichzelf van te overtuigen.
Hoofdstuk 35: Het avondmaal in de herberg
[1] Toen velen nu de hun welbekende zoon van de waard zagen, die tevoren zo
ziek en nu volkomen genezen was, werden zelfs de heidenen door zo'n vrees voor
Mij aangegrepen, dat ze niet naar Mij durfden te vragen.
[2] En zelfs een Romeinse commandant zei: 'Achter deze arts en zijn metgezellen
moeten hogere wezens schuilgaan; want zoiets hebben wij mensen nog nooit
zonder enig geneesmiddel kunnen bewerkstelligen!'
[3] Ik bevond Mij met Mijn leerlingen reeds in de herberg, en niemand van de
velen, die naar de herberg waren gekomen, heeft Mij deze dag te zien gekregen,
temeer daar het toch al bijna avond begon te worden.
[4] Toen de mensen weer vol verbazing en voor een deel ook vol vrees voor Mij
naar hun huizen waren gegaan, kwam de waard naar ons toe en zei: 'O grote Heer
en Meester, alles zou nu prachtig, goed en in orde zijn, als ik voor jullie allemaal
maar genoeg mondvoorraad bezat! Wijn heb ik helemaal niet, maar ik zal in de
Griekse herberg wat laten halen! Ik heb wel wat tarwe en gerstebrood, en eveneens
wat gerookt schapenvlees; als jullie daar voor vandaag tevreden mee willen zijn,
zal ik daar heel blij om zijn. Morgen zal er naar mijn beste vermogen beter voor
alles gezorgd worden.'
[5] Ik zei: 'Vriend, wij zijn niet hierheen gekomen om te eten en te drinken; maar
met watje hebt zullen we ons ook tevreden stellen. Maak je wat de wijn betreft
geen zorgen en doe geen onnodige uitgaven, maar ga naar je kelder, dan zul je daar
je lege wijnzakken gevuld met wijn aantreffen. Want Degene die jouw zoon heeft
kunnen genezen, is ook in staat je lege wijnzakken met wijn te vullen. Ga nu dus
met je kinderen naar de kelder, en breng ons een paar karaffen vol wijn!'
[6] Vol gelovige verbazing pakte de waard direct een paar karaffen, maakte ze
schoon, riep toen al zijn kinderen alsook zijn vrouwen vertelde hun wat Ik tegen
hem had gezegd. Toen liepen ze ijlings naar de kelder, en wat stonden ze allemaal
verbaasd, toen ze de voorheen lege zakken vol uitstekende wijn aantroffen.
[7] De karaffen werden dan ook onmiddellijk gevuld en naar ons toe gebracht, en
opnieuw wisten de waard, zijn vrouwen zijn kinderen niet hoe ze Mij daar
voldoende voor konden bedanken. Daarbij ging het hun nu minder om het wonder
dan om Mijn wil, dat Ik hen zo gelukkig wilde maken; want na de genezing van
hun zoon twijfelden ze er niet in het minst aan dat voor Mij alles mogelijk was wat
Ik maar wilde. [8] Maar Ik zei tegen hen wat Ik hun na de genezing van hun zoon
ook al had gezegd, namelijk dat Ik alleen op het hart let; en toen gingen ze vol
vreugde de kamer uit.
[9] De vrouw zei tegen haar man:'Zeg, dat moet een grote profeet zijn! Zou het
misschien de profeet Elia zijn, die ooit zal wederkomen? Daarom moeten we hem
met de hoogste achting en eerbied bedienen!
69
[10] De waard zei: 'Zorg nu voor de tafel! Of hij nu Elia of zelfs nog iets hogers is
-of uiteindelijk de beloofde Messias Zelf, dat is nu voorlopig onbelangrijk; nu is
het zaak om deze wonderbaarlijke gasten tevreden stellen!'
[11] Toen ging iedereen aan het werk om de spijzen klaar te maken, en de waard
bracht ons brood en vroeg ons dat te willen eten, wat wij dan ook deden. Al gauw
daarna werden de heel goed klaargemaakte spijzen op tafel gezet, evenals
verscheidene lampen, waardoor de eetkamer heel goed verlicht werd.
[12] Wij namen de spijzen tot ons, en de leerlingen spraken met elkaar over de
geschiedenis van de Isralieten, in de eerste tijd dat ze vanuit de woestijn deze
landstreek binnentrokken, en over de oorlogen die zij met de Moabieten en later
met de Filistijnen moesten voeren; de waard vertelde het een en ander van wat hij
wist over het ontstaan van de oude stad Pella en over de lotgevallen die de stad al
overkomen waren. Ik rustte echter en sprak weinig. [13] Zo verliepen er een paar
uur, en toen zei Ik tegen de waard, die Mij een goed rustbed kwam brengen: 'Laat
maar -wij blijven hier aan tafel en zullen hier onze nachtrust nemen!'
[14] Dat was de waard niet onaangenaam, omdat hij maar heel matig voorzien was
van rustbedden. Hijzelf wilde ons echter niet verlaten en bleef de hele nacht bij ons
aan tafel. De nacht ging heel kalm voorbij, en niemand werd in zijn rust gestoord.
Hoofdstuk 36: De Heer en de Romeinse commandant
[1] 's Morgens vroeg was de waard het eerste op de been en regelde alles voor de
bereiding van een goed ochtendmaal, waarna zijn vrouw, zijn kinderen en zijn
knechten en dienstmaagden volop aan het werk werden gezet. Direct daarop
stonden wij ook op van onze ruststoelen en banken aan de tafel en gingen een
stukje naar buiten; want vanuit deze stad had men werkelijk een prachtig uitzicht
over een groot deel van het mooie J ordaandal en over de wijde, brede en nog zeer
vruchtbare hoogvlakte. [2] Deze ochtend verliep echter niet zo rustig als de nacht;
want toen wij weer naar het huis terugkeerden voor het ochtendmaal, troffen we
voor het huis al veel volk aan, dat voor het merendeel uit heidenen bestond. De
reeds genoemde commandant met nog enkelen van zijn ondergeschikten ontbrak
niet en evenmin de oude rabbi.
[3] Allen informeerden naarstig naar de wonderbaarlijke genezing van de Zoon
die aan jicht leed; ze vertelden het hun zoals het was gebeurd, waarover allen zich
buitengewoon verbaasden. [4] Daarop zei de commandant met een ernstig gezicht:
'Zal ik jullie eens Wat zeggen?! Iemand die in staat is zulke dingen te doen zonder
enige hulp van uiterlijke middelen, is een God en geen mens meer! Ik heb al
verschillende keren door bepaalde tovenaars wonderen zien doen -maar ik kwam er
al gauw achter hoe ze zulke wonderen deden; maar wie kan hier achterhalen hoe
deze man de zieke heeft genezen?'
[5] Sommigen vonden wel dat Ik met andere magirs gemeen had dat ook Ik door
een groot gezelschap begeleid werd, en dat men tenslotte niet kon weten waarom
dat precies was. [6] Maar de commandant bleef bij zijn bewering, liet zich niet van
de wijs brengen en zei: 'Zijn begeleiders zullen nooit in staat zijn Zijn woord en
Zijn wil te versterken; want als men zo'n zieke geneest als de zoon van de J oodse
70
waard, kan er nooit iets bereikt worden door een bepaalde afspraak of door een
geheime samenwerking. Wij zouden hier allemaal samen kunnen afspreken om
onze wil er vast op te richten dat mijn oudste dochter, die al drie jaar te bed ligt
met een ongeneeslijke ziekte, gezond wordt, dan zullen wij daar niets mee
bewerkstelligen; maar als die man dat helemaal alleen zou willen, zal mijn dochter
zeker heel gauw even gezond worden als de zoon van deze waard!'
[7] Zo spraken de mensen voor het huis van de waard over Mij, terwijl Ik met de
leerlingen reeds aan het ochtendmaal zat; want wij waren onopgemerkt door het
volk aan de achterkant weer het huis binnengegaan, en het personeel en de
kinderen van de waard hadden van hem de opdracht gekregen om Mijn
aanwezigheid niet te verraden, behalve wanneer iemand daar van Mijzelf opdracht
voor kreeg. Evenmin mochten ze tegen het volk iets zeggen over het
wonderbaarlijke ontstaan van de wijn.
[8] Toen wij klaar waren met het ochtendmaal, zei Ik tegen de waard: 'Laat nu de
commandant met zijn ondergeschikten, de oude rabbi en de waard van de Griekse
herberg binnenkomen, dan zal Ik met hen spreken!' [9] Daarop ging de waard
onmiddellijk naar buiten om de boodschap aan de genoemden over te brengen.
[10] Ze gaven direct gehoor aan de oproep, en toen ze bij ons in de kamer waren,
vroeg de commandant bij de waard direct naar Mij.
[11] De waard bracht hem naar Mij toe en zei: 'Voor Degene die op deze stoel zit,
zal ik altijd mijn knien buigen!'
[12] Daarop zei de commandant: 'Ook ik, mijn vriend!' [13] Hierop maakte de
commandant een diepe buiging voor Mij en zei toen: 'Grote Meester, een
ongehoord wonder hebt U alleen in dit huis verricht, en mij daarmee een getuigenis
gegeven dat U geen mens bent zoals wij, maar naar volle waarheid een God moet
zijn! Als U dat echter onmiskenbaar bent, bewijs ons dan de grote genade en zeg
ons wat wij eigenlijk van onze verschillende geloofszaken moeten denken!
[14] Ik heb alles onderzocht: onze leer van de veelgoderij, de opvattingen van de
oude Egyptische, Griekse en onze Romeinse filosofen. Verder heb ik ook de
J oodse leer van de ene God, al hun profeten en wijzen nauwkeurig bestudeerd; die
laatste zijn echter moeilijk en voor het grootste deel zelfs helemaal niet te
begrijpen, omdat ze een al te fantastische, dikwijls onsamenhangende taal
gebruiken en beelden gebruiken die zijzelf wel, maar behalve zij zeer weinigen
hebben begrepen. Ik heb ook gesproken met velen uit de ver gelegen
morgenlanden over bovennatuurlijke dingen, over hun godsbegrippen en over de
wijze waarop de menselijke ziel na de dood voortleeft en dat heb ik ook gedaan
met de mensen in het zuidwesten en noorden van Europa.
[15] Maar wat heb ik daar gevonden? Ik zeg het eerlijk: alles -behalve datgene wat
ik zocht, namelijk een waarheid die mij overtuigt en die ik kan begrijpen.
[16] Het geloof in n of ook verscheidene onzichtbare goddelijke wezens is
overal wel aanwezig -maar hoe verschillend! Het is niet nodig hier de vrijwel
eindeloze wirwar weer te geven van al die bovennatuurlijke fantasien van de
mensen met betrekking tot hun godsbegrip en het voortleven van de ziel na de
dood van het lichaam, maar het gaat hier alleen om de echte levensvraag: welke
71
leer bevat de waarheid? Hebben al die mensen die op verschillende manieren in
vele goden geloven gelijk, of degenen die in n God geloven?
[17] Als we naar de wetten van ons Romeinse recht kijken, die alleszins goed zijn,
en derhalve het meest dienstig voor het voortbestaan van de gemeenschappen van
mensen en zelfs volkeren, dan lijkt ook onze veelgodenleer, die natuurlijk erg
vervormd is maar uiteindelijk toch de grondslag gevormd heeft voor onze wijze en
zo rechtvaardig mogelijke staatswetten, nog altijd de leer te zijn die het meest
gelding heeft. Maar de J oodse leer van n God, die veel overeenkomst vertoont
met de oer-Egyptische leer, lijkt toch veel dichter bij de grote levenswaarheid te
staan, hoewel ze nu onder de J oden veel sterker vervormd is dan die van ons; want
men hoeft maar met een enigszins scherpe blik naar het uiterst goddeloze en
gewetenloze doen en laten van de J oodse priesters in J eruzalem te kijken, om te
zien en te erkennen dat het veel dommer en slechter is dan dat van onze
veelsoortige en verschillende priesters. [18] U, goddelijke wonderdoener, zult mij
zeker in een paar woorden het juiste licht der waarheid kunnen geven!'
[19] Ik zei: 'Mijn vriend Pellagius, commandant over deze stad en drie andere
steden, Abila, Golan en Afek! Ik ben hoofdzakelijk ter wille van jou hierheen
gekomen, omdat Ik wel wist dat jij al sinds bijna dertig jaar ijverig de waarheid
hebt gezocht, maar toch niet in staat was die te vinden.
[20] Maar omdat je de waarheid gezocht hebt zoals maar weinigen van jouw volk
en rang, ben Ik, de eeuwige Oerwaarheid Zelf, naar je toegekomen; in Mij heb je
dan ook al de volle, heldere en zuivere waarheid gevonden
[21] Maar jouw oudste dochter Veronica is ziek, en geen arts kan haar helpen; als
jij het gelooft en wenst, zal het beter met haar gaan!'
[22] Helemaal overweldigd van blijdschap zei de commandant: 'J a, Heer en
Meester vol goddelijke kracht, ik geloof dat, zoals misschien maar weinigen in het
hele J oodse rijk, en wens ook als haar vader de genezing van mijn dochter uit alle
kracht; maar ik ben niet waardig dat U, Heilige, onder mijn heidense dak komt om
daar mijn dochter, die al dicht bij de dood staat, te genezen.
[23] En dat ik het volste geloof schenk aan Uw woorden, bewijst reeds het feit dat
ik mij niet verwonderd heb toen U, die een vreemdeling bent en deze streek nog
nooit hebt bezocht, mijn naam kende, die ik als bewijs van eer van deze stad heb
gekregen en wist van mijn gezag over de drie steden die U ook nog noemde en nu
ook de naam van mijn zieke dochter; want mijn gemoed zei mij immers dat U een
God bent en dat voor U alles mogelijk is. Ik geloof dan ook dat mijn dochter vast
en zeker gezond wordt, als U ook maar n woord over haar uitspreekt!'
[24] Ik zei: 'Waarlijk, zo'n geloof heb Ik in het volk Isral niet aangetroffen! J ou
geschiede dan ook naar je geloof! Stuur nu iemand naar je huis en laatje dochter,
die nu reeds gezond is, hierheen brengen, opdat ze zich versterkt met deze wijn en
dit brood!'
Hoofdstuk 37: De genezen Veronica bedankt de Heer
[1] Toen de commandant dat uit Mijn mond had gehoord, werd hij buitengewoon
opgewekt en blij en stuurde onmiddellijk n van zijn ondergeschikten naar zijn
72
huis. Die trof de dochter weliswaar nog in haar ziekbed aan, maar zo volkomen
gezond, dat ze er heel fris, monter en kerngezond uitzag en, omdat ze dat ook was,
haar bed wilde verlaten; alleen hield haar moeder haar daarvan af, omdat ze van
mening was dat deze plotselinge beterschap een laatste oplaaien van de
levenskrachten was, waarna een even plotselinge uitputting van alle levenskrachten
zou volgen en daarmee ook een zekere dood.
[2] De ondergeschikte vertelde de moeder nu over de even plotselinge genezing
van de zoon van de waard die nu helemaal sterk en gezond was. Slechts enkele
ogenblikken geleden had dezelfde wonderbaarlijk machtige arts op het gelovige
verzoek van de commandant ook haar dochter zonder enig geneesmiddel en alleen
door zijn onbegrijpelijk almachtige woord van al haar lijden genezen.
[3] Hij zei dat de moeder dat moest geloven en haar volkomen gezonde dochter uit
haar bed moest laten gaan en haar onmiddellijk naar de J oodse waard moest
brengen, waar de wonderbaarlijke arts verbleef met enkele van zijn metgezellen en
ook de commandant. Verder zei hij dat de dochter daar wat wijn en ook voedsel tot
zich moest nemen, om zich nog meer te versterken.
[4] Na die woorden liet de moeder Veronica haar bed verlaten.
[5] Die deed dat pijlsnel en kleedde zich zo mooi mogelijk; want ze wilde even
zuiver en mooi voor Mij verschijnen als wanneer ze bij een koning moest komen.
[6] Toen ze nu helemaal gekleed en getooid was, nam ze ook een mooie gouden
beker met zich mee om Mij daarmee te eren. [7] Zo kwam ze dan ook naar ons
toe, begeleid door haar moeder en de ondergeschikte, en haar eerste vraag was
(Veronica) : 'Waar is mijn Heiland, mijn God en mijn Heer?'
[8] Ik zei: 'Ik ben het! Kom hier en versterk je hart met de wijn en het brood, dat
Ik uit de hemelen op deze tafel heb gezet!'
[9] Toen Veronica dat van Mij had gehoord, viel ze voor Mij op haar knien en
zei: 'O mijn goede, lieve en goddelijke Heiland, hoe kan ik, een arme, zondige
heidin, U danken voor de meer dan grote en eeuwig onverdiende genade die U mij
bewezen hebt, zodanig dat mijn dank Uw goddelijke hart welgevallig kan zijn?'
[10] Ik zei: 'Sta maar op en kom naast Mij zitten, en drink en eet -want daardoor
worden je hart en ziel nog sterker; daarna zullen wij in alle liefde en tederheid van
de hemelen spreken over de enige dank die Mij welgevallig is.'
[11] Hierop stond de nu buitengewoon mooie Veronica op, zette de gouden beker
voor Mij neer en zei volontroering, maar tevens met Romeinse waarachtige ernst:
'O Heerlijkste van alle heerlijken, Heer van alle heren, Koning van alle koningen,
God van alle goden, versmaad dit kleinood van mij niet! Ik weet en voel in mijn
ziel dat het U te onwaardig is; maar bedenk dat het een hart is dat U liefheeft en
alleen door U genezen is, dat het U aanbiedt, en versmaad het daarom niet!'
[12] Ik zei: 'J a, wat Mij door zo'n hart wordt aangeboden wordt door Mij ook
aangenomen, en Ik zal nu uit deze beker de wijn drinken; en hier heb jij Mijn
beker, waar Ik uit gedronken heb; drink jij daar de wijn uit!'
[13] Toen nam Veronica Mijn beker die slechts van aardewerk was, dronk eruit en
zei toen: 'O, hoeveel koninkrijken is deze beker meer waard dan die ik gewaagd
heb aan U op te dragen; want nu ik uit deze beker heb gedronken, voel ik dat ik
73
niet alleen de meest versterkende wijn voor mijn lichaam, maar ook de kracht van
het eeuwige leven van mijn ziel heb gedronken!
[14] O, drink toch allemaal met mij uit deze beker, als jullie nog twijfelen aan het
eeuwige leven van jullie ziel, dan zullen jullie gesterkt worden tot het eeuwige
leven!' [15] Nu schonk ze de beker vol en reikte hem aan haar vader, die tot nu toe
nog niets van onze wijn geproefd had; hij dronk hem helemaal leeg, kuste toen de
beker en zette hem, terwijl hij Mij bedankte, weer voor zijn dochter neer.
[16] De commandant verbaasde zich over de buitengewone kwaliteit van de wijn
en zei ook, dat hij nu gewaar begon te worden dat hij een ziel had, die een eeuwig
voortduren van het leven in zich voelde, en dat hij daar buitengewoon blij om was.
Daarna dronken ook zijn vrouw, zijn ondergeschikten en tenslotte de Griekse
heidense waard. [17] Toen deze de wijn had geproefd, vroeg hij direct aan de
J oodse waard (de Griekse waard): 'Waar heb je deze wijn gekocht? Want zolang ik
leef en zelf Waard ben heb ik nooit zo'n wijn geproefd! Voor bijzondere gasten heb
ik, als Ze dat wensen, toch ook heel goede wijn in mijn kelder en heb je daar al
herhaalde malen mee geholpen, en jij kunt zeggen dat ik je nooit iets slechts heb
aangeboden. Maar zo'n wijn heb ik nog nooit gehad. Waar heb je die vandaan? Zeg
het mij, opdat ik die ook aanschaf!'
[18] De J oodse waard zei: 'Vriend, dat zul je waarschijnlijk niet kunnen; want
dergelijke wijn groeit er op de hele aarde niet! Heb je dan niet gehoord dat de grote
wonderheiland tegen de dochter van onze rechtvaardige commandant heeft gezegd
waar deze wijn vandaan is gekomen? Kijk, uit de hemelen Gods, echter niet die
van jullie fantasiegod Bacchus, maar uit de hemelen van onze ene en enig ware
God, wiens afgezant zeer zeker deze verheven wonderheiland is! Zo is het en niet
anders, en het zal je moeilijk vallen om voorjouw geld in deze omgeving een
dergelijke wijn te kopen!'
[19] De Griekse waard zei: 'Hoe ben jij er dan aangekomen?'
[20] De J oodse waard zei: 'Dat moet je niet aan mij, maar aan de grote Meester
vragen, voor wie alle dingen mogelijk lijken te zijn, en van wie ik nu ook geloof
wat de commandant en zijn dochter onder woorden hebben gebracht. Spreek dus
met de Meester; want ik als zwak mens, die nog vol geestelijke blindheid en
dwaasheid zit, weet niets en begrijp niets!' [21] Daarop zweeg de Griekse waard.
Hoofdstuk 38: De Heer waarschuwt de rabbi
[1] Maar de oude rabbi, die het tot nu toe nog niet gewaagd had iets van de wijn te
proeven, kwam naar Mij toe en vroeg Mij toestemming om ook iets van de
wonderwijn te mogen proeven. [2] Ik zei: 'J e bent weliswaar heidenser dan alle
andere heidenen, zonder er aan te denken dat niemand twee heren kan dienen die
elkaars vijanden zijn, omdat hij in het verborgene of de n of de ander vijandig
gezind moet zijn en daarbij toch voor ieder moet doen wat er van hem verlangd
wordt. Of kan iemand God en de mammon van de wereld tegelijk dienen? En toch
heb je dat al lange tijd gedaan! Verander dus je hart en drink van de wijn der
waarheid, opdat het licht wordt in je ziel!'
74
[3] Hierop nam de rabbi ook een beker vol wijn en dronk hem tot op de bodem
leeg. [4] Toen hij de wijn gedronken had, barstte ook hij uit in een grote
lofprijzing op de wijn en Mijn macht, en tot slot van zijn lofprijzing, de opnieuw
gevulde beker hoog opheffend, zei hij (de rabbi): 'J a, U bent inderdaad Degene op
wie alle J oden en ook de heidenen zolang hebben gewacht. Daarom heil U, Zoon
van David, en heilook alle mensen op aarde door U! Eer zij God in den hoge en eer
aan U, Zijn Zoon!' [5] Ik zei: 'Nu waren je woorden goed; maar als je nog eens
'Heil de hoge goden van Rome!' zult roepen, zal de dood niet ver van je zijn! Voor
alle mensen, of ze nu J oden zijn of heidenen, naar waarheid een vriend te zijn is
goed en juist, en is ook Mijn wil - want ook Ik laat Mijn zon in gelijke mate over
joden en heidenen schijnen en stralen. Maar mensen die in hun oude blindheid naar
licht smachten, nog in hun dwaling te versterken in plaats van hen uit ware, zuivere
en belangeloze naastenliefde naar de weg van het oerlicht te leiden, is slechter dan
een dief en een straatrover te zijn. Onthoud dat, oude dubbelzinnige leraar, die de
joden de God van Abraham, Isaak en J acob vaak met vurige ijver hebt
onderwezen, maar direct daarna naar de school van de heidenen ging en tegenover
hen laatdunkend deed over de God van Abraham, Isaak en J acob en Hem
belachelijk maakte! Wees ofwel een volmaakte jood, of word een heiden, als je in
het heidendom een grotere bevrediging vindt voor je kameleonachtige ziel!'
[6] De rabbi zei: 'Heer, wees mij, grote zondaar tegenover U, genadig en
barmhartig, en vergeef mij mijn vele grote zonden!'
[7] Ik zei: 'Wat Mij betreft zijn ze je vergeven; maar zorg ervoor dat ze je ook
door de mensen vergeven worden, aan wier zielen jij ter wille van de beloning veel
schade hebt toegebracht!' [8] Hierop zei de commandant tegen Mij: 'Heer, ik zal
de zaak wel voor hem in orde maken, en hij zal nu zelf wel begrepen hebben wat
hem in het vervolg te doen staat! Maar ik denk dat wij in de toekomst geen
heidense priester meer nodig zullen hebben. Of onze kinderen door heidense of
J oodse leraren in het lezen, schrijven en rekenen onderwezen worden zal wel om
het even zijn, en dus kan deze rabbi onze kinderen in die drie vakken wel verder
onderwijzen; wat de godsdienst echter betreft, zal ik er zelf wel voor zorgen dat
ons oude veelgodendom zo snel mogelijk in een n godendom wordt veranderd.
Maar nu vraag ik U, goddelijke Meester en Heer en van nu af aan onze God, of U
ons, die tot nu toe heidenen zijn geweest, de juiste weg zou willen wijzen die wij in
de toekomst dienen te gaan; want tot nu toe bevinden wij ons nog in de oude
duisternis.'
[9] Hierop begon Ik over het rijk Gods op aarde te vertellen en onderwees deze
heidenen in alle dingen op dezelfde manier als Ik op andere plaatsen had gedaan.
[10] Die leerrede duurde zeven volle uren, dus tot bijna drie uur na de middag, en
allen geloofden in Mij -ook degenen die buiten het huis waren, aangezien ze Mijn
woorden door de open ramen gehoord hadden.
[11] Pas toen Ik Mijn prediking had beindigd werd het middagmaal opgediend,
waar ook diegenen aan deel moesten nemen, die buiten gelovig waren geworden.
75
Hoofdstuk 39: De leerlingen en de Heer onderwijzen de inwoners van Pella
(31.8.1862)
[1] Na de maaltijd, die meer dan een uur had geduurd, liep Ik met de commandant
de stad rond en maakte alle zieken gezond, en steeds meer volk volgde Mij. Mijn
leerlingen bleven echter in de herberg en onderrichtten de joden.
[2] Tegen de avond keerde Ik samen met de commandant weer terug naar de
herberg, waar de leerlingen nog volop met de joden in gesprek waren. Die
begonnen Mij tenslotte toch als de beloofde Messias te beschouwen, maar konden
daarbij toch niet begrijpen waarom Ik als zo'n onopvallende verschijning in deze
wereld was gekomen, omdat immers de grote koning David als volgt over Mij had
gesproken: 'Maak de poorten wijd en de deuren hoog, opdat de koning der ere
binnentrekt! Wie is de koning der ere? Het is de Heerjehova Zebaoth!'
[3] Zij, de joden van Pella, wisten echter niet dat er bij Mijn komst in deze wereld
in de een of andere stad een poort verwijd en een deur verhoogd was.
[4] Mijn leer en de tekenen die Ik deed stemden wel overeen met datgene wat met
name de profeet J esaja en de profeet Ezechil over de beloofde Messias voorspeld
hadden; maar Mijn optreden onder de mensen op deze wereld kwam volgens hen
niet volkomen overeen met wat de profeten over de Messias hadden voorspeld. En
zodoende hadden de leerlingen het moeilijk met de joden.
[5] Toen Ik met de commandant, zijn ondergeschikten, zijn vrouwen zijn genezen
dochter alsook met de genezen zoon van de waard de kamer binnenkwam, viel er
een stilte onder de joden en ze bekeken Mij, om te zien of ze aan Mijn persoon ook
iets buitengewoons konden ontdekken. [6] Maar Ik zei tegen hen: 'De vrede zij
met jullie! Wat jullie bij Mij zoeken en proberen te vinden komt nooit ofte nimmer
met groot uiterlijk vertoon, maar het bevindt zich inwendig in de mens.
[7] ja, de joden hadden bij Mijn komst in deze wereld de poorten van hun harten
wijd en de deuren van hun zielen hoog moeten maken; maar ze sloegen al sinds
heel lange tijd geen acht meer op de oproep van David. Daarom kwamen ze ook in
de Babylonische gevangenschap en zijn ze. slaven van de heidenen geworden, uit
welke slavernij ze nooit verlost zullen worden als ze in hun oude halsstarrigheid
volharden. [8] Maar daar staan de heidenen; zij hebben de poorten van hun harten
bij Mijn verschijnen wel direct wijd gemaakt en de deuren van hun zielen
verhoogd tot ver boven alle sterren. Daarom ook zal het licht de joden worden
afgenomen en zal het aan de heidenen worden gegeven!'
[9] Toen Ik dat tegen de joden had gezegd, ergerden sommigen zich daarover;
maar de heidenen hieven een grote lofprijzing over Mij aan.
[10] Daarop zei de commandant heel luid tegen de joden: 'Wat blijven jullie daar
nog onderzoekend zitten, als jullie ondanks alles wat de Heer hier voor ons heeft
gedaan nog niet kunnen geloven?! Trek je terug in jullie duistere kamers en blijf in
jullie oude nacht van alle twijfels, en hinder ons niet in deze toch al kleine ruimte!'
[11] Op die heel gebiedende woorden van de commandant trokken de meer
ongelovige joden zich terug en gingen naar buiten; de joden die geloviger waren
bleven echter en wilden nog met de leerlingen over het een en ander spreken.
[12] Maar Ik zei tegen hen: 'Uit de mond van Mijn leerlingen hebben jullie de
volle waarheid gehoord, en een andere, uitgebreidere waarheid is er niet; geloof het
76
en handel ernaar, dan zullen jullie harten en zielen nog breder en hoger verlicht
worden! [13] Gaan jullie maar eens kijken buiten bij de heidenen hoevelen van
hen Ik vanmiddag gezond heb gemaakt en hoevelen Ik van al hun lijden heb
bevrijd, opdat jullie door de heidenen verlicht worden, en niet de heidenen door
jullie! Het licht ging weliswaar uit van de joden -maar de heidenen hebben het
eerder dan de joden gezien en herkend; zij zullen het licht daarom ook behouden,
en de joden zullen het bij hen moeten halen, als ze het willen hebben. Gaan ook
jullie nu dus maar naar buiten en laatje door de heidenen verlichten!'
[14] Toen de meer gelovige joden dat uit Mijn mond hadden gehoord, liepen ze
direct naar buiten naar de juichende heidenen, en ze hoorden hoe die de God van
Abraham, Isak en J acob in Mij hoog loofden en prezen; en ze waren niet weinig
verbaasd, toen ze dat hoorden uit de mond van de heidenen en hun genezen zieken.
Toen werden ook de meeste joden gelovig, gingen naar huis en spraken met elkaar
over alles wat ze eerder van de leerlingen hadden gehoord en wat Ik tegen hen had
gezegd. De lovende woorden van de heidenen hadden hun harten veel wijder
gemaakt en de gedachten van hun zielen verhoogd, en ze begonnen te begrijpen
wat David met zijn psalm had bedoeld.
[15] Wij namen echter het welbereide avondmaal tot ons en spraken met elkaar
over de dingen die die middag allemaal waren gebeurd.
Hoofdstuk 40: De Heer kijkt met de commandant op een heuvel naar de
aanbrekende ochtend
[1] Na de maaltijd bedankten de commandant, zijn vrouwen zijn dochter Veronica
Mij voor alles wat ze door Mij bereikt hadden.
[2] Ik zei: 'Enerzijds heeft jullie geloof je geholpen en anderzijds Ik door jullie
geloof en door jullie snelontbrande liefde voor Mij en daarmee ook voor Degene
die in Mij woont en die jullie nog duidelijker zullen leren kennen Wanneer Mijn
geest van eeuwige waarheid en wijsheid binnenkort over jullie uitgegoten zal
worden. Maar nu moeten ook jullie naar huis gaan en tot morgen rusten; maar kom
dan weer hierheen, dan zullen we nog over veel dingen met elkaar spreken!'
[3] Daarop stonden de commandant en allen die bij hem waren op, gaven Mij alle
eer en begaven zich naar hun woningen; daar spraken ze nog enkele nachtelijke
uren lang met elkaar over alles wat er overdag gebeurd was.
[4] De oude rabbi en de Griekse waard bleven nog tot middernacht bij ons en
spraken in een hoek van de kamer met elkaar over het ongeloof van sommige
joden, die toch het dichtst bij de waarheid zouden moeten staan.
[5] De rabbi zei tot slot: 'Dat bevestigt ook de uitspraak van de profeet: 'Voor
wereldse wijzen en verstandigen blijft het verborgen, en aan onmondige kinderen
wordt het geopenbaard!' Van ouds hebben de kinderen van het licht altijd bij volle
schalen met lichtbrood uit de hemelen gezeten en hoefden geen honger te lijden;
maar omdat ze nooit honger en dorst hoefden te lijden, vergaten ze de hoge waarde
van de spijzen uit de hemelen en keerden ze zich naar de walgelijke spijzen van de
wereld, zoals ik dat zelf helaas ook hebgedaan. [6] Maar de heidenen met hun
honger naar licht merkten hoe de uitverkoren kinderen van het licht hun hemelse
77
kost steeds meer de rug begonnen toe te keren, en ze kwamen om zich meester te
maken van de volle schotels. Met grote ijver lazen ze onze boeken en verzadigden
zich op die manier reeds van tevoren met ons brood uit de hemelen, en daarom zijn
ze nu veel sterker dan wij en hebben de Heer ook veel gemakkelijker en met meer
zekerheid herkend dan wij. Maar Hij zal ook door onsjoden herkend worden.'
[7] Zowel de joodse als de Griekse waard gaven de rabbi gelijk en begaven zich
daarna ter ruste.
[8] Ik rustte ook deze nacht samen met de leerlingen tot de ochtend aan de eettafel.
[9] 's Morgens stond Ik op van de tafel en liet de leerlingen rusten. Ik begaf Mij
snel naar buiten, en wel tot buiten het andere eind van deze stad. In huis wist
niemand waar Ik heengegaan was.
[10] Alleen een dienaar van de commandant zag Mij door de stad wandelen en
bracht dat snelover aan de commandant, die al wakker was. Die kleedde zich snel
aan en kwam Mij vlug achterna in de richting die de dienaar hem had aangeduid.
[11] Toen hij bij het genoemde eind van de stad kwam, zag hij Mij op een heuvel.
Snel klom hij de heuvel op naar Mij toe. [12] Bij Mij gekomen, boog hij diep voor
Mij en vroeg wat Mij ertoe gebracht kon hebben om zonder leerlingen een
ochtendwandeling naar deze oostelijke zijde van de stad Pella te maken.
[13] Ik zei: 'Heb maar een klein beetje geduld, dan zul je dat straks wel te weten
komen! Laat nu eerst de zon boven de horizon komen, dan zal Ik je daarna
onthullen waarom Ik voor deze ochtend dit punt heb uitgekozen!'
[14] Daarop namen wij plaats op een glad blok basalt, vanwaar wij in alle rust de
gebeurtenissen van de ochtend in ogenschouw konden nemen.
[15] Goudomrande wolken zweefden boven de horizon, waar, vanaf onze plek
gezien, heel weinig bergen waren met een hoogte van enige betekenis, omdat het
land vanaf onze stad al gedeeltelijk vlakker begon te worden in de richting van de
verre Eufraat woestijnen; maar daar was de opgang van de zon des te mooier,
omdat ze als het ware vanuit een diepte in bloedrode kleuren opsteeg en in
westelijke richting de hoge bergtoppen begon te kleuren, wat ook de commandant
erg prees als een prachtig schouwspel van de natuur.
[16] Alleen vroeg hij Mij hoe Ik, die toch ieder ogenblik over alle eindeloos veel
grotere schoonheden van de hemel kon beschikken, welbehagen kon hebben aan
deze aardse natuurlijke schoonheden. [17] Ik zei tegen hem: 'Vriend, als de
Meester Zelf geen welbehagen zou hebben aan Zijn werken, wie zou het dan wel
hebben? Of denk je dat de Meester al die werken geschapen zou hebben, als Hij ze
niet al heel lang van tevoren duidelijk in Zijn geest had gezien en er een
buitengewoon groot welbehagen in had? Maar als je ziet dat Ik welbehagen heb
aan dit ochtendtafereel, dan zal de reden daarvan je nu wel duidelijk zijn?'
[18] De commandant zei: 'Kijk, o Heer en Meester, als ik nu Uw antwoord
overdenk, dat toch helderder is dan de helderste waterdruppel, dan verbaas ik mij
over mijn eigen domheid, dat zoiets niet vanzelf in mijn overigens toch niet zo
zwakke verstand is opgekomen, omdat ik immers niet alleen vast geloof, maar ook
overtuigd ben wie ik in U zo onmetelijk genadig voor mij heb!'
[19] Ik zei: 'Maak je daar niet druk om; want de wereld is door Mij zo ingericht,
dat alles zich heel geleidelijk aan moet ontplooien en ontwikkelen! Kijk naar het
78
ontstaan van de dag, kijk naar de ontwikkeling van de planten, de dieren en
tenslotte nog meer van de mensen; dan zul je gemakkelijk begrijpen om welke
reden jou bij je eerste binnenkomst in Mijn rijk nog niet alles zo duidelijk kan zijn
als het je later ooit zal worden, wanneer Mijn geest zich meer en meer in jou zal
uitbreiden en jij in n ogenblik meer zult vatten en beter begrijpen dan je tot nu
toe kon door jarenlang te denken! Daar kun je nu dus helemaal gerust over zijn,
omdat jij je al op de beste weg bevindt! Laten we daarom nu verder naar de
taferelen van de mooie ochtend kijken!'
Hoofdstuk 41: De leerlingen zoeken de Heer
[1] Daarna keken we naar de uiteenlopende verschijnselen van de ochtend, en Ik
verklaarde ze voor de commandant, die daar heel dankbaar voor was en zich erg
verbaasde, want er zat in hem nog veel verborgen van de oude mythische
elementen van het fantasierijke heidendom uit zijn vroege jeugd, Wat hij niet
allemaal in n ogenblik kon kwijtraken.
[2] Hoe ging het op deze ochtend echter intussen in onze joodse herberg?
[3] Toen Mijn leerlingen wakker werden en Mij misten, evenals de waard met zijn
gezin, werden ze allemaal bang en vroegen zich af waar Ik deze ochtend helemaal
alleen heen kon zijn gegaan, en waarom.
[4] Petrus zei: 'jullie weten toch dat Hij, zolang wij bij Hem zijn, steeds elke
ochtend voor zonsopgang naar buiten pleegt te gaan. Hij zal op de juiste tijd wel
weer terugkeren; laten we dus niet angstig bezorgd om Hem zijn!' [5] Daarop zei
J acobus: 'je hebt wel gelijk; maar ik weet ook beter dan ieder van jullie, omdat ik
al vanaf Zijn kinderjaren steeds in Zijn nabijheid was en met Hem omging, dat Hij
Zichzelf soms graag voor een korte tijd verbergt voor degenen die Zijn lievelingen
zijn, en dat Hij dan graag ziet dat ze Hem vol ijver zoeken, Hem ook vinden en hun
grote vreugde daarover uiten, als ze Hem hebben teruggevonden! Wij zouden Hem
ook deze keer dus moeten gaan zoeken, en wel vol ijver!'
[6] Nu wilde ook judas Iskariot een opmerking in tegengestelde zin maken; maar
J ohannes viel hem direct scherp in de rede, met de woorden: 'jij was, bent en blijft
een leerling van Hem, die nog geen vonk van de geest van waarheid in zich heeft
opgenomen.je bent voor het grootste deel een ingebeelde wijze en daarmee lieg je
jezelf en vele anderen voor; jij doet er dus het beste aan te zwijgen en diegenen te
laten praten, die in Zijn geest willen praten en dat door Zijn genade ook kunnen!'
[7] Daarop zei de terechtgewezen leerling niets meer en ging alleen naar buiten,
waar hij enkele joden trof, die hem vroegen of Ik in huis was, en wat Ik deed.
[8] Maar de leerling zei: 'Ga Hem zelf maar zoeken; want ik heb geen opdracht
gekregen iemand iets over Hem te zeggen!'
[9] Daarmee liep de leerling verder en bekeek de oude stad, waarvan de huizen
merendeels van zwarte stukken basalt waren gebouwd, omdat er in deze omgeving
weinig hout aanwezig was om te bouwen. [10] De in huis gebleven leerlingen
overlegden nog verder met elkaar wat ze moesten doen. Tenslotte stemden ze
allemaal in met J acobus en wilden Mij gaan zoeken.
79
[11] Er kwam echter een dienaar van de commandant - maar niet degene die Mij 's
ochtends vroeg het huis van de commandant voorbij had zien gaan, maar een
dienaar die door zijn dochter was gestuurd om te informeren naar Mij en naar de
commandant, of hij misschien bij Mij was, aangezien hij zo vroeg en zo haastig het
huis uit was gegaan. Maar deze dienaar kon van de leerlingen ook niets wijzer
worden.
[12] Toen zei J acobus: 'H, daar gaat me een licht op! Omdat de commandant zo
vroeg het huis uit is gegaan, heeft hij de Heer zien lopen en is hij Hem gevolgd!
Een van zijn dienaren zal wel weten in welke richting hij van zijn huis vertrokken
is. Laten we daarheen gaan, dan zullen we een goed bericht krijgen!'
[13] Na deze woorden van J acobus stonden allen op en gingen naar het huis van
de commandant; daar troffen ze al gauw de wachthoudende dienaar, die hun
vertelde in welke richting hij Mij en daarna ook de commandant had zien gaan.
[14] Toen de leerlingen, en met hen ook de waard dat hadden vernomen, gingen ze
onmiddellijk in dezelfde richting voort en kwamen weldra op de plek buiten de
stad, waar Ik Mij samen met de commandant bevond.
[15] Maar omdat Ik en de commandant op een blok basalt zaten, waarvan de
achterwand ons verborg, ontdekten de zoekenden ons niet zo snel.
[16] J acobus zei: 'Laten we deze steenachtige hoogte maar opgaan want van daar
af zullen we vast ver kunnen kijken en de Heer zeker ergens zien wandelen!,
[17] Toen klommen allen omhoog en helemaal boven gekomen zagen zij Mij en
de commandant ook al gauw.
[18] Allen waren blij dat ze Mij gevonden hadden; alleen Simon J uda liep naar
Mij toe en zei met een vriendelijk gezicht: 'Maar Heer en Meester, kijk, wij waren
angstig en bedroefd, omdat wij niet wisten waar U deze ochtend heen was gegaan!
Als U ons daar maar iets over gezegd had, zouden wij zoals altijd meteen met U
mee zijn gegaan en hadden we ons geen zorgen om U hoeven te maken. Wij
vragen U of U ons dat in deze vreemde omgeving niet meer wilt aandoen; maar als
U volgens Uw wijsheid ergens alleen heen wilt gaan, zeg ons dan dat wij alleen
moeten blijven; dan zullen wij zeker nooit tegen Uw heilige wil ingaan! Want kijk,
wij hebben U boven alles lief, en daarom worden wij ongerust als wij ook maar
enkele ogenblikken niet weten waar U bent en wat U doet!'
[19] Ik zei: 'Nou, nou, Ik zou het jullie wel gezegd hebben, als Ik niet van tevoren
had geweten dat jullie Mij zouden zoeken en zeker zouden vinden! Bovendien
heeft het geen van jullie kwaad gedaan dat Ik jullie liefde voor Mij opnieuw weer
sterker heb gemaakt. Maar Ik had met deze nieuwe vriend alleen iets te bespreken
en ben dus ook alleen hierheen gewandeld.
[20] Deze stad en haar omgeving zal in de tijd van de grote verdeemoediging van
J eruzalem een toevluchtsoord worden voor degenen die in Mij geloven, zoals Ik
jullie al heb aangeduid, en daarom moet hier door deze vriend, die over vele
heidenen te gebieden heeft, nu al een goede basis gelegd worden voor een stevige
gemeente in Mijn naam. En hiermee weten jullie nu ook waarom Ik met de
commandant alleen wilde zijn. [21] Maar als Mijn afwezigheid van slechts enkele
ogenblikken jullie al zo ongerust heeft gemaakt, wat zullen jullie dan doen als Ik
jullie met Mijn lichaam voor langere tijd zal verlaten?'
80
[22] Simon J uda zei weer: 'Heer en Meester, wij weten wel wat U ons daarmee
wilt zeggen! Als het volgens Uw raadsbesluit zo moet zijn zullen wij Uw
afwezigheid, die erg bedroevend voor ons zal zijn, wel verdragen in de hoop dat al
het andere wat U ons daarover hebt onthuld, ook vast en zeker in vervulling zal
gaan. Maar dat niet een van ons die tijd nabij wenst, dat leest Uzelf in onze harten!
Maar altijd geschiede alleen Uw wil!'
Hoofdstuk 42: De commandant troost de leerlingen
[1] Nu zei de commandant, tegen wie Ik ook zojuist had gezegd wat Mij
binnenkort in J eruzalem zou overkomen, en dat hij zich daar niet aan moest storen
als hij erover zou horen: 'Vrienden, ook ik weet nu wat jullie harten treurig stemt!
Maar als dit het enige middel is om de halsstarrigheid van vele ongelovigen in
J eruzalem te breken en hen ziende en gelovig te maken, kan ik niet anders dan
onze Heer en Meester en God des te meer te loven, te prijzen en lief te hebben;
want zoiets kan alleen de hoogste en zuiverste liefde van God zich door haar
schepselen laten welgevallen -onze menselijke liefde zou dat nooit kunnen.
[2] Bovendien zal de Heer na drie dagen weer in ons midden zijn en ons vervullen
met Zijn machtige geest, en op die manier tot aan het einde van deze aarde bij de
Zijnen blijven; ik denk dus dat wij alle reden hebben om ons te verheugen over
alles, wat Hij voor het mogelijke heil van alle mensen heeft bepaald en over Zich
laat komen. Want die dwazen, die vol blindheid zitten, kunnen zich in hun dolle
woede wel aan het lichaam van de Heer vergrijpen en Hem ook doden, als Hij dat
ter verbetering van de blinden Zelf toelaat, daartoe genoodzaakt door Zijn liefde
voor ons mensen; maar wie zal in staat zijn de eeuwige, almachtige Godheid in
Zijn lichaam te doden? Die zal Zijn verheven lichaam weer tot leven wekken, en
op de derde dag zal Hij weer net als nu bij ons zijn, zodat wij ons buitengewoon
kunnen verheugen. [3] Vrienden, als ik daarover ook maar de geringste twijfel in
mijzelf kon laten opkomen, zouden er door mijn toedoen -aangezien ik
commandant van de eerste en hoogste rang ben en alle volmacht uit Rome heb -
reeds binnen twee weken honderdduizend van de dapperste krijgers voor de muren
van J eruzalem staan, en binnen enkele weken zou er geen steen meer op de andere
staan. Maar omdat de Heer in die goddeloze stad eerst nog het grootste wonder wil
doen, is er voor de verwoesting van die slechte stad altijd nog tijd genoeg; want als
de mensen na dat grootste teken van de Heer, door hun slechte maar toch vrije wil
en als gevolg van hun liefde voor de wereld en hun eigenliefde, zich toch niet
zouden bekeren, wat ook mogelijk is, dan zullen wij Romeinen komen en hun met
het zwaard een heel ander evangelie verkondigen, het evangelie van het rijk van de
duivel en al zijn furin!
[4] Dan zal het niet meer zijn: 'De vrede zij met jullie!', maar: 'De dood kome over
jullie, omdat jullie de tijd waarin God de Heer Zelf jullie persoonlijk heeft bezocht,
niet hebt willen herkennen!'
[5] Laten wij nu dus opgewekt en vrolijk zijn; want alles wat de Heer wil, doet of
toelaat is zo eindeloos goed, dat wij daar geen voorstelling van hebben! Wij
81
kunnen nu heel opgewekt naar huis gaan en een stellig goed toebereid ochtendmaal
tot ons nemen, als U, o Heer, dat welgevallig is?'
[6] Ik zei: 'Zeer zeker, want de dienaren van onze waard hebben hun uiterste best
gedaan om een heel goed ochtendmaal voor ons klaar te maken; ook jouw vrouwen
je dochter zijn spoedig na het vertrek van de leerlingen naar de vrouw van de
waard gegaan om daar naar Mij te informeren, en ze hebben heel ijverig
meegewerkt aan het klaarmaken van het ochtendmaal. We kunnen dus nu wel
opbreken en op ons gemak naar de herberg gaan; maar laten we er via een kleine
omweg buiten de stad naartoe gaan, opdat ons in de stad niet teveel mensen
opmerken die ons dan massaal zullen volgen!'
[7] Dat vond de commandant heel goed, en wij sloegen de voorgestelde weg in.
[8] Onderweg verwonderden de leerlingen zich over de wijsheid van de
commandant, en Simon J uda zei: 'Dat heeft hem ook niet zijn vlees en bloed
gegeven, maar de Heer -echter in n keer meer dan aan ons, sinds wij bij Hem
zijn; maar de Heer zal wel weten waarom!'
[9] Ik zei: 'Omdat hij Mij in n keer met meer tegemoet is gekomen dan jullie,
sinds jullie bij Mij zijn! Maar als na Mijn verheerlijking Mijn geest jullie hart zal
vervullen, zullen ook jullie in alle wijsheid binnengeleid worden!'
[10] Daarmee waren Mijn leerlingen dan ook tevreden en ze werden allemaal heel
opgewekt; want de woorden van de commandant hadden een goede invloed op hen
gehad, die daarna langere tijd bij hen aanhield, maar natuurlijk geleidelijk aan weer
aan kracht verloor.
[11] Nu bereikten we onze herberg, waar de leerling J udas Iskariot met enkele
J oden in gesprek was. Toen hij ons in het oog kreeg, ging hij het huis binnen en
liet de J oden staan; want de geur van de spijzen had hem al heel erg aangetrokken.
[12] Ook die J oden wilden nu het huis binnengaan, maar de waard zei: 'Vrienden,
jullie kennen de beperkte ruimte in mijn herberg; blijf dus voorlopig hier op de
voorplaats, en als jullie iets willen hebben, zal het jullie wel gebracht worden! Als
wij het ochtendmaal hebben genuttigd, zal er nog wel tijd zijn om jullie verzoek
kenbaar te maken; maar laat ons tijdens de maaltijd met rust!'
[13] Hierop bleven de J oden op de voorplaats en lieten zich tegen betaling van zes
penningen wat brood en wijn geven.
Hoofdstuk 43: Het ontbijt van Veronica
[1] Wij gingen naar de eetkamer, waar de dochter van de commandant Mij
vriendelijk tegemoet kwam en Mij bedankte voor de genade, dat ze waardig Was
Mij nog een keer te zien en Mij de spijzen voor te zetten, die zij voor Mij
klaargemaakt had. [2] Ik prees haar en ging aan tafel zitten, en de dochter zette
Mij een gouden schaal met enkele uitstekend klaargemaakte vissen voor en een wit
tarwebrood en de gouden beker vol wijn. Voor de anderen werd een heel kalf
gebraden en op verschillende schalen voor de leerlingen neergezet.
[3] Voor de commandant, zijn tevens aanwezige ondergeschikten en zijn vrouwen
dochter werd naar Romeins gebruik gekookt rundvlees met een zeer kruidig
82
ruikende bouillon opgediend. En het ochtendmaal smaakte allen buitengewoon
goed, en men deed zich tegoed aan de wijn en het brood.
[4] Veronica vroeg Mij of de door haar klaargemaakte vissen Mij goed smaakten.
[5] Ik zei: 'Kijk maar eens of Ik iets in de schaal heb overgelaten! Iedere spijs die
door de liefde van de mensen voor Mij is klaarmaakt, smaakt Mij goed;jij hebt
deze vissen van de edelste soort uit het Meer van Galilea met het vuur van je liefde
klaargemaakt, en daarom hebben ze Mij dan ook bijzonder goed gesmaakt!
[6] Ik zou weliswaar bij jullie mensen geen voedsel voor Mijn lichaam hoeven
nemen; maar Ik neem het toch uit liefde voor hen. Want ze kunnen Mij immers
niets geven wat Ik hun niet van tevoren al heb gegeven; maar als ze Mij met echte
liefde teruggeven wat Ik hun tevoren heb gegeven, neem Ik het ook met alle liefde
en grote blijdschap aan, alsof ze het Mij van hun eigendom hadden geschonken.
[7] Maar dat geldt ook als je ter wille van Mij een arm mens iets geeft; want wat
iemand uit ware liefde voor Mij en van daaruit voor zijn arme naaste doet, dat
neem Ik helemaal aan alsof hij het voor Mijzelf had gedaan, en Ik zal het hem hier
en aan gene zijde vergelden. [8] Onthoud deze woorden van Mij heel goed en
handel ernaar, dan zul je steeds Mijn volle liefde te verwachten hebben! Maar jij
hebt dergelijke vissen toch ook altijd heel graag gegeten; waarom heb je er
vandaag niet ook een paar voor jezelf klaargemaakt?'
[9] Enigszins verlegen zei Veronica: 'J a, Heer en Meester, dat zou ik anders wel
gedaan hebben; maar in onze visbewaarplaatsen waren er geen meer, en zelfs deze
vier die ik U heb aangeboden moeten er door een wonder ingekomen zijn! Want de
dienaar die voor onze voedselvoorraad zorgt, heeft het mij zelf gezegd toen ik hem
om vis vroeg, en hij dacht dat er helemaal geen vissen meer zouden zijn; maar toen
hij toch ging kijken en de vissen daarin aantrof, zei hij: 'Werkelijk, dat is een
wonder; want een paar maanden lang zijn daar al geen vissen meer te zien
geweest! 'En ik geloof die dienaar, omdat ik hem nog nooit op een leugen heb
betrapt; deze vissen zijn dus echt een wonder, en ik heb U dus, o Heer en Meester,
werkelijk ook alleen maar gegeven wat U mij tevoren hebt gegeven!'
[10] Ik zei: 'Mijn lieve Veronica, voor een deel kan het wel zo gegaan zijn met
jouw vissen zoals je nu denkt; want in ieder geval zijn ze Mijn gave, ook al is die
niet zo wonderbaarlijk als jij nu beweerde. J ullie visbewaarplaats is al heel oud en
heeft verschillende hoeken, waarin dergelijke vissen zich heel goed geruime tijd
kunnen verstoppen om dan op een bepaald moment weer tevoorschijn te komen,
wat met jouw vissen dan ook het geval was; maar dat ze zich juist tot vandaag
verborgen hebben en niemand ze kon ontdekken, dat was Mijn wil.
[11] Als je echter een liefhebster van dergelijke vissen bent, stuur dan een dienaar
naar jullie visbewaarplaats, dan zullen er vast nog wel een paar zijn! En als er een
paar zijn, maak ze dan voor het middagmaal klaar voor Mij, voor jou en ook voor
de anderen! We zullen allemaal genoeg hebben.'
83
Hoofdstuk 44: Het grote belang van de leer van de Heer ten opzichte van Zijn
daden
[1] Toen Veronica, de commandant, zijn vrouwen zijn ondergeschikten dat van
Mij hadden gehoord, gingen ze, zonder er verder nog een woord aan te verspillen,
snel naar de visbewaarplaats, die zich in de buurt van een bron op het grondgebied
van de waard bevond en die de commandant van de waard had gepacht, omdat de
waard toch nooit vissen had, en ze troffen de hele visbewaarplaats vol met de
edelste vissen aan.
[2] Vol verbazing kwamen ze vlug allemaal weer terug en zeiden: 'O Heer en
Meester in Uw geest reeds van eeuwigheid! Dat is wel een heel wonder, en wij
zien nu allemaal heel duidelijk in dat geen mens op aarde U iets kan geven wat hij
niet eerst van U heeft ontvangen. U zij alle dank voor deze gave, alsook voor elke
andere; want U alleen bent op wonderbaarlijke wijze de eeuwige Gever van alle
gaven, en wij, maar al te vaak ondankbare mensen, zijn vooral de ontvangers!
Daarom zij U alleen alle eer, alle lof, alle prijs en al onze liefde!'
[3] Ik zei: 'Nou, nou, dat is wel goed zo; maar maak daar tegenover de mensen
geen ophef over!' [4] De commandant zei: 'Heer, wij zullen nooit iets tegen Uw
wil doen en ondernemen; maar sta mij toe dat ik hierover een geheime brief stuur
aan vele van mijn vrienden in Rome -want zulke dingen moeten voor de meer
verstandige mensen die ik ken niet verborgen blijven!'
[5] Ik zei: 'Vriend, voor Rome is al gezorgd, en jouw vriend Agricola en ook
verschillende van zijn metgezellen kennen Mij nog veel beter dan jij nu; maar voor
deze aan jou toevertrouwde gemeente kun je wel in Mijn naam zorg dragen, dan
zal Mijn loon voorjou niet achterwege blijven! [6] Maar spreek ook daar niet
teveel over de tekenen die Ik in speciale gevallen heb gedaan, maar des te meer
over Mijn leer, waardoor alle mensen tot het eeuwige leven in Mijn rijk zijn
geroepen! Want door Mijn wonderen alleen wordt niemand zalig, maar alleen als
hij in Mij gelooft en volgens Mijn leer leeft en handelt.
[7] Door Mijn tekenen kan een mens wel tot geloof in Mij gedwongen worden wat
voor zijn ziel niet van groot nut is - maar wie Mij door Mijn woorden herkent, in
Mij gelooft en overeenkomstig Mijn leer leeft en handelt vanuit zijn niet
gedwongen, volkomen vrije wil, die staat in Mijn rijk veel hoger dan degene die
door Mijn tekenen tot geloof in Mij en Mijn leer is gebracht. Onthouden jullie dat
goed en maak niet teveelophef over Mijn tekenen!
[8] Degene in wie de geest van waarheid overheerst, zal de waarheid van Mijn
woorden ook zonder enig uiterlijk teken herkennen en zal in die waarheid geheel
en al vrij worden en alle knechtschap afwijzen. [9] Mijn leer zal blijven en eeuwig
nooit vergaan; maar alle tekenen die Ik heb gedaan en nog zal doen, zullen in de
loop van de tijd precies als ieder ander historisch verhaal voor het grootste deel van
mond tot mond met vele veranderingen en vervalsingen hier en daar bewaard
blijven en in later tijden bij de meer verlichte mensen weinig of geen geloof
vinden. Maar door de zuivere waarheid van Mijn leer zullen de mensen zich ook in
veellatere tijden gemakkelijk bewust worden wie Degene was die die waarheid aan
de mensen heeft gegeven. Maak nu dus ook niet al teveelophef over Mijn daden,
behalve over die van Mijn liefde!'
84
[10] Dat had een goede invloed op de Rmeinen, die anders wel heel veel waarde
hechtten aan tekenen en wonderen, maar door deze les van Mij de dingen heel
anders en beter gingen zien.
Hoofdstuk 45: De tegenwerpingen van de onderaanvoerder
[1] Toch zei een onderaanvoerder, die een geleerde Romein was, na een poosje
diep nagedacht te hebben: 'Heer en Meester, ik zie de waarheid van de wijze raad
die U ons hier hebt gegeven wel in, maar toch kan ik het niet laten om een kleine
tegenwerping te maken! [2] Als men bij het verbreiden van Uw leer geen ophef
mag maken van Uw tekenen en daden, die alleen een God kan doen, dan bent in de
ogen van de gewoonlijk alleen maar natuurlijk denkende mens weliswaar een heel
wijze leraar van het volk die uit de beste verstandelijke overwegingen put en van
daaruit zijn medemensen ook het beste onderricht geeft, maar daarmee nog geen
God. Want bij alle volken die we kennen, met name die in reeds lang vervlogen
tijden, zijn er immers heel wijze leraren geweest, die de mensen in allerlei nuttige
dingen hebben onderricht en hun ook de voorstellingen van een God hebben
bijgebracht, die in de loop der tijd weliswaar erg vervormd zijn.
[3] Die leraren zijn voor hun ambt stellig ook door Uw geest onderricht, maar
daarmee waren ze nog niet direct Uzelf; en zo was het dan ook goed mogelijk dat
hun leringen niet als een levend Godswoord zijn beschouwd, maar alleen werden
gezien als een wijs menselijk woord dat voortkwam uit de ervaring en oplettende
waarneming van de natuur en haar wisselende verschijnselen van vele mensen in
vele eeuwen, dat tot nut van de mensen op verschillende manieren in het praktische
leven werd opgenomen.
[4] De mijnwerker leerde de metalen kennen en bewerken; de landman begon op
de velden graan te verbouwen; de tuinder veredelde de fruitbomen, de wijnstokken
en nog andere vruchten en geneeskrachtige kruiden; de herder begon zijn kudden
op een geordende manier te verzorgen; men begon betere woonhuizen en tenslotte
grote steden te bouwen, en ging ook zijn lichaam steeds doelmatiger te kleden.
[5] Al deze nuttige dingen voor het leven en nog veel meer hebben de mensen aan
verschillende, oerwijze leraren te danken, en wijzelf zijn hun zeker ook nog veel
dank verschuldigd, aangezien wij zonder hen nog op de uiterst ruwe en meer dan
barbaarse Scythenhorden zouden lijken, die met hun wilde kudden in holen in de
aarde wonen en in oude, holle bomen. Zij hebben niet echt een taal maar huilen als
de dieren in het bos, en hebben geen enkele voorstelling van een Godheid en ook
geen enkele andere ontwikkeling.
[6] Bij die volkeren is er vast nog nooit een wijze leraar opgestaan, en daarom
bevinden ze zich ook nog in een toestand die weinig verschilt van die van wilde
dieren. Als er onder hen ook ooit een of meerdere wijze leraren opstaan, zullen ze
ook langzamerhand een hoger menselijk ontwikkelingsniveau bereiken. Maar al
zal zo'n leraar voor zijn volk nog zulke wijze grondbeginselen voor het leven
opstellen en daardoor zijn volk verheffen -zal hij daarmee net als U een enig ware
God zijn, en zal hij in staat zijn enkel door zijn wil en door zijn levende woord
zieken te genezen, lege wijnzakken met de beste wijn te vullen en de vijvers in n
85
ogenblik met vissen?! [7] Het is dus een hemelsbreed verschil of de mensen door
een gewekte menselijke leraar of zoals hier nu overduidelijk en onmiskenbaar het
geval is direct door God Zelf over alles onderricht worden!
[8] Daarom zouden de mensen naar mijn menselijk verstandelijke mening niet
alleen Uw zeer wijze en waarachtige leer moeten ontvangen, maar ook te horen
krijgen dat die leer niet zoals in de oertijd uit de mond van een wijs mens is
gekomen, maar direct uit de mond van God, die overeenkomstig Zijn eeuwige
raadsbesluit de menselijke natuur en gestalte lichamelijk heeft aangenomen; maar
tevens dat deze daden, die alleen God kan doen en waar duizenden getuigen borg
voor kunnen staan, meer dan overduidelijk hebben bewezen dat hij geen mens,
maar naar volle en onbetwistbare waarheid de enig ware God Zelf was!
[9] Om de blinde mensen, die nog lang niet het minste begrip van de eigenlijke
levenswaarheid hebben, dat te laten begrijpen en duidelijk te maken, kan en mag
men Uw wonderen niet verzwijgen, maar men moet ze getrouwen naar waarheid -
namelijk hoe, waar en bij welke gelegenheid ze door U gedaan zijn -samen met de
heilsleer aan de mensen verkondigen.
[10] Ik wil nu niet direct beweren dat men echt alles wat U hebt gedaan op de vele
plaatsen die Uw goddelijke voeten betreden en bezocht hebben, aan de mensen
moet overleveren; maar de belangrijkste daden mogen niet vergeten Worden!
[11] Of de mensen die veel later zullen leven ze misschien enkel en alleen als
vrome histrische mythen zullen beschouwen, zal naar mijn mening de waarheid
van Uw leer niet erg nadelig benvloeden. Want voor wie de goddelijk heid van
Uw persoon in de leer zal ontdekken, zullen Uw daden ook waar en heel
begrijpelijk voorkomen; maar wie Uw leer niet zal aannemen vanwege de daden
die U in ons bijzijn hebt gedaan, omdat ze hem wellicht te ongeloofwaardig
voorkomen, zal ook zonder Uw daden te kennen de levenswaarheid in Uw leer
evenmin vinden als tot nu toe de tempeldienaren in J eruzalem en de Farizeen in
andere plaatsen die hebben gevonden! - Heer en Meester, heb ik gelijk of niet?'
Hoofdstuk 46: Het belang van de waarheid
[1] Ik zei: 'J e had niet zoveel woorden hoeven gebruiken, dan zou Ik de goede wil
en de zuivere instelling van je zeer heldere verstand ook begrepen hebben. Maar
omdat je nu eenmaal gesproken hebt, is het ook goed vanwege de anderen, omdat
je heel goed hebt gesproken!
[2] Ik heb toch ook niet gezegd dat degene die Mijn leer aan andere mensen
verkondigt, Mijn daden helemaal niet moet vermelden, maar er moet niet
teveelophef over gemaakt worden; en dan moeten bij voorkeur alleen die daden
vermeld worden, die Ik de mensen uit pure liefde bewezen heb, als Arts en Helper
in de grootste nood van n of ook van verschillende mensen.
[3] Er moet echter geen ophef gemaakt worden van die daden echter, die Ik -
weliswaar uit liefde voor de mensen -gedaan heb om hen sneller van de waarheid
van Mijn leer te overtuigen -wat alleen speciaal in deze tijd nodig is, maar niet in
de toekomstige tijd, waarin Mijn woord op zichzelf al tekenen zal doen. Want dat
zou de mensen al gauw meer doen verlangen en begerig maken naar allerlei
86
wonderen dan naar de invloed van het ware leven die Mijn leer in de mens heeft;
en op wonderen beluste mensen zijn ook zeker veel gemakkelijker en eerder door
valse wonderen, die door valse leraren en profeten worden gedaan, van de
eigenlijke, innerlijke levenswaarheid af te brengen dan degenen die alles
nauwkeurig onderzoeken en alleen het goede en ware voor zichzelf behouden.
[4] Ik zal allen die zonder twijfel en metterdaad aan de waarheid van Mijn leer
vasthouden, zonder meer wel de macht geven om in Mijn naam allerlei tekenen
van zuivere liefde te doen; zo zal Mijn woord vanzelf al wonderen doen, wat voor
het verspreiden van Mijn leer zeker nuttiger zal zijn dan wan . neer jullie al de vele
duizenden tekenen die Ik heb gedaan aan de mensen zouden vertellen.
[5] Als jullie echter vanuit de levende geest van Mijn woord de gave verleend
wordt om tekenen te doen, moeten jullie daar ook niet al te openlijk en opvallend
mee omgaan, want daardoor zouden jullie de goede zaak van de waarheid van Mijn
leer veel meer schade dan nut brengen. Want alles wat opgedrongen en
afgedwongen is wekt Mijn geest in de ziel niet, of hier en daar slechts gedeeltelijk.
[6] Alleen de vrije, zelfgekozen en niet opgelegde waarheid, die het eigenlijke
licht en leven van Mijn geest van liefde in de menselijke ziel is, is daartoe in staat.
Doe dus bij de mensen die naar de waarheid dorsten, zo weinig mogelijk
wonderen, als jullie geen halfdode geloofspoppen van hen willen maken!
[7] Als jullie echter bij mensen die meer in allerlei wereldse wetenschappen thuis
zijn, een of ander teken hebben gedaan, verzuim dan nooit om hun ook de oorzaak
van het welslagen te tonen, opdat daardoor ook hun geloof in Mij meer levend
wordt! De oorzaak echter ben altijd alleen Ik, en zonder Mij is niemand in staat iets
waarachtigs tot stand te brengen. [8] Hoe het aan mensen met een reeds helderder
geest en krachtiger wil verklaard moet worden, daar hoeft niemand van jullie zijn
hoofd over te breken; want als iemand van jullie dat nodig heeft, zal het hem ook
woord voor woord in de mond worden gelegd! Want naar degenen die Mij
liefhebben en Mijn geboden houden, zal Ikzelf in de geest van alle waarheid toe
komen en Mij aan hen openbaren. Zij zullen dan van Mijzelf te horen krijgen wat
Ik allemaal in deze tijd heb geleerd en gedaan.
[9] Want als jullie dat nu met alle omstandigheden en bijkomende gebeurtenissen
allemaal in boeken zouden willen opschrijven, zouden jullie daar honderd jaar lang
meer dan duizend schrijvers voor nodig hebben; en als dan alles in die bijna
ontelbaar vele boeken opgeschreven zou zijn, wie zou die dan allemaal doorlezen
en tevens direct ook kunnen handelen volgens Mijn leer, die hij uit die vele boeken
zelfs in verscheidene honderden jaren nauwelijks vluchtig zou kunnen doorlezen?
Daarmee zullen .jullie nu allemaal wel inzien waarom jullie van de tekenen die Ik
gedaan heb niet veelophef moeten maken! De waarheid zal wel voor zichzelf
werken. [10] Als jullie dit nu hebben begrepen, laten we dan naar buiten gaan, dan
zal Ik jullie sterken en daarna zeggen wat er vandaag nog allemaal moet gebeuren!'
[11] Nu loofden allen Mijn wijsheid, stonden tegelijk met Mij van tafel op en
gingen samen met Mij naar buiten, een heuvel op vlakbij de stad Pella.
87
Hoofdstuk 47: De vraag van commandant Pellagius over bezetenheid
(13.9.1862)
[1] Toen wij ons allemaal op de genoemde heuvel bevonden, vanwaar men een
deel van het Meer van Galilea alsook de steden Abila, Golan en Afek kon
overzien, legde Ik alle aanwezigen de handen op en verleende hun de macht om
door het opleggen van hun handen in Mijn naam allerlei zieken te genezen en de
boze geesten uit bezetenen te verdrijven.
[2] Na deze handeling vroeg de commandant aan Mij: 'Heer en Meester, ik heb al
verscheidene keren mensen gezien en gadegeslagen, die zich heel zonderling
gedroegen en bewogen. Een tijdlang waren ze heel kalm, en als men hun het een of
ander vroeg, gaven ze heel verstandige antwoorden en merkte men niets van een of
andere geestelijke gestoordheid. Maar plotseling werden ze door de een of andere
onzichtbare macht gegrepen, verwrongen hun hele wezen, begonnen te razen en
misdroegen zich door allerlei gruwelijke lasteringen, zelfs ten aanzien van alom
bekend staande goede mensen en tegen de goden of over de ene God van de J oden
en tegen de profeten, en sloegen zichzelf vreselijk met hun vuisten; en als men hen
met geweld wilde boeien, barstten ze uit in een huiveringwekkend gelach, en wie
hen aanraakte, kwam er slecht vanaf.
[3] In de oude mijnstad Gadara, niet ver hiervandaan, heb ik er twee gekend, waar
een heel Romeins legioen weinig of niets mee kon uitrichten. Ze hielden zich op in
de oude groeven en waren een grote kwelling voor de reizigers en ook voor de
inwoners.Als men hen ving en met kettingen en touwen vastbond, dan hielp dat
niets; want als ze door die geheime macht werden gegrepen, rukten ze zelfs de
sterkste kettingen en touwen in n ogenblik kapot, sloegen zichzelf en ook
anderen die het waagden hen te naderen, en als ze door soldaten omsingeld
werden, werden deze zodanig met stenen bekogeld, dat ze ijlings op de vlucht
moesten slaan om niet verschrikkelijk verminkt te raken. En als men van een
afstand met scherpe pijlen op hen schoot, lachten ze; want zelfs de beste en meest
geoefende boogschutters kregen geen enkele pijl in hun buurt.
[4] Dat waren toch zeker mensen die door zeer boze geesten bezeten waren? Wie
en wat zijn die demonen, en waarom wordt het toegelaten dat vaak de meest
onschuldige mensen, ja zo nu en dan zelfs onschuldige kinderen door hen worden
gekweld?' [5] Ik zei: 'Over alles waar je naar vraagt zijn Mijn leerlingen en ook al
verschillende van jouw vrienden in Rome en ook elders volledig onderricht, en jij
zult daarover ook nog wel op de juiste tijd duidelijkheid verkrijgen. Laat het je
voorlopig voldoende zijn, dat Ik ook jou nu de macht geschonken heb om
dergelijke boze geesten bij mensen uit te drijven door de macht en de kracht die in
Mijn naam heerst; wat je Mij nu echter gevraagd hebt, zul je in eerste instantie te
weten komen van degenen die door jou worden genezen, en je kunt veel te weten
komen van Mijn leerlingen, die er getuige van waren dat Ik de bezetenen in Gadara
heb genezen.'
[6] Toen de commandant dat van Mij had gehoord, bedankte hij Mij voor de
sterking, evenals alle anderen, behalve J udas Iskariot, die niet met ons mee deze
heuvel opgegaan was, maar intussen in de stad rondzwierf om bij allen die Ik had
genezen om een zogenaamde fooi te bedelen -een bezigheid, die bij hem niet
88
nieuw of ongewoon was; want hij was en bleef een regelrechte dief en was nooit
tevreden. Niemand informeerde verder ook naar hem, en ook niemand miste hem.
Hoofdstuk 48: Er worden twee bezetenen bij de Heer gebracht
[1] Toen allen Mij veelvuldig hun dank voor de aan hen verleende macht en kracht
hadden betuigd, kwamen er twee burgers uit de stad naar ons toe op de heuvel. De
een was de bekende Griekse waard en de andere, zijn buurman, was een Romein
die smid van beroep was, en zich ook af en toe bezighield met het genezen van
zieke dieren en bij tijd en wijle ook van zieke mensen, in het bijzonder halve
dwazen en epileptici, en zo nu en dan met goed resultaat.
[2] J uist deze ochtend had men vanuit de nabijgelegen stad Abila twee nog jonge
mensen tussen de twintig en bijna dertig jaar oud, die naar de mening van de smid
een drievoudige epilepsie hadden, naar de herberg van de Griek gebracht om hen
daar door de smid te laten genezen. De smid probeerde zijn middelen direct uit;
maar ze baatten niets, en daarna begonnen de twee pas goed te razen, stootten
tegen de smid en ook tegen de waard de smadelijkste beledigingen uit en dreigden
hen schade toe te brengen in al hun bezigheden en aan lichaam en goed.
[3] Toen had de ontzettend geschrokken waard tegen de smid gezegd: 'De grote
Heer en Meester, die met alle goddelijke kracht en macht vervuld moet zijn omdat
Hij anders gistermiddag niet zoveel mensen met anders ongeneeslijke ziekten
volkomen had kunnen genezen, zal vast nog hier zijn; laten we Hem gaan zoeken!
In de J oodse herberg kunnen we wel naar Hem vragen!' [4] Daarop waren ze
meteen naar de J oodse herberg gegaan, vroegen naar Mij, en er werd hun gezegd
en gewezen waar Ik Mij ophield. Van daaruit kwamen ze dan ook haastig naar Mij
toe en vertelden Mij alles wat er die ochtend bij hen was voorgevallen.
[5] Ik zei tegen hen: 'Dat zijn geen mensen met epilepsie, maar dat zijn twee heel
erg bezeten mensen; in de een bevinden zich vijfkwade geesten en in de ander, die
de oudste is, zelfs zeventien. Breng ze hierheen, dan zullen ze hier geholpen
worden!' [6] De waard zei: 'O Heer en Meester, dat zal wat moeilijk gaan; want
die twee zijn totaal onbedwingbaar en zo sterk, dat twintig sterke mensen niet een
van hen kunnen vasthouden en zij ook niemand bij zich toelaten!'
[7] Ik zei: 'Zoals ze door hun familieleden uit Abila bij jullie zijn gebracht, zo
zullen ze door diezelfde familieleden ook hierheen gebracht kunnen worden. Ga
dus en breng ze hierheen!'
[8] Daarop gingen de waard en de smid direct weer naar huis en brachten het
onmiddellijk over aan degenen die de twee bezetenen van Abila naar Pella hadden
gebracht; en zij probeerden de twee bezetenen naar Mij toe te brengen.
[9] Maar die wilden aanvankelijk niet, en er waren verscheidene goed te
onderscheiden stemmen uit de mond van de twee te horen, die zeiden: 'Wat hebben
wij met de Zoon van de allerhoogste God te maken? Moeten wij ons voortijdig
door de macht van Zijn wil en woord laten kwellen?'
[10] Maar nu zei de waard: ' Als jullie absoluut niet willen gaan, zullen jullie daar
door Zijn almacht wel toe gedwongen worden, en jullie verzet zal jullie niet baten!'
89
[11] Toen schreeuwden alle kwade geesten vanuit de twee: 'We weten wel dat wij
de macht van Zijn wil nooit kunnen weerstreven; maar wij willen die trotseren
zolang het maar kan!'
[12] Nu zei de waard:'Luister,jullie kwade geesten, die de brutaliteit hebben de
almachtige wil van de Heer te trotseren; nu wil de Heer het, sta dus op en ga!'
[13] Toen de waard deze woorden had gezegd, waarbij Ik voelbaar zijn wil met de
Mijne ondersteunde, stonden de twee op en lieten zich door hun familieleden, die
de waard en de smid volgden, direct zonder enig tegenspartelen naar Mij toe
brengen.
Hoofdstuk 49: Pellagius geneest een bezetene
[1] Toen ze bij Mij aankwamen, zei de waard: 'Heer en Meester van eeuwigheid,
hier zijn de twee! Het was niet gemakkelijk om hen hierheen te brengen; alleen
tegen de macht van Uw wil konden ze zich niet verzetten.' [2] Ik zei: 'Het is goed
dat ze hier zijn, opdat jullie het verschil tussen zogeheten dwazen, epileptici en
werkelijk door kwade geesten bezetenen eens goed leren kennen.
[3] Dezen behoren echter reeds tot de heel erg bezetenen en kunnen door de
mensen alleen door bidden en veel vasten bevrijd worden van de echte Filistijnse
geesten, die hen bezitten; maar hier is bidden noch vasten nodig.
[4] De jongste, die door slechts vijfgeesten is bezeten, kan door ieder van jullie,
omdat jullie door Mij gesterkt zijn, van zijn geesten bevrijd worden; maar de
oudste, die door zeventien geesten bezeten is, zou zonder Mijn speciale machtswil
door niemand van jullie van zijn kwade inwoning bevrijd kunnen worden, omdat
voor dat doel het geloof van jullie allemaal nog te weinig echt goddelijk levende
kracht bezit. Die zullen jullie pas ontvangen wanneer jullie volkomen van Mijn
geest doordrongen zullen zijn -wat bij jullie nu nog niet het geval is.
[5] Maar nu wijs Ik jou, Pellagius, aan voor de jongste. Leg hem in Mijn naam je
handen op en zeg: in de naam van J ezus, de Heer, beveel ik jullie om voor ons
allen zichtbaar uit deze mens te varen, en wel in de gedaante die jullie door jullie
oude, hardnekkige slechtheid eigen is!
[6] Als jij dat doet, vriend, zullen de vijfdemonen onmiddellijk uit deze man varen
en hem voor altijd verlaten. Ga het dus maar doen!' [7] Toen liep de commandant
naar de bezetene en deed zoals Ik hem aangeraden had; en de vijf slechte geesten
voeren in de gedaante van vijf nevelige, van vleermuisvleugels voorziene slangen
uit de man en vlogen een tijdje boven onze hoofden rond.
[8] En er werd door ons allemaal duidelijk een stem gehoord, die van de geesten
uitging en zei: 'Heer, Almachtige, wanneer zal er dan voor ons in onze harde
gevangenschap verlossing dagen?'
[9] Ik zei: 'Als jullie je wil veranderen! J ullie geesten kennen toch de waarheid en
het licht van het leven is jullie niet vreemd -waarom blijven jullie dan al sinds
duizend jaar naar de tijd van deze aarde gerekend aan de oude leugen en haar
werken van starre eigenzinnigheid vasthouden? Verander jullie wil en smeek
Degene die van eeuwigheid Heer over alles is en dat ook verder eeuwig zal zijn,
om genade en erbarmen, dan zal ook voor jullie de verlossing dagen!'
90
[10] De geesten zeiden: 'Heer, dat willen wij; maar geeft U ons een andere en
betere wil, en betoon ons op die manier Uw genade en ontferming! Verlos ons van
het oude kwaad van de leugen en haar werken; want ook wij zijn nakomelingen
van Abraham, zij het ook afstammend van Ezau!'
[11] Ik zei: 'J ullie geschiede zoals jullie zelf willen! Begeef je nu weer daarheen,
waar jullie liefde en wil jullie heen drijven!'
[12] De geesten zeiden: 'Heer, wij bespeuren in onszelf nu noch enige liefde noch
een wil! Laat U dus met ons gebeuren zoals U wilt en overeenkomstig Uw genade;
want wij hebben genoeg van onze wil en onze liefde!' [13] Ik zei: 'Verhef je dan
naar die regio van deze aarde, waar zuiverder broeders jullie verder zullen leiden!'
[14] Toen Ik dit had gezegd, kregen de vijf geesten menselijke gedaanten, als het
ware gevormd uit lichte waterdamp, grepen elkaar vast en zweefden daarna weg in
de gedaante van een steeds doorzichtiger wordend en daarna snel verdwijnend en
niet meer zichtbaar schapenwolkje. [15] De man, die van zijn vijfkwelgeesten was
bevrijd, kwam naar Mij toe en zei: 'O Heer en Meester, in de eerste plaats bedank
ik U, omdat U mij van mijn grote kwelling hebt bevrijd; maar ook beken ik als
heiden, dat ik van nu af aan in geen enkele van onze vele goden meer zal geloven
en hen vereren, maar U alleen bent de God van alle goden, mensen en schepselen
van deze aarde, en alle demonen moeten hun knien buigen voor Uw naam!
Daarom zij U alleen eeuwig alle eer, alle liefde en alle lof!
[16] En wat ik nu hardop heb gezegd, zweer ik ook ten overstaan van alle mensen
en alle goden, aan wie nog talloze mensen vasthouden en aan wie ze offeren, maar
die niets zijn en geen macht en geen gezag bezitten.
[17] Als er echter nog een of andere hogere God zou zijn, tegen wie ik nu
misschien door deze openlijke belijdenis van mij heb gezondigd, laat hij dan een
bliksem uit de hemelen naar mij slingeren en mij doden!
[18] Zijn familieleden, die nog heidenen waren, schrokken van deze eed van de
jonge man en verwachtten dat Zeus het hem heel kwalijk zou nemen en de bevrijde
zeker met een bliksem uit de hemel zou vernietigen.
[19] Maar omdat er geen bliksem kwam, zei de jonge man tegen zijn familie:
'Waarom wachten jullie op een straf van een plek, vanwaar geen straf te
verwachten valt, omdat er geen Zeus, en al helemaal geen bliksem in zijn hand en
macht bestaat en nooit bestaan heeft?
[20] Kijk, Hij hier, voor wie ik dankbaar kniel,. is de. Ware en almachtige Zeus!
Wanneer Hij zou zeggen dat er nu onmiddellijk duizend bliksems uit de wolken of
uit de onbewolkte hemel op aarde moesten neerdalen, dan zullen ze ook neerdalen
en datgene vernietigen wat Hij tot vernietiging bestemd heeft.'
[21] Ik zei tegen de bevrijde jongeman: 'Sta op, Mijn zoon, en blijf bij je nieuwe
geloof, dan zul je nooit meer enige schade lijden! Maar laten we nu ook jouw broer
van zijn zeventien kwelgeesten bevrijden!'
Hoofdstuk 50: De Heer drijft zeventien geesten uit een bezetene
[1] Toen Ik dat zei, werden de aanwezige heidenen door vrees en grote angst
bevangen; want ze hadden voor de vijf geesten al groot ontzag gekregen.
91
[2] Maar Ik stond snel op van Mijn plaats, liep naar de bezetene toe en zei met
opgeheven hand: 'Ik wil het; vaar dus zichtbaar voor alle aanwezigen uit de
ingewanden van deze man; jullie hebben immers geen recht hem te bezitten en te
kwellen!' [3] Toen rukten ze de man nog een paar keer heen en weer, zodat hij
daardoor op de grond viel; maar hij stond vlug weer op toen de boze geesten in de
gedaante van kleine, zwarte krokodillen uit hem voeren
[4] Deze zagen er echter veel compacter uit en konden zich met in de lucht
verheffen, maar kropen rond op de grond, richtten tenslotte hun bek naar MIJ toe
en krijsten Mij woedend toe (de geesten): 'Wat hebben wij met U te maken? We
kennen U niet en hebben op aarde nooit in strijd met Uw wetten kunnen handelen
omdat die er nooit waren! Met welk recht wilt U ons nu tuchtigen? Waarom hebt U
ons met Uw overmacht uit deze woning van ons verdreven, die wij met moeite
hadden veroverd?'. [5] Ik zei: 'Waren jullie er niet bij, toen Ik op de berg Sina de
wetten gaf? Wie heeft jullie er destijds toe aangezet om Mij te trotseren, met Mij
de spot te drijven, een gouden kalf te maken en dat vervolgens te aanbidden in
plaats van Mij? J ullie waren toen de grootste raddraaiers en hebben veel volk
overreed en Mij de rug doen toekeren; hoezo zeggen jullie nu dat Ik volkomen
vreemd en onbekend voor jullie ben en jullie ook nooit wetten heb gegeven,
volgens welke Ik jullie nu met recht kan bevelen?!
[6] Wat er destijds met jullie gebeurde, toen Mozes naar jullie in het dal kwam en
in gerechtvaardigde vurige toorn de stenen tafelen van de wet kapotsloeg, dat dient
ook nu met jullie te gebeuren. Verdwijn dus van hier; want voor jullie zal er nog
lang geen verlossing dagen!' [7] Daarop begonnen ze onder gehuil en wild gekras
ijlings van ons weg te kruipen over de steile helling van de heuvel naar een
moerassige en dicht met allerlei onkruid begroeide kloof.
[8] Toen zei de commandant tegen Mij: 'O Heer en Meester, die kloof zal alle
inwoners van deze plaats tot onheil worden, als U hem niet van die zeventien
kwade demonen reinigt; want voor deze werkelijk beestachtige geesten ben zelfs ik
bang geworden! Laat U ze daarom niet in die kloof blijven!'
[9] Ik zei: 'Wacht maar even tot Ik klaar ben met de genezene, dan zullen we wel
zien hoe deze kloof gereinigd kan worden!'
[10] Hierop viel ook de tweede genezene voor Mij op zijn knien, bedankte Mij
voor zijn genezing van de al enkele jaren durende kwelling en legde toen dezelfde
geloofsbelijdenis af die zijn broer al eerder had gedaan. Daarna vroeg hij Mij of Ik
het verzoek van de commandant niet wilde vergeten; want ook hij kon nu niet
zonder afschuw in deze smerige kloof kijken. [11] Ik zei: 'Nog een klein poosje
het nodige geduld; want wij willen eerst nog zien of er niet een van de zeventien in
een andere gedaante terugkeert en Mij Mijn rechten zal gaan betwisten! Want ook
deze geesten hebben nog een volkomen vrije wil.'
[12] De commandant zei: 'Heer en Meester, hoe komt het eigenlijk dat deze
geesten in de gedaante van mij bekende, heel afschuwelijke dieren zichtbaar voor
ons werden? De eerste vijf zijn uiteindelijk weliswaar van gedaante veranderd;
maar die zeventien behielden hun gruwelijk lelijke gedaante waarin ze voor ons
zichtbaar werden, en in diezelfde gedaante verdwenen ze ook van hier. Hoe komt
het dat zulke geesten in zo'n gedaante voor de mensen zichtbaar worden?'
92
Hoofdstuk 51: Het wezen van de eerste vijf uitgedreven geesten
[1] Ik zei: 'Omdat die gedaante overeenkomt met hun innerlijke, boosaardige
begerige liefde! De gevleugelde slang komt weliswaar overeen met een zekere
mate van wereldse wijsheid en kan met de verfijnde krijgslistigheid van een
veldheer vergeleken worden; maar als je die wijsheid beter bekijkt, zul je daarin
heel weinig naastenliefde, maar in plaats daarvan ongelooflijk veel zelfzucht,
heerszucht en ongeremde hoogmoed ontdekken. En kijk, die innerlijke gesteldheid
van een ziel verschijnt in Mijn allerhoogste licht der waarheid in een gedaante, die
daarmee volkomen overeenstemt! [2] Stel je eens een gevleugelde slang voor,
waarvan er in het midden en zuiden van Afrika nog hier en daar enkele in de
natuur bestaan, en ten tijde van de Filistijnen in heel hete jaren ook hier te lande
hebben bestaan! Het is al moeilijk om met een ongevleugelde slang de strijd aan te
binden -vanwege haar geheime listigheid -en voor een gewoon mens is het
vluchten ervoor nog altijd het beste middel om haar listigheid tegemoet te treden.
[3] Bij een gevleugelde slang echter helpt ook vluchten dikwijls niets, maar alleen
ijzeren kleding en een scherp zwaard in de hand van een goed geoefend krijger. En
die ijzeren kleding is hier de kracht van Mijn liefde in jullie, het scherpe zwaard is
hier Mijn woord, en de waarheid van Mijn woord, die in staat is alles te
overwinnen, is de goed geoefende krijger en een ware held aller helden.
[4] Hieruit kun je nu wel afleiden waarom de eerste vijf geesten hier in de
gedaante van gevleugelde slangen voor Mij moesten verschijnen; want ten tijde
van de oorlog tussen de J oden en hen waren ze zeer geslepen veldheren, en hadden
ze niets anders voor ogen dan alleen hun eigen voordeel, winst en roem; want ieder
van hen probeerde voor zichzelf een koninkrijk te stichten.
[5] De man die zij nu enkele jaren hebben gekweld, is een nakomeling van hun
geslacht; ze vonden in hem een groot veldheerstalent, nog diep sluimerend, en
beslopen zijn ingewanden om dat talent, waardoor ze hem mettertijd zelfs op de
troon van Rome hoopten te brengen, in hem te wekken; maar dat kon hun niet
lukken, omdat zij door hun manier van handelen met zijn lichaam de in zijn ziel
sluimerende capaciteiten alleen maar verzwakten, maar niet tot leven wekten.
[6] Het werd toegelaten dat zij hun wil op deze man uitprobeerden, om henzelf tot
de overtuiging te brengen dat hun voornemen zinloos en dwaas is en niet
overeenkomstig hun duistere listigheid uit te voeren.
[7] Maar omdat ze het daardoor in hun woede de laatste tijd met deze man te bont
hebben gemaakt, was het ook tijd om hem helemaal van hen te bevrijden.
[8] Dat was allemaal voorzien, en het was goed voor deze man en ook voor de vijf
geesten; want deze man heeft op die manier Mij en tegelijk met Mij het eeuwige
leven van zijn ziel gevonden, en de vijf geesten zijn bij deze gelegenheid genezen
van hun oude dwaasheid, d.w.z. hun onbeduidende en nooit realiseerbare begeerte,
en zijn nu de weg in de deemoedscholen van reeds betere geesten ingeslagen. - Dat
is nu in het kort alles wat de eerste vijf geesten betreft.'
93
Hoofdstuk 52: De achtergronden van de zeventien geesten
[1] (De Heer:) 'Wat echter de gedaante van de zeventien geesten betreft: die komt
overeen met de onverzadigbare vraatzucht van de dieren, in wier gedaante zij hier
zichtbaar moesten worden. [2] Toen Ik op de berg Sina aan Mozes onder bliksem,
donder, vuur en rook eerst de wetten voor het volk Isral dicteerde, verlangde
Mozes op Mijn bevel en onder verwijzing naar Mijn aanwezigheid een passende
onthouding van het vraatzuchtige volk, opdat hun zielen beter in staat zouden zijn
de waarheden op te nemen die hun vanaf de berg verkondigd werden.
[3] Het volk vroeg echter aan Mozes, en via hem ook aan Mij, of het zich vanwege
de grote vrees en angst voor het voortdurende bliksemen en donderen en het vuur
en de rook van de berg mocht terugtrekken in een verafgelegen dal; het zou daar
helemaal nuchter blijven, en of Mozes met zijn broeder Aron maar liever alleen
de grote dingen met Mij wilden afhandelen [4] Nadat een groot deel van het volk
daar een poos op aangedrongen had, werd dat verlangen ingewilligd. Dat grote
deel van het volk trok direct met alle bezittingen naar een dal dat tamelijk ver van
de berg aflag. Enkele weken hield het zich tamelijk goed aan het verzoek van
Mozes. Toen Mozes echter langer wegbleef, begon het volk hem en Mij te
vergeten, slachtte kalveren en schapen en hield de ene maaltijd na de andere.
[5] Toen trad een van deze zeventien naar voren en verleidde het volk; want met
de hulp van anderen goot hij een gouden kalf, vroeg het volk bijeen te komen en
zei: 'Dat is ons belangrijkste voedsel, daaraan danken wij ons leven in deze magere
woestijn, waar onze kudden slechts met moeite nauwelijks voldoende voedsel
vinden! Laten we dit kostbare symbool hoog vereren en aanbidden! Maak nu een
overvloed aan maaltijden klaar, en laten we vrolijk en opgewekt zijn rond dit
symbool! Daarna moeten jullie ons als jullie legeraanvoerders kiezen, dan zullen
wij eerder in staat zijn jullie naar een vruchtbaar land te leiden dan Mozes, die ons
helemaal vergeten is, met zijn ark! In Egypte hebben wij van de sluwe krokodillen
geleerd hoe men te werk moet gaan om een goede prooi te bemachtigen; volg ons
daarom, dan zal het ons niet aan overvloedige maaltijden ontbreken!'
[6] En kijk, velen lieten zich verleiden om te doen wat deze belangrijkste
raddraaiers hun aanraadden! [7] Ik liet Mozes echter naar hen toekomen, toen er
een menigte rond het gouden kalf danste. Door Mij aangedreven ontstak hij in een
gerechtvaardigde vurige woede en brak de stenen wetstafelen; onmiddellijk daarop
kwamen er gevleugelde slangen die als het ware gloeiden, wat overeenkwam met
de gerechtvaardigde vurige woede van Mozes, en die beten de afvalligen, en wie
gebeten werd, moest sterven. Onder hen bevonden zich als eerste ook onze
zeventien geesten, die met de sluwheid en vraatzucht van krokodillen vruchtbare
landen en vet gebraad wilden bemachtigen - en om die reden moesten Ze hier dan
ook nog in die gedaante verschijnen, die met hun karakter overeenstemt.
[8] Deze man stamt niet af van de zeventien; maar al van kind af aan was hij
gewend veel te eten en daardoor is hij later een echte veelvraat geworden; en die
slechte hoedanigheid heeft de zeventien boze geesten ingang tot zijn Ingewanden
verschaft. [9] Maar hij heeft er voordeel van gehad. Omdat ze zijn lichaam
aanvankelijk aanzetten om nog meer te eten, verloor zijn maag al gauw het
vermogen om voedsel te verteren; daarna kon hij bijna niets meer eten, zodat men
94
zich erover begon te verbazen dat hij vrijwel zonder enig voedsel kon leven.
Daardoor raakte hij echter ook van zijn grote vraatzucht af, en daardoor werd zijn
ziel geestelijker en krachtiger in zichzelf. En omdat nu zowel zijn lichaam als nog
meer zijn ziel op de juiste manier in orde kwamen, was het ook het juiste moment
om ook hem van zijn kwelgeesten te bevrijden.
[10] Tegelijkertijd had deze tweevoudige bezetenheid nog een ander groot
voordeel, en wel met name voor de inwoners van Abila, die bijna hun hele geloof
zijn kwijtgeraakt; want zij waren voor het merendeel aanhangers van de leer van
Diogenes -stocijnen dus in de hoogste graad -en geloofden niet in een voortleven
van de menselijke ziel na de dood van het lichaam.
[11] Welnu, de bezetenheid van deze beiden heeft bij menigeen het geloof in het
voortleven van de ziel na de lichamelijke dood wakker geroepen, zij het niet
geheel, dan toch zeker voor de helft, en nu zal het door hetgeen de twee bezetenen
en hun familieleden hebben meegemaakt en gezien, gemakkelijk zijn om de
inwoners van Abila helemaal van hun al diep gewortelde stocisme te bevrijden.
[12] En zo gebeurt er in deze wereld niets wat door Mij is toegelaten, dat niet tot
heil van de mensen zou kunnen dienen; en jij, Mijn vriend, en ook de andere
aanwezigen, zullen dat met jou heel goed inzien.
[13] Aangezien je nu ook weet waar je met de zeventien geesten aan toe bent,
zullen we nu afwachten of er een van hen terug zal keren.'
Hoofdstuk 53: De Heer vermaant de aanvoerder van de uitgedreven geesten
[1] Toen ik dit tamelijk lange, alles verklarende betoog met betrekking tot
bezetenheid had beindigd, waarvoor allen Mij uit de grond van hun hart
bedankten, verhief zich uit de reeds bekende kloof plotseling een zwarte nevel -
zoals die vaak uit de schoorsteen van een pottenbakker opstijgt - die naar ons toe
kroop en weldra heel dicht bij ons kwam.
[2] Toen die ons tot op tien passen was genaderd, zei Ik heel luid: 'Tot daar en niet
verder! Onthul jezelf en toon je in jouw vorm!'
[3] Toen ontstond er uit de zwarte nevel een uiterst ruwe gestalte van een man,
zichtbaar voor allen die aanwezig waren. De gestalte was echter even bruinzwart
als die van een Moor en droeg op zijn arm een gouden kalf, alsof hij daarmee wilde
laten zien dat dat nog steeds zijn God en zijn liefde was. [4] Ik liet echter met luid
gekraak een geweldige bliksem in de gedaante van een gevleugelde slang uit de
hemel afdalen; die trof het gouden kalf en vernietigde het in n enkel ogenblik.
[5] Toen begon de gestalte te bewegen en te kronkelen, en bracht tenslotte de
woorden uit: 'Heer, waarom laat U ons niet ongestoord genieten van datgene wat
onze liefde wil? We hebben U toch nooit gevraagd om ons te scheppen en dan naar
Uw believen duizenden jaren en hele eeuwigheden lang te kwellen! Maar nu U ons
zonder dat wij dat wilden eenmaal hebt geschapen en ons ook een liefde en een
vrije wil hebt ingeademd -waarom straft U ons dan, als wij volgens onze liefde en
onze wil handelen?' [6] Ik zei weer met zeer luide stem: 'Wie in de hele eeuwige
oneindigheid kan Mij, de enige Heer vol alle macht en kracht, voorschrijven wat Ik
moet doen? Alleen Mijn eeuwige liefde schrijft Mij voor wat er dient te gebeuren,
95
en Mijn eeuwige en eindeloze wijsheid is de handlanger van de almacht van Mijn
wil en brengt er de orde in aan!
[7] Ik heb jullie door Mijn rechtvaardige knecht Mozes uit de harde slavernij van
Egypte verlost, toen jullie je eerstgeborenen moesten doden; Ik heb jullie in de
woestijn gevoed, en niemand heeft honger of dorst geleden -behalve enkelen van
jullie die zich in het land van de gruwelen teveel hadden overgegeven aan voor
mensenzielen uiterst verderfelijke zwelgerij. Hun, heb Ik aangeraden nuchter te
zijn, tot heil van hun lichaam en vooral tot heil van hun ziel.
[8] Waarom verlangden jullie ernaar je van Mij te verwijderen, terwijl Ik jullie bij
de berg der kennis tot Mijn kinderen wilde omvormen? Omdat jullie onder Mijn
licht niet durfden te zwelgen! Toen hebben jullie je verwijderd, om te zwelgen en
in plaats van Mij als Vader een dood, door jullie handen vervaardigd gouden kalf
te aanbidden! [9] Wie heeft jullie liefde eigenlijk die behoefte ingeblazen? Ik
werkelijk niet, maar jullie zelf, door jullie vrije wil, zonder welke jullie dieren
zouden zijn en je nooit tot Mijn kinderen zouden kunnen ontwikkelen!
[10] Maar aangezien jullie door je vrije wil van Mij afvallig zijn geworden
waarom verheffen jullie jezelf dan niet weer opnieuw tot Mij door jullie nog altijd
vrije wil?
[11] J ullie denken dat Ik jullie kwel? O, absoluut niet! Iedere duivel kwelt zichzelf
door zijn verkeerdheid en verstoktheid, als hij zich daarmee tegen Mijn wijze orde
verzet en meent dat hij die overeenkomstig zijn boosaardige liefde kan omvormen.
[12] Ik blijf eeuwig een en dezelfde onveranderlijke Heer over de hele zintuiglijke
en geestelijke wereld. Met de zuivere liefde voor Mij en van daaruit voor zijn
naaste kan ieder mens en iedere geest met Mij alles bewerkstelligen en alles van
Mij krijgen, maar met een soort geweld of trots eeuwig niets; Want Ik ben de
Geweldigste van alle geweldigen en de Machtigste van alle machtigen.
[13] Maar Ik ben ook de Zachtmoedigste van alle zachtmoedigen, de Beste van
alle goeden en de Barmhartigste van alle barmhartigen. Wie in ware, berouwvolle
liefde tot Mij komt en Mij om erbarmen vraagt, die zal Ik dat niet onthouden. Maar
wie Mij, als hij Mij heeft leren kennen, afwijst, zal eeuwig geen verlossing
verkrijgen, maar slechts zichzelf in steeds grotere ellende storten.
[14] Laat iedere boze geest en iedere duivel dat bedenken! Ik ben de Heer, en
buiten Mij is er niet nog een andere! En maak nu dat je wegkomt!'
[15] Toen Ik dat had gezegd verdween de geest direct, en spoedig daarna zag men
vanuit de kloof zeventien donkere nevelwolken opstijgen, die door de wind naar
het noorden werden gedreven.
[16] Ik zei tegen de commandant: 'Kijk, nu is ook jullie wens vervuld; want die
zeventien donkere nevelbundels waren de zeventien boze geesten. Degene die hier
was heeft tegen de andere zestien gezegd wat hij hier had gehoord, en toen hebben
ze het besluit genomen deze streken voor altijd te verlaten en in het woeste
noorden met elkaar te overleggen wat ze zullen doen. Want in deze streken zouden
ze door een bepaalde overeenkomstige invloed te zeer door de dingen van deze
wereld geprikkeld worden en niet in zichzelf kunnen keren, zichzelf beschouwen
en hun zondige lelijkheid zien. Er zal dus ook bij deze zeventien geesten nog
96
verbetering intreden; maar voor het zover is zal op deze aarde de zomer nog heel
vaak de winter moeten verdringen!'
Hoofdstuk 54: Over de gevaren bij het eten van onreine spijzen De Heer in
Abila
[1] De commandant zei:'O Heer en Meester, vertel ons toch ook waar dergelijke
geesten zich op aarde het meest plegen op te houden, opdat wij zulke
onheilspellende plaatsen en streken gemakkelijker kunnen vermijden! Want als
men in zulke streken komt en iets heeft dat verwant is aan zo'n boze geest, kan het
gemakkelijk gebeuren dat men door hem beslopen en tenslotte zelfs in bezit
genomen en beschadigd wordt, wat niet bepaald wenselijk is!'
[2] Ik zei: 'Vriend, daar hoeft niemand bang voor te zijn die van harte in Mij
gelooft en Mij liefheeft door de werken te doen die Mijn liefde in hem aangeeft!
Maar mensen die nog diep in allerlei heidens bijgeloof staan dienen overal en te
allen tijde voor dergelijke geesten te vrezen en zijn ook steeds min of meer door
hen omringd of zelfs bezeten; want alle onzuivere hartstochten van de mensen
worden gestimuleerd en benvloed door geesten die vroeger zelfhun hele leven
lang door dezelfde onzuivere hartstochten werden beheerst en zich daar naar
hartelust aan overgaven. [3] Zulke onzuivere geesten - voor een deel geesten die al
eens in het vlees in deze wereld hebben geleefd, maar merendeels natuurgeesten,
die nog nooit in een menselijk lichaam tot leven zijn geroepen -zijn er overal: in de
lucht, op en in de aarde, in het water en het vuur, in stenen, metalen, planten,
dieren en ook in het bloed en vlees van de mensen; daarom moeten de mensen ook
geen vlees van gestikte en onreine dieren eten.
[4] In geval van nood kan het vlees van onreine dieren ook wel gegeten worden;
maar het moet eerst goed schoongemaakt, met zout en goede kruiden gemarineerd,
bij het vuur gedroogd en daarna samen met goede kruiden gerookt worden, om het
van de onreine geesten te bevrijden.
[5] Het vlees van roofdieren is, ook bij alle voorzorgsmaatregelen die Ik jullie
aanraadde, schadelijk voor de mensen, omdat de onreine geesten daar nooit
helemaal uit verwijderd kunnen worden.
[6] Evenzo moeten de mensen ook geen water uit onreine bronnen drinken en
moeten ze hun bronnen schoon houden, zoals Mozes dat namens Mij ook de
Isralieten allemaal strikt heeft bevolen.
[7] Wie wat zijn lichaam betreft volgens de aanwijzingen van Mozes leeft, zal het
altijd en overal bespaard blijven door slechte en onzuivere geesten in bezit
genomen te worden, en des te zekerder als hij werkelijk in Mij en Mijn vaderlijke
zorg gelooft en alles in Mijn naam begint, doet en beindigt. Maar zonder dat is hij
ieder ogenblik blootgesteld aan duizend gevaren van allerlei soort, helaas door zijn
eigen traagheid, onwetendheid en domheid.
[8] Als Ik die mensen, die reeds van nature een betere wil en instelling hebben,
niet door Mijn engelen zou laten beschermen, zouden er maar weinig niet-bezeten
mensen op deze aarde zijn! Maar daar moeten de mensen zich niet al te zeer op
97
verlaten, omdat Mijn engelen de wil van de mensen niet beteugelen. -En dat is ook
voor jullie iets om over na te denken!'
[9] Toen Ik was uitgesproken, bedankten allen Mij en prezen Mijn wijsheid en
macht, en de inwoners van Abila vroegen Mij of Ik ook hun stad zou willen
bezoeken; want ze zouden Mij daar aankondigen.
[10] Ik zei: 'Dat kunnen jullie wel doen -maar Ik noem niet met zekerheid de tijd
en het uur dat Ik naar jullie toekom; maar Ik zal toch ook naar jullie toekomen! Nu
kunnen jullie weer terug naar huis gaan! Maar neem eerst bij jullie waard wat
brood en wijn tot je; maar eet pas vlees van varkens als je het hebt klaargemaakt
zoals Ik je heb aangeraden!' [11] Daarop bedankten ze Mij allemaal nog eens en
begaven zich toen met de Griekse waard en de smid naar de stad.
[12] Wij bleven nog een poos op de heuvel, en de commandant en ook de andere
Romeinen vroegen Mij nog vele dingen, en Ik nam hun twijfels weg.
[13] Op die manier werd het helemaal middag, en er kwam een bode van onze
waard, die bij ons was gebleven, de heuvel op om ons voor het middagmaal uit te
nodigen. En wij stonden op en volgden de bode.
Hoofdstuk 55: De reis naar Abila
[1] Toen wij bij onze waard aankwamen, stonden daar voor de hal van het huis
een groot aantal mensen die Mij nogmaals wilden zien en spreken, aangezien ze
zelf getuige waren geweest van Mijn daden en ook al het een en ander over Mijn
leer hadden gehoord. [2] Ik verwees hen echter naar commandant Pellagius en zei
tegen hen dat ze Mijn volledige leer van hem zouden krijgen.
[3] De commandant beloofde hun dat hij hen in alles zou onderwijzen.
[4] Daar waren de mensen tevreden mee en ze gingen geleidelijk aan uiteen; wij
gingen het huis binnen, waar het middagmaal al op tafel stond. We namen het maal
tot ons en waren daarbij heel goed gestemd.
[5] Toen wij na korte tijd klaar waren met de maaltijd en Ik alle aanwezigen
aankondigde dat Ik over een uur met Mijn leerlingen naar Abila zou vertrekken,
vroeg de commandant Mij of hij samen met zijn onderofficieren en Veronica Mij
mocht begeleiden naar die stad en ook naar de andere plaatsen en steden die onder
zijn bevel stonden. [6] Ik stond hem dat toe, waar hij heel blij om was, en hij trof
direct voorbereidingen voor het vertrek.
[7] Na een uur verlieten wij het huis van de waard, die Mij samen met zijn
genezen zoon ook nog een flink eind buiten de stad vergezelde, evenals de Griekse
waard en de bekende smid en dierenarts.
[8] Toen Ik buiten de stad van hen vieren afscheid nam, verleende Ik ook de smid
de macht om boze geesten bij de mensen uit te drijven, waarvoor hij Mij niet
genoeg kon loven en prijzen.
[9] Daarna trokken wij met tamelijk gezwinde pas over een goede heerweg naar
Abila, en bereikten deze niet zo kleine stad een uur voor zonsondergang.
[10] Ook deze stad werd voor het merendeel door heidenen bewoond. Slechts tien
J oodse gezinnen hadden in deze stad een onaanzienlijk onderkomen, en ze moesten
de heidenen dienen en van hen leven. Alle tien gezinnen hadden slechts n oeroud
98
en vervallen huis om te bewonen; ze hadden in deze stad daarom ook geen eigen
herberg en geen synagoge. [11] Toen wij de stad naderden, zei Ik tegen de
commandant: 'Ga met jouw gezelschap nu voor ons uit de stad in, en laat de tien
J oodse gezinnen weten dat Ik naar hen toe zal komen en bij hen zal overnachten!
Al het overige zal dan later wel vanzelf duidelijk worden.'
[12] Toen de commandant dat van Mij had gehoord, liep hij met de zijnen
onmiddellijk vooruit, ging direct naar de J oden en vertelde hun wat hun te wachten
stond. [13] De straatarme J oden zeiden echter tegen de commandant: 'O hoge
gebieder in naam van de keizer! Dat zou allemaal wel goed zijn; maar waar moeten
die meer dan veertig mensen in dit vervallen huis een toereikend onderkomen
vinden? Oude, vervallen kamers zijn er nog wel voldoende; maar wie wil daar
wonen? Padden, adders, salamanders en schorpioenen zijn daar meer dan genoeg,
maar men kan daar toch geen mensen herbergen. Wat onze eigen kamers betreft
hebben wijzelf nauwelijks voldoende ruimte om te wonen, met name 's nachts, en
het zou moeilijk zijn om behalve ons nog een paar mensen behoorlijk onderdak te
geven. Van enige verzorging ,kan al helemaal geen sprake zijn, aangezien wij zelf
meer dan straatarm zijn.
[14] Probeer dus die grote heer en meester, over wiens wonderbaarlijke daden wij
reeds hebben gehoord, ervan te doen afzien om bij ons onderdak voor de nacht te
zoeken en te willen nemen; er zijn in deze stad immers verscheidene goed
ingerichte herbergen.'
[15] Toen zei de commandant: 'Ik zal Hem jullie nood, die ik wel ken, uitleggen;
maar ik weet ook al van tevoren dat ik Hem niet van Zijn voornemen zal afbrengen
-want wat Hij eenmaal besluit en zegt, dat gebeurt! Hij zal jullie benarde toestand
en jullie ellende ook allang kennen en komt vast en zeker naar jullie toe om jullie
te helpen en de ware troost te brengen, maar niet om jullie te kwellen en met grote
zorgen te belasten. Kom Zijn wil dus maar vriendelijk tegemoet, dan zullen jullie
genade en een grote liefde en erbarmen bij Hem vinden!'
[16] De oudste van het huis zei: 'J a, ja, laat hem maar komen als hem dat
goeddunkt! Als hij er is, zal het hem vanzelf wel duidelijk worden hoe het er met
ons voorstaat. Wij zijn allemaal werkelijk blij dat hij naar ons toe wil komen; maar
wij zijn verdrietig, omdat wij hem voor zo'n genade geen tegen offer kunnen
brengen!' [17] Terwijl de commandant nog met de oudste sprak, arriveerde Ik met
de leerlingen al voor het J oodse huis, dat zich als een verbrokkelde oude burcht op
een hoogte buiten de stadsmuur bevond.
[18] De commandant merkte Mij onmiddellijk op, snelde Mij tegemoet en wilde
Mij beginnen te vertellen hoe het er met het J oodse huis en haar bewoners
voorstond.
[19] Maar Ik zei tegen hem: 'Vriend, bespaar je de woorden, aangezien Ik alles
allang weet! Maar Ik ben inderdaad - zoals jij reeds tegen deze mensen hebt
opgemerkt - juist naar hen toe gekomen omdat Ik heel goed weet hoe het met hun
huis en met henzelf gesteld is. Laten we dus direct naar de oudste gaan!'
99
Hoofdstuk 56: De Heer in de woning van de tien Joodse gezinnen
[1] Vergezeld door de commandant liep Ik naar de oudste van het huis, bij wie
zich ook nog enkele bezorgde huisvaders bevonden, die ons bekeken om te zien
wat wij zouden doen als we zagen wat voor oude rune het huis was.
[2] Toen Ik bij de oudste kwam, zei deze (de oudste): 'U bent bij ons allen wel
welkom, heer en meester; maar wat wij tegenover de grote genade die u ons
bewijst kunnen doen, zal u vast niet welkom zijn! Kijk eens naar ons huis, en onze
kleren zullen u, zonder verder iets te hoeven zeggen, vanzelf wel laten zien hoe het
er met ons allemaal voor staat!'
[3] Ik zei: 'Vrede zij met jullie! Hoe het er met jullie voor staat, weet Ik welmaar
voor het grootste deel is die armzalige toestand jullie eigen schuld; want door
traagheid en door haast geen vertrouwen op God, de enige Heer en Gever van alle
goede gaven, zal geen enkel mens het op deze aarde ver brengen.
[4] Zolang jullie nog middelen en kracht hadden, deden jullie niets om jullie oude
huis te verbeteren, lieten je niets gelegen liggen aan J ehova en maakten jullie jezelf
vertrouwd met de blinde leer van de Griekse wijzen, waardoor jullie nog vele
malen beklagenswaardiger zijn geworden dan jullie ooit eerder waren.
[5] Nu zijn jullie zelfs slaven van de heidenen geworden en moeten eerder met
zwaar werk karig brood van hen bedelen dan dat jullie tegen hen kunnen zeggen:
'Wij hebben het in het zweet van ons aangezicht verdiend!'Want het is niet
gemakkelijk om mensen te dienen die in geen enkele God geloven en ook niet in
een voortleven van de ziel na de dood van het lichaam en derhalve ook aan geen
enkele vergelding in de grote wereld aan gene zijde, en die derhalve geen
naastenliefde hebben en zelfs vijanden van hun eigen leven zijn.
[6] Welnu, in jullie grootste nood zijn jullie aan de oude J ehova gaan denken en
bij Hem om hulp gaan smeken, en dat heeft Mij er dan ook toe gebracht om naar
jullie toe te komen en jullie te helpen, voor het aangezicht van de vele, al te blinde
heidenen, die eveneens ter wille van hun Diogenes het geloof in hun goden hebben
laten varen. Ik zal dat doen opdat ook zij merken dat de oude God nog leeft en
degenen helpt die in Hem geloven, Zijn geboden houden en in waarachtig en
onwankelbaar vertrouwen van Hem de juiste hulp verwachten.
[7] Laat Mij jullie oude, meer dan half vervallen huis zien, dan zullen we kijken of
daarin overnacht kan worden en of datgene wat beschadigd is gerepareerd kan
worden! Daarna zullen we jullie provisiekamers onderzoeken, om te zien hoeveel
voorraad daar nog aanwezig is!'
[8] De oudste zei: 'O grote heer en meester! Dit huis moet vroeger wel heel veel
grote en kleinere kamers hebben gehad; maar wij hebben er maar nauwelijks zeven
in gebruik kunnen nemen, en zelfs die zijn al erg beschadigd. Alle andere zitten vol
met allerlei soort ongedierte en zijn grotendeels voor mensen zelfs niet meer
begaanbaar. ook onze provisiekamers verkeren vooreerst in een zeer miserabele
staat. Slechts n is er nog half bruikbaar; maar zelfs die ene is leeg op een paar
beschimmelde broodkruimels na. Maar laten we uw wil volgen en toch gaan
kijken, opdat u, o grote heer en meester, met uw eigen ogen aanschouwt hoe het
met ons, afstammelingen van Gad en Ruben, in hun land gesteld is!'
100
[9] Hierop liepen we door alle vertrekken van het grote huis, en het zag er
allemaal zo uit als de oudste had beschreven.
[10] Toen wij ons echter in het buitenste en laatste vertrek bevonden, zei Ik: 'Nu
zul je Gods macht in Mij, die wat Mijn lichaam betreft ook een mensenzoon ben,
leren kennen! Kijk, wij zijn over brokstukken van muren, delen van zuilen,
doornstruiken en allerlei ongedierte tot dit vertrek doorgedrongen, en door
koninklijk versierde, fraaie vertrekken, die van alles voorzien zijn en waarin goed
overnacht kan worden, zullen we onze tocht terug maken. Ik wil het, en zo zij het!'
[11] Nauwelijks had Ik dit zo gezegd, of het hele huis was al volkomen veranderd,
en toen wij daarna door alle kamers en vertrekken heen liepen, was er nergens
meer enige beschadiging te ontdekken. [12] De J oden van dit huis sloegen de
handen boven hun hoofd tegen elkaar en riepen vol blijde verwondering: 'Dat kan
alleen Hij doen, die hemel en aarde heeft geschapen; daarom zij U alle lof, o grote
God, die aan een mens zo'n macht heeft gegeven!'
[13] Daarna bezochten we de provisiekamers, die eveneens gevuld waren met
alles wat de mensen nodig hebben om hun honger en dorst te stillen. Toen werd de
verbazing nog groter, en lange tijd konden ze van louter verbijstering met praten.
Hoofdstuk 57: Het getuigenis van de oudste over de Heer (21.9.1862)
[1] Na een poosje sprak de oudste de volgende woorden: 'Nee, nee, nee - dat is
ongehoord! Mozes en Elia, de twee grootste profeten, hebben grote dingen gedaan,
ja, groter dan een mens met het zuiverste verstand ooit in staat is te Vatten en te
begrijpen en zelfs het meest gelovige gemoed nauwelijks kan geloven! Maar wat
zijn vergeleken bij dit wonderbaarlijke werk al die wonderen, die door de
genoemde twee profeten zijn gedaan volgens de wil van J ehova, van wiens geest
van macht zij vervuld waren?! Alle profeten, zowel de grote als de kleine, hebben
gezegd: 'De Heer wil het, en de Heer spreekt!' Maar U, o grote Heer, zei: 'Ik wil
het, en het zij zo!' En in n ogenblik gebeurde er wat U wilde! Daarom bent U
meer dan Mozes en Elia! [2] Uw Ik is de Heer Zelf in alle volheid, en ik heb nu als
oude man in U mijn heil gezien en zou nu willen zeggen: 'O Heer, Heer, laat Uw
oude dienaar in vrede overgaan naar de grote wereld aan gene zijde! Want U bent
de Beloofde vanuit Uzelf! Uw eeuwige geest heeft uit de mond van de profeten
gesproken en Uw neerdalen voorspeld, en U, die de eeuwige Waarheid en Trouw
zelfbent, hebt Uw woord gehouden en bent in een lichaam van vlees en bloed naar
ons zondige mensen toegekomen om ons weer opnieuw op te richten, zowel de
J oden als de heidenen, die ook kinderen van Noach zijn en eens samen met de
voor-Abrahamieten n volk vormden onder de grote opperkoning en allerhoogste
priester Melchizdek van Salem. Daarom zij U alleen alle eer en alle lof, o Heer,
Heer, Heer!' [3] Ik zei: 'Nou, nou, dat is wel goed en waar zo! Dat jullie
weggezakte geloof door deze daad van Mij in n keer weer opgericht is, is wel
goed te begrijpen, evenals het feit dat jullie Mij onmiddellijk hebben herkend;
maar in de toekomst moeten jullie je geloof door werken van ware naastenliefde
eerst levend maken, anders heeft het in Mijn ogen geen waarde voor het leven van
jullie ziel. Want Ik ben enkel door Mijn overgrote liefde naar jullie mensen
101
toegekomen, en zo kunnen jullie mensen ook alleen maar weer door liefde voor
Mij en voor je naaste tot Mij komen en op die manier tot het eeuwige leven van
jullie zielen, als Mijn echte kinderen; dat dienen jullie goed te onthouden!
[4] Het geloof in Mij is wel een levend licht uit de hemelen, maar pas door de
werken der liefde. Zoals echter een licht, dat schijnt in de nacht, uitdooft als het
niet gevoed wordt door steeds nieuwe olie toe te voegen, zo dooft ook zonder de
voortdurende werken der liefde zelfs het aanvankelijk meest onwankelbare geloof
uit.
[5] Door dit wonder, dat voor Mij gemakkelijk was om te doen, heb Ik niet alleen
jullie helemaal weggevallen geloof in jullie ziel opgericht, maar ook jullie liefde
voor Mij aangewakkerd; en in het licht van die ware, eeuwige levensvlam hebben
jullie toen ook snel en gemakkelijk gezien Wie er in Mij naar jullie toe is gekomen.
[6] En nu jullie dat onmiddellijk en zonder veel moeite en prediking hebben
gezien, moeten jullie er ook naar handelen, zodat jullie en jullie nakomelingen
door de werken der liefde in Mijn naam in het levende geloof blijven!'
[7] De oudste zei: 'O Heer, Heer, dit werk zal in deze streek van de zestig steden
zeer groot opzien baren, zowel bij de weinige J oden als bij de vele heidenen, en
zowel in deze stad als mettertijd ook in de andere steden. Als de mensen van alle
kanten hierheen komen en zien dat ons al zo lang vervallen huis plotseling in een
echt koninklijke burcht is veranderd, en aan ons vragen hoe dat gebeurd is -wat
voor antwoord zullen wij hun dan kunnen geven?'
[8] Ik zei: 'Maak je daar geen zorgen om; want als jullie genoodzaakt zijn
tegenover de mensen over deze daad en over Mij te spreken, zal jullie wel in de
mond gelegd worden wat jullie moeten zeggen! De al te opdringerige mensen
kunnen jullie naar de commandant en zijn onderofficieren verwijzen, die het
allemaal hebben zien gebeuren -dan zullen ze de juiste opheldering krijgen; want
deze mensen kennen Mij al heel goed en weten dat niets voor Mij onmogelijk is.'
Hoofdstuk 58: De geestelijke overeenstemming van de vernieuwing van de
vervallen burcht
[1] (De Heer:) 'Maar opdat ook jullie weten waarom Ik nu deze oude, vervallen
burcht, waar vroeger koningen in hebben gewoond, weer heb opgericht en als het
ware weer helemaal opnieuw heb opgebouwd, moeten jullie letten op wat Ik jullie
nog ga zeggen: [2] In de eerste plaats komt het opnieuw oprichten van deze oude
koningsburcht overeen met het feit dat Ik het oude, geheel vervallen geloof in de
ene, enig ware God, nu weer overal opnieuw tot leven breng.
[3] Er zijn van de oude burcht des geloofs nog wel enkele verweerde,
verbrokkelde en vervallen waarheidsresten aanwezig; maar die deugen niet meer
als levenswoning van Mijn liefde en erbarmen voor de zielen van Mijn kinderen,
zoals ze ten tijde van de koning van Salem waren, maar ze deugen nog slechts als
woning voor degenen wier gemoed geheel en al op het ongedierte lijkt dat deze
burcht al lange tijd herhaaldelijk en in vele vormen heeft bewoond.
[4] De burcht was zodoende een getrouw beeld van hoe het er nu met het geloof in
God en met het houden van Zijn wetten uitziet, en wel met name in en rond
102
J eruzalem. [5] Als daar geen volledige verbetering en ommekeer naar Mij plaats
zal vinden, zal Ik die stad en iedereen die aan haar kant staat nog erger bezoeken
dan Ik ten tijde van Lot Sodom en Gomorra heb bezocht; en daarmee wijs Ik jullie
op de tweede reden waarom Ik deze burcht nu opgericht en weer helemaal opnieuw
opgebouwd en van alles voorzien heb!
[6] Als Mijn gericht over de goddelozen in J eruzalem en wijde omgeving komt en
Mijn weinige getrouwen op de vlucht zullen slaan, zullen ze ook hierheen komen.
Neem hen dan op, en maak zodoende het in jullie nu opnieuw opgewekte geloof
helemaal levend door de werken der liefde in Mijn naam!
[7] Het gericht dat over de stad J eruzalem toegelaten zal worden zullen jullie,
oude lieden van deze plaats, in je lichaam wel niet meer meemaken, maar de
jongeren onder jullie en hun kinderen zullen het meemaken. En als het gebeurt,
denk dan aan wat Ik jullie nu heb gezegd!'
[8] Nu zei de oudste met diep ontzag tegen Mij: 'O Heer, Heer! Groot en meer dan
heerlijk is Uw naam! Enkele maanden geleden hebben wij 's nachts een uiterst
merkwaardig lichtverschijnsel aan het firmament waargenomen, waarvan de
beelden ons met grote vrees en angst hebben vervuld. Aanvankelijk verschenen er
grote vuurzuilen, die naar het scheen tot de sterren reikten. De zuilen verenigden
zich op wonderbaarlijke wijze en stegen op, en omdat we er niets meer van zagen,
dachten wij dat het een vuurverschijnsel, weliswaar zeldzaam, maar toch van
natuurlijke aard was. Maar al gauw daarna begon de hele hemel te gloeien. Wij
zagen de stad van Salomo en grote legers, die de stad belegerden en uiteindelijk
met tempel en al geheel verwoestten. [9] Later, al meer tegen de ochtend, was er
helemaal in het westen nogmaals een lichtverschijnsel te zien. Wat dat voorstelde
kon niemand van ons ontraadselen. Maar het middelste verschijnsel vertoonde
sterke overeenkomst met wat U, o Heer, Heer, ons nu over J eruzalem hebt
verkondigd. Het had zeker betrekking op de voorspelling die U nu deed?'
[10] Ik zei: 'J awel, Mijn vriend, maar nu zullen we daar niet verder over praten!
Zorg in plaats daarvan nu voor een avondmaal; voor al het andere heb Ik al
gezorgd!' [11] De oudste zei tegen Mij: 'Heer, Heer! Misschien wil onze aardse
gebieder, de wijze commandant, ons iemand bezorgen die de kookkunst machtig
is; want wij hebben al vele jaren niets meer gekookt, hebben geen vuur en in deze
omgeving ook geen brandhout voor de haard. Daarom is het ons in drierlei
opzicht onmogelijk om voor U en hen die bij U zijn, een gekookt avondmaal te
bereiden, hoewel alle grote en kleine provisiekamers door Uw genade meer dan vol
zijn met allerlei voorraden. Er zal door Uw genade ook wel voor brandhout en vuur
gezorgd zijn; maar wat helpt dat, als wij geen van allen in staat zijn te koken en
eten klaar te maken?'
[12] Ik zei: 'Oude man, je eerlijkheid bevalt Me, want wat jullie kookkunst betreft
heb je de volle waarheid gesproken. Maar de commandant heeft zijn dochter en
twee van zijn ondergeschikten al opdracht gegeven om met een paar van jouw
mensen in de grote keuken, waar zich ook een visbekken bevindt, dat nu vol vis is,
voor ons en jullie allemaal een goed avondmaal klaar te maken.'
103
Hoofdstuk 59: De burcht van Melchizdek
[1] (De Heer:) 'Maar in deze burcht bevindt zich toch ook nog een grote, van
basaltstenen gemetselde kelder! Heb je die nog nooit ontdekt en gezien?'
[2] De oude en een paar van zijn bijna even oude neven zeiden: 'J a, er moet
vroeger wel een kelder vol uitstekende wijn hebben bestaan, en daar moeten ook
andere schatten in verborgen zijn, maar niemand van ons heeft het ooit gewaagd
zich in de onderaardse ruimten te begeven en daarin tussen allerlei kwaadaardig
ongedierte en andere boze machten naspeuringen te doen, en zodoende kent
niemand de echte, juiste toegang tot de genoemde kelder. Waar en hoe kan men
daarin komen? Door Uw macht zal ook die, net als al het andere, zich nu wel in
een uitstekende staat bevinden?'
[3] Ik zei: 'Zeker, als jullie dat geloven; maar aangezien niemand van jullie de
ingang kent, volg Mij, dan zal Ik jullie naar de kelder brengen!'
[4] Daarop volgden de oude en nog tien van zijn familieleden Mij met een
aangestoken fakkel van was, die wij uit de keuken haalden, waar er veel van in
voorraad waren, en die we daar ook aanstaken. Van de genoemde grote keuken
leidde een zuilengang naar een grote poort, die van een plaat basalt was gemaakt.
Ik liet zien hoe de poort heel gemakkelijk geopend kon worden, en Ikzelf opende
de grote, zware poort. Toen de poort open was, werd er direct een brede trap
zichtbaar, waarlangs men heel goed in de zeer ruime, grote kelder kon komen.
[5] Toen wij in de kelder waren, waar deze arme joden weer buitengewoon
verbaasd over waren, troffen we daar een groot aantal grote en kleine stenen vaten
en een nog grotere hoeveelheid stenen, lemen, zilveren en ook gouden drinkgerei
aan, waar de arme joden natuurlijk heel verbaasd naar keken en waarvan ze niet
wisten of deze dingen ook op wonderbaarlijke wijze door Mij waren geschapen of
dat ze, wat het uiterlijk ervan deed vermoeden, nog uit de oertijd stamden.
[6] Maar Ik zei tegen hen: 'Wat we hier hebben gevonden stamt allemaal nog uit
de tijd van de grote koning en hogepriester van Salem. Dit was op aarde zijn burcht
die evenals de bergen met hun vaak zeer wonderbaarlijke grotten en holen niet
door mensenhanden gebouwd is, maar door dezelfde macht waardoor ze nu weer
opnieuw is opgebouwd. Want Ik alleen ben de ware Koning van Salem en
Hogepriester Melchizdek in eeuwigheid!
[7] Maar neem nu de karaffen in de hand en vul ze met wijn, waarvan jullie hier in
de grote vaten een meer dan grote voorraad hebben!'
[8] Nu pakten de arme joden wel vol vreugde het drinkgerei, maar ze wisten niet
hoe ze de wijn uit de grote stenen vaten moesten krijgen, die met zware, gladde
stenen platen volkomen hermetisch waren afgedekt.
[9] Toen toonde Ik hun onderaan de vaten een met een stop dichtgemaakte,
enigszins uitspringende opening, trok de stop met gemak uit de opening, en
onmiddellijk stroomde er rijkelijk een oude, uitstekende wijn uit in het drinkgerei,
dat eronder werd gehouden; want de uiterst krachtige geur ervan vertelde direct
alle aanwezigen, waar ook de commandant en een van zijn onderofficieren bij was,
dat men hier met een oude, uitstekende wijn te maken had.
[10] Toen alle kannen gevuld en de een na de ander in de grote eetzaal op tafel
gezet waren en degenen die de wijn opdienden weer naar ons toekwamen, terwijl
104
wij nog in de kelder waren gebleven, zei Ik tegen de oude: 'Kijk, deze wijn is
weliswaar ook geperst van druiven die in dit land gegroeid zijn maar hij is bijna
even oud als deze burcht! Dit is een tiendwijn, die door alle koningen waar de
koning van Salem over heerste aan Hem als offer werd gebracht, en hij moest tot
nu bewaard blijven, opdat Ik nu, als geheel dezelfde Koning, samen met al
degenen die in Mij geloven en Mij volgen, van die oude tIendwijn drink.
[11] Zolang deze burcht in Mijn naam zal bestaan, zal ook de wijn niet uitgeput
raken; maar toch zal driehonderd jaar na Mijn hemelvaart deze burcht en een groot
gedeelte van deze stad door de macht van onze tegenstanders dermate verwoest
worden, dat men de plaats waar ze nu staat niet meer zal herkennen. Maar dat is
niet belangrijk; want Ik bouw nu een nieuwe burcht voor Mijzelf in de harten die,
wanneer zij eenmaal stevig gevestigd is, nooit meer vernietigd zal kunnen worden.
[12] Deze oude gedenktekens zullen dan ook helemaal verdwenen zijn, opdat de
mensen er geen afgoderij mee kunnen bedrijven. Maar tot bijna driehonderd jaar na
Mijn hemelvaart zal de burcht er nog staan en zal deze wijn niet uitgeput raken, en
deze zullen voor degenen die uit J eruzalem gevlucht zijn, als onderkomen dienen
en om hen te sterken.'
Hoofdstuk 60: Uit de tijd van de koning van Salem
[1] Nu vroeg de oude vol diep ontzag: 'Heer, Heer, als men het zo leest, was die
geheimzinnige koning van Salem er toch al gauw nadat Noach uit de ark stapte en
de aarde begon te bebouwen. Zijn kinderen kunnen zich in die korte tijd toch niet
zo geweldig vermeerderd hebben, dat er in de tijd van de koning van Salem op
aarde al zo'n groot aantal andere kleine koningen geweest zou kunnen zijn, die
Hem de tiend als offer brachten? Evenals vele andere dingen in onze boeken klinkt
dit zeer mysterieus en kan met ons verstand niet begrepen worden.
[2] En U zei ook dat U zou opvaren! Wat is dat? Waar vaart U heen, en wanneer?
Heer, Heer, verklaar ons dat wat nader, opdat wij het uiteindelijk in Uw geest van
waarheid, liefde en leven ook aan ons nageslacht kunnen uitleggen en zij ons
geloven wanneer we hun zeggen dat U, o Heer, Heer, Zelf Degene bent geweest
die ons die buitengewone dingen hebt geopenbaard!'
[3] Ik zei: 'Wat de tijd van de koning van Salem betreft: Hij was er al eeuwig vr
enig schepsel en derhalve ook eerder dan Noach. Wat echter de aardse tijd betreft
waarin Hijzelf in de gestalte en persoonlijkheid van een engel uit de hemelen de
mensen over Zichzelf en over hun bestemming onderwees: Hij was er al van tijd
tot tijd tijdens het leven van Noach en sprak met hem, maar een werkelijk koning
en priesterschap werd pas ingesteld een paar d honderd jaar nadat Noach de ark
had verlaten, en die tijd hebben Noach zelf ~en zijn drie zonen nog meegemaakt.
In die tijd was de aarde alweer dichtbevolkt, en de vele stamvaders van kleine
volken voerden de titel koning, brachten ieder jaar hun offers naar Salem en
werden door de Koning onderwezen.
[4] Toen de volken zich echter meer over de wijde aarde hadden verspreid,
vergaten ze de Koning der koningen en begonnen zich van Hem af te scheiden;
ook degenen die dicht bij Hem woonden trokken niet meer naar Salem. Toen
105
verliet de Koning ook de burcht en bezocht nog maar zelden enkele patriarchen die
Hem trouw waren gebleven, zoals bijvoorbeeld Abraham, Isaak en J acob, en later
alle grote en kleine profeten en nu in vlees en bloed ook jullie.
[5] Wat Mijn hemelvaart betreft, die heeft een dubbele betekenis. De eerste zal
van nu af gerekend geen jaar meer op zich laten wachten; de tweede echter zal in
ieder mens die werkelijk in Mij gelooft, bewerkstelligd worden doordat de geest
van Mijn liefde in zijn hart zal opstaan en het verstand van die mens in alle
wijsheid van de hemelen zal binnenleiden.
[6] Mijn persoonlijke hemelvaart zal echter plaatsvinden kort nadat dit lichaam
van Mij, weer uit het graf zal opstaan en zo in Mijn goddelijk wezen zal overgaan,
drie dagen nadat het gedood is door de handen van Gods vijanden.
[7] Zoals jullie hebben gehoord dat Elia vroeger zichtbaar en als in een vurige
wagen naar de hemel is opgestegen, zo zal ook Ik, zichtbaar voor veel van Mijn
vrienden, van de materile bodem van deze aarde opstijgen naar de zichtbare
hemel. En voortaan zal Ik niet zoals nu persoonlijk zichtbaar rondwandelen onder
alle mensen - goede en slechte - en hen onderrichten; maar Ik zal alleen in de geest,
goed waarneembaar en herhaaldelijk ook zichtbaar, onder diegenen wandelen en
hen onderrichten en leiden, die in Mij geloven en Mij boven alles liefhebben en
hun naaste als zichzelf. Want in het hart van zulke mensen zal Ik voor Mijzelf de
genoemde nieuwe burcht bouwen en daarin Mijn intrek nemen.'
Hoofdstuk 61: Het avondmaal in de oude eetzaal
[1] (De Heer:) 'Degenen bij wie Ik zal wonen zullen Mij dan ook wel waarnemen
en Ik zal hen Zelf onderrichten en leiden, en zo zullen zij die Mij echt liefhebben
altijd door Mij onderricht en geleid worden en zullen het eeuwige leven in zich
hebben. Maar de harten-burchten van hen die zich van Mij verwijderen, zoals in de
oude tijd de koningen zich puur uit liefde voor de wereld van de koning van Salem
hebben verwijderd en Hem niet meer ten offer brachten wat ze Hem hadden
moeten brengen, zullen ook door Mij verlaten worden. En zoals het was in de tijd
van de Koning van Salem, toen Hij deze burcht samen met alle engelen die Hem
dienden verliet en er onder de volkeren en hun koningen maar al te gauw allerlei
tweedracht, nijd, afgunst en daardoor ook oorlogen ontstonden, zo zal het in de
toekomst ook zijn onder degenen wier harten-burchten Ik zal verlaten. Dan zal het
ene volk tegen het andere opstaan en het trachten te onderwerpen.
[2] In degene die in Mijn leer en liefde zal blijven, zal ook Ik blijven, en
werkelijk: uit zijn lendenen zullen stromen levend water vloeien, en wie van dat
water zal drinken, zal in eeuwigheid nooit meer dorst hebben!
[3] Mijn leer en de goddelijke wijsheid daarin is het ware, levende water. Wie
daarvan drinkt, diens ziel zal weldra met alle wijsheid gevuld en voor eeuwig
verzadigd worden, en dan zal ze nooit meer dorsten en hongeren naar een hogere
waarheid en wijsheid.
[4] En zo heb Ik nu jou, Mijn oude jood, verklaard wat jou tevoren duister en
onverklaarbaar leek! Maar denk nu niet dat je nu al in alle waarheid en wijsheid
ingevoerd bent; dat zal je pas ten deel vallen wanneer Ik in de geest van alle
106
waarheid en wijsheid ook in jouw hart opgestaan en dan naar de levenshemel van
jouw ziel opgevaren zal zijn. [5] En laten we nu uit deze kelder weggaan en ons
naar de eetzaal begeven; want het avondmaal staat al klaar, en wij zullen het tot
ons nemen en daarmee ons lichaam versterken.'
[6] Na deze woorden van Mij gingen wij de kelder uit en kwamen al gauw in de
grote eetzaal, die met honderd lampen helder verlicht was, terwijl het nog maar
kort geleden zo'n rune was geweest, dat niemand had kunnen opmerken dat daar
ooit een grote eetzaal had bestaan. [7] Twee grote stenen tafels, die op stevige
zuilen rustten, waren op passende wijze in de zaal opgesteld en sierlijk met het
fijnste byssus* (* Weefsel van fijn linnen.) bedekt. Rond elk van de twee tafels
waren een juist aantal gemakkelijke stoelen neergezet, en beide tafels waren goed
voorzien van smakelijk toebereide vissen, brood en wijn.
[8] We gingen dan ook aan de tafel zitten die voor ons gedekt was, en de eigenaars
en bewoners van deze burcht gingen aan de tweede tafel zitten, die voor hen
bestemd was, en we aten en dronken allemaal met mate.
[9] Tijdens het eten werd er over veel dingen gesproken, en de commandant vroeg
Mij hoe hij het de volgende dag met de Romeinen en Grieken moest aanpakken,
als die dit wonder maar al te gauw in de gaten zouden krijgen. Want dan zouden ze
zoveel vragen gaan stellen als men waarschijnlijk nog niet eerder meegemaakt had.
[10] Ik zei: 'Als er iemand komt, zeg hem dan de waarheid; maar zeg ook tegen
hem dat hij dat allemaal voor zich moet houden en niet naar de nabij gelegen
plaatsen en steden moet lopen om Mij voortijdig bekend te maken!
[11] Opdat dit wonder niet zo snel van buiten zichtbaar zal zijn, ziet deze burcht er
wat de buitenkant betreft weinig veranderd uit, maar hij is dat alleen van binnen;
en zo moeten ook jullie niet voortijdig veelophef maken over deze daad van Mij!
Ik zal morgen Zelf nog enkele van de betere heidenen bezoeken en een uur na de
middag met Mijn leerlingen van hier naar Golan gaan, waarheen je Mij ook kunt
vergezellen. [12] Als je op een bepaald moment weer hierheen komt, kun je Mijn
woord aan de heidenen bekend maken, en dan kan dit door Mij gedane wonder je
als een getuigenis dienen, opdat zij Degene herkennen die het gedaan heeft, en dan
volgens Zijn wil leven en handelen!'
[13] Toen de commandant dat van Mij had gehoord, beloofde hij dat hij zich in
alle opzichten strikt volgens Mijn wil zou gedragen.
Hoofdstuk 62: Het rumoer voor het huis van de Joden
[1] Terwijl wij allemaal nog aan tafel zaten, ontstond er buiten op straat een
rumoer. Verscheidene arbeiders keerden terug naar huis van hun dagelijks werk,
zagen het huis goed verlicht - wat anders bij deze arme J oden bijna nooit het geval
was - en wilden kijken wat er in deze rune aan de hand was. Daarom riepen ze
naar de hun bekende J oden dat ze naar buiten moesten komen om hun te vertellen
wat er was gebeurd, omdat de slechte vertrekken zo helder en feestelijk verlicht
waren.
[2] Ik zei tegen de commandant: 'Ga jij nu naar buiten naar de lawaaimakers! Ze
zullen je direct herkennen en zich daardoor ook onmiddellijk realiseren waarom
107
het huis nu zo verlicht is; dan zullen ze zich direct heel rustig gedragen, zich naar
huis begeven en niet meer vragen waarom dit huis van de J oden nu zo verlicht is.'
[3] De commandant deed dat, begeleid door een van zijn ondergeschikten.
[4] Toen hij bij de lawaaimakers kwam, zei hij luid en ernstig (de commandant) :
'Wat willen jullie van de arme J oden, terwijl ik met hen bezig ben alsook een nog
veel grotere Machthebber? Moet ik op dit uur van de nacht het huis van binnen
soms niet voor mij laten verlichten ter wille van jullie?!'
[5] Toen de arbeiders, die de commandant direct hadden herkend, dit hadden
gehoord, verontschuldigden ze zich dat ze dat niet hadden geweten, vroegen hem
om vergeving en gingen toen heel rustig naar huis. Maar ze vertelden direct aan
hun familie wat ze hadden gezien en vernomen, en daarop werd er veel gedacht en
over en weer gevraagd en gegist wat het te betekenen had dat de commandant met
een nog hogere machthebber zijn intrek had genomen in het armzalige huis van de
J oden. Maar niemand durfde uit de stad naar het huis van de J oden te gaan om te
kijken wat daar aan de hand was, en zo hadden wij de hele nacht rust.
[6] Toen de commandant met zijn ondergeschikte weer bij ons kwam, vertelde hij
hoe hij het had gedaan, en dat het goed had gewerkt; alleen was hij bang dat hij 's
ochtends vroeg al door de erg klagerige Grieken overlopen zou worden, en hij
wenste dat dat zoveel mogelijk voorkomen zou kunnen worden.
[7] Ik zei: 'Wees daar niet bezorgd om! Ook morgen zullen we wel een middel
vinden om de nieuwsgierigen ver van dit huis te houden. Maar aangezien het nu al
tamelijk laat in de nacht is geworden, zullen we ons nu ter ruste begeven! Ik blijf
hier aan tafel rusten; laat echter degene die een bed wil naar de vele rustvertrekken
gaan, dan zal hij daar een groot aantal rustbedden aantreffen!'
[8] Allen die aan Mijn tafel zaten gaven er echter de voorkeur aan om net als Ik tot
de ochtend aan tafel te blijven; alleen de J oden bleven niet aan hun tafel, maar
begaven zich naar hun oude kamers, die nu echter ook helemaal veranderd' waren.
We lieten de lampen de hele nacht door branden en de vertrekken verlichten, opdat
enkele nieuwsgierigen, die het toch gewaagd had den in de nacht heel zachtjes
dicht naar het huis van de joden te gaan om van enige afstand af te luisteren wat er
in het huis gaande was, bang zouden worden. Maar toen ze de lichten gewaar
werden, durfden ze het huis niet te naderen, uit vrees door de commandant zelf of
door een van zijn dienaren ontdekt en daarna bestraft te worden.
Hoofdstuk 63: De ware sabbatheiliging
[1] Wij rustten dan ook allemaal ongestoord tot de ochtend van een sabbat, die bij
deze joden echter niet van bijzonder belang was, omdat ze al bijna meer heidens
dan joods gezind waren. Maar toch kwam de oudste 's ochtends vroeg al naar Mij
toe en vroeg Mij, of Ik en Mijn leerlingen ons strikt aan de sabbat hielden,
aangezien die door Mozes was vastgesteld als een dag des Heren, die strikt
geheiligd moest worden.
[2] Ik zei: 'De sabbat te heiligen volgens de inzettingen van Mozes is voor iedere
jood passend en goed; maar van nu af aan is iedere dag een dag des Heren, en wie
elke dag overeenkomstig Mijn leer zijn naaste goed doet, heiligt de sabbat
108
werkelijk. jullie hoeven je vandaag, nu het sabbat is, dus niet anders te gedragen
dan op iedere andere dag!
[3] De mens heeft op een sabbat dezelfde behoeften voor zijn lichaam als op
iedere andere dag, en moet die voorzover mogelijk evenzeer bevredigen. Alleen
moet hij zich onthouden van zware, slaafse arbeid in ruil voor loon.Als hij daarmee
echter voor een of meerdere van zijn naasten iets nuttigs kan doen, wordt de sabbat
daardoor niet ontheiligd, ook al pakt hij nog zo'n zwaar slaafs werk aan, en Ik zal
hem daarvoor zegenen. Maar als zich zo'n gelegenheid niet voordoet, is het goed
om op een sabbat uit te rusten en zijn gemoed met de dingen van de geest bezig te
houden. Want bij het zware werk van een werkdag is de ziel niet goed in staat in
zichzelf diepe geestelijke dingen te bespiegelen en zich tot God te verheffen; en
daar heeft Mozes de sabbat dus voor ingesteld.
[4] Maar dat men op een sabbat na zonsopgang en eveneens vr zonsondergang
niets zou mogen eten en drinken en ook niemand een lichamelijke weldaad zou
mogen bewijzen, zoals de Farizeen in J eruzalem en ook in andere plaatsen in de
synagogen onderwijzen, dat is een onzin die er van getuigt dat de leraren de leer
van Mozes zelf nooit hebben begrepen en in acht hebben genomen; en door dat te
leren hebben zij de geest van Mozes' leer en die van de profeten voor de joden
totaal verdraaid. Doe dus vandaag zoals jullie steeds hebben gedaan, dan zullen
jullie de sabbat in Mijn ogen niet ontheiligen!
[5] Alleen hoeven jullie voor de heidenen noch vandaag noch op een andere dag
voor een armzalig loon het laagste werk te verrichten; als ze echter ook Mijn leer
aannemen en jullie als hun naasten beschouwen en behandelen, kunnen jullie .hun
ook in alle liefde en broederlijke vriendschap allerlei goede diensten. bewijzen,
opdat er vrede en eenheid onder jullie heerst. Daarmee hebben J ullie nu alles wat
de ware heiliging van de sabbat betreft.
[6] Zelfs de wijzere heidenen zeggen immers dat het beter is om een medemens te
dienen -als de omstandigheden daarom vragen - dan naar de tempel te gaan en daar
een god te dienen, die de dienst van mensen niet nodig heeft. En zo heeft de enig
ware God de dienst van de mensen voor zichzelf nooit nodig; maar wat Hij nodig
heeft, is dat de mensen uit liefde voor Hem en vanuit diezelfde liefde elkaar over
en weer goede diensten bewijzen. [7] Want de liefde is de ware levensmest voor
de ziel voor het eeuwige leven, en God heeft de mensen immers geschapen met de
bedoeling dat ze in het eeuwige leven zullen overgaan. De ware godsdienst, die
Mij als enige welgevallig is, bestaat er dus hoofdzakelijk uit, dat de mensen elkaar
over en weer in Mijn liefde dienen; en als dat de godsdienst is die Mij het meest
welgevallig is, wordt de sabbat daardoor zeker nooit ontheiligd.
[8] Er staat immers geschreven door een profeet, in de tijd dat de joden zich
helemaal op uiterlijke ceremonin begonnen te richten -zoals de Farizeen nu
do,en: 'Zie, dit volk eert Mij met de lippen, maar zijn hart is ver van Mij!'
[9] Dien Mij dus van nu af aan alleen in je hart en laat de dode ceremonie
achterwege; dan zullen jullie zo iedere dag de sabbat op een manier heiligen die
Mij het meest welgevallig is! Heb je dat nu begrepen?'
[10] De J ood zei: 'ja, o Heer, Heer, en daarom zullen wij de sabbat ook
overeenkomstig Uw bedoeling heiligen!'
109
[11] Hierop ging de oude man meteen naar de zijnen en legde hun uit hoe Ik de
sabbat geheiligd wilde hebben, waarmee allen het volkomen eens waren . daarna
begonnen ze dan ook al gauw met het bereiden van het ochtendmaal' waarbij
Veronica hun weer goede diensten verleende.
Hoofdstuk 64: Hoe men bijgelovige heidenen dient te onderrichten
[1] Wij gingen echter naar buiten naar een heuvel buiten deze burcht, die nog
hoger .was dan die waar de burcht op stond en waar we naar alle kanten een
prachtig uitzicht hadden. Men overzag vandaar ook een groot deel van het dal van
de J ordaan -en aan de andere kant in oostelijke richting in de verre vlakten van de
Eufraat - een groot aantal bergen en omliggende plaatsen. Van hieruit kon men tot
J eruzalem kijken; maar deze keer was die streek helemaal m een dichte
ochtendnevel gehuld, zodat men niets kon onderscheiden van de plaatsen van
J udea. [2] De commandant merkte op: 'Heer en Meester, de dichte nevel boven de
plaatsen en velden van J udea lijkt mij dat volk te karakteriseren, wiens hart en
verstand door een nog dichtere nevel omgeven is dan die welke nu hun velden voor
onze blikken verbergt?'
[3] Ik zei: 'J a, vriend, zo is het ook; daarom zullen ook velen in de zeer dichte
nevel van hun dwalingen en de daaruit voortkomende zonden van allerlei aard de
dood vinden. Maar laten we nu dergelijke beschouwingen terzijde laten en onze
ogen naar de opgang van de zon wenden; want er zal vandaag weer een prachtige
zonsopgang te zien zijn! Daarom zullen we nu allemaal even rusten en van de
zonsopgang genieten!' [4] Daarop werden allen rustig en genoten van de mooie,
voortdurend wisselende taferelen van de ochtend; want in deze streek is de ochtend
altijd veel prachtiger vanwege de verre gezichtseinder naar het oosten; daar plegen
zich voor zonsopgang bijzonder veel zeldzame meteoren te ontwikkelen, waarvan
de oorzaak in natuurlijk opzicht in de uitgestrekte vulkanische bodem gezocht
moet worden. De bijgelovige heidenen en volkeren van die streken hielden
dergelijke verschijnselen voor de halfgoddelijke begeleiders van de godin Aurora,
die steeds voor Apollo de weg bereidt* (* In de Griekse mythologie is het de godin
Aurora (dageraad) , die de komst aankondigt van haar broeder Helios, de
zonnegod. Later werd deze nogal eens gelijkgesteld aan Apollo, hoewel de deze
laatste meer de god van het licht, en Helios die van de zon is.)
[5] Het was nu het moment om de heidenen dat dwaze geloof af te nemen en hun
de ware oorzaak van dergelijke verschijnselen te tonen en begrijpelijk te verklaren;
dat deed Ik hier dan ook bij de commandant en zijn onderofficieren, en zij
begonnen ook te begrijpen, waarom Ik hen eigenlijk 's morgens vroeg mee deze
heuvel op had genomen. [6] Toen ze in alles onderwezen waren en zij Mij daar
ook hartelijk voor bedankten, merkte een hoge onderofficier van de commandant
op: 'Het zal uiteindelijk toch wel heel moeilijk zijn om met name het gewone volk
van zijn bijgeloof af te brengen, want volgens de leer van de heidense priesters ziet
het in iedere wolk en iedere nevelige vorm, bij het opstijgen van de rook uit de
keuken, bij het verbranden en het meer of minder knetteren van hout, alleen maar
110
allerlei soorten geesten en gnomen en verwacht al naargelang de beweging daarvan
geluk of ongeluk!
[7] Want uiteindelijk ligt er aan al die vele verschijnselen, die dikwijls heel
zeldzaam van aard zijn, iets geestelijks ten grondslag, omdat er geen enkel
verschijnsel tot uiterlijk zichtbaar bestaan kan komen zonder een diepste innerlijke
en derhalve eerste ontstaansoorzaak. En om die voornaamste oorzaak voor het volk
begrijpelijk en aanschouwelijk te maken, hebben de oude wijzen die in een
overeenkomstig beeld gepersonifieerd -maar dat beeld wordt nu natuurlijk door
zeer weinigen meer begrepen en ze houden in plaats daarvan het verschijnsel zelf
voor de meest innerlijke en eerste ontstaansoorzaak. Het is dus moeilijk om
dergelijke mensen op overtuigende wijze duidelijk te maken dat datgene wat ze
zien, niet is wat ze zien en waar ze het voor houden, maar -op deze of gene wijze -
een noodzakelijke uiterlijke verschijningsvorm van een meest innerlijke, eerste en
voor het lichamelijke oog nooit zichtbare oorzaak.
[8] Nu doet zich nog een andere vraag voor, en die is, of het uiteindelijk niet beter
is dergelijke mensen in n keer hun bijgeloof af te nemen. Want daardoor raken
ze dat wat ze hadden wel kwijt, maar kunnen zich datgene wat ze in plaats daarvan
ontvangen, niet zo gauw met volle, overtuigende duidelijkheid eigen maken; en
daardoor kunnen ze, zoals reeds bij vele Grieken en Romeinen het geval is
geweest, maar al te gemakkelijk tot het allerdichtste en uiterst moeilijk uit te roeien
materialisme overgaan, waar de inwoners van deze stad toch al geen gebrek aan
hebben. -Heer en Meester, wat vindt U daarvan?'
Hoofdstuk 65: Over de manier van onderrichten
[1] Ik zei: 'Ik kan jou niets anders zeggen dan Ik jullie en Mijn leerlingen heb
gezegd: leer hen vr alles de ene, enig ware God kennen en Zijn rijk van eeuwige
liefde en waarheid, en leer hen door jullie voorbeeld te handelen volgens de leer
die jullie van Mij hebben ontvangen! Dan zullen ze door Mijn geest in hen wel tot
alle waarheid en wijsheid verheven worden.
[2] Dat alle verschijnselen, zowel op de hele aarde alsook bij de mens, een meest
innerlijke en geestelijke, levende oorzaak hebben, dat heb Ik jullie in Pella
voldoende laten zien. Maar daarom is het nog niet nodig de mensen daar meteen in
het begin al bekend en vertrouwd mee te maken, maar alleen met de hoofdzaak, die
jullie goed kennen; als die wortel heeft geschoten, zal al het andere zich
gemakkelijk en als vanzelf laten bewerkstelligen.
[3] J ullie moeten je trouwens met name in het begin niet met het verklaren van de
verschijnselen in de natuurlijke wereld bezighouden -ten eerste omdat jullie dat
zelf nog niet volledig duidelijk is, en in de tweede plaats omdat het eigenlijke ware
levensheil van een mensenziel niet afhangt van het kennen daarvan -maar jullie
moeten de mensen alleen maar leren echt in Mij te geloven en te leven en te
handelen volgens Mijn wil, zoals jullie die kennen; voor al het overige zal Ikzelf
dan wel zorgen! Want bij degene die Mijn geboden houdt en Mij werkelijk
metterdaad boven alles liefheeft, zal Ikzelf komen, en Ik zal Mijzelf in alles aan
hem openbaren, al naargelang zijn bevattingsvermogen.
111
[4] Want de talenten zijn door Mij verschillend onder de mensen verdeeld, opdat
een ieder zijn naaste overeenkomstig zijn eigen talent in de door Mij bevolen
naastenliefde kan dienen. Daarom hoeven jullie bij de mensen voorlopig minder
voor het ontwikkelen van speciale talenten te zorgen, maar alleen voor de
hoofdleer, die jullie van Mij hebben ontvangen; voor al het andere -zoals gezegd -
zal Ikzelf dan zorgen.' [5] Toen de onderofficier dat van Mij had gehoord,
bedankte hij Mij en vroeg Mij verder niets meer over dergelijke dingen.
[6] Tijdens deze leerzame gelegenheid was de zon echter ook al helemaal boven
de horizon geklommen, en er kwam een bode uit het huis om ons te zeggen dat het
ochtendmaal klaar stond. Toen stonden wij op en begaven ons naar het huis.
[7] Bij het huis aangekomen, bleek het gewoonweg belegerd door verscheidene
burgers van deze stad; want ze hadden gehoord dat de commandant de hele nacht
in het huis van de J oden was geweest, en ze zouden van een van de bewoners van
het huis tegen een beloning graag te weten komen wat daar eigenlijk aan de hand
was geweest. Toen ze echter reeds van enige afstand de commandant en zijn
dienaren zagen en herkenden, hieven ze hun regelrechte belegering van het huis
onmiddellijk op en trokken zich wat terug, zodat wij ongehinderd het huis konden
binnengaan. [8] In huis namen wij weldra het goed klaargemaakte ochtendmaal tot
ons, en niemand bekommerde zich speciaal om de burgers van deze stad, die het
huis gade sloegen.
[9] Spoedig daarna kwam de burgemeester van deze stad om bij de commandant
zijn opwachting te maken.
[10] Toen hij zich door een van zijn meegenomen dienaren liet aankondigen,
vroeg de commandant Mij of hij hem moest binnen laten of niet.
[11] Ik zei: 'Laat deze man maar naar ons toekomen; want ook hij zal een
instrument voor Mij worden!'
Hoofdstuk 66: De burgemeester van Abila
[1] Hierna liet de commandant de burgemeester binnenkomen, en vroeg hem
direct bij zijn binnenkomst in onze grote en prachtig ingerichte eetzaal wat hij
wenste.
[2] De burgemeester, die een man met veel verstand en uitgebreide ervaring was
en het huis van de J oden tevoren zowel van binnen als van buiten maar al te goed
kende, zei vol verbazing: 'Hoge gebieder in naam van de grote en machtige keizer
in Rome, de grootste en machtigste stad ter wereld! Omdat ik hoorde dat u hier
was vanwege vast en zeker dringende ambtszaken, is het toch niet meer en niet
minder dan mijn gezworen heilige plicht mijn opwachting bij u te maken en u vol
dienstbetoon te vragen of u wellicht mijn diensten nodig hebt. En zo sta ik nu dan
ook vol verbazing hier voor u, en ik denk bij voorbaat al dat u mijn diensten
nauwelijks nodig zult hebben; want u bent in staat geweest om in het geheim het
volkomen geruneerde huis van de arme J oden in een waar paleis te veranderen,
zonder mij daarvan zelfs maar in kennis te stellen en mijn hulp in te roepen -
112
daarom zal ik ook deze keer wel helemaal overbodig voor u zijn. Maar mocht u mij
toch voor iets kunnen gebruiken, dan sta ik u zelfs met mijn leven ten dienste!'
[3] De commandant zei: 'Blijf nu maar hier; want deze keer zul je mij nog in
menig opzicht moeten dienen! Maar ga eerst zitten en drink een beker van de
oudste en beste wijn, die uit oeroude tijden stamt en goed bewaard in schone
stenen vaten gevonden is, in een kelder die geheel bedolven is geweest!'
[4] De burgemeester ging direct bij de commandant zitten, pakte de beker aan en
proefde de wijn eerst; toen hij volledig overtuigd raakte van de kwaliteit ervan,
dronk hij de wijn uit de beker met flinke slokken en zei: 'Ik heb toch al menige
druppel geproefd van de beste wijnen die ik ken; maar een betere dan deze is nog
nooit over mijn lippen gevloeid! O commandant, u staat algemeen bekend als een
in alle opzichten groot man en een held zonder weerga, die vanwege zijn daden
door velen geroemd en geerd wordt, maar vergeef mij dat ik hier een kleine
opmerking maak: als dat het werk van II alleen is, dan bent u wel meer een god
dan een mens! Want deze oude burcht in korte tijd zo koninklijk te herstellen
zonder dat ik dat heb gemerkt, dat kan alleen voor goden mogelijk zijn, maar nooit
voor mensen, al werken ze nog zo hard en hebben ze nog zoveel inzicht; want zelfs
de beste en kundigste bouwlieden zouden met het herstellen van zo'n rune zeker
meer dan tien jaar volop werk hebben gehad!'
[5] De commandant zei: 'J e opmerking is geheel juist - alleen is die niet op mij
van toepassing! Maar op wie wel, dat zul je weldra te horen krijgen en mij daarna
pas ten dienste staan; maar drink nu!'
[6] Hierop liet de burgemeester zijn beker nog eens vullen en dronk hem ter ere
van de wonderbaarlijke, met ware goddelijke kracht begiftigde restaurateur van
deze oude burcht tot op de laatste druppelleeg. Daarna zei hij: 'Hoge gebieder, nu
zou ik -als u dat goedvindt -mij ervan willen overtuigen of de hele burcht die
vroeger zeer veel vertrekken gehad moet hebben, te oordelen naar de zeer grote
rune, zich in dezelfde goede bouwkundige staat bevindt als deze grote eetzaal, die
voorheen door allerlei ongedierte bewoond werd!' [7] De commandant zei: 'Dat
kunnen we zeker doen, als de Ene onder ons, die jij nog niet kent, het goedvindt!'
[8] Ik zei: 'Die vindt het helemaal goed zo; want de heidenen, en met name de
starre stocijnen zoals deze burgemeester er n is, kunnen alleen maar door grote
tekenen bekeerd worden tot het geloof in de ene, enig ware God en Heer van hemel
en aarde van eeuwigheid, voor wie alle dingen mogelijk zijn en die door Zijn
woord alles uit Zichzelf heeft geschapen en vormgegeven.'
Hoofdstuk 67: De commandant onderricht de burgemeester over de Heer
(5.10.1862)
[1] Toen Ik dit had gezegd, stonden we allemaal van tafel op, liepen door alle
grote en kleine vertrekken en ook de zeer grote kelder, en de burgemeester raakte
daarbij zo vol verbazing en verwondering, dat hij van louter ontzag nauwelijks
durfde spreken. [2] Toen wij na een paar uur opnieuw in de grote eetzaal waren
teruggekeerd en om de tafel hadden plaatsgenomen, zei hij pas (de burgemeester):
'Nu geloof ik pas dat er een God van eeuwigheid bestaat, en wel alleen Degene in
113
Wie de ]oden geloven - maar nog maar heel zwak - en die zij van tijd tot tijd
aanbidden en ter ere van wie zij n dag in de week wijden.Want dergelijke dingen
kunnen alleen maar mogelijk zijn voor Degene die de wijde hemel en deze aarde,
waarvan ook nog geen mens het einde heeft ontdekt, uit Zichzelf door Zijn eeuwig
machtwoord heeft opgebouwd en met talloze planten, dieren en mensen in grote
verscheidenheid heeft bebouwd, gesierd, tot leven gebracht en bevolkt. O
commandant, leer mij die God nader kennen!'
[3] De commandant zei: 'Zie daar de man die rechts van mij zit en met mijn
dochter spreekt, die Hij in Pella op wonderbaarlijke wijze van een zeer
kwaadaardige ziekte heeft genezen! Meer hoef ik je voorlopig niet te zeggen;
naderhand zul je wel meer details en uitgebreidere informatie krijgen!'
[4] Hierop begon de burgemeester Mij nauwkeurig te bekijken en zei toen zachtjes
tegen de commandant: 'Hij is wat zijn uiterlijk betreft ook een mens en wat zijn
kleding betreft een J ood uit Galilea; maar hij moet een uiterst vrome man zijn en
volkomen toegewijd aan de grote God van de loden, omdat de grote God hem tot
zo'n ongehoorde macht heeft verheven, zoals dat in vroeger tijden ook met andere
zeer vrome J oden gebeurd moet zijn!'
[5] De commandant zei: 'Voor een deel heb je wel gelijk, maar nog lang niet
helemaal. Maar mettertijd zal alles je nog wel duidelijk worden!'
[6] Nu wendde Ik Mij tot de commandant en zei: 'Nu kun je hem wel meer
vertellen; want hij zal het begrijpen.' [7] Toen begon de commandant de
burgemeester over Mij te onderrichten, zelfs tot verbazing van Mijn leerlingen, en
hij begreep en vatte alles, en er bleef geen twijfel meer in zijn ziel.
[8] Toen de burgemeester nu goed inzag met wie hij in Mij te doen had, stond hij
op, liep vol eerbied naar Mij toe en zei vol toewijding: 'Heer, Heer, U alleen bent
Degene in wie ik met mijn hele huis van nu af aan zonder twijfel werkelijk zal
geloven! Maar zegt U mij ook wat ik moet doen om te zorgen dat mijn geloof in
korte tijd mogelijk ook in de harten van andere mensen zou kunnen overgaan!
Want mijn gemoed is nu eenmaal zo, dat ik met datgene wat mij meer dan
gelukkig en zalig en tevreden maakt, ook direct alle andere mensen even gelukkig
en tevreden zou willen maken, wat echter met onze zwakke menselijke krachten
natuurlijk dikwijls niet zo snel gaat als wij wensen en graag zouden zien. Maar U,
o Heer, Heer, zijn alle middelen reeds sinds eeuwigheid volkomen bekend, en
daarom kunt ook alleen U mij die bekend maken!'
Hoofdstuk 68: Liefde en geduld, de twee grootste deugden van de mens
[1] Ik zei: 'Liefde en geduld zijn de twee grootste dingen voor alles in deze wereld
alsook in de eeuwige oneindigheid. Aan liefde ontbreekt het je niet. Daarom heb Ik
Me ook door jou laten vinden en al gauw laten herkennen; maar aan het juiste
geduld, dat volledig hand in hand dient te gaan met de liefde, ontbreekt het je nog.
[2] Doe vandaag in Mijn naam alleen maar zoveel als je mogelijk is, dan zal de
daaropvolgende dagje wel zeggen watje voor het bereiken van een edel doel verder
te doen staat! Want zie, in deze meer dan grote, voor jullie mensen bestemde
wereld kan men niets zo gemakkelijk over de knie breken als een oud vermolmd
114
stuk hout; want als dat zo zou zijn, zou Ik nooit een lichaam van vlees en bloed
hebben aangenomen en zou Ik nooit als mens naar jullie mensen toe gekomen zijn
om Zelf met veel moeite en heel veel geduld jullie in de dingen van Mijn rijk te
onderwijzen. [3] Ieder mens heeft zijn volkomen vrije wil, en die moet vr alles
in het oog gehouden en gerespecteerd worden. Het zou dus niet zo goed zijn om
met name de mensen die zich nog niet intensief met de leer der stocijnen hebben
beziggehouden, direct op dit grote wonder te wijzen dat Ik heb gedaan, maar ze
moeten onderwezen worden over Mijn bestaan dat in de geest geen begin en geen
einde heeft, d. w.z. over de ene, enig ware God; daarna moet hun duidelijk
gemaakt worden wat Zijn wil is, en dat de mens die aan die wil voldoet, het juiste
doel heeft bereikt.
[4] En als de mensen dat zonder enige -fysieke dan wel morele - dwang aannemen
en ernstig volgens die leer gaan leven, dan kunnen jullie met hen ook over Mijn
bijzondere tekenen en over Mijn alomtegenwoordigheid beginnen te spreken, en
dat zal hen sterken in hun geloof en om daarnaar te handelen.
[5] Maar, de starre stocijnen kunnen jullie wel beginnen te bekeren met de door
MIJ gedane tekenen; want zij, die het leven verachten en dood wensen te zijn en
niet willen bestaan, kunnen wel een hardere stoot verdragen, zonder dat daardoor
de vrijheid van hun wil enige schade lijdt.
[6] Praat echter niet meteen teveel over dit teken hier want in deze stad wonen
immers al twee mensen die Ik in Pella heb genezen, waar de commandant en zijn
onderofficieren de nadere bijzonderheden goed van kennen, en die twee genezenen
zullen wel een goed getuigenis over Mij geven! Daarna kunnen jullie pas beginnen
te spreken over wat er hier gebeurd is. [7] Doe datgene wat Ik jullie nu gezegd heb
met alle liefde en geduld, dan zullen jullie op die manier in Mijn naam een rijke
mensenoogst voor Mijn levensrijk verkrijgen!
[8] Want zie, de heer van een wijngaard had twee arbeiders in zijn wijngaard laten
komen en beloofde ieder van hen hetzelfde, zeer aanzienlijke loon. Toen
verdeelden de twee ingehuurde arbeiders de wijngaard onder elkaar in gelijke
delen. [9] De ene arbeider wilde tegenover de heer laten zien dat hij heel ijverig en
actiefwas, om achteraf een goede beloning van hem te krijgen, en hij werkte
zonder n moment te rusten. Hij was dan ook al gauw klaar met zijn werk; maar
door de grote haast en het ongeduld bleek zijn werk voor het grootste deel erg
slordig te zijn, en de wijngaard leverde de heer een magere oogst op.
[10] De tweede arbeider gaf zichzelf de tijd en overwoog bij ieder wijnstok goed
hoe die behandeld moest worden om de heer een rijke opbrengst te geven. Hij was
met zijn gedeelte dan ook langer bezig dan zijn medearbeider; maar toen de oogst
kwam, was zijn gedeelte meer dan vol met de mooiste druiven.
[11] En toen de heer van de wijngaard de oogst binnenhaalde, prees hij de tweede
arbeider ten zeerste en gaf hem zijn beloning; maar aan de eerste arbeider, die met
te grote haast had gewerkt, gaf hij geen loon, omdat hij in de wijngaard eerder
schade dan enige opbrengst had bewerkstelligd. [12] Bedenk dat ook, als jullie in
Mijn wijngaard van mensenlevens een waarlijk nuttig werk willen doen!
[13] De mensen zijn de wijnstokken en dienen al naargelang hun verschillende
aard en karakter ook verschillend behandeld te worden; doe dus zoals Ik jullie nu
115
heb getoond, dan zullen jullie goede vruchten oogsten en in Mijn rijk een
uitstekend loon ontvangen!
[14] Onderwijs de mensen vooral alleen de waarheid, dan zullen jullie hen
vrijmaken van alles wat hun zielen gevangen houdt, en jullie zelf zullen daarbij de
gelukzaligheid van de grootste vrijheid in je hart ervaren en genieten!'
Hoofdstuk 69: Het middagmaal en het afscheid van de Heer De Heer in Golan
[1] Allen bedankten Mij voor deze les, en de burgemeester stond op van tafel om
weg te gaan omdat hij zag dat de oudste zijn personeel opdracht gaf het
middageten op tafel te zetten. Maar Ik vroeg hem te blijven en samen met ons het
middagmaal te gebruiken; en hij bleef en at met ons.
[2] Toen hij de edele vissen zag, vroeg hij aan de commandant of hij deze J oden
de vissen misschien uit Genezareth of Gadara had verschaft, en wanneer. [3] Maar
de commandant zei: 'Vriend, niet ik heb dat gedaan, maar enkel en alleen de Heer,
voor wie -waar je je vandaag al voldoende van hebt kunnen overtuigen -alles
mogelijk is - en zo zijn deze vissen ook een teken van Zijn goddelijke macht en
heerlijkheid! Eet ze, en versterk je ermee naar je lichaam en in het hart van je ziel!'
[4] Hierop nam de burgemeester een vis en at hem meteen op, aangezien hem die
buitengewoon goed smaakte; maar hij nam geen tweede meer, omdat hij zich door
die ene vis al volkomen gesterkt voelde. [5] Tijdens de maaltijd werd er nog heel
veel over de verschijnselen en dingen in de natuurlijke wereld gesproken, en de
burgemeester beleefde daar grote vreugde aan.
[6] Het gesprek kwam ook op dromen, en Ikzelf verklaarde hun de innerlijke
wereld van de dromen en toonde hun daarbij de goddelijke, scheppende kracht die
in de ziel nog niet ontplooid is en door het trouw handelen volgens Mijn leer haar
hoogste ontwikkeling en volmaaktheid kan bereiken.
[7] Dat verheugde ook de Griek, evenals de commandant, en hij zei: 'O, de
mensen weten met z'n allen toch absoluut niets, en wat stellen ze toch niets voor
vergeleken bij U, o Heer Heer!' [8] Ik zei: 'Daarom ben Ik naar jullie in deze
wereld toe gekomen, om jullie de weg te tonen waarlangs jullie al voort wandelend
die volmaaktheid in alle dingen zullen bereiken, die Ik onveranderlijk en van
eeuwigheid af aan bezit. Ik ben alles in alles, en alles is in Mij en uit Mij! En zo
zullen ook jullie als Mijn kinderen met Mij zijn!
[9] Ik zeg jullie: geen oog heeft ooit gezien, geen oor gehoord en in geen
menselijke gedachte is ooit opgekomen wat voor zaligheden er bereid zijn voor
degenen die Mij liefhebben en Mijn geboden trouw houden! Wees dus nuchter,
ijverig in al het goede en ware en werkzaam met alle liefde en geduld, opdat Mijn
geest in jullie zal ontwaken en opstaan en jullie in het helderste licht de innerlijke
goddelijke wereld in het hart van jullie ziel zal tonen; want daarin ligt een voor de
uiterlijke mens onontdekte zalige oneindigheid verborgen, en niemand behalve Ik
kent de weg daarheen! Maar Ik heb jullie die weg getoond; volg die dus, opdat
jullie de goddelijke wereld in jezelf mogen bereiken!'
[10] Na die woorden van Mij zei de Griek: 'Dat is wel een zeer diepe innerlijke
wijsheid; maar ik heb die niet helemaal kunnen begrijpen, omdat ik vast nog in
116
alles een op de uiterlijke dingen gericht mens ben. Ik zal daarom proberen die
uiterlijke mens geleidelijk aan helemaal uit te trekken, om zodoende de innerlijke
mens steeds beter te kunnen begrijpen. O Heer, Heer, wees en blijf mij behulpzaam
bij dat zware werk! Want alleen met Uw hulp kan de op zichzelf arme en zwakke
mens alles bereiken, maar zonder die hulp eeuwig niets anders dan de dood, die
ieder mens eenmaal zal moeten ondergaan - een lot dat zich er werkelijk niet voor
leent een dieper denkend mens opgewekt en blij te stemmen, en daarom heeft ook
nooit iemand ons, aanhangers van Diogenes, met een blij gezicht rond zien lopen.
[11] Maar vanaf dit moment, nu ik de Schepper en Heer van het leven en van alle
dingen Zelf heb gezien en gesproken en uit Zijn mond overtuigend heb vernomen
dat er voor de mensen geen dood bestaat, ben ik dan ook heel blij geworden in
mijn hart. O Heer, Heer, houd mij in deze blijheid; want een treurig mens kan geen
plezier hebben in een goed werk!'
[12] Ik zei: ' Als jullie je aandeel doen, zal ook Ik het Mijne doen! Maar verlang
niet teveellevensblijheid, zolang jullie nog in het vlees zijn; want daardoor
verdwaalt de ziel gemakkelijk in het wereldse en materile en vindt dan de juiste
weg naar het leven heel moeilijk meer in de juiste volmaaktheid.
[13] Verdraag vreugde en leed met het juiste geduld en in volle overgave aan Mijn
wil, dan zullen jullie later in Mijn rijk met de kroon des levens getooid worden!
[14] Maar nu is voor deze plaats Mijn tijd ook gekomen, en Ik zal jullie nu
verlaten en Mij naar een andere plaats begeven, waar ook veel doden zijn die Ik tot
leven wil wekken. En jou, commandant, staat het nu vrij om Mij naar Golan te
vergezellen.' [15] De commandant zei: 'O Heer en Meester, ik zou U nog wel
verder willen vergezellen als U dat goedvindt want in deze herfsttijd heb ik daar
wat mijn werk betreft nu ook de tijd voor; maar naar de plaatsen die onder mijn
bevel staan vergezel ik U in ieder geval, omdat ik die toch al in ogenschouw moet
nemen. Mijn onderofficieren gaan derhalve ook mee, evenals mijn dochter, en we
kunnen dus wel op weg gaan!'
[16] Nu kwamen ook de J oden van dit huis, die Mij diep ontroerd bedankten voor
de wonderbaarlijke genade die Ik hun had bewezen, en ze vroegen Mij of Ik hen
ook verder niet wilde verlaten met Mijn hulp bij een of andere nood.
[17] Ik beloofde hun dat Ik in de geest bij hen zou blijven, als zij in Mijn leer
zouden blijven; de commandant beloofde hun ook dat hij hen zou beschermen, en
ook de burgemeester deed dat.
Hoofdstuk 70: De aankomst in Golan
[1] Toen dat allemaal afgehandeld was, stonden we op van tafel en begaven ons
op weg naar Golan. We maakten echter een kleine omweg buiten de stad om, om
in de stad geen onnodig opzien te baren, en op die weg vergezelde ook de
burgemeester ons; want ook hij wilde voorlopig de vele op hem wachtende
vragenstellers vermijden. Aan de andere kant van de stad, op de weg naar Golan,
had de burgemeester een oude vriend; die bezocht hij en hij nam dus afscheid van
ons, en wij gingen onze weg rustig verder. [2] De weg van Abila naar Golan is
tamelijk moeizaam, en pas tegen de avond bereikten wij de genoemde plaats. Toen
117
wij voor de poort van de stad kwamen, troffen wij daar verscheidene J oden aan die
in deze stad woonden en deze tijd benutten om een wandeling te maken; vanwege
de sabbat hadden ze dat niet kunnen doen, omdat dat volgens de strenge
verordeningen pas na zonsondergang toegestaan was.
[3] Toen zij ons aan zagen komen en ons als J oden herkenden, kwam er direct een
oudste op ons af die ons vroeg waar we vandaan waren gekomen en of wij niet
wisten dat een echte J ood de sabbat niet mocht ontheiligen, ook niet door een
noodzakelijke reis buiten, zolang de zon aan de hemel staat en schijnt.
[4] Nu trad de commandant de oudste tegemoet en zei met ernstige stem: 'Er zijn
hier niet alleen J oden, maar ook wij, gebiedende Romeinen, zijn bij en te midden
van hen;jullie wetten gaan ons niets aan, en als wij het willen en noodzakelijk
achten, moeten ook de onnozele J oden op een sabbat doen :vat wij willen. J ullie
hebben het recht niet om een van jullie geloofsgenoten in ons gezelschap staande te
houden en te vragen waarom hij dit of dat op een van jullie sabbatten doet of niet
doet. Want hier en over een nog veel groter gebied ben ik de gebieder in naam van
de keizer, en heb ik het scherpe zwaard van de gerechtigheid in mijn hand! Wie het
waagt in strijd daarmee te handelen -of hij nu een J ood, een Griek of een Romein
is, en of het nu een sabbat of een andere dag is, dat is om het even -die zal te
voelen krijgen hoe scherp het is!'
[5] Toen de J oden de commandant herkenden en die opmerkingen uit zijn mond
hoorden, schrokken ze erg en vroegen hem om vergeving met de verontschuldiging
dat ze hem onder de aankomende J oden en Grieken niet hadden gezien en dus ook
niet herkend hadden; want als ze hem gezien en herkend zouden hebben, hadden ze
de joden zeker niet staande gehouden en ondervraagd, omdat ze op de sabbat een
reis hadden gemaakt; want ook zij waren steeds trouwe onderdanen van de
Romeinen en hadden een hoge achting voor hun wijze wetten.
[6] Nu zei de commandant: 'Deze keer is het jullie vergeven; maar vraag voortaan
niet meer aan joden, ook als ze hier op een sabbat aankomen, waarom ze die dag
niet op een passende manier vieren! Want als jullie dat in jullie blinde ijver nog
eens doen, zal ik jullie daarvoor weten te tuchtigen; en ga nu verder, of keer weer
terug naar jullie vervuilde huizen!' [7] Daarop maakten de joden een diepe buiging
voor de commandant en trokken zich vlug terug in de stad; want ze dachten bij
zichzelf dat er binnen niet al te lange tijd misschien wel honderd soldaten de
commandant zouden volgen en die wilden ze niet tegenkomen. Zij achtten het dus
raadzamer om weer naar hun huizen terug te keren.
[8] Toen deze joden zich in hun woonhuizen terugtrokken, vroeg de commandant
aan Mij, waar Ik in deze stad onderdak voor de nacht zou nemen.
[9] Ik zei: 'Vriend, aan de andere kant van de stad bevindt zich een joodse herberg;
daar zullen we heengaan en de nacht doorbrengen. De dag van morgen zal ons wel
duidelijk maken wat er verder gedaan moet worden. Laten we ons dus naar de
genoemde joodse herberg begeven!'
[10] Terwijl het al tamelijk begon te schemeren trokken wij door de behoorlijk
grote stad en bereikten weldra de genoemde herberg.
[11] Toen wij voor deze herberg, die niet zo erg groot was, aankwamen en daar
bleven staan, kwam de waard direct naar het voorportaal en vroeg ons wat we
118
wensten. [12] Ik zei: ' Als er 's avonds reizigers voor een herberg aankomen,
willen ze een onderkomen voor de nacht hebben; en dat willen wij ook.'
[13] De waard zei: 'Vriend, jullie zijn zeker met z'n veertigen, en voor zoveel
mensen zal er in mijn huis nauwelijks voldoende ruimte te vinden zijn! Verderop is
een grote Griekse herberg; daar kunnen jullie heel goed en aangenaam onderdak
krijgen. Bovendien is mijn vrouw, die met de keuken weet om te gaan, helaas ziek.
En mijn twee dochters, die vandaag ook enigszins onwel zijn, kunnen dat ook als
ze gezond zijn nog lang niet, omdat hun daarvoor de nodige kracht en kennis
ontbreekt. Ik kan jullie daarom slechts een zeer schraal onderkomen bieden, terwijl
jullie in de herberg verderop alles kunnen krijgen wat jullie nodig hebben.'
[14] Ik zei: 'Dat weet Ik ook, en al sinds lange tijd; maar Ik wil juist in jouw
herberg overnachten, opdat jij van ons zult ontvangen en krijgen watje nodig hebt.
Laat ons bij jou onze intrek nemen!'
[15] Toen de waard dat hoorde, zei hij: 'ja, als jullie genoegen willen nemen met
mijn herberg, waar het in alle opzichten mager mee gesteld is, kunnen jullie wel
binnenkomen om te zien hoe mijn herberg er van binnen uitziet; als hij jullie
bevalt, kunnen jullie ook blijven! Wat wijn en brood kan ik jullie nog wel
aanbieden, en ook een paar tafels met merendeels stenen banken eromheen; maar
met de rustplaatsen zal het erg krap zijn.' [16] Daarop gingen we direct de herberg
binnen, waar we een tamelijk ruime eetkamer aantroffen en ook vele tafels, stoelen
en banken, zodat we allemaal tamelijk gemakkelijk plaats hadden.
[17] De waard liet direct lampen in de eetzaal brengen en was niet weinig
verbaasd, toen hij ook commandant Pellagius in ons midden zag, die hij heel goed
kende. Nu begon hij zich. nog meer te verontschuldigen voor zijn armoede,
waarmee hij, zoals hij zei, zulke gasten maar heel slecht zou kunnen bedienen, en
ook moest vandaag de sabbat gehouden worden, waarop het de J oden met
toegestaan was zich op passende wijze op de avond voor te bereiden.
[18] De commandant stelde hem echter gerust en zei: 'Als ik hier een zo goed en
aangenaam mogelijk onderdak voor de nacht had willen hebben had ik gebruik
kunnen maken van de burcht, die mij steeds ter beschikking staat; maar omdat mij
eindeloos veel meer aan dit gezelschap gelegen is dan aan al die ijdele en
vergankelijke wereldse pracht en praal, blijf ook ik met mijn dochter en mijn
voornaamste onderofficieren bij jou. En ik blijf ook bij jou, omdat de ene ware
Heer en Meester, die voor mij alles in alles is, reeds voordat we bij de stad waren
de wens heeft uitgesproken vandaag juist in jouw herberg te willen overnachten.
[19] Wie die Heer en Meester nu eigenlijk is, zul je nog wel nader te weten
komen,. waardoor jij ook het heil zult vinden en bewaren voor jezelf en je hele
huis. Maar laat nu wat brood en wijn voor ons op tafel zetten!'
[20] Nu riep de waard onmiddellijk zijn niet zo talrijke personeel en beval hun
brood, zout, en wijn op tafel te zetten, wat direct uitgevoerd werd.
[21] Wij namen ook meteen wat brood en wijn tot ons, en de waard zelf, die een
heel eerbiedwaardig voorkomen had en overigens ook een rechtschapen man was,
nam deel aan het opgediende avondmaal.
119
Hoofdstuk 71: De Heer geneest de zieke vrouwen de twee dochters van de
waard
[1] Nadat we ons met brood en wijn voldoende hadden verkwikt en onze waard
spraakzamer was geworden, wendde hij zich tot Mij en zei: 'U lijkt mij
ontegenzeglijk de heer en meester te zijn, bij wie -volgens de woorden van onze
commandant en gebieder - ik en mijn hele huis ons heil zullen vinden en .het ook
voor altijd zullen behouden en bewaren. Hoe zal dat gaan? U lijkt mij naar uw
kleding te oordelen een Galileer te zijn; hoezo en waarin bent u dan een heer en
meester?' [2] Ik zei: 'Laat je zieke vrouw nu hierheen brengen en ook je beide
ziekelijke dochters, dan zal Ik hen op dezelfde manier genezen als Ik de dochter
van de commandant heb genezen, die je hier aan zijn zijde ziet zitten. En als Ik
jouw vrouwen dochters niet genees, geneest geen enkele arts op de hele wereld
hen! Handel dus overeenkomstig Mijn woorden, dan zul je de kracht en
heerlijkheid Gods in de mens, die Ik ben, aanschouwen!'
[3] De waard zei: 'Ik ben weliswaar een strenggelovige J ood en houd mij aan de
wet; maar eerlijk gezegd ben ik in het eigenlijke geloof wel wat zwak geworden,
en wel om twee redenen. Ten eerste hebben onze profeten allerlei dingen voorspeld
in het voordeel van de J oden en ook een Messias, die met grote macht en
heerlijkheid zal komen en ons vervallen en verwoeste rijk voor alle tijden der
tijden weer zal oprichten! Maar tot nu toe is er van al die voorspellingen maar
bitter weinig uitgekomen - en als er iets uitgekomen is, is zeker alleen het erge
uitgekomen, en het goede zal wel tot het einde der tijden op zich laten wachten! En
bij zulke, op ervaring berustende, kwalijke omstandigheden is het wel moeilijk om
sterk in het geloof te blijven. [4] Ten tweede moeten wij J oden onder de heidenen
leven en met hen omgaan, en zij hebben meestel geen enkel geloof en lachen ons
uit, als wij met hen over onze enig ware en enige God beginnen te praten; want
deze heidenen zijn voor het merendeel wereldse wijzen, geloven niet in hun goden
en evenmin in de onsterfelijkheid van de zielen, en met handige welbespraaktheid
tonen zij de nietigheid van alle oude geloofszaken aan. Bij hen bestaat er geen
God, maar alleen allerlei krachten in de natuur. Die scheppen aan n stuk door,
volgens bepaalde aan hen ten grondslag liggende wetten, en vernietigen na korte of
lange tijd weer wat ze hebben geschapen.
[5] Zo ziet u, beste heer en meester, dat het met ons geloof erg aan de grens zit;
maar deze keer wil ik toch vast geloven dat u mijn vrouwen mijn twee dochters
zult genezen, en mijn zieke vrouw moet samen met mijn dochters onmiddellijk
hierheen gebracht worden!' [6] Hierop brachten de dienaren van de waard weldra
de vrouw in haar bed bij Mij in de eetzaal, en de twee dochters kwamen zelf,
begeleid door de waard, die hen vlak bij Mij plaatste en tegen hen drien zei (de
waard): 'Kijk, dat is de heer en meester die jullie op een wonderbaarlijke en voor
ons onbegrijpelijke manier zal genezen; geloof het, en vraag hem erom!'
[7] De vrouwen de dochters deden dat op een ontroerende manier, en daarop zei
Ik: 'J ullie geloof helpe jullie, en Ik wil het! Sta dus op en wandel!'
[8] Op datzelfde ogenblik voelden de vrouwen ook haar twee dochters dat ze
volkomen gezond en sterk waren, en de vrouw verliet haar bed, probeerde te lopen
120
en voelde in geen enkellichaamsdeel enige pijn en evenmin enige zwakheid; ook
de beide dochters deden dat en voelden hetzelfde als hun moeder.
[9] Alle drie kwamen ze dan ook onmiddellijk naar Mij toe en bedankten Mij van
gans er harte voor hun genezing, wat ook de waard deed, die zich buitengewoon
verwonderde over deze wonderlijke manier van genezen.
Hoofdstuk 72: De waard en zijn vrouw verbazen zich over de wondermacht
van de Heer
[1] Na een poosje zei hij tegen zijn vrouwen twee dochters (de waard): 'Aangezien
jullie nu door deze wonderheer en meester genezen zijn, moeten jullie de
dankbaarheid die je verschuldigd bent ook laten zien door aan het werk te gaan! Ga
naar de keuken en maak voor allemaal een beter maal klaar dan ik hun kon
aanbieden! Neem het beste uit de provisiekamer en maak het goed klaar!' [2] De
drie gingen samen met de andere dienaren vol vreugde aan het opgedragen werk.
[3] Ik zei tegen de waard: 'Vriend, die moeite had je de genezenen wel kunnen
besparen, want voor ons zijn het goede brood en de eveneens zeer goede wijn
voldoende; maar omdat de drie met grote vreugde aan het koken en braden zijn
begonnen, moeten ze het ook afmaken!'
[4] Ik had dat nog maar nauwelijks gezegd, of de vrouw kwam weer vol
blijdschap de eetzaal binnen en zei tegen de waard: 'Maar wat is er tijdens mijn
zware ziekte, die een half jaar geduurd heeft, toch allemaal gebeurd, zonder dat ik
ervan wist? De grote en de kleine provisiekamer zijn boordevol met allerlei soorten
goed voedsel! Er zijn een grote hoeveelheid linzen, bonen, meel, olie,
boomvruchten, grote druiven, verscheidene van de grootste potten met honing,
gedroogde en gerookte vissen, en de broodmanden zijn vol met de mooiste broden;
ook de kleinste provisiekamer zit tot de nok toe gevuld met melk, boter, kaas en
verse eieren en nog andere dingen, met zout, goede kruiden en wortels. Wanneer is
dat allemaal in de provisiekamers gekomen? Ik heb het de kinderen en de
bedienden gevraagd, en die konden mij geen opheldering geven, maar ze dachten
dat jij dat wel zou weten. Hoe, hoe is dat toch in z'n werk gegaan?' [5] De waard
was daardoor op zijn beurt uiterst verbaasd en zei: 'Als het er in de provisiekamers
zo voorstaat, begin ik weer opnieuw de oude wonderen te geloven, en dan is de
mannaregen en het neervallen van de kwakkels geen verzinsel, maar waarheid! Ik
geloof dat deze heer en meester, die jou genezen heeft, wel het beste zal weten wie
onze provisiekamers gevuld heeft; want een meester die zieken enkel door zijn
woord kan genezen, zal ook wel andere dingen tot stand kunnen brengen!'
[6] Daarop ging ook de waard kijken hoe het er in zijn provisiekamers uitzag en
trof alles aan zoals zijn vrouw hem zojuist verteld had, en hij zei: 'Deze man moet
van buitengewone afkomst zijn! Of hij is een grote profeet, of hij is een magir die
door en door vertrouwd is met de geheime krachten van de natuur, en die in Egypte
of ergens anders zijn kennis heeft verworven.'
[7] Zijn vrouw zei: 'Toen hij mij genas zag ik uit zijn hoofd een helder licht
komen, en zijn hele wezen was met een lichtschijnsel omgeven - en dat zal bij een
magir wel nooit het geval zijn! Achter deze man en misschien ook ach ter
121
degenen die bij hem zijn moet iets buitengewoon groots en verhevens verborgen
zijn; misschien is hij tenslotte -wie zal het zeggen - zelfs de profeet Elia, die aan de
Messias voorafgaat -of misschien is Hij zelfs de Messias Zelf!'
[8] De waard zei: 'Daar zou je wel eens gelijk in kunnen hebben; want wie dat
enkel door de macht van zijn wil kan bewerkstelligen, moet sterk vervuld zijn van
Gods eeuwige geest. Dat dit allemaal op een bovennatuurlijke wijze hier in huis
gekomen is, dat is zo helder als glas, en wij kunnen die grote meester alleen maar
van gans er harte danken. Maar zorg ervoor dat er weldra een goede en rijkelijke
maaltijd klaargemaakt wordt!' [9] Daarop ging iedereen in de keuken aan de gang,
en de waard kwam diep in gedachten weer naar ons toe in de eetzaal.
Hoofdstuk 73: Het wezen van het rijk Gods
[1] Toen hij weer bij ons was, bekeek hij Mij een tijdje van top tot teen en zei toen
(de waard): 'Mijn vrouw zal wel gelijk hebben; want U, o Heer en Meester, bent
ofwel de beloofde profeet Elia, die aan de Messias vooraf zal gaan, zoals dat in de
Schrift geschreven staat, ofwel U bent uiteindelijk de grote Messias Zelf! Want als
Hij komt, zal Hij geen grotere tekenen kunnen doen! In degene die in staat is te
doen wat alleen God mogelijk is, moet de hele volheid van Gods geest wonen. Uw
lichaam, o Heer en Meester, is weliswaar hetzelfde als dat van een mens, maar Uw
ziel is vol goddelijke kracht en macht; daarom zij die kracht en macht in Uw ziel
boven alles hoog geloofd en geprezen!'
[2] Daarop zei Ik: 'Heil jou en jouw huis, dat jullie dat in Mij hebben herkend;
maar zalig zullen alleen diegenen worden die de wil doen en vervullen van de
Vader in de hemel, die Mij in deze wereld heeft gezonden.
[3] Ik en de Vader zijn n. Wie Mij ziet en hoort, ziet en hoort ook de Vader;
zonder Mij kan echter niemand de Vader zien of horen. Wie dus in Mij gelooft en
volgens Mijn leer leeft en handelt, zal van Mij het eeuwige leven ontvangen!'
[4] Vol hoogachting en ontzag voor Mij zei de waard: 'Hoe luidt Uw leer dan?
Wat moet men doen om van U het eeuwige leven te ontvangen?'
[5] Ik zei: 'Wie nu in Mij gelooft en aan Mij geen aanstoot neemt, en bovendien de
geboden houdt die Mozes heeft gegeven, heeft reeds het eeuwige leven in zich;
want Ik geef jullie geen andere wet dan Mozes ook alleen van Mij heeft ontvangen
en aan de mensen heeft gegeven. [6] Erken God, heb Hem lief boven alles en je
naaste als jezelf, dan vervul je de hele wet en daarmee de wil van Degene die nu
met jou spreekt! Het resultaat daarvan zal zich in je ziel tonen. Begrijp je dat?'
[7] De waard zei: 'J a, o Heer en Meester, en ik heb bij alle zwakheid van Mijn
geloof de wet van Mozes toch steeds trouw in acht genomen, en zal hem van nu af
aan nog trouwer in acht nemen; maar omdat er ook geschreven staat dat de Messias
een echt Godsrijk op deze aarde zal vestigen, dat voortaan geen einde zal hebben,
is de vraag: hoe, waar en wanneer? Zal Uw troon in J eruzalem of ergens anders
opgericht worden, en wanneer zal dat gebeuren?'
[8] Ik zei: 'Mijn rijk, dat Ik nu onder de mensen op deze aarde vestig, is geen
werelds rijk, maar een Godsrijk zonder enige wereldse pracht en praal; het heeft
niets uiterlijks maar is inwendig in de mens, en Mijn stad, Mijn sterke stad en de
122
burcht waar Ik woon is een zuiver hart, dat Mij boven alles liefheeft. Kijk, zo zit
het met het vestigen van Mijn rijk op deze aarde! [9] Allen die wachten op het
vestigen van een nieuw rijk Gods op aarde met uiterlijk prachtvertoon, zullen zich
in hun blinde hoop erg vergissen en zichzelf misleiden; want zo'n rijk wordt er op
aarde nooit in de levende waarheid uit en in Mij gevestigd.
[10] Valse profeten zullen dat wel doen, terwijl ze Mijn naam voeren; maar Ik zal
nooit in zo'n rijk wonen en tronen. Kijk, zo staat het naar volle waarheid met het
vestigen van Mijn rijk op deze aarde! -Heb je dat begrepen?' [11] De waard zei:
'J a, o Heer en Meester, nu heb ik dat ook begrepen! Maar velen die aan de wereld
hangen, zullen dat niet begrijpen en op een uiterlijk groots werelds rijk wachten;
maar omdat zoiets volgens Uw zeggen nooit naar waarheid op aarde zal
plaatsvinden, zullen velen ook in hun oude blindheid vol gericht en dood blijven.
[12] Wil echter ook de blinden genadig en barmhartig zijn, o Heer, en verlaat ons
niet, die de waarheid herkend hebben, maar houd ons in de levende waarheid van
Uw rijk op deze aarde, opdat wij steeds overeenkomstig Uw wil kunnen leven en
handelen!' [13] Ik zei: 'Dat was een goede bede, en die zal zeker verhoord en
ingewilligd worden. - Maar nu komt het reeds klaargemaakte avondmaal, en wij
zullen het tot ons nemen!'
Hoofdstuk 74: De waard en de commandant worden onderricht
[1] Nu openden de dienaren de deur en brachten de welbereide spijzen op tafel, en
tevens nog meer brood en wijn, en wij namen het maal dan ook tot ons; ook de
waard verkwikte zich aan onze tafel, en zijn vrouwen kinderen, die aan een andere
tafel zaten, aten en dronken ook met grote vreugde en Wendden hun ogen niet van
Mij af. [2] Na de maaltijd kwamen de vrouwen de kinderen naar Mij toe om Mij te
bedanken voor de genade die Ik hun had bewezen.
[3] Enkele leerlingen raakten echter wat gerriteerd door het langdurige bedanken
van de vrouwen de kinderen, en ze beduidden hun dat ze nu wel genoeg bedankt
hadden.
[4] Ik merkte dat wel en zei tegen de ongeduldige leerlingen: 'Hoe vaak heb Ik niet
in jullie bijzijn tekenen gedaan, en hoe vaak hebben jullie je niet aan Mijn tafel
verzadigd; maar Ik heb van jullie nog maar weinig openlijke dank ontvangen. Laat
deze kinderen daarom hun vreugde! Werkelijk, het dankbare gebrabbel van een
kind is Mij veel liever dan vele wijze woorden uit de mond van een geleerde, wat
wel een genoegen is voor het verstand, maar wat het hart weinig doet. Waarlijk Ik
zeg jullie: wie Mij niet tegenover de wereld belijdt, die zal Ik ook niet tegenover de
Vader in de hemel belijden! Laat deze kinderen daarom hun vreugde!,
[5] Toen de leerlingen die berisping van Mij hadden gehoord, beheersten ze zich
en lieten de kinderen hun vreugde; en Ik prees de kinderen, legde hun Mijn handen
op en liet ze toen gaan. Toen ging de vrouw met de kinderen weer naar de keuken,
waar ze voor de volgende dag veel voor te bereiden hadden.
[6] Ik heb de waard nog tot midden in de nacht in verschillende dingen
onderwezen, waar ook de commandant met zijn onderofficieren en Veronica met
de grootste aandacht naar luisterden. [7] De commandant zei: 'Heer, ik heb in
123
Pella en Abila naar U geluisterd en alles wat ik van U heb gehoord en gezien, goed
onthouden; maar nu moet ik openlijk bekennen dat U nu met de waard heel
duidelijk over dingen hebt gesproken, die geheel nieuw en vreemd voor mij zijn,
en ik kan U, o beste Heer en Meester, daar niet genoeg voor danken; want nu krijg
ik een veel dieper inzicht dan tevoren in de geheimen van Uw eindeloos grote
schepping van het kleinste tot het ondoorgrondelijke grote.'
[8] Ik zei: 'la, Mijn beste vriend, Ik zou jou en al deze leerlingen van Mij nog veel
te zeggen en te onthullen hebben, maar jullie zouden dat nu nog niet verdragen en
begrijpen; maar als Ik jullie de eeuwige geest der waarheid zal zenden en hij jullie
zielen zal doordringen, zullen jullie daardoor in alle wijsheid verheven worden.
[9] Dat Ik nu met onze waard over zoveel dingen heb kunnen spreken die jou
vreemd en nieuw moesten voorkomen, komt doordat deze waard wel goed thuis is
in de Schrift, maar niet zo in het zuivere begrip ervan. lij kent ook veel dingen uit
de Schrift van de loden, maar niet zoals deze waard; Ik heb met hem dan ook over
dingen kunnen spreken die voor jou vreemd en nieuw moesten zijn. Als je de hele
Schrift, die bijna tot aan deze dagen reikt, met de juiste aandacht doorgelezen hebt,
zul je nog heel veel dingen tegenkomen die jou heel nieuw en vreemd zullen
voorkomen. Dan zul je ze met je verstand onderzoeken, maar de betekenis van de
verborgen innerlijke waarheid niet vinden en herkennen. Maar met de geest, die Ik
ook jou zal zenden, zul je de innerlijke betekenis wel herkennen.
[10] Als je echter over de dingen van de natuurlijke wereld nog diepere
opheldering wilt, bezoek dan je ambtgenoot in Genezareth, dan zul je van hem veel
horen wat jou tot n toe ook nog vreemd is; want Ik onderwijs de mensen steeds
overeenkomstig hun vermogen om de dingen op te nemen en overeenkomstig
datgene waar ze al eerder zelf vaak over hebben nagedacht, maar waarin ze
ondanks al hun inspanning niet tot enige waarheid konden komen. En zo komt het
dus dat Ik overal als het ware met iets nieuws tevoorschijn kom; toch is het
eigenlijk niet iets volkomen vreemds en nieuws, maar iets wat er al is, maar door
de mensen nog niet herkend en begrepen is.'
[11] Dit begreep de commandant en ook alle anderen, die behalve Mijn leerlingen
samen met de commandant hier aanwezig waren. De leerlingen zelf begrepen
echter ook nu pas dieper, waarom Ik op verschillende plaatsen behalve de
hoofdleer, die natuurlijk altijd hetzelfde was, de mensen ook over verschillende
dingen op zo'n manier had onderricht, dat ze het konden vatten en waar ze min of
meer behoefte aan hadden.
Hoofdstuk 75: De aankondiging van een op handen zijnde storm
[1] Toen Ik. ook met de commandant dit alles goed verhelderende gesprek had
beindigd, zei de waard tegen Mij: 'Heer en Meester, we zijn nu de halve nacht
wakker gebleven, tot buitengewoon grote zegen voor mijn huis; maar als Iemand
van de aanwezigen zich nu ter ruste wil begeven, verzoek ik U, o Heer, het mij aan
te geven, dan zal ik onmiddellijk al het mogelijke doen om aan Uw wens te
voldoen.' [2] Ik zei: 'Vriend, doe maar geen moeite; wij blijven zoals gewoonlijk
124
de hele nacht aan tafel rusten. Als jij je op een comfortabeler manier ter ruste wilt
begeven, dan ben je daar natuurlijk vrij in; maar wij blijven hier.
[3] Het zal echter raadzaam zijn deze nacht niet al teveel aan de slaap te wijden,.
maar meer wakker te blijven; want over nog geen uur zal blijken dat het nodig en
verstandig is dat wij wakker zijn. Deze streek is in deze tijd meestal aan flinke
stormen en aardbevingen blootgesteld, en iets dergelijks zal weldra hierheen
komen; en dan is het raadzaam om wakker te blijven en gade te slaan in welke
richting de storm zal gaan!'
[4] De waard zei: 'Maar Heer en Meester vol goddelijke wijsheid en macht! U
bent toch ook Heer over iedere boze macht, die steeds van de slechte duivels in de
hel uitgaat of op zijn minst erg en heel vaak zichtbaar door hen ondersteund wordt.
Het kost U toch slechts n almachtig woord, en dan kan er geen storm komen!'
[5] Ik zei: 'In bepaald opzicht heb je juist gesproken, maar alleen voorzover jouw
kennis van de dingen van de natuurlijke wereld reikt.
[6] Het is. wel waar dat dergelijke stormen af en toe ook door de duivels
ondersteund worden; maar dat kan de goddelijke liefde en wijsheid niet
verhinderen de natuurlijke storm los te laten breken. Want in de aarde rusten nog
talloze natuurgeesten, die mettertijd allemaal tot verlossing moeten komen, en
aangezien deze streek buitengewoon rijk is aan dergelijke ruwe natuurgeesten van
allerlei soort, ligt het ook helemaal binnen de orde om de natuurgeesten die rijp
zijn geworden te laten losbreken om in een enigszins vrijer bestaan op te kunnen
gaan. En het is ontegenzeglijk beter om dergelijke geesten in kleinere groepen tot
uitbarsting te laten komen dan om hen geruime tijd tegen te houden, waarna dan in
n keer vele groepen zouden doorbreken en noodzakelijkerwijs meer dan grote
verwoestingen aanrichten. Dat is op aarde hier en daar al het geval geweest, waar
dergelijke geesten, na geruime tijd tegengehouden te zijn, bij hun uiteindelijke
doorbraak hele landen dermate hebben verwoest dat die er nu nog als woestijnen
bij liggen, waar niets groeit en nog lange tijd niets zal groeien.
[7] Zo kun je nu wel begrijpen waarom Ik de zojuist aangekondigde storm moet
laten losbarsten. Niemand. hier hoeft er weliswaar bang voor te zijn, maar het is
beter tijdens een storm wakker te zijn dan in een bed te slapen.'
[8] De waard nam genoegen met deze verklaring. [9] Maar de leerling Simon
J uda zei tegen Mij: 'Heer en Meester, U zei zojuist dat het beter is om tijdens een
storm te waken dan in een bed te slapen, en U hebt een keer geslapen toen wij ons
tijdens een grote storm op het Meer van Galilea bevonden, in een geweldig
slingerend schip, zodat wij genoodzaakt waren U wakker te maken om niet te
gronde te gaan. U werd toen ook direct wakker en bedreigde het onstuimige
geweld van de storm, en onmiddellijk zweeg de orkaan en er bewoog geen
golfmeer op het wateroppervlak; de schippers en enkele andere mensen die bij ons
in het schip waren, verwonderden zich en zeiden onder elkaar, met hun ogen op U
gericht: ' Zie toch, wie kan hij wel zijn, dat de wind en het meer hem
gehoorzamen?' [10] Ik zie wel in dat het veel raadzamer is om tijdens een storm
wakker te blijven; maar ik zie tot nu toe nog niet helemaal in waarom U destijds
juist tijdens het ergste woeden van de storm hebt geslapen!'
125
[11] Ik zei:'Ik sliep destijds ten behoeve van jullie zelf, om jullie nog enigszins
zwakke geloof een beetje op de proef te stellen en het daardoor te versterken.
Bovendien heb Ik ook niet tegen de waard gezegd dat het ook voor Mij raadzamer
zou zijn om tijdens de storm, die nu weldra zal losbarsten, te waken dan te slapen;
want Ik ben niet degene voor wie Mijn raad als richtsnoer van zijn leven en bestaan
moet gelden, maar Ik geef allerlei adviezen en lessen alleen ten behoeve van jullie
mensen, opdat jullie je daarnaar richten en in alles volmaakt worden. Als Ik dat
wilde zou Ik Mij dus ook nu bij het begin van de storm tot het einde ervan aan de
slaap kunnen overgeven, aangezien Ik die raad niet voor Mijzelf heb gegeven;
maar vanwege jullie kleinmoedigheid zal ook Ik samen met jullie wakker blijven.'
[12] Toen Simon J uda dat uit Mijn mond had gehoord, vroeg hij Mij verder niets
meer; want hij en ook alle anderen begrepen nu wel wat Ik tegen hen had gezegd,
en allen wachtten nu met grote spanning op het uitbreken van de storm.
[13] De waard, die ondanks Mijn aanwezigheid toch steeds angstiger werd, zei
tegen Mij: '0 Heer en Meester, zou ik misschien niet ook degenen in mijn huis
moeten wekken, die nu zeker al slapen?'
[14] Ik zei: 'Laat maar; want het is nu voldoende dat wij wakker zijn! De storm zal
echter zelf de inwoners van deze stad wel wakker roepen en hen uit hun huizen
naar buiten drijven, en wij zullen bij die gelegenheid nog veel te doen krijgen.'
Hoofdstuk 76: De stormnacht
[1] Ik had deze woorden nog maar nauwelijks gezegd, of daar k;wam al een eerste
machtige windstoot, waarna er ook meteen een lichte beving van de aardbodem te
voelen was. [2] Daarna stak er een hevig gieren en razen op, dat klonk alsof het
een half uur gaans verwijderd was, maar dat van moment tot moment in hevigheid
toenam. Al heel gauw kwam het dicht bij de stad en wekte het door zijn enorme
gieren, kletteren en razen en donderen heel veel inwoners van deze stad, die uit
hun huizen de straten en pleinen van de stad opgingen, uit grote vrees begraven te
worden in hun huizen, die dreigden in te storten.
[3] Velen haastten zich ondanks de razende orkaan jammerend van angst en vrees
naar het open veld. Toen de wind echter steeds heviger werd, kwamen
verscheidene van hen weer terug naar de stad en zeiden tegen hun buren, dat het op
het open veld nog veel slechter uit te houden was dan in de stad achter stevige
muren. [4] Velen die voorbij onze herberg renden, verwonderden zich over onze
moed en standvastigheid, en een paar buren van de herberg kwamen naar ons toe in
de eetzaal en riepen de waard toe dat hij ook naar buiten moest gaan, omdat de
aarde van tijd tot tijd zo geweldig beefde, dat te vrezen viel dat weldra het ene huis
na het andere in zou storten. Ze dachten dat wel alle J oodse duivels en heidense
furin losgebroken moesten zijn, want anders was het niet te begrijpen hoe na zo'n
kalme dag zo'n stormnacht had kunnen optreden.
[5] De waard zei: 'Beste buren, mijn huis is al heel oud en heeft al veel van zulke
beproevingen meegemaakt, en het zal hopelijk ook deze nog wel zonder schade
doorstaan! Ik vertrouw op mijn God en Heer, die almachtig en vol liefde is, en Hij
126
zal mijn huis door jullie losgebroken duivels en furin geen schade laten
toebrengen.'
[6] De twee buren zeiden: 'Ach, hou toch op met alle goden, of het nu J oodse of
heidense zijn! Wat hebben ze er aan als ze de arme, zwakke mensheid 's nachts zo
volkomen zinloos kwellen? Wij Romeinen hebben alle goden aangeroepen en
enkele priesters maken groot misbaar, en ook de J oden van deze stad roepen in hun
synagoge tot hun J ehova om hulp, hulp, hulp; maar de storm en het hevige beven
van de aarde houden niet op, maar worden van moment tot moment steeds maar
erger. Dan is het parool: mens, help jezelf, zo goed, zoveel en voorzover je kunt;
want de goden luisteren niet naar je smeken en kijken niet naar je angst en nood!'
[7] De waard zei: 'Vrienden, als jullie geloof en vertrouwen op een god zo zwak
zijn, rest jullie natuurlijk niets anders dan jezelf te helpen, zo goed en zo kwaad als
dat gaat; maar mijn enig ware God en Heer heeft mij getrouw duidelijk gemaakt
dat deze storm in deze nacht om heel wijze redenen over deze streek zou komen en
dat ik er geen angst voor hoef te hebben - en kijk, zoals het mij voorzegd is, is het
ook gekomen, en daarom heb ik dus ook geen angst!
[8] Jullie nemen toch altijd jullie trotse lijfspreuk: SI TOTUS ILLABATUR
ORBIS, IMPAVIDUM FERIE-NT RUINAE* (* Latijn voor: ' Al zou de hele
wereld instorten en zouden haar brokstukken over mij heen vallen, ik zou
onverschrokken blijven'.) in de mond? Waaruit blijkt bij jullie nu de waarheid
daarvan? [9] Ik ben een gelovige J ood, die op mijn enig ware en levende God
vertrouwt en bouwt, en ik heb mij nog nooit op zo'n moed laten voorstaan, maar in
plaats daarvan leef ik steeds in de juiste eerbied voor God -en kijk, die geeft mij nu
meer moed en ware zelfbeheersing dan jullie hoogdravende lijfspreuk. Als jullie
zouden doen zoals ik, hadden ook jullie rustig in jullie huizen kunnen blijven!'
[10] De twee buren zeiden: 'Vriend, je hebt in feite wel gelijk -maar wij kunnen er
niets aan doen dat wij jouw geloof niet hebben; maar wat jouw geloof betreft, daar
zullen we met elkaar morgen verder over doorpraten, als we het er levend vanaf
brengen!' [11] De twee merkten nu bij het reeds zwak geworden lamplicht in onze
zaal ook de andere gasten op, en ze wilden de waard vragen wie die gasten waren;
maar hun vrouwen en kinderen riepen uit angst en vrees vanuit het voorportaal
naar hen, en de twee gingen weer naar buiten de straat op, en bekeken hun huizen
om te zien of die nog geen schade hadden opgelopen. Dat was bij het zwakke
maanlicht weliswaar niet te ontdekken, maar ze durfden toch hun huizen niet
binnen te gaan, omdat de aardbodem van tijd tot tijd nog altijd goed voelbaar
beefde. [12] De waard vroeg Mij hoe lang de storm nog zou duren.
[13] Ik zei tegen hem: 'Nog een uur, en deze keer zal hij bij niemand schade
aanrichten! Maar jij hebt een juist woord tegen je buren gesproken, en ze zullen
morgen ook bij ons opgenomen worden. Nu kunnen we echter wel tot de ochtend
rusten, en de ochtend zal ons heel wat werk geven.' [14] Daarop sliepen allen
weldra in en rustten tot de ochtend, die deze keer nevelig was.
127
Hoofdstuk 77: Buiten na de storm (23.10.1862)
[1] Toen wij 's ochtends helemaal gesterkt wakker werden en de leerlingen zagen
dat het een zeer nevelige ochtend was, vroegen ze Mij of Ik ook deze ochtend
buiten zou doorbrengen. [2] Ik zei: 'We hebben toch al vaker zulke nevelige
ochtenden en grauwe dagen meegemaakt, en dan ben Ik toch met jullie naar buiten
gegaan; zo kunnen we ook deze ochtend wel een uur buiten doorbrengen. Ik wil
door deze grijze ochtend een teken doen voor de heidenen die geen enkel geloof
hebben, opdat ze daardoor gemakkelijker tot het geloof in n, enig ware God
bekeerd kunnen worden, en daarom zullen we deze ochtend ook naar buiten gaan.
Maar wie in huis wil blijven, moet dan doen!'
[3] Allen zeiden: 'Heer, wij laten U niet in de steek; wij gaan waar U gaat, en wij
willen steeds bij U zijn!' [4] Ik zei: 'Sta dan op, dan gaan we naar buiten!'
[5] Op deze oproep van Mij stonden allen op, ook de waard, en wij maakten ons
klaar om naar buiten te gaan; en toen de waard instructies voor het ochtendmaal
had gegeven, gingen we naar buiten de brede weg op, die langs de herberg liep.
[6] Buiten gekomen, zagen we een grote massa volk, die op de brede weg was
gaan liggen; want de mensen hadden de nacht niet in hun huizen durven
doorbrengen. [7] De storm, waarmee de tamelijk krachtige aardbevingen gepaard
gingen was wel helemaal gaan liggen; maar iedereen was bang dat het weer
opnieuw kon beginnen; daarom durfde men niet naar huis terug te keren en bracht
men de nacht in de open lucht door.
[8] Wij troffen ook de twee buren van de waard, die ons 's nachts in hun grote
angst hadden bezocht, toen de storm het ergste woedde, maar die ons niet hadden
herkend, omdat het in de eetzaal tamelijk donker was. [9] Toen ze de waard en
naast hem ook de hun welbekende commandant zagen, liepen ze op hen toe,
begroetten vooral de commandant en zijn ondergeschikten en prezen hem
gelukkig, dat hij deze nacht door was gekomen zonder schade geleden te hebben.
[10] De commandant beantwoordde de ochtendgroet en vroeg aan de twee of zij
net als de overige inwoners van deze plaats de nacht buiten hadden doorgebracht.
[11] De twee antwoordden: 'Hoge gebieder! Daar hadden we aanvankelijk de
moed niet voor! Totdat de storm losbrak waren we wel in onze huizen, maar toen
de aardbodem begon te beven, verlieten wij onze huizen, evenals bijna alle andere
burgers van deze stad om buiten bescherming te zoeken. Voor het leven van
onszelf en onze familieleden
[12] Als onze oude huizen van hout waren gebouwd, zoals de meeste huizen van
Galilea, J udea en nog andere landstreken die rijk aan hout zijn, zouden de storm en
de aardbeving ons niet naar buiten hebben gedreven; maar omdat onze huizen
gebouwd zijn van de gemakkelijk brekende stenen die in deze buurt voorkomen en
bij een hevige aardbeving gemakkelijk kunnen instorten, is het vanzelfsprekend
heel raadzaam om bij zulke hevige calamiteiten de huizen zo snel mogelijk te
verlaten en zich naar buiten te begeven.'
[13] De commandant zei: 'Hoe zit het dan met de bescherming van de goden, waar
de meeste Grieken en Romeinen toch zo'n hoge dunk van hebben?'
[14] Kijk, ik heb mij onder de bescherming van n God en in het volste geloof en
vertrouwen op Hem zeer wel en zonder enige vrees of angst in deze J oodse herberg
128
bevonden! Als jullie ook zo'n geloof en zo'n vertrouwen hadden, zouden jullie
zeker in jullie huizen zijn gebleven zonder enige vrees of angst dat jullie enig
ongemak zou kunnen overkomen, terwijl jullie bovendien nog weten dat de huizen
al heel veel en misschien wel grotere stormen getrotseerd hebben. Tegen zulke
angst en vrees beschermen alleen een vast geloof en een werkelijk vertrouwen op
de ene ware, almachtige, uiterst wijze, uiterst goede, alwetende en alziende God.
Wie zo'n geloof en zo'n vertrouwen niet heeft, is bij alle stormachtige
verschijnselen, die op aarde altijd weer voorkomen, aan alle mogelijke kwelling en
pijn blootgesteld, en aan de grootste, wanneer zijn laatste uur onafwendbaar voor
de deur staat! Begrijpen jullie dat?'
Hoofdstuk 78: De commandant spreekt over hoe men God dient te zoeken
[1] Een van de twee zei: 'Hoge gebieder, wij zien dat u werkelijk meer dan
volkomen gelijk hebt, en gelukkig en zalig is ieder mens te prijzen die in staat is
om zo vast te geloven en te vertrouwen als u; want die verdraagt zonder enige
moeite ieder ongemak dat hem op deze aarde kan overkomen en is steeds vol troost
in zijn gemoed! [2] Maar waar moeten wij zo'n geloof en zo'n vertrouwen vandaan
halen? Kijk, daarginds op het breedste stuk van onze hoofdweg liggen onze
belangrijkste priesters van Zeus en Apollo, en niet ver bij hen vandaan twee J oodse
rabbi's! Onze priesters tonen ons door hun gedrag hoe weinig waarde zij voor hun
eigen heil aan de goden hechten, en zo laten ook de J oodse priesters zien dat hun
geloof en vertrouwen in hun ene en enig ware God geen haar beter is dan dat van
onze priesters. [3] O, zo gauw al het gevaar voor een eventuele nakomende storm
voorbij is, zullen ze direct optreden en flink over de goden beginnen te preken, die
vertoornd zijn omdat ons geloof in hen te zwak is en wij veel te weinig offeren; en
ze zullen zeggen dat als wij in ons ongeloof volharden en te weinig rijke offers in
de tempels van de goden blijven brengen, de goden nog toorniger zullen worden en
dit hele land tot een woestijn zullen maken!
[4] Misschien zullen ze vandaag nog op die manier in hun tempels beginnen te
jammeren, en ze zouden daar al mee begonnen zijn, als een heldere ochtend hun
aangeduid zou hebben dat ze niet bang hoeven te zijn dat de storm terugkeert; maar
de zeer trieste en nog dreigend uitziende ochtend houdt hen daar nog vanaf.
[5] En zo is het ook met de priesters van de J oodse god. Zij zouden ook al in hun
synagoge luid boete en offer predikingen houden, als de zeer donkere en
onheilspellende ochtend hen er niet van zou weerhouden hun synagogen binnen te
gaan om enkel voor hun eigen welzijn te gaan jammeren.
[6] Zie, hoge gebieder, wij zien de nu reeds lang bestaande bedriegerijen van
zowel onze als de J oodse priesters maar al te duidelijk in en maken ook bij iedere
enigszins gevaarlijke gelegenheid mee, hoe de priesters als eersten op de vlucht
slaan en daarmee duidelijk te kennen geven hoe weinig geloof en vertrouwen ze
ten opzichte van de door hen zo hoog geprezen goden bezitten! Als bij een leger de
legeraanvoerders op de vlucht slaan voor de vijand waar moeten hun soldaten dan
hun moed vandaan halen? Maar als de goden, in het licht van het verstand
129
beschouwd, voor de priesters zo goed als niets betekenen -wat moeten en kunnen
zij dan voor ons betekenen?
[7] En zo, hoge gebieder, is het voor ons wel erg moeilijk, zelfs onmogelijk om tot
een vast geloof en vertrouwen in onze goden dan wel in de ene God van de J oden
te komen, en daarom valt onze oude lijfspreuk ons niet kwalijk te nemen, volgens
welke ieder mens zichzelf dient te helpen; en als hij dat niet kan, dan laten zowel
de goden als zijn medemensen hem in de steek. [8] Maar u, hoge gebieder, hebt
een goed en waar woord tot ons gesproken, en er moet per slot van rekening toch
zo'n God bestaan, zoals u Hem ons hebt beschreven! Maar waar is Hij? Hoe kan
men in waarheid de weg naar Hem vinden?'
[9] De commandant zei: 'Dat is voor een werelds mens natuurlijk niet zo
gemakkelijk als een werelds verstandig mens misschien wel denkt, terwijl hij zegt:
' Als er n of verscheidene goden bestaan, moeten ze zich door ons mensen niet al
te moeilijk laten vinden, als ze door ons gekend en vereerd willen worden, zoals
alle priesters dat overal als zeer strenge plicht aan de mensen opleggen; en als de
goden zich niet snel en gemakkelijk door de mensen laten vinden, dan willen ze
helemaal niet gekend en vereerd worden, ofwel ze bestaan helemaal niet, en dan is
al het zoeken vergeefse moeite!'
[10] Maar ik .zeg jullie dat het niet zo is! Want ten eerste is er van eeuwigheid
maar een, enig ware God, en die God wil door ons mensen gezocht, gevonden,
gekend en vereerd worden door het strikt houden van Zijn geboden, die Hij tot ons
heil heeft gegeven. En ten tweede, omdat er een God bestaat die door iedereen die
ook maar enigszins moeite doet om te zoeken, heel goed in Zijn werken
waargenomen kan worden, moet de mens die God ook vol echt liefdesverlangen
zoeken; maar niet van vandaag op morgen, zoals lichtzinnige kinderen, maar van
dag tot dag met steeds toenemende ijver en vlijt en met en m liefde voor Hem
groeiend verlangen, en dan zal God Zich door zo'n zoeker net zo laten vinden als
Hij Zich door mij en al door heel velen heeft laten vinden.
[11] En als Hij Zich heeft laten vinden door n of ook meerdere mensen die Hem
op de juiste manier zoeken, dan zal Hij zulke trouwe zoekers wel meedelen wat zij
overeenkomstig Zijn uiterst wijze wil verder moeten doen en hoe ze dienen te
leven om in Zijn liefde en genade te blijven en door Hem tot het eeuwige leven van
hun ziel gewekt te worden. [12] En zo iemand zal zelfs onder de meest
bedreigende omstandigheden op deze materile beproevingswereld niet zwak
worden of gaan wankelen in zijn werkelijk levende geloof en vertrouwen, maar hij
zal alles met alle geduld en in volle overgave aan de hem bekende goddelijke wil
zonder veel angst en vrees verdragen; en tenslotte zal hij God voor alles danken,
omdat hij inziet dat God alle gebeurtenissen in deze wereld alleen maar voor het
echte heil van de mensen heeft ingesteld. En wie God zo heeft gevonden, heeft
zeker de hoogste en meest waardevolle schat van zijn leven gevonden!
[13] En omdat dat de allerhoogste en meest waardevolle schat van het menselijk
leven is -wat jullie nu wel zullen inzien -loont het zeker de moeite zo'n schat met
de grootste ijver en ernst net zo lang te zoeken tot men hem heeft gevonden.
[14] Wat beulen de mensen zich af bij het najagen en zoeken van aardse,
vergankelijke schatten en goederen! De n boort in de bergen om goud, zilver en
130
edelstenen te vinden; een ander duikt in de diepte van de zee om enkele parels te
vinden; een derde vaart op een gebrekkig schip over de wijde, stormachtige zee om
in een vreemd land de waren uit zijn eigen land voor een paar penningen duurder
aan de man te brengen - en zo is de n hiermee en de ander daarmee bezig, en
daarbij is geen moeite teveel, wanneer hij daarmee maar een of ander vergankelijk
levensvoordeel te pakken kan krijgen. Waarom wil men bij het zoeken van de
allerhoogste levensschat die moeite eigenlijk niet ook nemen, terwijl men toch
weet dat de mensen die die schat met de ware ijver zochten, die ook wis en
waarachtig hebben gevonden?'
Hoofdstuk 79: De goede voornemens van de buren
[1] De ene van de twee buren zei weer: 'J a, hoge gebieder, u hebt volkomen gelijk
met al uw liefdevolle woorden, die een echte leidraad zijn voor het zoeken van de
allerhoogste levensschat, en wij zullen aan de hand daarvan die schat ook gaan
zoeken, aangezien een bepaald innerlijk vertrouwen in ons nu al te kennen geeft
dat wij niet tevergeefs zullen zoeken. [2] Maar tot nu toe was dat nog nooit
mogelijk; want aan de ene kant zaten onze priesters ons op de nek, en aan de
andere kant hebben we de gelegenheid gehad het jodendom gade te slaan, waarbij
we slechts uiterst weinig goddelijke wijsheid hebben aangetroffen en een nog
grotere woestenij van allerlei soorten bijgeloof dan bij ons. Wij zijn daarom de
middenweg ingeslagen, observeerden de natuur, vonden daarin wetten en leefden
daar voor onszelf naar, hoewel wij vanwege de staatswetten uiterlijk aan onze
godencultus meededen, natuurlijk slechts met tegenzin.
[3] Het was dus voor ons, maar ook voor vele anderen die onze opvattingen
helemaal delen, zoals gezegd tot nu toe volkomen onmogelijk om de allerhoogste
en meest waardevolle levensschat te gaan zoeken. Wat men niet kan gaan zoeken,
omdat alle vereiste middelen ontbreken, kan men ook nooit vinden.
[4] Maar nu hebben we door uw goedheid en ware genade een middel ontvangen
dat beslist betrouwbaar is; en op de grond daarvan zullen we ook de hoogste
levensschat gaan zoeken en niet eerder rusten, voor we hem hebben
gevonden.Want het loont de moeite om zo'n schat te zoeken, omdat daarvan het
eeuwige voortleven van de ziel afhangt.'
[5] Nu zei Ik: 'Weet, dat een volkomen ernstige wil om een werk te doen,
waardoor een zeer hoog en werkelijk uitstekend levensdoel bereikt kan worden, op
zichzelf al zo goed als het werk zelf is; want het voltooide werk in zijn volle
omvang volgt des te sneller op de eenmaal opgevatte wil, naarmate de wil van
degene die een werk begint te verwezenlijken, ernstiger is. J ullie commandant
heeft jullie al de juiste weg getoond en de juiste middelen aan de hand gedaan.'
[6] De eerdere spreker zei: 'Vriend, jij schijnt die allerhoogste levensschat al
gevonden te hebben, omdat je helemaal in de geest van onze hoge gebieder
spreekt! Naar.je kleding te oordelen ben je een Galileer; ook de anderen zijn meer
Galileers dan J uders, en van de Galileers weten wij dat die geen bijzondere
geloofshelden zijn. Maar dat maakt niets uit; want ook onder de Galileers kunnen
er mensen zijn die de weg hebben ontdekt om de allerhoogste schat des levens te
131
zoeken, hem zijn gaan zoeken en hem ook hebben gevonden. Wij zijn dus heel blij
met jullie; want dat jullie deze nacht vol verschrikkingen hebben kunnen
doorbrengen in een huis dat gemakkelijk vernietigd had kunnen worden, dient ons
als bewijs dat jullie evenals onze hoge gebieder ook de ene, ware God hebben
gevonden, die jullie uitstekend kan beschermen in alle gevaren.'
[7] Ik zei: 'Dat heb je goed beoordeeld; maar hier op deze plek kunnen we daar
met veel verder over spreken, omdat het volk zich steeds meer om ons heen begint
te verzamelen - want het heeft de commandant opgemerkt en is daarom heel
nieuwsgierig, welke orders hij hier op de vroege ochtend zal geven. .Laten we dus
naar een vrije plek buiten de stad gaan, van waaruit men een.ruim uitzicht heeft!
Daar zullen we verder over dit onderwerp kunnen spreken.'
[8] Dat vonden de twee buren goed, en ze gingen samen met hun huisgenoten:
met..ons mee de stad uit.waar een tamelijk hoge heuvel was, waarop een de rune
stond, die de Filistijnen vroeger als vesting had gediend.
Hoofdstuk 80: De naween van de storm en de aardbeving
[1] Toen wij ons op de genoemde heuvel bevonden, zagen wij in het oosten, op
een afstand van enkele uren gaans, op verschillende plaatsen rook uit de aarde
opstijgen, en hier en daar laaide er ook een vlam op, maar slechts voor enkele
ogenblikken, en die duurde niet voort zoals de rook.
[2] We keken een poos naar dit natuurlijke schouwspel.
[3] Toen wij zogezegd verzadigd waren van het kijken, kwam de commandant
naar Mij toe en zei: '0 Heer en Meester, kijk, de natuurgeesten hebben nog geen
rust, en zoals ik al herhaaldelijk heb meegemaakt duren die rook en
vuurverschijnselen na zo'n storm, zoals wij die vannacht hebben beleefd, vaak nog
verscheidene dagen en vaker zelfs enkele weken, en daarbij voelt men van tijd tot
tijd duidelijk waarneembare trillingen van de aarde, die nu niet bepaald geschikt
zijn om een zwak menselijk gemoed opgewekt te stemmen. Waarom moeten die
naween van een grote storm eigenlijk zo lang voortduren?'
[4] Ik zei: 'Vriend, in Pella, waar je eigenlijke verblijfplaats is, heb je een tamelijk
grote visvijver, die je voor veel geld hebt laten aanleggen! Als je in die vijver
goede en gezonde vissen wilt kweken, moetje er van tijd tot tijd de modder uit
laten halen. Daarvoor moet je hem echter eerst helemaal laten leeglopen. Als de
hoofdafvoer van de vijver geopend wordt, stort het water aanvankelijk ook met
veel geweld uit de vijver door de geopende afvoer; geleidelijk aan stroomt het
echter rustiger, en tegen het einde zie je het water slechts druppelsgewijs uit de
afvoer stromen, en dan kun je met het reinigen van de vijver beginnen.J a, waarom
heb je bij je vijver eigenlijk niet zo'n soort afwateringssysteem aangebracht, dat bij
het openen daarvan al het water van de vijver in n ogenblik zou kunnen
wegstromen? [5] Kijk, vriend, alles in de wereld gebeurt binnen een bepaalde
tijdgebonden orde, zonder welke er niets kan gebeuren; en als er hier en daar iets
niet volkomen binnen de juiste chronologisch volgorde gebeurt, heeft dat steeds
een daarmee samenhangende verstoring tot gevolg.
132
[6] J ullie kortzichtige mensen zorgen bij jullie handelingen en werk al voor een
bepaalde orde om met zekerheid het doel te bereiken dat jullie je hebben gesteld,
en jullie zeggen dat snel en slordig werk nergens goed voor is -zou God, de
eeuwige Werkmeester van Zijn grote werken, soms minder wijs en verstandig zijn
dan jullie mensen? Laat alles dus maar gebeuren zoals het gebeurt, dan is het wel
goed zo!' [7] Daar stelde de commandant zich tevreden mee, en hij bedankte Mij
voor deze les. [8] Ook de twee buren hadden deze woorden van Mij met grote
aandacht aangehoord, en ze zeiden tegen de waard: 'Het lijkt wel of die Galileer
nog veel wijzer is dan onze commandant! We hebben weliswaar niet begrepen
waar het eigenlijk over ging, maar zoveel is ons wel duidelijk geworden, dat de
commandant, die de ene, enig ware God stellig goed kent, dit lastige
natuurverschijnsel wat te lang vindt duren; maar deze Galileer heeft hem met een
schitterend voorbeeld de orde getoond, die God bij al Zijn handelen steeds in acht
neemt, en waarom. En kijk, de commandant bedankte de wijze Galileer ten
zeerste voor deze les!
[9] Maar wat zal die Galileer dan nog meer zijn? Want hoewel onze commandant
overigens een buitengewoon goed en rechtschapen man is, zegt hij niet
gemakkelijk heer en meester tegen iemand, en al helemaal niet tegen een J ood!
Waarom bewijst hij hem dan zo'n hoge eer?'
[10] De waard zei: 'Dat begrijpen jullie nu weliswaar nog niet; maar er zal nu
waarschijnlijk heel gauw een moment komen dat jullie het zullen begrijpen.'
[11] Die woorden maakten de twee buren van de waard nog veel nieuwsgieriger
naar wie en wat Ik eigenlijk was. Maar ze waagden het niet de commandant en nog
minder Mij daarnaar te vragen. [12] Er begon nu een tamelijk harde wind uit het
oosten te waaien, en het duurde niet lang of wij kregen de sterk naar zwavel en pek
ruikende rook te verduren, en de commandant, zijn dochter en zijn ondergeschikten
alsook enkelen van Mijn leerling.en, die een afkeer hadden van die rook, vroegen
Mij of Ik de wind wilde gebieden de kwalijke zwavel en pekdamp een andere kant
op te blazen, waar geen mensen waren, en ze vroegen of we ons anders in de
herberg terug konden trekken om hier niet te stikken.
[13] Ik zei: 'Kijk maar eens achterom naar de stad, dan zie je een menigte
nieuwsgierigen toestromen om te kijken en te luisteren naar wat wij hier doen! En
voorop lopen de heidense priesters en ook de twee rabbi 's en enkele J oden, die ons
bij onze aankomst staande hielden; die staan Mij meer tegen dan deze uit het
oosten waaiende zwavel en pekdamp.
[14] Daarom heb Ik nu juist die wind laten komen om ons die lastige bespieders
van het lijf te houden. Kijk maar hoe ze al beginnen om te keren om weer naar de
stad terug te gaan, omdat ze bang zijn dat de zaak nog erger zou kunnen worden!
Ze zullen zich ook voor het merendeel naar de stad en naar hun huizen begeven, en
dan hebben wij een vrijere speelruimte voor wat wij doen.'
[15] Er stonden rond de heuvel echter ook enkele inwoners van de stad die tegelijk
met ons de stad uit waren gegaan, en de commandant wilde hen door een
onderofficier flink duidelijk laten maken dat zij zich ook naar de stad moesten
terugtrekken.
133
[16] Maar Ik zei tegen de commandant: 'Dat zijn betere zielen; die moeten maar
hier blijven als getuigen voor de anderen!'
[17] Daar stemde ook de commandant mee in, en degenen die beneden rond de
heuvel hadden plaats genomen, bleven. [18] De twee buren van de waard stonden
steeds meer versteld en zeiden tegen hem: 'Luister eens vriend dat is toch een
hoogst merkwaardige man! Hij heeft in zekere zin de wind bevolen die kwalijk
riekende damp uit het oosten hierheen te drijven om e lastige, massaal naar ons
toestromende gasten terug te drijven; en toen de commandant de mensen wilde
wegsturen die rond de heuvel waren gaan liggen en die, naar wij weten, arme maar
echt eerlijke zielen zijn, wilde die man daar niet van horen, en de anders nooit zo
toegeeflijke commandant gehoorzaamde hem op zijn woord!
[19] Ook kent hij al van verre het karakter van de mensen, behoudt hij de goeden
en drijft op wonderbaarlijke wijze degene bij zich vandaan, van wie wij ook weten
dat het geen goede mensen zijn, die behalve zichzelf nog nooit iemand een
weldaad hebben bewezen. [20] Werkelijk, een bijzondere man, die Galileer! Hij
moet God wel veel beter en nader kennen dan onze overigens zeer wijze
commandant. Nu, wij zijn toch wel heel nieuwsgierig wat daar nog uit voort zal
komen!' [21] De waard zei: 'Denk aan wat die man jullie in de stad buiten de
herberg gezegd heeft, dan zullen jullie het punt, waar jullie je nu bevinden, weldra
beter en duidelijker leren kennen!'
Hoofdstuk 81: De woorden van de buren over de macht van de Galileer
[1] Bij deze gelegenheid hadden allen die door een kwalijke nieuwsgierigheid uit
de stad naar ons waren gedreven, zich weer naar de stad begeven.
[2] Toen de omgeving aldus gereinigd was beval Ik de wind met luide stem, zodat
degenen die zich rond de heuvel bevonden het goed konden verstaan, dat hij de
zwavel en pekdampen niet meer naar ons toe, maar van ons weg naar de
woestenijen van de Eufraat moest dragen. [3] En onmiddellijk draaide de wind,
zodat wij binnen enkele ogenblikken van de dampen bevrijd waren.
[4] Toen de twee buren van de waard dat merkten, zeiden ze tegen de waard: 'Nu
is het toch wel duidelijk dat die man in zeer innige verbinding moet staan met een
God en zich van Diens allerhoogste macht kan bedienen, wanneer hij wil. Dat is nu
boven de minste twijfel verheven; maar hoe, waar en waardoor kan een mens tot
zo'n verbinding komen? [5] J ullie J oden hebben uiteindelijk toch gelijk dat jullie
aan slechts n God geloven; want die ene God zal wel de enig ware zijn, die door
de macht van Zijn alwijze wil alles heeft geschapen wat wij met onze ogen kunnen
zien en met onze andere zintuigen kunnen waarnemen.
[6] Maar hoe komt het toch dat jullie J oden zelf zo weinig moeite doen om die
enig ware God van jullie nader te leren kennen en jullie handelingen volgens Zijn
wil, die jullie toch bekend moet zijn, zodanig in te richten dat ook jullie met Hem
in net zo'n verbinding komen te staan als deze zeer te vereren Galileer, die ook
een J ood is? [7] Als jullie wel de wegen kennen om dat onschatbare doel, een
schat aller schatten, te bereiken en je toch niet inspannen je die eigen te maken,
134
maar de vergankelijke, dode schatten van deze aarde vaak nog meer najagen dan
wij blinde heidenen, dan zijn jullie zeer beklagenswaardige dwazen.
[8] Wij willen jou niet tot die reeks van J oden rekenen zoals wij die in onze stad
hebben en maar al te goed kennen -maar ook van jou weten wij dat jij ten aanzien
van jullie enig ware, ene God ook de nodige twijfels had; het beste aan jou was dat
je geen huichelaar was net als de anderen van jouw stam.
[9] Maar merkwaardig is het wel van de andere J oden, en in het bijzonder van hun
priesters, die doen en preken alsof enkel van hen af zou hangen wat God zou
mogen doen -en toch zijn ze evenmin als onze priesters in staat iets tot stand te
brengen wat op een puur goddelijke macht lijkt.
[10] Dat, vriendelijke buurman, is voor ons nu des te meer een raadsel, omdat wij
bij deze Galileer zelf hebben kunnen vaststellen dat hij met de ene, enig ware God
in zeer nauwe, innige verbinding moet staan, omdat de wind hem anders niet zou
gehoorzamen zoals een soldaat zijn veldheer!''
[11] Nu zei de waard: 'Vrienden, jullie hebben volkomen gelijk dat jullie in je
verbazing over de macht van God aan n stuk door zo praten en vragen stellen
over onze J oodse dwaasheid en blindheid; maar nu wij met elkaar praten, zwijgen
de anderen die over de ware zaak meer weten te zeggen dan wij, en dat is ook niet
wijs gehandeld! Daarom zullen we een andere keer over al die dingen praten en nu
de anderen laten praten en handelen.'
[12] Met die opmerking van de waard waren de twee buren het volkomen eens en
ze vroegen verder niets meer, maar wachtten tot Ik iets zou zeggen of doen.
[13] Nu zei de commandant tegen Mij: 'Heer en Meester, kijk, de mensen daar
beneden rond de heuvel weten niet wat ze nu moeten doen en wat ze van U moeten
denken! Zou het geen tijd zijn om een van mijn mensen naar beneden te sturen om
hen wat opheldering te geven?'
[14] Ik zei: 'Laat dat nu nog maar! Ik zal eerst nog een teken doen, en daarna
zullen wij weer naar de herberg gaan. Deze mensen zullen dan ook naar hun
families in de stad terugkeren en hun met veel ijver vertellen wat ze gehoord en
gezien hebben; daardoor zullen ze onder elkaar heel wat gaan nadenken, zoeken en
gissen, en dan zal het ook tijd zijn om hun geleidelijk aan steeds meer te tonen wie
Degene was aan wie de elementen gehoorzamen.
[15] Maar nu wil Ik de zeer bedekte ochtend volkomen helder maken en de
natuurgeesten, die hier en daar nog actief zijn, tot rust brengen; want tot nu toe zijn
er werkelijk voldoende bevrijd geraakt.'
[16] Hierop beval Ik de dampen op de aarde en de dichte wolken in de lucht te
verdwijnen en de zon te laten schijnen en stralen. [17] En onmiddellijk gebeurde
wat Ik had bevolen. Het werd direct een heel mooie en zonnige ochtend, en men
genoot tot in de wijde omgeving van een stralend uitzicht.
[18] Maar uit de spleten en scheuren in de aardbodem, die 's nachts waren
ontstaan, schoten hier en daar -weliswaar op een tamelijke afstand - nog steeds
vlammen omhoog die, ondanks dat de ochtend plotseling helder was geworden, de
verbaasde heidenen beneden aan de heuvel niet zo goed bevielen.
[19] Een klein halfuur later beval Ik ook deze vuurgeesten zich geheel en al ter
ruste te begeven; en ze doofden uit, en er was, waar de mensen hun blik ook heen
135
wendden, geen uit de aardbodem opschietende vlam meer te ontdekken, noch
dichtbij noch in de verte. Ook de wind ging liggen, en zo ver het oog reikte was de
aardbodem helemaal schoongeveegd.
Hoofdstuk 82: De terugkeer naar de herberg
[1] Nu begon men zich pas echt te verbazen, en de heidenen onderaan de heuvel
begonnen elkaar te vragen wie en wat Ik was, waar Ik vandaan was gekomen, en
wat de commandant met Mij van doen had, aangezien Ik immers geen Romeinse
kledij droeg. [2] Sommigen, die meer met de godsdienst van de J oden vertrouwd
waren dan hun buren, hielden Mij voor een profeet; want dat soort halfgoddelijke
mensen hadden ook wel dergelijke dingen gedaan. Anderen hielden Mij voor een
als J ood verklede grote magir. Weer anderen bestreden dat, omdat ze bij Mij geen
magirtekens en in Mijn handen geen toverstaf bespeurden. Nog weer anderen
hielden Mij voor een halfgod in menselijke gedaante, die zich aan de altijd strikt
rechtvaardige commandant openbaarde en nu, om zijn geloofwaardigheid te
vergroten, deze tekenen deed die geen enkel mens kon doen.
[3] En zo waren er onder deze mensen nog een heleboel meningen over Mij; maar
geen van hen durfde de heuvel op naar ons toe te komen om daar aan iemand te
vragen wie Ik was. Wij maakten echter aanstalten om van onze enigszins
vormeloze stenen zitplaatsen op te staan en ons gereed te maken om naar de
herberg terug te keren. [4] Toen de heidenen, die nog rond de heuvel verbleven en
voor wie alles nog een raadsel was, dat in de gaten kregen, werden ze door vrees
voor Mij overvallen, en ze trokken snel voor ons uit naar de stad en begaven zich
ook onmiddellijk in hun huizen, waar hun verwanten al op hen wachtten. Dat daar
aan het vragen en vertellen bijna geen einde kwam, spreekt vanzelf.
[5] Toen de genoemde heidenen zich in de stad bevonden, verlieten ook wij de
heuvel en begaven ons in een rustig tempo naar onze herberg, waar het reeds
klaargemaakte ochtendmaal al op ons wachtte. [6] In de stad aangekomen, troffen
we de heidense priesters aan, die al volop bezig waren de mensen te vertellen dat
zij het alleen aan hen te danken hadden dat deze stad voor de ondergang gespaard
was gebleven. De dag, die er 's ochtends nog zo schrikwekkend en vol dreigend
gevaar had uitgezien, was door de goden, die door hun priesterlijke, geheime beden
en beloften milder gestemd waren, opeens in een prachtige en ieder menselijk
gemoed verblijdende dag veranderd -en daarom moesten de inwoners van deze en
ook van de andere steden zich als tegenprestatie zonder uitstel en met alle ijver
inzetten om de tempel rijkelijk van offers te voorzien.
[7] Ook de twee J oodse priesters deden niet minder moeite om in hun synagoge de
J oden te bewerken. Maar noch de heidenen noch de J oden toonden een grote
bereidwilligheid om te doen wat de priesters van hen verlangden.
[8] Wij bleven nog een poosje voor de herberg staan kijken hoe de priesters en het
volk bezig waren, en de twee buren van onze waard zeiden: 'Hadden we geen
gelijk, toen we zojuist zeiden wat de priesters, die zelf geen enkel geloof hebben,
zouden doen als de dag zo helder zou worden dat men geen navolgende storm
meer hoefde te vrezen? De dag is door de wondermacht van de met onmiskenbaar
136
goddelijke macht begiftigde Galileer in een oogwenk helemaal helder geworden,
en we zijn de stad nog niet binnengekomen, of we troffen de priesters al aan, bezig
met de meest zelfzuchtige activiteiten, terwijl ze tijdens de storm vannacht zo
buitengewoon vreesachtig waren en ontbloot van ieder geloof en vertrouwen op
goddelijke hulp! [9] Als juist degene die op deze aarde de vertegenwoordigers van
de goden willen zijn -van verscheidene goden of enkel van de ene, enig ware God,
dat is voorshands niet van belang -bij een gevaar, waarin zij zich het sterkst in het
geloof zouden moeten betonen, de eersten zijn om er vandoor te gaan en weg te
lopen -hoe moet een ook maar enigszins helder denkend mens dan bij mooi en
kalm weer enig geloof aan hun woorden schenken?
[10] Wij zien nu maar al te duidelijk in, dat niemand anders dan alleen de priesters
door hun overmatige hebzucht en heerszucht het volk onvermijdelijk ieder
waarachtig geloof en ieder levend vertrouwen in een allesbeheersende en
almachtige God afhandig hebben gemaakt.
[11] Maar als het arme volk dan eenmaal alle geloof en vertrouwen kwijt is wie
zal het dan weer op kunnen heffen tot het ware geloof en het oude vertrouwen in
bovennatuurlijke goddelijke hulp? [12] Voor mensen is dat niet gemakkelijk of al
helemaal niet mogelijk, maar dan moeten de -ene of vele -goden het werk
aanpakken; want alleen door grote tekenen kunnen geheel blinde mensen weer tot
geloof en vertrouwen in de hulp van een godheid worden gebracht.
[13] Dat jullie je vannacht in de herberg niet door angst of vrees voor enig gevaar
uit huis hebben laten drijven, dat begrijpen wij nu ook pas goed; want als je
iemand in je huis herbergt aan wie alle elementen op n wenk gehoorzamen,
omdat hij vervuld is van goddelijke macht en kracht, is het gemakkelijk om te
geloven en te vertrouwen. Maar in wie hadden wij moeten geloven en vertrouwen?
Soms in onze half stukgebroken stenen godenbeelden, in de beschermgeesten van
ons huis of in de priesters, die door hun grote angst en vrees als eersten uit hun
woonhuizen en tempels weggelopen waren en hun bescherming op het plein
zochten, en voor geen prijs meer de tempel in te krijgen waren ?
[14] Wij hebben dan ook buiten bescherming gezocht, omdat onze
vertegenwoordigers van de goden die ook liever daar zochten, waar de natuur die
nog het eerst biedt en laat vinden. [15] Maar deze grootmeester in de ware
goddelijke macht en wijsheid zou ook die luid schreeuwende priesters eens moeten
laten zien wie de meester is, dan zou het bij ons weldra heel anders gaan met het
ware geloof en vertrouwen in de ene, enig ware en levende God; ook de twee
joodse priesters zouden weldra op andere gedachten komen en misschien weer tot
het oude geloof van de eerste vaderen terugkeren.'
[16] Nu zei Ik tegen de twee buren: 'Ga nu met jullie gezinnen naar onze herberg
en gebruik het ochtendmaal met ons! En laat die priesters maar doorgaan met hun
gejammer; want van de rijken zullen ze weinig van de verlangde offers krijgen, en
de armen, die bij ons rond de heuvel waren, zullen hun wel weten te vertellen hoe
Degene eruit zag, aan wie de hele natuur van de aarde gehoorzaamde, en dan zal er
nog tijd genoeg zijn om aan hun praktijken een einde te maken!'[17] Daarmee
waren de twee buren heel tevreden; ze riepen hun gezinnen, begaven zich samen
137
met ons naar de herberg en nuttigden samen met ons heel welgemoed en opgewekt
het rijkelijke en goed klaargemaakte ochtendmaal.
Hoofdstuk 83: De commandant vraagt hoe hij zich tegenover de priesters
moet opstellen
[1] Toen de goede wijn hun tongen losser had gemaakt waren ze des te meer in de
stemming om te praten, en ze brachten dingen naar voren, waar zelfs Mijn
leerlingen zich erg over begonnen te verbazen.
[2] Terwijl de twee heel veel goede dingen bespraken, kwam ook een van de beide
rabbi's naar ons toe in de eetzaal, om onze waard er met klem op te wijzen dat ook
hij, als jood, de God van Abraham, Isak en J acob een offer moest brengen, omdat
Hij Zich door het vrome gebed van Zijn beide dienaren in deze oude stad Golan
ertoe had laten bewegen al zijn bezittingen voor vernietiging te behoeden.
[3] Deze voorstelling van zaken door de rabbi deed een van de twee buren
gewoonweg uit zijn vel springen van ergernis, en hij stond dan ook snel op van zijn
stoel, liep naar de brutale rabbi toe en zei (een buurman van de waard): 'Vriend,
heeft geen van jullie oude wijzen en profeten bij een of andere gelegenheid eens
voorspeld, wanneer de tijd zou komen dat er geen leugenachtige en werkschuwe
priester meer geduld zal worden?
[4] Schaam je je dan werkelijk niet om als priester, ons, mensen die zich aan de
waarheid wijden, met een meer dan grove leugen onder ogen te komen?
[5] Wanneer en waar heb jij tot jullie God gebeden om de bezittingen van deze
achtenswaardige buurman en vriend van mij te sparen?
[6] Kijk, :we hebben jou en je collega, die precies zo is als jij, 's nacht op het grote
plein vol.vrees en angst zien jammeren en klappertanden, en jullie hadden een plek
uitgezocht die het veiligst leek te zijn!
[7] Waarom zijn jullie eigenlijk niet in jullie synagoge gebleven, waarvan je toch
zelf zegt dat God daar jullie gebeden verhoort? Hebben jullie bij de sterke muur
aan het plein voor het welzijn van jullie volk gebeden?
[8] O, wij kennen jullie precies en even goed als onze eigen afgodendienaren, en
zeggen: jullie hebben hier niets meer te zoeken! Maak dat je wegkomt, anders zou
een heel machtig man onder ons wel eens kunnen zorgen dat je wegkomt!'
[9] Nu kreeg de rabbi de commandant in het oog, zei geen woord meer en verliet
snel onze herberg. [10] Daarop zei de buurman: 'De ene, enig ware God van de
ware joden zij alle lof want we zijn een van de smerigste godloochenaars kwijt!'
[11] De commandant zei: 'ja, ja, die heeft zich als een dief uit de voeten gemaakt,
en zijn collega zal het wel achterwege laten ons te bezoeken. maar onze heidense
priesters, die nu al wel gehoord zullen hebben dat ik mij hier bevind, zullen mi}
waarschijnlijk niet onbezocht laten. Als zij komen - hoe zal Ik mij als Romeins
commandant moeten gedragen? Want ik moet in naam van.de keizer de
beschermer van de priesters zijn; maar hoe moet ik dat doen, nu Ik de ene, ware,
levende God heb leren kennen, Hem boven alles liefheb en ons veelgodendom en
hun priesters, dat vol is van dwalingen en schandelijk bedrog, boven alles veracht
en haat?' [12] Ik.zei: 'Niet.zo, Mijn vriend! Kijk, ook de priesters van jullie goden
138
-die natuurlijk nooit in werkelijkheid hebben bestaan, maar enkel ontsproten zijn
aan de fantasie van mensen die over hun medemensen wilden heersen -zijn in deze
tijd als veel minder schuldig aan het bestaan van het duistere heiden?om te
beschouwen dan degenen die in het begin, toen de mensen nog volop in de ene,
ware God geloofden, het heidendom begonnen te prediken en de mensen door
valse tekenen steeds uitgebreider en talrijker daartoe begonnen te bekeren!
[13] Ze geloven zelf niet in hun goden, maar houden het volk toch in het oude.
bijgeloof, in de eerste plaats om hun broodwinning bij het volk te vinden, in de
tweede plaats omdat ze de waarheid niet bezitten, en in de derde plaats omdat ze er
ook door de staatswetten toe verplicht zijn en tevens door ?u~aan een
opperpriester afgelegde eed op de naam Pantheon *, (* Grieks voor: (tempel voor)
alle goden.) waarin al jullie goden begrepen zijn. [14] .Als het echter zo met jullie
priesters gesteld is, zul je zeker ook inzien dat ze niet zozeer te haten als wel te
beklagen zijn. Probeer jij dus ook hen op de weg van de waarheid te brengen, en
als ze die hebben betreden, zorg er dan voor dat.ze ander werk krijgen!Want voor
de keizer is het niet van belang of iemand jood of helden is, als hij hem maar geeft
wat hem toekomt - en je hoeft je dus wat de keizer betreft geen zorgen te maken
dat hij je misschien ter verantwoording zou roepen vanwege enkele priesters van
Zeus en Apollo, die naar het ware en in God levende jodendom zijn overgestapt.
[15] Bovendien zijn door Mijn toedoen de voornaamste machthebbers in dit
werelddeel in hun hart al sinds vele jaren tot het levende jodendom overgegaan,
zoals de opperstadhouder Cyrenius, zijn jongste broer Cornelius, in Rome de
staatsman Agricola en verschillende mensen aan zijn zijde, zij het ook pas sinds
een halfjaar of iets langer. [16] Aangezien de mannen die Ik je nu heb genoemd en
nog vele anderen nog geen harde maatregelen van de keizer te verduren hebben
gekregen, zul ook jij daar des te minder van te vrezen hebben, omdat Ik jou, als je
Mij trouw blijft, van Mijn speciale bescherming verzeker en je ook het vermogen
heb geschonken om in Mijn naam zieken te genezen en bezetenen van hun
kwelgeesten te bevrijden. En meer heb je voorlopig niet nodig.'
[17] Toen de commandant dat van Mij had gehoord, werd hij meer dan gelukkig
van grote blijdschap in zijn hart en zei: 'Heer van mijn bestaan en leven! U alleen
zij alle lof, alle eer en alle dank voor die zo grote, nooit door mij verdiende genade;
Uw wil zal door ons allemaal worden uitgevoerd, gelijk Uw engelen in de hemel
dat doen, en Uw heilige naam worde altijd hoog geloofd en geprezen!'
Hoofdstuk 84: Het belang van de liefde (7.11.1862)
[1] Deze woorden van de commandant brachten de twee buren tot opperste
verbazing, en ze zeiden tegen de commandant: 'Hoge gebieder in de plaats van de
grote keizer, nu danken ook wij u en onze rechtschapen buurman, omdat jullie in
ons bevestigd hebben wat wij daar buiten op de heuvel heimelijk al hadden
gedacht, maar niet hardop durfden uitspreken! Deze man, die wij vanwege zijn
kleding een Galileer noemden, is de ene, enig ware God, niet alleen van de J oden,
maar van alle mensen en alle schepselen! Aan Hem alleen zijn alle machten en
krachten van de aarde onderworpen, en de maan, de zon en alle sterren loven en
139
prijzen Zijn eeuwige wijsheid en macht. Hij is in Zichzelf de eeuwige oergeest, en
God heeft Zichzelf ter wille van de blinde mensen op deze aarde als een volmaakt
mens getoond, om ons te laten zien dat Hij als enige van eeuwigheid de Heer is
over alles wat de aarde en de hemelen bevatten, die evenals deze aarde Zijn werk
zijn. [2] O, wat zijn we nu eindeloos gelukkig dat we Hem nu in onze gedaante
kunnen zien en herkennen! Laat nu onze priesters maar komen, dan zullen we hun
Zeus tonen!'
[3] Hierop vielen de twee buren voor Mij op hun knien en wilden Mij aanbidden;
maar Ik beval hun op te staan en naar Mijn woorden te luisteren. Dat deden ze, en
tot aan de middag onderwees Ik hun Mijn wil en verklaarde hun veel andere
dingen. En ze werden Mijn dienaren. [4] Toen Ik de twee buren van onze waard
goed had onderricht in alles wat voorlopig voor hun zielenheil noodzakelijk was,
en zij het ook goed hadden begrepen, bedankten ze Mij uit de diepste grond van
hun hart, en de ene, die het beste kon spreken, zei: 'Werkelijk, bij zo'n onderricht
over God, wiens volheid in U woont, o Heer en Meester, en over de bestemming
van de mensen op deze aarde, wier ware vorm en hoedanigheid U overduidelijk
voor ons hebt beschreven, zou voor ons geen van de grote tekenen die U hier hebt
gedaan nodig geweest zijn, en wij zouden U enkel aan Uw woord herkend hebben;
want in onszelf werden wij al heel gauw gewaar dat elk van Uw woorden levend is
en als een vuur uit de hemelen alles wat dood was in ons doorstroomde en tot leven
wekte. En dat had een veel sterker overtuigende invloed op ons dan de tekenen die,
al zijn ze ook buitengewoon en bijzonder, tenslotte toch enige overeenkomst
vertonen met de tekenen die door menige magir en priester gedaan worden met
behulp van geheel natuurlijke, maar ons onbekende middelen en krachten, en die
de vrije wil en het verstand van de mensen altijd veel meer geschaad dan ooit, waar
of wanneer ook, nut gebracht hebben.
[5] Maar toch danken wij U, o Heer en Meester, ook voor de grote tekenen die U
hier hebt gedaan en ook voor de mooie, heldere dag, die ons door Uw goddelijke
macht ten deel is gevallen; want de tekenen die U hier hebt gedaan zullen op onze
blinde of bijgelovige dan wel stocijnse mensen, die ieder geloof verwerpen, pas in
de toekomst, wanneer zij door ons bewerkt worden, een blijvende goede
uitwerking hebben. [6] Wij zijn hier nu met voldoende getuigen, en we hebben nu
ook de moed om met alle machten van nacht en duisternis onder de mensen de
strijd aan te gaan en in Uw naam te overwinnen; en U, o Heer en Meester, aan wie
alle machten en krachten van alle hemelen en van deze aarde onderworpen zijn,
zult ons zeker niet in de steek laten bij die strijd voor de levende waarheid, die wij
uit Uw heilige mond hebben vernomen!' [7] Ik zei: 'Daar kunnen jullie, die nu
Mijn goede vrienden zijn, volkomen zeker van zijn, en Ik verleen jullie nu ook de
macht om zieken in Mijn naam te genezen door jullie handen op te leggen, wat
voor ziekte ze ook mogen hebben, en om boze geesten uit te drijven bij degenen
van hen die bezetenen zijn. En zodanig door Mij toegerust kunnen jullie wel -maar
steeds behoedzaam en wijs -de strijd met de leugen en het zwarte bedrog aangaan,
en dan zal de zegepalm niet achterwege blijven.
[8] Maar alles wat jullie in Mijn naam doen en zullen doen, moeten jullie uit liefde
doen, om in het hart van degenen die jullie voor Mijn rijk hebben gewonnen, de
140
liefde te wekken en tot leven te roepen. [9] Als de liefde in hun harten krachtig en
volleven is geworden en zij jullie wederliefde willen bewijzen, laat dat dan met een
blijmoedig hart ook toe; want alleen de machtige liefde en wederliefde brengen
elkaar tot leven en wekken een volmaakt, nieuw leven!
[10] Maar in het begin moeten jullie, aangezien jullie als eersten vanuit Mij met de
ware liefde zijn vervuld, ook alleen met die liefde beginnen te werken! Want als
iemand, die graag een goede vrouw zou willen nemen, naar de hand van een jonge
vrouw dingt, en naar haar ouders toegaat om zijn wens uit te spreken, maar daarbij
zowel de jonge vrouw als haar ouders niets van liefde laat blijken, maar alleen
direct naar de omvang en waarde van haar schatten informeert -zal die ooit de
liefde van de jonge vrouwen haar ouders voor zich winnen? Ik denk dat hij het
gewenste doel maar moeilijk zal bereiken. Want wie de liefde niet heeft, zal
waarschijnlijk ook geen wederliefde vinden. Wie echter met alle liefde wederliefde
zoekt, zal die ook vinden; en als hij die heeft gevonden, moet hij zich er niet van
afkeren, als ze hem met alle vreugde metterdaad tegemoet komt.
[11] Kijk naar Mij, en neem allen een voorbeeld aan Mij! Ik ben ongeroepen uit
zuivere liefde voor jullie hierheen gekomen en heb jullie direct ook alle liefde
bewezen, zonder van iemand enige vergoeding te verlangen; maar omdat jullie Mij
herkend hebben en Mij nu met alle liefde tegemoetkomen, neem Ik die liefde van
jullie ook met een blijmoedig hart aan en versmaad het niet om met Mijn
leerlingen aan jullie tafel te eten en te drinken. Als Ik dat niet zou doen, zou dat
jullie in je hart dan blij maken?Vast niet! Bewijs de mensen dus eerst liefde zonder
vergoeding, en als de mensen op hun beurt jullie dan met alle liefde tegemoet
komen, neem dan -maar altijd met mate van hen aan wat ze jullie aanbieden!
[12] Als jullie zo handelen, zullen jullie Mijn rijk op deze aarde wereld:
ruimschoots onder de mensen verbreid hebben en geen nood hoeven te lijden.
[13] Zoals hoogmoed, toorn, afgunst, hebzucht en meer van dergelijke Zonden
hetzelfde bij andere mensen oproept, zo roept ook de ware, belangeloze liefde
zichzelf op bij de andere mensen; doe daarom alles uit liefde, dan zullen jullie
daardoor het zaad van de liefde in de harten van andere mensen zaaien, en die zal
voor hen en voor jullie reeds hier weldra tot een zegenrijke oogst worden, en meer
nog aan gene zijde, in het andere, eeuwige leven van de ziel door Mijn geest van
liefde in haar!'. [14] Allen begrepen deze woorden van Mij goed, en ze beloofden
ze in de geest van de volle waarheid uit te voeren.
Hoofdstuk 85: De heidense priesters verdedigen hun gedrag in de stormnacht
[1] Terwijl ze vol blijdschap met elkaar over deze leerrede van Mij spraken,
kwamen er twee van de voornaamste heidense priesters onze herberg binnen om de
commandant te begroeten, over wiens aanwezigheid ze van die armere mensen
hadden vernomen, die zich 's ochtends om onze heuvel hadden verzameld; maar ze
kwamen voornamelijk naar onze herberg om de man in Galilese kledij zelf nader te
leren kennen, want ze hadden bij monde van de armeren gehoord dat op die grijze
ochtend de machtige elementen aan zijn woord en wil hadden gehoorzaamd.
141
[2] Toen ze de eetzaal binnenkwamen, maakten ze direct een diepe buiging voor
de commandant en zeiden (de priesters); 'Vergeef ons, hoge gebieder in naam van
de grote en machtige keizer door de almacht van de goden en hun voornaamste
dienaren onder de mensen, die zij door hun onzichtbaar werkzame wil hebben
uitverkoren en aangesteld! Als u ook voor ons een nieuw gebod hebt vanuit de
grote keizer en godenstad Rome, wees dan zo genadig het ons bekend te maken op
de manier en het tijdstip, waarop u dat het meest geschikt acht, opdat wij ons
daarnaar kunnen richten!, [3] De commandant zei: 'Deze keer heb ik geen nieuw
gebod, noch voor jullie noch voor het volk; want onze wetten zijn vastgesteld en
tot nu toe is er geen nieuwe bijgekomen. Maar er is mij iets over jullie ter ore
gekomen wat mijn gemoed niet blij stemt.
[4] Waarom bedriegen en beliegen jullie het volk en willen jullie het daardoor
offers afpersen voor jullie eigen lichamelijke welzijn, omdat jullie voorwenden dat
het alleen aan jullie te danken zou zijn, dat de vertoornde goden vannacht de stad
en de hele omgeving niet tot een woestenij hebben gemaakt, en ?at de nevelige en
nog onheilspellende ochtend plotseling in een heldere dag IS veranderd? Zulke
dingen verkondigen jullie heel brutaal aan het volk, dat jullie tijdens de storm en
de aardbeving toch als eersten uit jullie tempels en woningen heeft zien vluchten
en in de open lucht bescherming heeft zien Zoeken! Wordt daardoor het geloof bij
het volk opgericht - of vernietigd?
[5] Als het volk bij zulke gelegenheden bij de priesters, die zich toch steeds als
trouwe dienaren en vrienden van de goden laten eren en roemen en die het dapperst
en moedigst zouden moeten zijn, niets anders dan de grootste angst, vrees en een
volkomen gebrek aan vertrouwen en geloof vindt - hoe moet het dan, als het gevaar
voorbij is, nog iets geloven van de woorden van zulke priesters - zoals jullie zich,
naar men zegt, al herhaalde malen hebben laten kennen terwijl het volk uit ervaring
maar al te goed weet dat zij zelf nog geen vonkje geloof en vertrouwen in een
hogere goddelijke macht bezitten? En hoe kunnen zulke priesters daarna voor het
volk gaan staan en het op een grove en brutale manier gaan voorliegen?'
[6] Daarop zei een van de twee heidense priesters: 'Vergeef mij, hoge gebieder,
maar op dit terrein van ons hebt u geen volkomen juist oordeel geveld! Het is
inderdaad waar dat een priester bij veel gevaarlijk gelegenheden tegenover het
weifelende volk steeds de grootste moed en een buitengewoon vast vertrouwen op
eventuele hulp van de hoge goden aan de dag dient te leggen om het moed in te
boezemen en in hun gemoed geloof en een vast vertrouwen te wekken; maar bij
buitengewoon gevaarlijke gelegenheden moet ook de priester aan het volk laten
zien dat hij de goden vreest, als ze hun toorn door het geweldige razen van de
elementen aan de mensen openbaren.
[7] Een priester is weliswaar een middelaar tussen de goden en de mensen, maar
hij is geen heer zoals de onsterfelijke goden en dat zal hij nooit zijn; want ook een
priester moet sterven, net als ieder mens, en dus dient ook hij de goden te vrezen.
[8] Zolang de goden de mensen alleen maar door bliksem, donder, harde winden,
geweldige regenbuien, hagel, sneeuwen hevige koude op een ongebruikelijke tijd,
waarin die de vruchten van de aarde schaadt, duidelijk maken dat ze bestaan en
almachtig zijn, dan kan een priester nog wel met grotere moed voor het angstig
142
geworden volk gaan staan, het troosten en sterken en het geloof en vertruwen tot
leven wekken en in stand houden; maar soms grijpen de goden met hun macht naar
de grondvesten van de aarde, schudden die heen en weer en dreigen dan alles
ondersteboven te keren -en dan heeft ook het geloof van een priester het recht om
samen met de bodem van de aarde te wankelen.
[9] Hij kan bij zichzelf natuurlijk wel door gebeden en passende geloften de goden
milder trachten te stemmen, maar daarbij tevens laten blijken dat ook hij maar een
zwak mens is en de goden altijd dient te vrezen.
[10] Kijk, hoge gebieder, omdat deze dingen zo liggen, hebben we er deze nacht
van ware verschrikking echt niet verkeerd aan gedaan om inderdaad onze
gerechtvaardigde vrees voor de almacht van de goden aan het volk te laten blijken!
Maar aangezien de vertoornde goden zich door ons priesters weer milder hebben
laten stemmen vanwege de aan hen gedane beloften, is het nu tijd om het volk
ervan in kennis te stellen wat het samen met ons moet doen om de beloften, die wij
priesters getrouw aan de goden hebben gedaan, zonder terughoudendheid of
strafbaar verzuim ook geheel en al na te komen; want anders zou er bij een
toekomstige gelegenheid, waarbij de goden zich nog meer vertoornd zouden
kunnen betonen, nauwelijks meer op enige verzachting daarvan gehoopt kunnen
worden. Want de goden hebben slechts zeven keer geduld met de voornaamste
zwakheden van de mensen; bij de achtste keer vindt men waarschijnlijk geen
toegevendheid en geduld meer bij hen. [11] En omdat wij dat nu op indringende
wijze aan het volk bekend maken, handelen wij vaste en zeker goed en juist ten
aanzien van de goden en van de mensen die nog enig geloof en een goede wil
bezitten; en er kan niet gezegd worden dat wij daarmee het volk in zijn geloof en
vertrouwen in de goden zwakker maken.
[12] Ik geloof dat ik met deze korte uiteenzetting onze handelwijze tegenover u,
hoge gebieder, meer dan voldoende gerechtvaardigd heb. Ik heb gezegd!'
Hoofdstuk 86: De commandant onderricht de priesters over de nutteloosheid
van de afgodendienst
[1] Daarop zei de commandant: 'J e hebt nu wel heel goed gesproken, en jouw
woorden waren heel verstandig; maar voor mij hebben ze toch maar een heel
geringe waarde, omdat de inhoud ervan en de waarheid in jouzelf ver uit elkaar
liggen. Want kijk, ten eerste heb jijzelf geen vonkje geloof en vertrouwen in de
goden, wat ik jou evenals al je collega's vanuit mijn ervaring overduidelijk zou
kunnen bewijzen -en omdat jijzelf geen enkel geloof in een god hebt, is ten tweede
jouw betoog voor mij niets anders dan een zinloos pronken met woorden zonder
enige waarde.
[2] Maar ik zegje dat niet met de bedoeling jou en je collega's vanwege jullie
gedrag te willen straffen; maar ik wil je ermee duidelijk maken dat jullie met al
jullie schijnbaar wijze geschreeuw tegenover het volk, waarvan het betere deel
jullie allang haarfijn doorzien heeft, niet veel goeds zullen bereiken. Want met
name in deze tijd begint zich onder de J oden de helderste waarheid over het
bestaan van een enig ware God, over de manier waarop men Hem moet vereren en
143
over de bestemming van de mens uiterst duidelijk te verspreiden, en zeer velen van
de betere heidenen keren zich reeds tot het nieuwe geloof van de J oden en vinden
daarin echte troost en een zeer goed en stevig gefundeerde geruststelling.
[3] J ullie hebben daar vast en zeker ook al over gehoord -maar waarom hebben
jullie nog niet geprobeerd je ervan te overtuigen, en waarom houden jullie
tegenover het volk hardnekkig vol, wat jullie zelf nog nooit geloofd hebben maar
door jullie loze geschreeuw het volk toch willen doen geloven?
[4] Als jullie er voor jezelf van overtuigd zijn dat onze goden geen enkele
betekenis hebben en jullie er zelf niet in geloven, zoek dan eerst voor jezelf de
waarheid; en als jullie die hebben gevonden, onthoud die dan niet aan het volk dat
slechts naar de volle waarheid dorst, dan zullen jullie daardoor voor het volk en
voor de staat van meer nut zijn dan met jullie loze geschreeuw!
[5] Maak van de afgodstempels onderkomens voor de armen en zieken, en keer
ook vreemdelingen niet de rug toe; dan zullen jullie daardoor de ware, levende
genade bij de ene, enig ware God vinden, die jullie zeker meer van nut zal zijn dan
al die dode aardse schatten, die jullie door je onzinnige geschreeuw bij al
dergelijke gelegenheden zoals die van vannacht, van het volk hebben afgeperst!'
[6] Hierop zei de heidense priester: 'Hoge gebieder, u hebt nu volkomen de
waarheid gesproken, en zo is het precies met ons gesteld; maar tot wie moeten we
ons wenden om die levende waarheid te vinden, die ons en het volk meer van nut
zou zijn dan het bezit van alle schatten van de hele aarde? En als wij die waarheid
hebben gevonden en het volk overeenkomstig die waarheid hebben onderricht en
bekeerd, wat moeten wij onze opperpriesters dan ten antwoord geven, als ze ons ter
verantwoording zouden roepen voor het feit dat wij het volk afkeren van hetgeen
zij onderwijzen en willen hebben, en het tot het zuivere jodendom bekeren?'
[7] De commandant zei: 'Tot wie jullie je moeten wenden om de zuivere, levende
waarheid en de ene, enig ware God en dus ook Zijn wil te leren kennen, daarvoor
kan ik jullie de allerkortste weg tonen. [8] Kijk, hier rechts van mij zit de man die
jullie de zuivere waarheid in al haar volheid kan tonen, en Hij is ook in Zichzelf
Degene aan wie alle krachten en machten van hemel en aarde gehoorzamen! Als
jullie dat erkennen en inzien, zal je vanzelf wel duidelijk worden wat jullie tegen
diegenen moeten zeggen die jullie zullen vragen waarom jullie samen met het aan
jullie toevertrouwde volk tot het ware jodendom zijn overgegaan.
[9] Wij Romeinen zijn wat de verschillende godsdiensten betreft trouwens erg
verdraagzaam en ontzeggen niemand de wijze waarop hij zich een of andere
godheid voorstelt, erin gelooft en erop vertrouwt; dat weten jullie even goed als ik;
want al hebben de Romeinen ook vele volkeren in Azi, Afrika en Europa
overwonnen en tot onderdanen van Rome gemaakt, ze hebben de godenleer van die
volkeren toch steeds onaangetast gelaten en hebben voor de vreemde afgoden ook
in Rome tempels opgericht. In dit opzicht is Rome dus verdraagzaam en hebben
jullie dus niets te vrezen, en hier in Azi al helemaal niet, aangezien het jodendom
hier immers de heersende godsdienst is.
[10] Ik heb jullie nu de weg naar de zuivere, levende waarheid getoond, en jullie
kunnen nu doen wat jullie willen.'
144
Hoofdstuk 87: De priesters worden door hun collega's ondervraagd.
[1] Na deze woorden van de commandant bekeken de twee priesters Mij van top
tot teen, en de ene vroeg aan Mij: 'Wie bent u eigenlijk, aangezien onze gebieder
een getuigenis over u gaf dat men werkelijk alleen over een God kan geven?
Spreek over uzelf, en wij zullen u geloven, wat u ook zegt!
[2] Bent u soms degene van wie onze armen ons buiten vertelden dat hij de
winden, de wolken en het vuur vanaf de heuvel Talba bevelen gaf en dat die hem
gehoorzaamden?'. [3] Ik zei: 'J a, dat ben Ik inderdaad! Het getuigenis van de
commandant is waar, houd je eraan - al het overige dat jullie en jullie volk nodig
hebben, zullen jullie van deze waard en zijn twee buren te horen krijgen.
[4] Als jullie daar vol geloof naar zullen handelen, zullen jullie in jezelf het
eeuwige leven wekken en het dan ook voor eeuwig behouden. Want Ikzelf -
hoewel Ik in jullie ogen een mensenzoon ben - ben de Weg, de Waarheid en het
eeuwige Leven. Wie in Mij gelooft en volkomen volgens Mijn leer handelt, zal wat
zijn ziel betreft eeuwig leven, al zou hij wat zijn lichaam betreft ook vele malen
sterven. [5] Hoe Mijn leer luidt - heel kort en voor iedereen gemakkelijk te vatten
zullen jullie wel horen van degenen die Ik jullie genoemd heb. En nu kunnen jullie
wel weer naar jullie collega 's buiten gaan en hun vertellen wat jullie hebben
gehoord! Ze moeten het volk geen offers meer afpersen om niet bestaande goden te
verzoenen; want als ze daarmee doorgaan, zal Ik de machten van de aarde nog een
keer de vrije loop laten, en dan kunnen ze zien hoe het hun zal vergaan!'
[6] Toen de twee heidense priesters dat van Mij hadden gehoord, zeiden ze geen
woord meer, maar bogen diep voor Mij en ook voor de commandant en begaven
zich snel naar buiten de brede weg op naar hun collega's, die het volk nog allerlei
sprookjes over de goden vertelden en zo vele penningen binnenhaalden.
[7] Toen de twee naar buiten kwamen, zagen hun metgezellen hen, liepen op hen
toe en vroegen hun vol nieuwsgierigheid wat ze bij de commandant hadden kunnen
bereiken en hoe het met Mij zat.
[8] Maar de twee zeiden: 'Beste vrienden van ons, luister! De zaak is van het
grootste belang, en wij zullen daar later in onze woning nog uitvoerig over
spreken; maar hier op straat is het niet de plaats om over zulke dingen te spreken.
[9] Maar de Man, van wie de armen ons vertelden dat alle machten, krachten en
elementen van de aarde Hem gehoorzamen, schijnt meer te zijn dan enkel mens!
En Hij heeft heel beslist tegen ons gezegd dat wij direct moeten ophouden
zoenoffers in te zamelen voor de goden, die niets zijn; anders zullen wij van Hem
iets nog ergers te verduren krijgen dan wat wij vannacht te verduren hadden. Laten
we dus onmiddellijk afzien van onze inzameling en ons naar onze burcht begeven;
daar zullen we overleggen wat ons verder te doen staat! Want de zaak van die
buitengewone Man moet werkelijk heel belangrijk zijn, anders zou onze
commandant, die zeer kritisch is, die Man niet zo toegedaan zijn en tegenover ons
een getuigenis over Hem afleggen dat men alleen kan geven over iemand waarvan
men klaar en duidelijk herkent dat hij God is. Maar hier nu niets meer daarover!'
145
[10] Deze woorden van de twee priesters raakten allen hevig, ze lieten het
inzamelen achterwege en begaven zich naar hun burcht, en enkelen van de
voornaamste burgers van deze stad vergezelden hen in grote spanning
[11] Toen ze in de burcht aankwamen, die met allerlei afgodsbeelden was
versierd, klom een van de twee die bij Mij in de herberg waren geweest op het
spreekgestoelte en zei: 'Wees nu zo goed mij aan te horen! Ik zal jullie zo kort
mogelijk meedelen wat ik in de J oodse herberg van onze wijze commandant en
daarna hoofdzakelijk van die buitengewone Man heb gehoord, en wat wij allemaal
in hoge mate ter harte dienen te nemen; want een mens aan wie alle machten en
krachten van de hemelen en de aarde gehoorzamen, is zeker meer, groter en
achtenswaardiger dan al onze goden, van wie niemand met enige overtuigende
zekerheid kan zeggen dat ze ooit bestaan hebben of nu in werkelijkheid bestaan
behalve in de tempels, die door mensenhanden zijn gemaakt.
[12] Niemand heeft ooit meegemaakt dat een van onze vele goden een echt
wonder heeft gedaan. Wat tegenover het blinde volk als wonder gedaan werd onder
het aanroepen van een of andere god, dat deed niet die aangeroepen God, maar -
zoals wij wel weten -slechts een in de kunst der magie bedreven priester met
behulp van de hem ten dienste staande middelen; zonder zulke middelen heeft
voorzover wij weten zelfs de pontifex maximus* (* Titel van de opperpriester,
hoofd van het hoogste priestercollege in Rome, dat de verantwoording had voor de
godsdienstzaken in het rijk.) in Rome nog nooit een wonder gedaan.
[13] Maar als die Man, over wie ik spreek, zonder enig tastbaar middel, maar
enkel door Zijn woord en door Zijn wil alle machten van de hemelen en de aarde
beveelt en zij Hem gehoorzamen, dan is zo'n Man geheel als enige een ware God;
dan is alles wat wij met het woord God aanduiden niets anders dan een gewrocht
van de menselijke fantasie, dat voortaan door geen enkel weldenkend en de
waarheid zoekend mens als werkelijk bestaand geaccepteerd dient te worden.
[14] Dit is een noodzakelijke inleiding op wat ik jullie beloofd heb te zeggen en te
vertellen. Maar voordat ik jullie meedeel wat ik van de commandant en daarna van
die Godsman heb gehoord, willen jullie misschien je mening geven over wat jullie
van deze Godsman denken!' [15] Allen zeiden: 'Spreek nu maar verder en vertel
ons wat je van de commandant en in het bijzonder van de Godsman hebt gehoord;
want van al datgene waar jij van overtuigd bent dat het de volle waarheid is, daar
zijn wij evenzo van overtuigd! Kom dus maar meteen ter zake; wij zullen met de
grootste aandacht naar je luisteren!'
Hoofdstuk 88: Het besluit van de priesters.
[1] Hierop begon de spreker, zoals hij beloofd had, heel uitvoerig te vertellen wat
hij van de commandant en van Mij had gehoord, en allen raakten reeds tijdens het
vertellen uiterst verbaasd; en toen de spreker alles wat hij in de herberg had
gehoord en ook waar hijzelf met de commandant en met Mij over had gesproken,
precies had weergegeven, zeiden allen: 'Als dat zo is, hebben wij natuurlijk geen
andere keus dan volkomen te geloven dat die Godsman werkelijk een levende God
is, naast wie geen ander wezen als God aangenomen en vereerd kan worden. En als
146
wij Zijn leer en daardoor ook Zijn wil uit de mond van de commandant horen of uit
de mond van een ander die ter zake kundig is, zullen wij dat tot onze levenswet
maken en daar strikt naar handelen. [2] Maar onze godenleer en mythen alsook de
standbeelden en afbeeldingen zullen wij voor altijd wegdoen, en we zullen ook
onze kinderen in de nieuwe leer onderrichten; jullie priesters zullen er echter
vooral voor zorgen dat deze nieuwe leer door iedereen gehoord, goed begrepen en
wat het wettelijke deel betreft strikt in acht genomen wordt.
[3] Maar nu is het tijd dat wij allemaal naar de Godsman toegaan en Hem onze
eerste, Hem alleen toekomende en zo hoog mogelijke verering brengen en daarmee
ook onze dank voor de onverdiende genade die Hij ons heeft bewezen, door naar
ons toe te komen en Zich zichtbaar aan ons te doen kennen.'
[4] Met dat voorstel waren allen het volkomen eens, ze verlieten de priesterburcht,
begaven zich naar onze herberg en wilden er ook direct binnengaan.
[5] Omdat de commandant -evenals allen die zich in de herberg bevonden alles
wat er in de priesterburcht besproken was van Mij hoorde, vroeg hij Mij of
degenen die eraan kwamen wel binnengelaten moesten worden in de herberg, waar
de ruimte beperkt was, of dat men hun duidelijk moest maken dat ze buiten
moesten wachten tot Ik van plan was naar buiten te komen. [6] Maar Ik zei: 'Laat
hen allemaal tot Mij komen, die belast en met allerlei duisternis beladen zijn, dan
zal Ik hen allen verkwikken! Voor degenen die naar Mij toe willen zal de deur
opengedaan worden, en zij zullen in Mij Degene vinden die ze zolang vergeefs
hebben gezocht en met al hun wereldse wijsheid niet konden vinden. Waar Ik ben,
is ook ruimte voor iedereen die Mij liefheeft en Mij zoekt.'
[7] Toen de commandant dat van Mij hoorde, liep hij zelf naar de deur en opende
die, terwijl de aangekomenen al voor de deur wachtten en onder elkaar
beraadslaagden wie van hen het eerst naar binnen zou gaan; want toen het bewuste
gezelschap bij de herberg arriveerde met het voornemen direct naar binnen te gaan,
overviel hun een lichte angst, en geen van hen durfde als eerste de deur te openen.
[8] Toen de commandant echter zelf de deur opende, bogen de aangekomenen
voor hem, en de twee priesters vroegen hem of ze binnen mochten komen om Mij
de eer en dank te betuigen voor de genade, dat Ik ook naar hen in deze oude en
zeer afgelegen stad was gekomen en Mij door de blinde mensen als de ene, enig
ware God had laten herkennen.
[9] De commandant zei: 'De Heer heeft welbehagen in jullie, omdat Hij wel weet
welk besluit jullie allemaal in de burchtzaal hebben genomen, en daarom kunnen
jullie de herberg nu wel binnengaan!' [10] Na dit antwoord van de commandant
liepen allen met diep ontzag de eetzaal binnen, bogen heel diep voor Mij, en de
twee priesters hielden een welgeformuleerde toespraak tot Mij en beindigden die
met de dank, waarvan ze meenden dat ze Mij die verschuldigd waren en die zij Mij
allemaal wilden brengen.
[11] Toen zij klaar waren met hun toespraak stond Ik op, zegende hen en zei: 'Heil
zij iedereen die naar Mij toekomt en Mij herkent, zoals jullie nu! Want wie Mij
herkent, heeft het licht daarvoor reeds van Mij ontvangen, zodat hij Mij kan
herkennen en dan werkelijk in Mij kan geloven. [12] Dit licht is bij jullie nu
slechts een klein vlammetje in jullie ziel; pas als jullie Mijn leer en daarmee ook
147
Mijn wil ontvangen hebben en daarnaar handelen en leven, zal jullie licht, dat nu
nog klein is, tot een zon worden, en dan pas zullen jullie tot de volle waarheid van
al het leven en bestaan komen en in jezelf het eeuwige leven wekken.
[13] De waard hier zal jullie de leer geven die hij van Mij heeft ontvangen, en zijn
twee buren en zijn personeel zullen echte getuigen voor jullie zijn en jullie veel
dingen vertellen die jullie nu nog niet weten; pas als jullie die weten, zullen jullie
volledige duidelijkheid over Mij verkrijgen.
[14] Maar ga nu aan een tafel zitten en neem wat brood en wijn tot je en versterk
je; daarna zullen we nog een paar dingen met elkaar bespreken en regelen.'
[15] Daarop gingen de heidense priesters met enkele vooraanstaande burgers van
deze stad aan een nog onbezette tafel zitten; er werd hun direct brood en wijn
aangeboden en ze aten en dronken heel welgemoed, want ze hadden al honger en
dorst.
Hoofdstuk 89: De dank van de priesters
[1] Toen de wijn hun tongen beweeglijker had gemaakt, begonnen ze onder elkaar
over allerlei bekende wijzen uit de oertijd te praten en te oordelen, en ze waren nu
eens deze, dan weer een andere mening toegedaan. Tenslotte kwamen ze ook op de
J oodse wijzen en profeten, en de eerste priester wist veel over Mozes en J esaja, die
hij als de twee grootste wijzen van de J oden beschouwde; alleen beviel hem de
vaak te zeer verhulde taal niet, en hij dacht dat het over het algemeen een fout van
de meeste oude wijzen was, dat ze zelden helder en openlijk tot het volk hadden
gesproken en geschreven, en dat het volk juist daardoor veel verkeerde inzichten
had opgenomen, wat bij een duidelijke en onverhulde wijze van zeggen nooit had
kunnen gebeuren.
[2] Terwijl ze nog zo onder elkaar praatten, gaf Ik J acobus de Oudere een teken
om hun een juiste opheldering te verschaffen, aangezien ze de dingen verkeerd
beoordeelden; want deze leerling was op dat gebied heel goed thuis en begreep de
overeenstemmingen tussen de geestelijke en natuurlijke dingen goed.
[3] Hij ging daarom naar de priesters van de heidenen toe, begroette hen en begon
hun de redenen uit te leggen, waarom Mozes en ook de andere wijzen en profeten
alleen maar z hadden gesproken en geschreven en niet anders hadden kunnen
spreken of schrijven.
[4] De priesters en ook de burgers hadden dat snel begrepen; ze prezen de leerling
daarvoor en gaven Mij de eer en oprechte dank, omdat Ik ook aan een mens zo'n
diep inzicht in de zuiver goddelijke dingen had gegeven.
[5] Daarna ging de leerling weer naar zijn plaats, en de heidense priesters en de
burgers die bij hen waren oordeelden nu heel anders over de manier van spreken en
schrijven van de oude wijzen en brachten vele goede dingen naar voren, waarover
ook onze commandant zich erg verwonderde; hij ging naar hen toe, begon met hen
te praten en vertelde hun openlijk ook zo het een en ander dat hij over Mij wist,
waarover de heidense priesters en aanwezige burgers hun grote vreugde lieten
blijken.
148
[6] De commandant gaf ook in kort bestek zo begrijpelijk mogelijk een
uiteenzetting over de ware gestalte van de aarde, de aard van haar beweging en
haar omvang, evenals van de maan, de zon, de planeten en de overige sterren, en
degenen die zo onderricht werden waren daar zeer verheugd over.
[7] Een van hen zei: 'Als het zo is en niet anders, in hoeveel dwalingen zijn
ontelbare mensen dan nog heel diep begraven, en wanneer zal het bij hen ook in
dat opzicht licht en helder worden?'
[8] De commandant zei: 'Vrienden, dat laten we aan de Heer over. want Hij alleen
weet het allerbeste op welk moment Hij een volk een groter licht in alle dingen
moet geven! Maar van nu af aan zal het juiste, heldere licht overeenkomstig Zijn
wil heel snel verspreid worden onder de mensen die van goede wil zijn, en bij dat
werk zullen wij zelf onze handen niet in de schoot van de traagheid leggen!'
[9] Allen zeiden: 'Dat zullen we nooit doen; want nu weten wij in alle waarheid
wat ons te doen staat, en voor wie en waarom! [10] O, die lange geestelijke nacht,
die reeds onze aartsvaders en nu ook ons met.ijzeren boeien gevangen hield! De
Heer en enig ware God zonder begin of einde, in wie alle machten en krachten
verenigd zijn, zij alle eer, alle lof en alle dank, omdat Hij Zich zo diep vernederd
heeft dat Hij Zichzelf in een lichaam van vlees en bloed heeft gehuld om ons uit de
oude nacht van de dood te verlossen! Want iemand die over alle dingen en
verschijnselen die hem omringen in de grootste dwaling en volslagen geestelijke
blindheid verkeert, is er welbeschouwd uiteindelijk veel erger aan toe dan welk
dier dan ook, en hij is eigenlijk zo goed als dood.
[11] Pas wanneer hij in de geest gewekt wordt, wordt hij levend en staat hij met
zijn zuivere kennis van God en liefde voor Hem hoog verheven boven alle andere
materile schepselen.
[12] Tot nu toe was ons leven slechts een ijdele droom, waarin de dromer
weliswaar ook een verward bestaan voelt, maar zich nergens werkelijk rekenschap
van kan geven en daarom ook niets inziet en naar waarheid begrijpt.
[13] Aan onze droomtoestand is nu door de genade van de Heer een einde
gekomen, wij zijn wakker geworden en leven nu in de werkelijkheid. En wat een
zaligheid is dan het leven waarin men tot het volledige bewustzijn komt dat men
werkelijk, waarachtig leeft en het leven ook niet meer kan verliezen, als men met
de juiste liefde in Hem blijft, die Zelf eeuwig het oerleven van al het leven zonder
begin of einde is. O, wat voelen wij ons nu reeds gelukkig in de volle
tegenwoordigheid van God, de eeuwige Heer over alle dingen, hoewel de zwaarte
en het gericht van ons lichaam nog op ons drukt; hoe eindeloos gelukkig zullen we
ons echter voelen, als de Heer ons weldra ook van die last bevrijdt!
[14] Maar eerst moeten nog zoveel mogelijk van onze arme medebroeders door
ons uit hun doodsslaap en ijdele droom tot het leven van de geest worden gewekt;
want wat ons nu zo gelukkig heeft gemaakt, moet door onze inspanning in de
toekomst vele duizendmaal duizenden mensen even gelukkig maken!,
[15] Na deze goede woorden raakte de spreker zelf helemaal ontroerd en kon door
zijn tranen niet meer verder spreken.
149
Hoofdstuk 90: Hoe ware leerlingen van de Heer zich dienen De Heer in Afek
[1] Nu stond ook Ik op van Mijn stoel, liep met een vriendelijk gezicht naar de
heidense priesters en de burgers van deze stad toe en zei: 'Luister, als jullie in Mijn
naam met de juiste, onbaatzuchtige naastenliefde Mijn licht en rijk uitbreiden
onder jullie broeders en zusters, die nog in diepe duisternis smachten, zullen jullie
zelf steeds meer verlicht en zal jullie leven steeds volkomener worden, en dan pas
zullen jullie dingen geopenbaard worden waar jullie nu nog geen vermoeden van
hebben en ook niet kunnen hebben!
[2] Blijf voortaan trouw aan dit voornemen, en laat het niet verdringen door de
bekoringen van deze wereld; dan zullen jullie in Mij blijven en Ik in jullie!
[3] Probeer eerst de wereld in jezelf te overwinnen, dan zal het daarna ook
gemakkelijker voor jullie zijn om haar ook in je broeders te overwinnen! Niemand
kan zijn naaste iets geven wat hij niet eerst zelf bezit. Wie in zijn broeder liefde wil
wekken moet hem met liefde tegemoet komen, en wie in zijn medemens deemoed
wil opwekken, moet met deemoed naar hem toekomen. Zo wekt zachtmoedigheid
weer zachtmoedigheid op, geduld, geduld, goedheid, goedheid en barmhartigheid,
barmhartigheid. [4] Neem allemaal een voorbeeld aan Mij! Ik ben de Heer over
alles in de hemel en op aarde, in Mij is alle macht, heerschappij en kracht, en toch
ben Ik van gans er harte volliefde, deemoed, zachtmoedigheid, geduld, goedheid en
barmhartigheid. J ullie moeten allen net zo zijn; dan zal men daaraan duidelijk zien
dat jullie werkelijk Mijn leerlingen zijn!
[5] Heb elkaar onderling lief als broeders, en bewijs elkaar goede dingen! Laat
niemand zich boven een ander verheffen en de eerste willen zijn; want Ik alleen
ben de Heer -jullie zijn allemaal enkel broeders. In Mijn rijk zal alleen hij de eerste
zijn, die de minste is en steeds bereid is om zijn broeders in al het goede en ware te
dienen. [6] In de hel aan deze en aan gene zijde, het rijk van de duivels en alle
boosaardige geesten, is de meest hoogmoedige, trotse, zelfzuchtige en
heerszuchtige geest de eerste, en een kwaal voor de lageren en kleineren; zij zijn
erop uit om de anderen in meerdere of mindere mate in een bepaald soort deemoed,
gehoorzaamheid en onderdanigheid te houden; maar in Mijn rijk is het niet zo,
maar het is zoals Ik jullie nu heb gezegd.
[7] Kijk naar de groten van deze wereld, die op hun tronen zitten en over de
volkeren heersen! Wie mag hen anders dan enkel met de grootste onderdanigheid
benaderen? Als iemand het zou wagen een heerser met een gebiedende houding te
benaderen wat zou zijn lot dan zijn?.
[8] Kijk, zo is de orde in de hel ook; maar onder jullie, Mijn leerlingen, moet het
niet zo zijn, maar alleen zoals Ik jullie heb getoond!
[9] De groten der wereld laten zich lang smeken, voor ze iemand een weldaad
bewijzen alsof het een buitengewone genade is; maar jullie moeten het bewijzen
van een weldaad niet eerst door een van jullie naasten laten vragen. Want jullie
kunnen wel God, de ware Heer en Vader van eeuwigheid, om alle goede dingen
vragen, en dan zullen jullie ze ontvangen; maar broeders onder elkaar moeten zich
niet om weldaden laten vragen.[10] Als echter een deemoedige, arme broeder zijn
rijkere broeder iets vraagt, moet de rijkere niet weigeren voor de armere te doen
wat hij hem heeft gevraagd; want de ene hardvochtigheid wekt de andere op, en
150
daarin is Mijn rijk niet. [11] Wat voor nut zou het hebben voor de mens om in
zichzelf te zeggen en te belijden: Heer, Heer, God van hemel en aarde, ik geloof
zonder twijfel dat U de, enige, eeuwige enige ware, alwijze en almachtige
Schepper van alle materile en geestelijke werelden bent, en dat alles wat leeft,
denkt en wil alleen vanuit U leeft, denkt en wil!'
[12] Ik zeg jullie dat dat niemand ook maar enigszins tot werkelijk heil van zijn
ziel zou dienen, maar zo'n geloof zal alleen heilzaam zijn voor zijn ziel als iemand
met alle vreugde doet wat Ik hem aangeraden heb te doen; want iemand die
vriendelijk en bereidwillig Mijn wil doet, doet met het weinige dat hij kan doen
tien keer meer dan degene die zich lang laat smeken en zich daarna beroemt op de
daad van liefde voor zijn naaste en er prat op gaat.
[13] Doe, zoals jullie nu uit Mijn mond hebben gehoord, dan zal het jullie
daardoor pas werkelijk in jezelf duidelijk worden dat Mijn woorden waarachtig
Gods woorden zijn; daardoor zullen jullie Mijn geest in jezelf wekken, en die zal
jullie in alle wijsheid van de hemelen binnenleiden, jullie reinigen Voor het
eeuwige leven en tot ware kinderen Gods maken.
[14] En nu weten jullie voorlopig genoeg om het eeuwige leven van jullie ziel te
bereiken; meer hierover zullen jullie -zoals al gezegd is - van deze waard en diens
twee buren te horen krijgen, en het meest volkomen pas daarna, door Mijn geest
van liefde in jullie. Hebben jullie dat allemaal goed begrepen?'
Hoofdstuk 91: Het vertrek naar Afek
[1] De spreker zei: 'O Heer en Meester van eeuwigheid! Begrepen hebben we het
allemaal heel goed, want U hebt in zuivere, goed begrijpelijke taal tot ons
gesproken; maar wij zien ook in dat wij nog heel ver van het werkelijke levensdoel
verwijderd zijn en dat wij nog menige strijd met onszelf en met de andere mensen
van deze wereld te verduren krijgen!'
[2] Ik zei: 'Dat heb je heel juist en terecht gezegd; want omwille van Mijn naam
zullen jullie vele vervolgingen en belasteringen door de wereld te verduren krijgen.
Maar verlies dan je geduld en moed niet en vecht met alle liefde en
zachtmoedigheid tegen de vijanden van de waarheid en van het licht uit de
hemelen, dan zullen jullie de overwinningskroon verwerven!' [3] Geef alleen de
echte liefde in jullie hart nooit op; want die verdraagt alles en overwint uiteindelijk
alles! Als jullie in liefde samen met Mij handelen en wandelen, zullen jullie over
slangen, salamanders en schorpioenen kunnen lopen en zullen hun giftige beten
jullie geen schade kunnen berokkenen; en als men jullie vergif te drinken zal
geven, zal het jullie ingewanden niet ziek maken. En Ik, de Heer, zeg daarop:
amen, zo zij het en blijve het voor iedereen die werkelijk in Mijn liefde blijft!
[4] Maar wie naast Mijn liefde ook van tijd tot tijd naar de wereld zal lonken, zal
ook niet veilig zijn voor alle schade door werelds vergif.
[5] Als iemand Mij werkelijk liefheeft en Mijn lichte geboden houdt, zal Ik naar
hem toekomen als hij het in zijn hart maar steeds heel oprecht wenst en verlangt;
dan zal Ik Mij aan hem openbaren en hem allerlei kracht en macht geven om tegen
alle boosaardige geesten van de wereld en de hel te vechten, en dan zullen ze hem
151
geen schade kunnen toebrengen. En nu weten jullie nog beter waar jullie met Mij
aan toe zijn!
[6] Wie Mij niet verlaat, zal Ik ook niet verlaten; en wie samen met Mij tegen de
wereld en de hel vecht, zal ook steeds zeker zijn van de overwinning.'
[7] Toen Ik dat tegen de heidense priesters had gezegd, bedankten ze Mij allemaal
met grote geestdrift in hun hart voor dit onderricht en de daarmee verbonden
belofte, stonden op van hun zitplaatsen en wilden naar hun burcht gaan om daar
alles in orde te brengen om Mijn leer en Mij op waardige wijze onder de heidenen
te verkondigen. [8] Maar Ik zei tegen hen: 'Vrienden, voor wat jullie nu al willen
doen zal morgen nog meer dan genoeg tijd zijn; blijf nu nog hier en gebruik met
ons het middagmaal, en versterk jullie daarmee!
[9] Na de maaltijd zal Ikzelf met Mijn leerlingen en jullie commandant verder
trekken, en dan kunnen jullie met de waard en zijn twee buren verder over Mij
spreken en je erop voorbereiden hoe jullie misschien morgen al met de inwoners
van deze stad en haar omgeving over Mij dienen te praten.'
[10] Toen de heidense priesters en de vooraanstaande burgers dat van Mij hadden
gehoord, bedankten ze nogmaals voor dit aanbod en gingen weer aan hun tafel
zitten, waarop direct daarna welbereide spijzen en een juiste hoeveelheid brood en
wijn werden gezet, en meteen ook op de andere tafels. Ik ging ook weer aan onze
tafel zitten, en we namen allen in een vrolijke stemming de maaltijd tot ons.
[11] Onmiddellijk na de maaltijd stond Ik samen met Mijn leerlingen op, evenals
de commandant met zijn dochter, die zich gedurende de tijd dat wij met de
heidense priesters spraken in de keuken had bevonden en heel actief meegeholpen
had bij het bereiden van het middagmaal.
[12] De waard bracht nog een keer zijn vrouw, zijn kinderen en ook zijn personeel
bij Mij en vroeg Mij om Mijn zegen; en Ik zegende allen die zich in het huis
bevonden, ook de heidense priesters en de burgers en vanzelfsprekend ook de twee
buren met hun hele gezin, waarvoor zij Mij allemaal heel ontroerd bedankten.
[13] Daarna zei Ik tegen de commandant: 'Nu reizen we naar Afek, echter niet
over de heerweg, maar langs een voetpad, opdat we geen opzien baren bij de
inwoners, die bij de weg hebben postgevat.'
[14] Dat vond de commandant goed, en op die manier verlieten wij Golan en
bereikten tegen de avond de bergstad Afek.
Hoofdstuk 92: Bij de Romeinse waard in Afek (29.11.1862)
[1] De weg van Golan naar Afek was tamelijk moeilijk, omdat we over een diepe
kloof, die in het J ordaandal uitkwam, heen moesten, wat ons een paar uur kostte.
[2] Toen wij tegen de avond de bergstad Afek naderden, vroeg de commandant
Mij: 'Heer en Meester! Waar zullen wij in deze stad eigenlijk onderdak voor de
nacht zoeken? Want voorzover ik weet is er in deze stad helemaal geen joodse
herberg en verder zijn er ook geen joodse burgers; misschien zullen er zo hier en
daar enkele joodse huisbedienden te vinden zijn -maar, zoals gezegd, geen
gevestigde joden. Ik heb ook in deze stad een goed ingerichte woonburcht; als U
dat goed vindt, wilt U dan niet in die burcht overnachten?'
152
[3] Ik zei: 'je hebt wel een burcht, en die is voorzien van allerlei rustbedden, tafels,
banken en stoelen - maar jouw provisiekamers zijn leeg; en je hebt ook geen wijn,
geen brood en geen zout. Wij zijn echter moe geworden - met name de al tamelijk
oude leerlingen op enkelen na, die ongeveer even oud zijn als Ik -en allemaal
zouden ze met wat spijs en drank gesterkt moeten worden. Denk je dat dat in jouw
woonburcht mogelijk is?
[4] Ik weet dat je nu denkt en bij jezelf zegt: 'Heer, U is alles mogelijk!' Daar heb
je wel gelijk in; maar wij reizen niet naar deze stad om alleen maar uit te rusten en
onze vermoeide ledematen met wonderbaarlijke spijs te versterken, maar om Mijn
levensrijk ook hier onder de heidenen te verbreiden. [5] Wij zullen daarom niet
jouw woonburcht betrekken, maar midden in de stad in een Romeinse herberg
onderdak zoeken en nemen. Daar zullen zich weldra buitengewone gelegenheden
voordoen om Mijn rijk onder de heidenen te verbreiden.'
[6] Toen de commandant dat van Mij had gehoord, was hij het onmiddellijk
helemaal met Mij eens; alleen maakte hij de opmerking dat de waard van de
genoemde herberg een verstokte heiden was, en dat het in zijn overigens zeer
ruime huis zodanig wemelde van alle mogelijke afgodsbeelden, dat men het eerder
een echt pantheon* (* Een aan alle goden gewijde tempel) dan een herberg kon
noemen. Ook waren er volgens hem steeds verscheidene heidense priesters
aanwezig, die daar heel gewichtig deden.
[7] Ik zei: 'Kijk,juist daarom heb Ik die herberg uitgekozen om te overnachten, en
daar zal veel te bewerken en te bewerkstelligen zijn! Laten we er nu dus maar snel
heengaan, opdat wij daar onderdak kunnen vinden!' [8] Daarop liepen we met
snelle pas naar de stad en bereikten die nog voor de sluitingstijd van de poort.
[9] Aangekomen bij de poort, stond daar een Romeinse wacht, die ons aanhield.
[10] De commandant trad naar voren en vroeg degene te spreken die over de
wacht te bevelen had; toen deze kwam, herkende hij de commandant direct en
beval de wacht ons ongehinderd de stad binnen te laten gaan, omdat de
commandant dat van hem had verlangd.
[11] Het was al tamelijk donker toen wij bij de reeds genoemde herberg
aankwamen, en de commandant stuurde direct een ondergeschikte naar binnen om
de waard te zeggen dat hij naar ons toe moest komen, wat ook direct gebeurde.
[12] Toen de waard bij ons kwam, vroeg de commandant of wij bij hem goed
onderdak konden krijgen. [13] De waard zei: 'Ik zal u geven wat ik heb; maar met
de nodige bediening voor de gasten die met u, hoge gebieder, meekomen, zal het er
deze keer wel schraal uitzien, want meer dan tweederde van hen ligt ziek te bed.
De grote angst die ze de afgelopen nacht tijdens de hevige storm en de aardbeving
te doorstaan hadden, en de vrees dat zo'n ramp nog een keer terugkomt, heeft met
name mijn vrouwelijke personeel volledig uitgeschakeld.
[14] Onze priesters hebben wel alle moeite gedaan om mijn mensen enerzijds door
praten en anderzijds met andere middelen te genezen, maar tot nu toe was alles
tevergeefs. De tijd zal nog de beste arts van mijn zieke bedienden worden.
[15] Wij hebben het allemaal pas een uur geleden gewaagd het huis binnen te
gaan; want de hele halve nacht waren we buiten, uit begrijpelijke vrees voor het
instorten van onze huizen, wat gemakkelijk had gekund. Want als de op elkaar
153
gelegde stenen eenmaal enorm gaan kieren en rammelen, is het de hoogste tijd om
het huis uit te gaan. [16] Ik zeg u in alle onderdanigheid, hoge gebieder, dat meer
dan driekwart van de inwoners van deze stad zich nu nog buiten bevindt, en dus
ook verscheidene van mijn beste bedienden; slechts weinigen hebben de moed
gehad om met mij en mijn gezin pas een uur geleden het huis binnen te gaan. Met
reeds klaargemaakte spijzen ziet het er vandaag dus heel slecht uit; maar brood,
zout en wijn kan ik jullie wel aanbieden. [17] J a, hoge gebieder, deze nacht heeft
mij grote schade toegebracht! Maar wat vermag een zwak en sterfelijk mens tegen
de almacht van de onsterfelijke goden en hun elementen!
[18] De priesters -ik zou dat eigenlijk niet moeten zeggen -hebben met hun
toespraken over boete en offers bij het toch al wankelmoedige volk heel veel
bijgedragen tot de grote verwarring. Nu, tegen het einde van de dag, zijn ze
weliswaar begonnen hun lieren met betere snaren te bespannen; maar dat baat
weinig, omdat het volk nog altijd denkt dat de goden te weinig verzoend zijn,
waardoor men vreest dat die verschrikkelijke noodtoestand weer terug kan komen.
[19] En ook dat is weer de schuld van onze uiterst hebzuchtige priesters, omdat ze
het volk voorhouden dat de goden, als ze eenmaal zodanig vertoornd zijn op de
lichtzinnige mensen dat daardoor de grondvesten van de aarde beginnen te
schudden, niet met geringe offers milder te stemmen zijn. Op de beden van de
priesters -zo zeggen ze -geven ze wel een poosje toe; maar als het volk daarna te
weinig acht slaat op de vermanende woorden van de door de goden genspireerde
dienaren en niet onmiddellijk met zijn hele bezit toesnelt om het aan de voeten van
de plaatsvervangers der goden neer te leggen, met name zoveel mogelijk goud en
zilver, dan zullen de goden nog toorniger worden dan eerst en het volk hun woede
dan honderd keer erger laten voelen. [20] Welnu, onze bergstad is voor het
grootste deel arm, en de mensen hebben bij lange na niet aan de eisen van de
priesters kunnen voldoen; daarom vrezen ze dat die grote ramp terugkomt en zijn
ze voor geen geld ter wereld meer de stad in te krijgen.
[21] Zo staan de zaken bij ons, en u, hoge gebieder, zult wel begrijpen om welke
reden ik u en uw ongetwijfeld hoge gezelschap vannacht slechts zeer karig en
mager zal kunnen bedienen. [22] Wees dus zo goed mijn grote huis binnen te
gaan, dan zullen we wel zien wat daar allemaal nog gedaan kan worden!'
Hoofdstuk 93: De gedachten van de waard over de Heer
[1] Na deze zeer steekhoudende, verontschuldigende uiteenzetting van de waard
gingen wij het huis binnen en werden direct naar de grootste en sierlijkst ingerichte
zaal gebracht, die tot nu toe slechts heel spaarzaam met n lamp verlicht was,
maar onmiddellijk beter en met meerdere lampen voldoende verlicht werd.
[2] Nu merkte de waard dat wij in het gezelschap van de commandant, op zijn
gevolg na, allemaal J oden waren. Daarom vroeg hij de commandant hoe het kwam
dat hij, die anders niet bekend stond als een speciale vriend van de J oden, nu in
hun gezelschap een reis ondernam, en dan ook nog te voet. En hoe zou hij, een
Romeinse waard, die voor de J oden een gruwel is, nu in staat zijn deze mensen
tevreden te stellen? [3] De commandant zei: 'Bekommer je nu maar nergens
154
anders om dan dat je ons een juiste hoeveelheid brood, zout en wijn brengt; daarna
zal al het andere je vanzelf duidelijk worden.'
[4] Toen werd er direct de juiste en voldoende hoeveelheid brood, zout en wijn
gebracht. Wij gingen aan een grote tafel zitten, die helemaal van steen was
gemaakt, en namen wat brood met zout tot ons en dronken daarna de wijn.
[5] Het viel de waard echter op dat de dochter van de commandant, toen Ik wilde
drinken, Mij direct de gouden beker met wijn voorzette, die Mij in Pella was
aangeboden, en dat Ik die naar Mijn mond bracht en eruit dronk, terwijl alle andere
aanwezigen de wijn uit aarden bekers dronken.
[6] De waard en ook een paar dienaren bekeken Mij van enige afstand van top tot
teen en wisten niet wat ze van Mij moesten denken.
[7] De waard zei bij zichzelf 'Die moet iets hoogs zijn, anders zou onze
commandant hem niet zo'n eer bewijzen!'
[8] Toen wij ons allemaal voldoende met brood en wijn gesterkt hadden, zei Ik
tegen de waard: 'J e moet weten, waard, dat jouw huis een groot heil ten deel is
gevallen! De meesten van jullie Grieken en Romeinen zijn behoorlijk thuis in de
geschriften van de J oden, en jullie weten dat de ene, enig ware God, de Schepper
van hemel en aarde en van alles wat daarop, daarin en daarboven was, is en zal zijn
reeds vanaf het eerste begin van de mensheid bij monde van de profeten aan de
J oden en door hen ook aan jullie heidenen een Messias heeft beloofd! En kijk, deze
beloofde Messias ben Ik, en Ik ben nu dan ook naar jullie heidenen toegekomen,
om ook onder jullie het rijk Gods te vestigen en te verbreiden! [9] Ik ben door
God de Vader vanuit de hemelen gezonden, en de Vader, die Mij gezonden heeft,
is de eeuwige liefde, en Mijn hart is haar troon; zij is in Mij en Ik in haar. In Mij
woont derhalve ook alle macht, kracht en heerschappij over alles in de hemel en op
aarde; Ik ben het Leven, het Licht, de Weg en de eeuwige Waarheid Zelf.
[10] Wie in Mij gelooft, Mij meer dan alles ter wereld liefheeft en volgens Mijn
leer leeft en handelt en zijn medemensen liefheeft als zichzelf, zal van Mij het
eeuwige leven ontvangen en Ik zal hem opwekken op de jongste dag.
[11] J ij hebt Mij zojuist van top tot teen bekeken en bij jezelf gezegd: 'Achter die
man moet iets hoogs verborgen zijn, anders zou onze commandant hem niet zo'n
eer bewijzen!' En kijk,je hebt juist geoordeeld!
[12] Maar opdat je je ervan kunt overtuigen dat het inderdaad zo met Mij gesteld
is als Ik je heb gezegd, moetje nu alle zieken in jouw huis hier bij Mij brengen, dan
zal Ik hen gezond maken! Geloof je dat?'
[13] De waard zei: 'Heer, Heer, Uw woorden zijn diep in mijn ziel doorgedrongen
en hebben daar een leven in wakker geroepen dat ik nog nooit eerder gevoeld heb,
en daarom moet alles wat U tegen mij hebt gezegd waar zijn! Ik geloof dan ook
zonder twijfel dat U al mijn zieken zeker zult genezen.
[14] Hierop werden de vele zieken onze grote eetzaal binnengebracht. Er waren er
bij die door kwade koortsen werden gekweld, sommigen door vallende ziekte,
anderen door jicht, n was er blind, en twee hadden door de angst tijdens de
aardbeving hun stem en spraakvermogen verloren.
155
Hoofdstuk 94: De Heer geneest de zieken in de herberg
[1] Toen binnen een half uur alle zieken, ongeveer dertig in totaal, in de zaal
waren gebracht, zei de waard: 'Kijk, o Heer, Heer, hier zijn nu de zieken van mijn
huis! Als U hen wilt genezen, doe het dan, dan zal mijn gehele huis in U geloven
en U buitengewoon eren en liefhebben!'
[2] Ik zei: 'Dan geschiede hun naar jouw geloof!'
[3] Toen Ik dat had gezegd, werden allen plotseling zo volkomen gezond, alsof
hun nooit iets gemankeerd had. [4] Daarna hield het loven en prijzen van Mijn
wezen maar niet op, en de genezenen hielden Mij voor een god in de zin van hun
heidense leer en vroegen Mij, terwijl ze op hun knien lagen, of Ik zo genadig
wilde zijn hun te zeggen of Ik misschien J upiter zelf of een andere god was, opdat
ze die god dan steeds de grootste eer en dankbaarheid konden betonen.
[5] Maar Ik zei: 'Ik ben noch J upiter noch een ander uit jullie reeks goden, die
nooit hebben bestaan, niet bestaan en nooit zullen bestaan!
[6] Ga nu allemaal naar jullie kamers en neem voedsel en wat wijn tot je en
versterk je leden! Alles wat jullie verder van Mij moeten geloven en denken zal
jullie morgen verkondigd worden!'
[7] Daarop begaven de genezenen zich onmiddellijk naar hun kamers, en
sommigen liepen naar enkele priesters, die in een andere zaal van deze herberg bij
elkaar zaten en nog steeds met elkaar beraadslaagden hoe ze het volk nog grotere
offers konden afpersen, en ze vertelden hun hoe ze op wonderbaarlijke wijze
genezen waren door een man, die naar zijn kleding te oordelen een J ood was maar
door zijn woord en wil gewerkt had als een ware, levende God. [8] Toen de
priesters dat over Mij hadden gehoord en zagen dat de hun welbekende zieken nu
volkomen genezen voor hen stonden, wisten ze niet wat ze moesten doen.
[9] Een van de priesters zei: 'Laten we zelf naar die wonderbaarlijke man toegaan,
dan zal wel blijken wat er achter hem schuilgaat; want het domme volk kan niet
over dergelijke dingen oordelen! Maar laat eerst een van ons erheen gaan, die
wonderman aan de tand voelen en ons dan vertellen wat voor iemand het is!
Waarschijnlijk is het een van de Essenen, die geweldig goed thuis zijn in alle
soorten toverij!' [10] Daarop ging een van hen, een Romein die goed thuis was in
veel kunsten en wetenschappen, naar ons toe in de eetzaal, begroette de
commandant en vroeg toen direct naar Mij.
[11] De commandant zei heel bars tegen hem: 'Hier rechts van mij zit Degene
wiens naam wij niet waardig zijn uit te spreken!'
[12] Toen de priester dat hoorde werd hij minder brutaal, wendde zich tot Mij en
zei: 'Vergeef mij dat ik de vrijheid neem u met alle eerbied en bescheidenheid te
vragen hoe u zonder enig hulpmiddel de zieken hebt kunnen genezen! Ik begrijp
veel dingen en heb veel ervaring, en weet dan ook te beoordelen wat iemand die
heel vertrouwd is met de geheime krachten van de natuur, tot stand kan brengen.
Zonder bepaalde geheime middelen heeft voorzover ik weet nog geen enkele
magir of priester ooit een wonder gedaan dat alleen de goden zouden kunnen doen
- als ze naar waarheid en in werkelijkheid zouden bestaan; maar bij u lijkt het toch
zo te zijn, dat u enkel door uw woord en uw wil daden kunt volbrengen, en u hebt
daar geen hulpmiddel bij nodig? [13] Hoe hebt u zo'n wilskracht verkregen, en
156
hoe zou een ander mens die kunnen verkrijgen? Want dat er bij de mensen in de
macht van hun wil grote verschillen bestaan is zeker, en daaruit valt te concluderen
dat iemand die reeds van nature een sterke wil bezit het met de juiste ontwikkeling
van zijn wil uiteindelijk tot een verbazingwekkende kracht zou moeten brengen,
vooral als hij ook volkomen vertrouwd zou zijn met de geheime krachten, machten
en vermogens van de grote natuur. [14] Maar waar en hoe kan men zo'n
ontwikkeling van zijn wil bereiken? Waar en hoe hebt u zo'n macht van uw wil
verkregen, zoals er nog bijna nooit bestaan heeft?'
Hoofdstuk 95: De Heer vertelt de ontwikkelingsgang van de priester
[1] Ik zei: 'J ij hebt toch ook de geschriften van de J oden bestudeerd, en wel
vroeger reeds in Rome en vijf jaar later, toen je als priester van Zeus, Mars,
Minerva en Mercurius onder keizer Augustus naar Opper-Egypte bent gestuurd,
naar Thebe, waar je je ook in de oude mysterin hebt laten inwijden.
[2] Vanaf Mozes heb je je aandacht met name op de vier grote profeten gericht;
maar omdat ze ondanks jouw lezen en piekeren onbegrijpelijk voor je zijn
gebleven, heb je je nog weer vijf jaar later, toen je als priester voor het volk en de
soldaten hierheen overgeplaatst bent, in het geheim tot een J oodse schriftgeleerde
gewend en opheldering van hem gevraagd over datgene wat voor jou duister was.
Maar omdat die schriftgeleerde je die niet kon geven, heb je de Schrift van de
J oden net zo aan de kant geschoven als je met jullie eigen geschriften allang
daarvoor had gedaan. [3] Maar omdat je de Schrift van de J oden toch nog altijd in
je geheugen bewaard hebt, moeten de daden van Mozes, Aron, J ozua, Elia en de
andere profeten je toch hebben laten zien dat die mensen alleen door de hulp van
de ene, enig ware God van de J oden zulke dingen en daden tot stand konden
brengen, die op de hele aarde bij geen enkel volk ooit voorgekomen zijn.
[4] Als je Mij nu ook zo ziet werken, zal Ik toch zeker ook wel door en met God
werken. J ullie Romeinen zeggen immers zelf dat er zonder goddelijke inspiratie en
aandoening geen grote wijze zou bestaan? Dan zal ook Ik wel zeer sterk door de
ene, enig ware God van de J oden genspireerd en aangedaan zijn!'
[5] De priester zei: 'J a, ja, daar kunt u wel eens gelijk in hebben, en u bent beslist
dieper ingewijd in de mysterin van jullie geschriften dan die schriftgeleerde die
zich wijs voordeed, van wie ik een echt licht probeerde te krijgen en die ikzelf
tenslotte nog als de meest wijze van ons beiden verliet.
[6] Maar u hebt mij vroeger evenmin kunnen zien en leren kennen als ik u ooit
tevoren heb gezien en gekend -hoe kent u dan mijn geheime streven over een
tamelijk lange reeks van jaren, alsof ik het u zelf pas kort geleden onthuld had?
Want u zou van mij gehoord moeten hebben wat ik in het geheim heb gedaan en
waar ik naar streefde, omdat ik als priester nooit aan iemand heb verraden wat ik
ten behoeve van mijn eigen geruststelling deed en ondernam!
[7] Hoe weet derhalve u, die voor mij een volkomen vreemdeling bent, wat ik in
Rome, daarna in Thebe en uiteindelijk hier in Azi heb gedaan?' [8] Ik zei: 'Kijk,
ook dat kan ik door de hulp van de ene, enig ware God van de J oden, die van
eeuwigheid almachtig en ook alwetend is, zonder begin en zonder einde!'
157
[9] De priester zei: 'Ik zal dat niet betwisten, en u zult nu evenals zojuist wel
helemaal gelijk hebben; maar toch is het merkwaardig van jullie ene en volgens u
enig ware God, dat Hij Zich maar uiterst zelden door een J ood laat vinden en zelfs
gebruiken zoals nu door u! [10] Ik beken eerlijk dat ik voor mijzelf zowel in de
ene als in de andere godheid heel weinig geloof en vertrouwen heb; want hoe meer
men die met de grootst mogelijke ijver zoekt, des te meer raakt men ervan
verwijderd, en het is echt nuttiger en zinvoller voor een mens om nooit te proberen
de sluier van Isis op te lichten, dan zich door zo'n zinloze inspanning in de meest
duistere afgrond van alle denkbare twijfels te storten. Het is beter om net als de
apen blind en dom te blijven dan naar de ene of de andere godheid te zoeken, die
waarschijnlijk nergens anders heeft bestaan en nog bestaat dan in de fantasie van
mensen die over de anderen wilden heersen.
[11] U zult uw godheid waarschijnlijk wel gevonden hebben; maar hoe en waar,
dat zult u evenzeer voor uzelf houden als de ouden het voor zichzelf hebben
gehouden, die hun leer over n god of ook meerdere goden in zo'n diep duister
hebben gehuld dat die door geen enkele zon meer verlicht kan worden.
[12] Ik ben toch ook een mens en heb er vanaf mijn jeugd al vurig naar verlangd
om slechts n keer met een godheid vertrouwd te raken; maar waarom heeft mij
tot nu toe, terwijl ik al tegen de zeventig loop, nog altijd geen enkele godheid
genaderd en mij met een of andere bijzonder vermogen begenadigd, en waarom
behalve u, wonderbaarlijke vriend, ook alle mij bekende J oden niet? Daarom,
vriend, hecht ik weinig waarde aan alle goden; het overige kunt u zelf wel
bedenken!'
Hoofdstuk 96: De Heer geeft onderricht over het verval van de mensheid
[1] Daarop zei Ik tegen de heidense priester: 'In jouw betoog tot Mij heb je met
geheel onjuist opgemerkt dat bepaalde godheden enkel uit de fantasie van zulke
mensen zijn ontstaan, die wilden heersen over hun medemensen die voor hen
moesten werken en vechten, opdat de heersende mensen buitengewoon goed
konden leven en zich konden vermaken.
[2] Maar kijk, in het begin van de tijd dat de mensen op aarde leefden was het niet
zo! Toen.kende ieder mens de ene, enig.ware God, en vele duizendmaal duizenden
zijn door Hem onderricht, geleid en beschermd. Aan iedereen werd .diepgaand en
grondig getoond dat hij zich niet vrijwillig door alle bekoringen gevangen moest
laten nemen, omdat die de ziel in het gericht van de materie en naar dood trekken
en doof, blind en gevoelloos maken voor al het goddelijke en zuiver geestelijke.
[3] Maar omdat God aan ieder mens de grootst mogelijke vrijheid van wil gaf om
Zijn raad op te volgen, dan wel de aantrekkingskracht van de wereld te volgen,
lieten vele mensen zich al heel gauw door de wereld bekoren en verblinden;
daardoor verloren ze God uit het oog, omdat hun innerlijk gezicht door de slechte
liefde tot de wereld volkomen blind was geworden.
[4] En kijk, pas toen een groot deel van de mensen door de wereld verblind was
geraakt en daardoor de enig ware God volkomen uit het oog verloor, begonnen de
blinde mensen allerlei goden voor zichzelf te maken, die deze blinde wereldse
158
mensen, omdat ze door God met allerlei plagen bezocht werden om hen van de
wereld af te keren, moesten helpen in hun grote nood; en dat gebeurde tegen
betaling van allerlei offers en door de gebeden van de priesters -waaruit maar al te
gauw trotse heersers ontstonden. [5] Maar ze werden niet geholpen; want de ene,
enig ware God kon en mocht hen niet helpen, opdat ze niet nog meer gesterkt
zouden worden in hun verblinding en goddeloosheid. Want als God hun na het
aanroepen van hun valse en totaal niet-bestaande goden de gewenste hulp zou
hebben gegeven, zou dat pas echt een ware triomfvoor de hebzuchtige en boven
alles heerszuchtige priesters zijn geweest, en degene die geholpen zou zijn, zou
zich uitgeput hebben in het brengen van offers om te zorgen dat de priesters en
goden hem nooit meer vijandig gezind zouden worden.
[6] En kijk, omdat de J oden -die het uitverkoren volk van God zijn omdat hun
vaderen zich uit liefde voor Hem het langst niet door de wereld hebben laten
bekoren en verblinden -zich mettertijd ook van God hebben afgewend en zich net
als de heidenen naar de wereld hebben gekeerd, zijn zij ook doof en blind
geworden, en nu erger dan de heidenen; want die zijn weer begonnen het verlorene
te zoeken, en velen van hen hebben het alweer helemaal teruggevonden.
[7] Maar bij de meeste echte J oden is het nog niet opgekomen om het verlorene,
de eeuwige waarheid, te zoeken; ze voelen zich heel behaaglijk in hun levensnacht.
Hoewel ze bij zichzelf wel voelen dat ze goddeloos zijn, willen ze daarvan
vanwege de rijke offers niets aan het volk laten merken en zijn ze de bitterste
vijanden van degene die het volk een juist licht zou geven, het de juiste weg naar
God zou tonen en het werkelijk zou helpen Hem te zoeken en zeker ook te vinden.
[8] Daarom zal het beetje licht dat zulke J oden, helemaal verkommerd, nog
hebben, ook nog van hen worden afgenomen en aan de heidenen worden gegeven,
die daar werkelijk naar verlangen.'
Hoofdstuk 97: Het juiste zoeken van God
[1] (De Heer:) 'J e zei ook dat je zelf aan geen enkele godheid meer waarde hecht,
omdat je al zolang naar een ware godheid hebt gezocht en er jou ondanks je
ijverige zoeken nog nooit een ook maar uit de verte genaderd is.
[2] Nu heb je voor jezelf natuurlijk wel lange tijd een echte godheid gezocht, en je
hebt er nog geen te zien gekregen; maar je moet ook bedenken dat jij die ware
godheid maar heel eenzijdig en egostisch hebt gezocht. J e wilde er alleen
zelfzeker van zijn dat er een ware godheid bestaat, als een grote levensvriend voor
jou, en dat de ziel van de mens na de lichamelijke dood eeuwig voortleeft; maar
het volk moest in zijn oude domheid en volkomen blindheid versmachten en aan
jullie priesters offeren als tevoren! [3] Bij de ene, enig ware God geniet een
priester echter niet de minste voorkeur boven zelfs de meest onbeduidend lijkende
mens uit het volk. Bij God bestaat er geen rangorde voor de mensen; bij Hem staan
keizer en bedelaar op dezelfde trede. Alleen diegene geniet bij God de voorkeur,
die Hem naar volle waarheid herkent, Hem dan boven alles liefheeft en zijn
medemens als zichzelf en die de geboden van God, zoals die door Mozes gegeven
zijn, in acht neemt, in alles deemoedig is en van niemand iets onrechtvaardigs
159
verlangt dat in strijd is met de orde en de wil van God; noch met geweld noch met
list, want al zulke daden zijn in de ogen van God een gruwel.
[4] Maar jullie priesters hebben het volk altijd heel grof voorgelogen en bedrogen,
en dus zul je nu wel inzien waarom de ene en enig ware Godheid Zich ondanks al
jullie zoeken niet door jullie heeft willen laten vinden; want de Godheid zag maar
al te duidelijk dat jullie het volk louter uit wereldse oogmerken toch in de oude
duisternis zouden hebben gelaten, zoals dat ook bij vele priesters van Egypte het
geval was. [5] Die wisten wel waar ze met de ene, enig ware God aan toe waren,
maar het gewone volk moest geloven wat zij hen voorhielden om te geloven; en
omdat die priesters zo handelden, heeft God hen ook met blindheid geslagen -en in
die blindheid bevinden jullie je nog en zullen jullie je nog lange tijd bevinden, als
jullie je niet van de wereld afkeren en met de juiste en in alle opzichten volkomen
waarachtige beweegreden God, Zijn geestelijke rijk en de zuivere gerechtigheid
ervan zoeken.
[6] Wie God niet met alle liefde, zachtmoedigheid, deemoed, geduld en volkomen
zelfverloochening zoekt, vindt Hem, die het hoogste levensgoed is, niet; en wie
God niet op die manier zoekt en vindt, heeft van Hem ook geen buitengewone hulp
te verwachten. [7] God zorgt in Zijn onmetelijke liefde weliswaar voor alle
mensen, zoals Hij volgens Zijn eeuwige, onveranderbare orde ook voor alle
schepselen in het eindeloos grote geheel zorgt; maar op een speciale en
buitengewone manier Zorgt Hij alleen voor degenen die Hem werkelijk herkend
hebben, Zijn aan hen geopenbaarde wil doen en Hem zo waarachtig in al hun
handelen boven alles liefhebben.
[8] J ij hebt de ene, enig ware God werkelijk lange tijd met grote ijver gezocht;
maar vraag jezelf nu eens af of je God ooit gezocht hebt op de manier die Ik je nu
heb getoond. [9] Ik zeg je: niet degene die zegt: 'Heer, Heer, waar bent U? Als ik
als Uw schepsel U zoek en vanuit de duistere diepte van mijn levensnacht tot U
roep, waarom laat U zich niet vinden, en waarom antwoordt U mij niet en zegt:
'Hier ben Ik!'?', zal God de Heer vinden en bij Hem komen, maar alleen degene die
God zoekt op de manier die Ik je nu heb getoond.
[10] Kijk, jij hebt Mozes en de profeten gelezen en hebt wat God van de mensen
wil duidelijk uitgesproken gezien in de welbekende tien geboden; en die geboden
bevielen je zo goed, datje heel vaak bij jezelf zei: 'Waarlijk, wijzere wetten, die
geschikter zijn om voor het ware geluk en welzijn van alle mensen te zorgen
bestaan er op de hele wereld niet, en men kan gevoeglijk aannemen dat ze
werkelijk van een goddelijk wezen afkomstig zijn!'
[11] Maar als je zo bij jezelf kon spreken -waarom is het dan niet n keer in je
opgekomen om die wetten bij jezelf in daden om te zetten? Als je dat gedaan zou
hebben, zou je God ook al gevonden hebben; maar je vond allerlei wereldse
redenen om die wetten weliswaar te bewonderen, maar niet in daden om te zetten.
[12] Laat echter van nu af aan die wetten bij jou tot daden worden, vergoed
iedereen zoveel mogelijk wat je hem aan kwaad hebt berokkend en vat daartoe
voorlopig de vaste wil op, dan zul je snel en gemakkelijk Degene vinden die je
zolang tevergeefs hebt gezocht!'
160
Hoofdstuk 98: De Heer maakt het juiste zoeken van God aanschouwelijk
[1] Op deze woorden van Mij zei de priester: 'Waarlijk zeer wijze en van God
bezielde meester, ik bezit een groot vermogen - is het voldoende als ik driekwart
daarvan besteed voor weldaden aan degenen die door mij enige schade hebben
geleden volgens de wetten van Mozes, die ik van nu af aan allemaal op wil en zal
volgen, en als ik met dat ene kwart tot aan het einde van mijn leven andere werken
van naastenliefde beoefen?' [2] Ik zei: 'Vriend, dat is meer dan voldoende; want
kijk, God is in Zichzelf de eeuwig zuiverste en puurste liefde!
[3] Als iemand een vrouw zou willen nemen omdat hij een vrouw nodig heeft,
maar geen liefde heeft en de vrouw ook niet met liefde zoekt, maar alleen met zijn
droge wereldse verstand - denk je dat zo iemand ooit een goede vrouw vol liefde
voor hem zal vinden? Een dwaze vrouw zal hij vinden, jawel, n die niet met die
man maar alleen met zijn goud trouwt, om het daarna met anderen te verbrassen,
maar geen vrouw volliefde voor hem! Wie derhalve een vrouw volliefde wil
vinden, moet haar ook met liefde zoeken.
[4] Wie derhalve God, die de zuiverste liefde is, wil zoeken en vinden, moet Hem
ook zoeken met de zuiverste liefde in zijn eigen hart, waaraan geen enkele nog zo
onbeduidend schijnende liefde voor de vuile wereld kleeft; en als hij Hem zo
zoekt, zal hij Hem ook zeer zeker vinden.
[5] Toen je nog een jonge man was, had je het geluk een heel mooie en zeer rijke
dochter van een patricir te behagen; jij had ook een grote liefde voor haar en je
zou haar ook tot vrouw hebben gekregen, als jouw grote liefde voor haar helemaal
zuiver geweest zou zijn. Maar terwijl die dochter, die men destijds een parel van
Rome noemde,jou erg liefhad, zonder dat jij daar meer van kon merken dan nodig
was, was het haar bedoeling om zich langs geheime,jou onbekende wegen
nauwkeurig op de hoogte te stellen van jouw liefde voor haar, en ze ontdekte al
gauw dat jij ook nog andere vriendinnen had, voor wie jij ook je hart openhield.
[6] Toen die parel van Rome dat te weten kwam, keerde ze zich al snel van jou af
en gaf je geen teken meer dat ze jou liefhad, en zo keerde ze dan ook haar
aangezicht van je af. [7] Toen werd jij natuurlijk heel verdrietig en je deed nog
enkele vergeefse pogingen om haar jou weer toegenegen te maken, en dat had je
ook wel kunnen lukken; maar jij kon jezelf niet verloochenen en je vrijmaken van
je hartstocht voor die anderen, waardoor je de parel helemaal verloor.
[8] En kijk, ongeveer zo is het ook met God, die de eeuwig zuiverste liefde is!
Alleen met de zuiverste en geheel vlekkeloze liefde kun en zul je Hem vinden, zien
en prijzen en van Hem het eeuwige leven ontvangen.
[9] Voor iemand wiens hart vol van allerlei wereldse dingen is, is het natuurlijk
wel moeilijk om zich daarvan te reinigen; maar een vaste wil is een flinke arbeider
en maakt datgene waarvan je vandaag nog denkt dat het onmogelijk is, voor
morgen gemakkelijk en voor nog verder in de toekomst steeds gemakkelijker
uitvoerbaar. [10] Maar vraag jezelf nu in je gemoed af, of je datgene wat Ik je nu
verklaard heb, ook begrepen hebt zoals het behoort!'
161
Hoofdstuk 99: De priester wil zijn wereldse leven rechtvaardigen
[1] De priester zei: 'Waarlijk bovenmenselijk wijze meester, ik heb u goed
begrepen en zie nu nog beter dan eerst in, dat u door een werkelijk bestaande,
levende God geholpen moet worden, omdat het anders voor u absoluut onmogelijk
zou zijn zo nauwkeurig op de hoogte te zijn van de omstandigheden in mijn jonge
jaren, terwijl geen mens in heel Rome die dingen ooit geweten heeft en nu nog veel
minder!
[2] In alles wat u tegen mij hebt gezegd hebt u volkomen gelijk, en ik zou kunnen
zeggen: niet u, als een mens zoals ik, maar een god heeft uit u gesproken.
[3] Maar denk toch aan al onze menselijke omstandigheden en daarnaast aan de
betrekkingen binnen de staat, die ons met ijzeren dwingende ketenen binden en die
wij, nu levende priesters, beslist niet hebben gemaakt!
[4] leder mens, die onbewust en ongewild in deze wereld is gekomen en reeds
direct na zijn geboorte gevoed moet worden om zijn zeer sterfelijke leven te
behouden en volgens de strakke wetten van de natuur een krachtig mens te worden,
is redelijk bezien een zeer arm wezen.
[5] Als je eenmaal zover bent opgegroeid dat je de dag van de nacht en rood van
groen kunt onderscheiden, wordt er door de ouders ijverig begonnen met de
opvoeding, die geen kind voor zichzelf kan bepalen.
[6] Als je door veelleren een ontwikkeld man bent geworden, dan is het zaak een
beroep te kiezen waarmee je je hele leven in je onderhoud kunt voorzien. Maar je
wilt in de wereld niet slecht, maar zo goed mogelijk leven, omdat je nu eenmaal
leven moet, en zo kies je dan ook al naargelang je mogelijkheden logischerwijs een
beroep waarin je onder de boeien van de macht van de staat nog het meest vrij en
ook het best kunt leven. En dat was voor mij het beroep van priester; ik werd
priester, ongeacht of datgene waar ik voor stond op de leugen en het bedriegen van
het volk of op waarheid gebaseerd was -kortom, ik moest volgens de staatswetten
zijn wat ik nu nog ben.
[7] De wereld en de eigen zo goed mogelijke verzorging waren immers reeds van
kind af aan het allervoornaamste waar men voor moest zorgen. Bovendien
ontwaakten er in mij natuurlijk al gauw nog allerlei andere behoeften, en omdat je
er de middelen voor had om ook die behoeften te bevredigen natuurlijk steeds in
overeenstemming met de staatswetten -dan bevredigde je die ook zoveel mogelijk,
en er verscheen geen Godheid uit de hemel of uit de aarde, die gezegd zou hebben:
'Luister eens, priester, jij leeft en handelt geheel en al in strijd met Mijn wil en
Mijn orde! Leef in het vervolg zus en zo, anders zal Ik je op een geweldige manier
tuchtigen!' [8] Dat je onder zulke levensomstandigheden in hart en gemoed enkel
met materile, onzuivere en niet-geestelijke liefde vervuld raakte, terwijl je
daarentegen door niets zuiver geestelijks of goddelijks aangespoord werd, bleef je
uiterlijk gezien op zijn minst zoals je kon blijven en uiteindelijk volgens de
staatswetten ook moest blijven, hoewel ik me geleidelijk aan steeds meer, met
name op oudere leeftijd, inwendig begon af te vragen: ja, maar is er eigenlijk wel
n vonkje waarheid in datgene waar je voor staat en wat je uitoefent? Alles wat ik
onderwijs en doe is duidelijk en onmiskenbaar leugen en bedrog. Is er dan geen
fundamentele waarheid meer op de hele aarde?
162
[9] Ik onderzocht, zocht en onderzocht en zocht aan n stuk door bijna tot nu toe
-en ik vond niets! Hoe had ik een ware Godheid ooit met de zuiverste liefde
tegemoet kunnen treden, terwijl die zich nooit op een of andere wijze aan mij had
willen openbaren? Wat er niet is kun je ook niet liefhebben, of dat nu een God is
dan wel een ander voorwerp dat door de verbeelding van de mensen een grote
waarde wordt toegekend.
[10] En kijk nu eens, zeer wijze meester, kan ik er iets aan doen dat ik per slot van
rekening toch datgene moest liefhebben wat voor mij bereikbaar was om een
genoeglijk leven te leiden; want de beelden van je eigen fantasie liefhebben,
betekent volgens het natuurlijke zuivere verstand, datje een dwaas bent!
[11] Als ik dus de ene, enig ware en levende God al sinds lange tijd boven alles
had moeten liefhebben en de voor ieders zintuigen aanwezige genoegens van de
wereld had moeten verachten en ontvluchten, dan had zo'n God Zich aan mij
moeten openbaren ofwel had mijn fantasie er een in alle levende gloed moeten
scheppen; maar noch het een noch het andere is gebeurd, en dus was het
vanzelfsprekend dat ik de wereld en haar schatten en goederen, die de mensheid
voeden en verrukken en voor het genieten waarvan ik geboren en opgevoed ben,
niet opzij kon zetten voor een wezen, dat voor mij helemaal niet en nergens
bestond. [12] Maar hoe het ook zij - ik zit werkelijk nog vol wereld in mijn hart;
laat vandaag, op dit ogenblik, een ene, enig ware godheid zich aan mij openbaren
en mij duidelijk maken wat ik moet doen, dan is mijn oude wereld in n keer uit
mij verbannen!
[13] Had die parel van Rome mij maar n keer een zekere toezegging gedaan dat
zij de mijne zou worden als ik dit of dat zou doen of nalaten -dan zou ik de man
geweest zijn voor wie geen offer te zwaar zou zijn geworden! Maar aangezien
zoiets niet heeft plaatsgevonden, bleef ik dan ook bij wat voor mij gemakkelijker te
bereiken was. [14] Ik zie en weet heel goed dat alle mensen die ik heb leren
kennen al sinds mensenheugenis in grote ellende en verwarring leven en tenslotte
ook vaak vol vertwijfeling sterven; maar wat heeft al dit zien en weten voor nut als
er niemand komt die hun de volle waarheid toont? [15] Zie wijze meester, u hebt
werkelijk in alles wat u mij hebt gezegd volkomen gelijk; maar ook ik heb volgens
menselijke inzichten geen ongelijk! Kunnen de arme mensen er soms iets aan doen
dat ze in alle blindheid in deze wereld zijn geboren en zich geheel onder leugens en
bedrog hebben moeten laten opvoeden? -Heb ik gelijk of niet?'
Hoofdstuk 100: De eerdere openbaringen van de Heer aan de priester
[1] Ik zei: 'J e hebt weliswaar in menig opzicht gelijk, maar over het geheel
genomen toch volkomen ongelijk; want jij beschuldigt de Godheid van nalatigheid
en volledige onverschilligheid tegenover de mensen -en dat, vriend, is niet waar,
ook al lijkt het zo voor jouw verstand!
[2] God heeft Zich altijd aan de mensen geopenbaard, en dus ook aan jou, in
Rome al en nog duidelijker in Thebe, en n keer, toen je aan de oever van de Nijl
zat, heb je een duidelijke stem gehoord die zei: 'Lees Mozes, en leef volgens de
wetten die daarin geschreven staan, dan zul je vinden wat je zoekt!'
163
[3] Toen begon je Mozes en ook de andere profeten weer te lezen; maar toch heb
je om allerlei redenen nagelaten om volgens de wetten te leven en te handelen.
[4] Een jaar later kwam je nogmaals bij dezelfde plaats aan de rivier, hoorde
opnieuw dezelfde stem en dacht daar lang over na. Maar toch kwam je niet tot
handelen.Want ten eerste was je een Romeinse priester en wilde je naar jouw idee
niet in strijd met de wetten van Rome handelen, omdat daaruit een werelds nadeel
voorjou had kunnen voortkomen, hoewel je wel wist dat het een priester niet
verboden was om ook in de God van de joden te geloven. En ten tweede leek het
handelen volgens de wetten van Mozes je te lastig en hield je tenslotte de stem die
je duidelijk had gehoord toch slechts voor een zinsbegoocheling, die gemakkelijk
kon voorkomen; en je dacht bij jezelf dat, als er iets waars in die stem stak, die zich
wel vaker zou laten horen.
[5] En zo heb je daarna nog wel verder nagevorst en gezocht, maar tot handelen
kwam je niet en je leek op een bouwmeester, die de ene bouwtekening na de
andere maakt; als het echter op het praktisch uitvoeren van het bouwplan aankomt,
laat hij zich door de moeite en de kosten afschrikken en komt hij niet tot bouwen.
[6] Denken, bezinnen, oordelen, navorsen of zoeken is geen daad, vriend, maar
alleen het voornemen tot een daad -maar aangezien het leven zelf geen voornemen
tot een daadwerkelijk leven, maar het daadwerkelijke en werkzame leven zelf is,
moet het voornemen om te leven ook een daadwerkelijk leven worden, als je
daardoor wilt bereiken wat je zoekt.
[7] Weliswaar heb je af en toe iets gedaan, maar dat was te weinig om je innerlijke
gezindheid een andere richting te geven, en zo bleef je steeds op een en dezelfde
plek staan; pas nu heb je voor het eerst de volkomen vaste wil opgevat om een
geheel ander mens te worden, en wel volgens de door Mij aan jou bekend
gemaakte wil van de ene, enig ware God van de joden, en daarom zul je ook in een
overvloed van waarheid datgene vinden watje zolang tevergeefs hebt gezocht.
[8] je hebt het eigenlijk al gevonden; alleen ben je nu nog te vergelijken met
iemand die midden in een dicht bos door de bomen het bos niet ziet.'
[9] De priester zei: 'Luister, werkelijk zeer wijze meester, hoe moet ik dat
begrijpen en opvatten?'
[10] Ik zei: 'Kijk daar eens! Daar staat een lege beker, maar Ik wil dat die vol wijn
komt, en jij moet van die wijn drinken! Pak hem maar en drink, en beoordeel dan
of een magir dat ook kan bewerkstelligen!
[11] Toen de priester dat zag en de wijn proefde, die buitengewoon kruidig
smaakte, keek hij Mij met grote ogen aan en zei: 'Waarlijk goddelijk wijze
meester, dat is nog nooit door een mens tot stand gebracht! U moet met die enig
ware God van de J oden wel in een heel machtige verbinding staan; want uw wil en
de wil van uw God lijken wel volkomen n te zijn.
[12] De beker was toch volkomen leeg, en u hebt hem enkel door uw wil helemaal
gevuld met een uitgelezen, uitstekende wijn, zoals ik slechts n enkele keer in
Rome bij de hoogste priester een dergelijke wijn heb geproefd, die de naam vinum
olympicum * (* Latijn voor: 'Olympische wijn' ofwel godenwijn.) droeg.
164
[13] Omdat u dat hebt kunnen doen, zult u nog wel heel veel andere dingen
kunnen! Wie het met de vriendschap van de Godheid zo ver gebracht heeft als u,
kan zich tenslotte natuurlijk ook volledig onsterfelijk maken.
[14] J a, als ik ook als jood op deze wereld was gekomen, had ik het misschien ook
tot een hoog niveau van eenwording met God kunnen brengen -want aan de wil en
de ijver zou het bij mij niet ontbroken hebben; maar omdat ik als heiden in diepe
nacht op deze wereld ben gekomen, heb ik de juiste weg nooit kunnen vinden, en
zodoende bleef ik in steeds dezelfde nacht hangen en kon ik tot nu toe geen
waarachtig licht verkrijgen. Maar van nu af aan moet het anders worden!.
[15] Sta mij nu echter toe dat ik naar mijn collega's ga en hun meedeel wat ik hier
heb vernomen; want ook zij voelen net als ik wat hun ontbreekt.'
[16] Ik zei: 'Ga dan, en spreek de waarheid!'
Hoofdstuk 101: De bedenkingen van de commandant over de schoonheden
van de natuur (11.12.1862)
[1] Daarop ging de priester naar zijn collega's, die al met vurig verlangen op zijn
terugkeer wachtten. Toen hij bij zijn collega's kwam, vertelde hij hun alles wat hij
had gezien en meegemaakt, en zij stonden volkomen verbaasd.
[2] En een van hen, een oude Griek, zei: 'Wat hebben wij verder nog nodig? Die
man is een God; wij zullen doen wat Hij heeft voorgeschreven, dan zullen wij
leven.' [3] En zo werden die avond de heidense priesters Mijn leerlingen in de stad
Afek, en ze legden de volgende dag bij Mij hun belijdenis en hun gelofte af.
[4] Wij begaven ons na het vertrek van de priester echter ter ruste en rustten goed
tot de chtend.
[5] Zoals altijd bevond Ik Mij ook deze keer met Mijn leerlingen en de
commandant al ruim een uur voor zonsopgang buiten; en omdat het een heel
heldere ochtend was, genoten wij vanaf een heuvel buiten de bergstad van een
buitengewoon mooi uitzicht en menig verrassend mooie ochtendschouwspel.
[6] Terwijl de commandant en ook onze waard naast Mij helemaal verrukt de
mooie natuur bewonderden, zei de commandant na een tijdje van zalige
bewondering tegen Mij: 'Heer en Meester, het is de mensen nauwelijks kwalijk te
nemen dat ze langzamerhand de wereld zijn gaan liefhebben en tenslotte zelfs
goddeloos zijn geworden; want wat de mens met al zijn zintuigen waarneemt in
zijn aanvankelijk duidelijk natuurlijke toestand neemt hem met een vaak
onweerstaanbare macht gevangen, en zelfs de meest geestelijke leringen en
woorden kunnen hem niet van vandaag op morgen verlossen van de boeien die de
talloze bekoringen van de wereld hem hebben aangelegd. Zoals de ochtend
vandaag met talloze bekoorlijkheden gesierd is, is het vast al talloze malen
geweest. En dat de mensen bij de aanblik van zulke schoonheden tot allerlei
merkwaardige fantasien zijn gekomen, is voor mij nu heel goed te begrijpen; en
dat ze zich daar steeds meer in verdiept hebben en geworteld zijn geraakt, komt
ook door het al te mooie en steeds wisselende beeld van het natuurlijke landschap.
[7] Om zich helemaal van alle bekoorlijkheden van de wereld terug te kunnen
trekken, heeft een mens wel een hoogste graad van heldhaftige zelfverloochening
165
nodig. [8] Ik stel mezelf nu voor dat mensen die niet in zulke bekoorlijke streken
van de aarde wonen en leven, voor zuiver geestelijke en derhalve bovennatuurlijke
waarheden waarschijnlijk ontvankelijker zijn dan mensen die inwoners van een al
te mooi land zijn.
[9] Ik kijk alleen maar naar het oude, uiterst treurig ogende Egypte. Zolang de
mensen het door hun vlijt nog niet gecultiveerd hadden, waren daar een groot
aantal geestelijk gewekte mensen; maar zodra de vlijt van de mensen de steriele
natuur van dit grote land zeer is gaan verfraaien, verloren zij hun geestelijke
instelling ook steeds meer en nam de natuurlijke gezindheid maar al te gauw de
overhand. Er ontstonden allerlei afbeeldingen en daaruit allerlei goden, en de geest
van de mens, die zijn grootste levensgoed is, ging helemaal verloren; en Mozes
zelf moest het al te zinnelijk geworden volk Isral bijna veertig jaar in een
onherbergzame en in natuurlijk opzicht helemaal niet mooie woestijn vasthouden
om het ontvankelijk te maken voor het innerlijke goddelijk geestelijke.
[10] Ik ben derhalve ook van mening dat deze aarde voor een groot deel eigenlijk
toch veel te bekoorlijk en mooi is voor de geestelijke ontwikkeling van de mensen.
[11] Mij bevalt deze ochtend natuurlijk onbeschrijfelijk goed; maar ik voel ook
wat voor betoverend machtige indruk die moet maken op een gezond, jong
gemoed.' [12] Ik zei: 'J e hebt aan n kant wel gelijk, maar aan de andere kant
met! Want als Ik de mensen niet zodanig had uitgerust dat ze als gevolg van hun
vrije wil, hun inzicht en hun verstand zichzelf moesten ontwikkelen en Mijn geest
in zichzelf moesten zoeken, had Ik hen ook wel als poliepen in de duistere afgrond
van de zee kunnen laten rusten. Maar zo kan het niet zijn, omdat de mens een
volkomen vrij wezen is en zichzelf dient te ontwikkelen.
[13] Kijk, deze gehele grote en mooie wereldse natuur is daarom voor de mens
uiterst noodzakelijk voor de ontwikkeling van zichzelf; want zonder die natuur zou
het er met zijn denken, voelen en beleven heel mager uitzien en zou hij zich niet
ver boven het rijk der dieren verheffen! Maar omdat de aarde zo buitengewoon
veelvoudig met allerlei schepselen toegerust is, moet de mens die nu eenmaal met
een verwonderd welgevallen gaan beschouwen, en vanuit dat beschouwen en
vergelijken van de verschillende dingen in alle rijken der natuur van deze aarde en
zo ook van het steeds wisselen van dag en nacht en de verschillende jaargetijden en
ook van de sterren aan de hemel komt de mens noodgedwongen tot steeds dieper
nadenken en begint hij daardoor ook de fundamentele oorzaak van al het bestaan
van zo talloos vele dingen te zoeken en na te vorsen. En als de mens door die eigen
werkzaamheid eenmaal zo ver is gekomen, dan kom Ik ook hem tegemoet en
openbaar Ik Mij steeds meer en steeds duidelijker aan hem.
[14] Daarom, Mijn vriend, is het heel goed dat de aarde, waarop de mensen
geroepen zijn Gods kinderen te worden, in alle opzichten zo mooi en
buitengewoon verscheiden toegerust is!.
[15] Maar natuurlijk moet de mens deze mooie wereld niet met teveelliefde in zich
opnemen en er met al zijn zintuigen aanhangen; want daardoor wordt hij materieel
in zijn ziel en verwijdert hij zich steeds verder van wat hij moet nastreven, en
wordt hij blind, duister en slecht in dit korte leven ter beproeving van zijn vrije wil.
166
[16] Hoe moeilijk zulke mensen dan op de juiste baan van het leven te brengen
zijn, dat leert de ervaring van alle tijden, en jijzelf hebt daar al heel veel ervaringen
mee opgedaan en zult er nog vele opdoen.
[17] Maar nu komen er enkele priesters naar ons toe met degene die Ik gisteren
onderwezen heb, en ze willen zien en te weten komen wat voor iemand Ik eigenlijk
ben; want de priester die Ik al onderwezen heb heeft bij hen een lichtje ontstoken
en hen gedwongen diep na te denken. We zullen de zoekers daarom naar ons toe
laten komen en hen laten vinden wat ze zoeken namelijk de waarheid des levens!'
Hoofdstuk 102: Het verzoek en de belofte van de priesters
[1] Terwijl Ik daar met de commandant over sprak, waren de priesters al bij ons
aangekomen en begroetten ons vriendelijk. [2] Daarop zei degene die al door Mij
onderwezen was tegen zijn metgezellen: 'Kijk, daar staat de grote en verheven
wonderman, naar wiens wil zich alles in alle gehoorzaamheid moet voegen en in
wiens woorden de diepste waarheid en wijsheid heersen! Daarom kome hem van
ons dan ook alle eer, alle prijs en alle lof toe!'
[3] Ik zei: 'Vrienden, Ik ben niet in deze wereld gekomen om Mij door de mensen
te laten eren, prijzen en loven, maar met de bedoeling dat alle mensen door Mij en
in Mij Hem terugvinden en herkennen die ze door hun eigen schuld zijn
kwijtgeraakt en geheel en al miskend hebben, en dat ze Zijn wil leren kennen en
daarnaar handelen en leven.Wie Mij werkelijk wil eren, prijzen en loven, moet
Mijn leer aannemen en daarnaar handelen en leven! [4] Maar zolang jullie je
ijzeren, stenen en houten afgoden vereren, zullen jullie het ware levenslicht uit
God niet bereiken, Hem niet in Mij herkennen en derhalve ook geen deel hebben
aan Zijn rijk, dat in Mij uit de hemelen nu op deze aarde is gekomen.'
[5] Hierop zei een van hen, die nog sterk aan de veelgoderij hing: 'Het zal allemaal
wel kloppen wat u zegt, en wij zouden wat ons betreft met onze goden ook wel
gauw afgedaan hebben; maar wat zal het volk dan doen, en wat zal het tegen ons
zeggen, aangezien wij degenen waren die met alle overtuigingskracht en ook met
allerlei tekenen het volk de goden als werkelijk bestaand hebben aangeprezen en
het aangezet hebben die te vereren? Het volk hangt nog sterk aan datgene wat het
zich van kindsbeen af eigen heeft gemaakt, en het zal moeilijk zijn om het datgene
wat het heeft gehad, helemaal te ontnemen en in. plaats daarvan iets anders en
beters te geven.'
[6] Ik zei: 'Dat hangt allemaal af van wat jullie willen! Zelfs een kind begrijpt de
waarheid eerder dan iets wat vals en derhalve een leugen is; een volwassen mens
zal daarom de waarheid ook vast nog des te eerder begrijpen en zich die met liefde
eigen maken. Het komt nu dus alleen aan op wat jullie willen, en dan zal Mijn wil
jullie helpen om in Mijn naam een goed werk tot stand te brengen.
[7] Maar verwacht van Mij geen dwang; want wat Mij aangaat heeft ieder mens
een volkomen vrije wil en kan doen wat hij wil. Maar wee later degene die de
waarheid wel herkend maar toch ter wille van wereldse voordelen uit zichzelf
verbannen heeft, die niet volgens de grondbeginselen daarvan gehandeld maar haar
uiteindelijk nog te vuur en te zwaard vervolgd heeft. Werkelijk, voor hem zou het
167
beter zijn als hem een molensteen om zijn nek werd gehangen en hij in zee
verdronken werd, daar waar die op het diepst is!
[8] Dat jullie goden en hun door mensenhanden vervaardigde afbeeldingen niets
voorstellen, en de manier waarop jullie daar tegenaan kijken nog duizendmaal
minder, dat is duidelijk; want wat er volgens de oude leer der overeenstemmingen
nog enige innerlijke, geestelijk levende betekenis had, is al sinds heel lange tijd in
de dichtste en duisterste onzin en daarmee ook in de grofste leugen veranderd.
[9] Als Ik jullie nu opnieuw de volle waarheid over de ene, enig ware God breng
en jullie Zijn wil bekend maak, geef dan ook die volkomen betekenisloze afgoden
op en doe hun beelden weg - neem de waarheid aan!
[10] En als jullie die hebben aangenomen, geefhaar dan ook aan degenen die daar
al heel lang naar hongeren en dorsten, dan zullen ze daardoor niet jullie vijanden
worden, maar enkel jullie echte vrienden; want als ze jullie niet vervolgd hebben
toen jullie hun louter slechte dingen hebben onderwezen, dan zullen ze jullie des te
minder vervolgen wanneer jullie hun in Mijn naam goede dingen zullen geven
voor dit aardse leven, maar meer nog voor hun leven aan gene zijde.
[11] Maar hoe Ik heet en wie Ik eigenlijk ben, dat zullen jullie allemaal weldra te
weten komen.' [12] Hierop zei een van de heidense priesters: 'Luister,
wonderbaarlijke meester in de kracht van uw wil en woord! Gisteren hebt u kort na
uw aankomst in onze herberg alle zieken bij de waard genezen, van welke daad wij
al gauw volledig op de hoogte waren en waarvan wij nu ook geloven dat het alleen
mogelijk is zoiets te doen met de zekere hulp van een ware God. Dat u zulke hulp
steeds kunt verwachten is gemakkelijk voor te stellen en tenslotte ook te begrijpen;
en aangezien dat bij u zeker het geval is, zouden wij nu graag willen dat u ook hier
een teken van de macht van uw woord en wil aan ons laat zien! Als ook wij daar
een bewijs van hebben, zullen wij vandaag nog al onze goden vernietigen en in de
tempel van Zeus aan de ene, enig ware God een offer brengen op de manier van
Mozes en Aron.'
[13] Ik zei: 'Zo'n offer heeft de ene, enig ware God niet alleen van de J oden, maar
van alle mensen, schepselen en dingen waarlijk niet meer nodig. In al die offers
was in de innerlijke, zuiver geestelijke betekenis alleen Ikzelf uitgebeeld en het
Godsrijk, dat Ik nu niet voor vlees en bloed, maar voor de zielen en de geest van de
mensen op deze aarde vestig. [14] Maar als Ik nu Zelf voor ieders ogen hier onder
jullie mensen rondwandel, dan is de Schrift vervuld en is er verder niets meer
nodig wat Mij zou moeten uitbeelden op een wijze die met Mij overeenstemt.
[15] Het nieuwe, Mij welgevallige offer dient voor de hele toekomst enkel en
alleen hieruit te bestaan, dat jullie mensen in Mij geloven, in Mij God boven alles
liefhebben en jullie medemensen als jezelf door je aan Mijn geboden te houden.
[16] J ullie moeten voor Mij geen tempels van hout, steen en van goud en zilver
bouwen en Mij daar vereren met allerlei ijdele, betekenisloze ceremonin, waarin
Ik nooit enig welbehagen had en nooit zal hebben; de echte tempel, waarin jullie
Mij moeten vereren, moet jullie hart zijn dat Mij liefheeft! Alleen het offer van
degene die Mij in zijn hart een offer brengt door de werken der liefde voor Mij en
voor zijn naaste, zal bij Mij waarde hebben, en Ik zal hem belonen met het eeuwige
en zalige leven in Mijn hemelen. [17] J ullie moeten derhalve ook geen feestdag of
168
werkeloze rustdag te Mijner ere instellen; want iedere dag is van Mij, en jullie
dienen iedere dag aan Mij te denken en goed te doen in Mijn naam.
[18] En als jullie Mij om iets vragen, zonder je dan afin een kamertje en bid In het
verborgene, dan zal Ik jullie bede verhoren -zo spreekt de Here God Zebaoth tot
jullie mensen. [19] Weg met alle tempels, afgoden, met alle feestdagen en met al
die zinloze en waardeloze ceremonin; maar richt in plaats daarvan ware, Mij
welgevallige tempels op in jullie harten, en breng Mij offers van zuivere
onbaatzuchtige liefde! Maak de schade goed die door jullie toedoen aan de arme,
blinde en voor het merendeel door jullie voorgelogen en bedrogen mensen is
berokkend, dan zullen jullie de genade Gods deelachtig worden!'
Hoofdstuk 103: Een wonder met symbolische betekenis voor de priesters
[1] (De Heer:) 'J ullie hebben Mij gevraagd een teken te doen, en daarom zal Ik er
ook een voor jullie ogen doen; maar niet door het teken zullen jullie zalig worden,
maar alleen door jullie geloof in Mij en het leven volgens Mijn leer!
[2] Kijk, hier op deze heuvel, die helemaal kaal en woest is, staat nog een oude
vijgenboom die al meer dan dertig jaar verdord is! Toentertijd ontlaadde zich hier
een geweldig onweer, de regen viel in stromen uit de wolken neer op de aarde en
spoelde de toch al schaarse aarde weg van de rotsachtige bodem, en zo verdorden
weldra gras en bomen, omdat ze niet meer gevoed konden worden.
[3] Kijk, met deze heuvel en met de tamelijk uitgestrekte omgeving ervan en dus
ook met deze boom is het precies zo gesteld als met jullie kennis van de ene, enig
ware God! Zonder het ware, innerlijke kennen van de ene, enig ware en levende
God is voor de mens alles dood en woest en dor en moet dat ook zijn; hij verdort
en kwijnt weg omdat hij geen voedsel voor zijn ziel en geest kan vinden, omdat de
storm van zijn wereldse gezindheid de voedende en leven brengende aarde, die
Gods levende woord is, van hem heeft weggespoeld. Zo is ook deze boom en al het
gras eromheen verdord en hij kan niet uit zichzelf tot leven komen, omdat er geen
aarde aanwezig is, maar hij kan dat alleen door Gods macht, die nieuwe aarde kan
scheppen, die alles bevat wat voor het leven van planten nodig is. En zo wil Ik dat
deze hele streek en in de eerste plaats deze heuvel, ongeveer twee ellen hoog met
vruchtbare aarde wordt bedekt! Het geschiede!'
[4] Toen Ik dat had gezegd, was de hele streek en ook de heuvel met duidelijk zeer
vruchtbare aarde bedekt, waardoor de heidense priesters zo verbaasd en van hun
stuk raakten, dat ze begonnen te beven en de ene, die de vorige avond al
onderwezen was, uitriep: 'J a, Degene die ik zolang tevergeefs heb gezocht heb ik
hier gevonden! U, o Heer, groot, heilig en boven alles machtig, bent waarlijk Zelf
Degene over wie U zei dat ik Hem nog zou vinden! Want alleen een God kan een
woest landschap door Zijn woord in n ogenblik met de meest vruchtbare aarde
bedekken; voor mensen is dat onmogelijk! [5] Heil ons, dat wij U eindelijk geheel
zo gevonden hebben, als wij al lange tijd verlangd hebben U te vinden! Nu is de
noodlottige sluier van Isis in n klap voor onze ogen opgelicht. O alle eer en alle
liefde zij U alleen, eeuwig grote, enig ware God en Heer!
169
[6] O, vergeef ons onze vele zonden, die wij in onze grote blindheid tegenover U
en ook tegen tegenover onze medemensen hebben begaan! Wij willen en zullen
van nu af aan met Uw boven alles machtige hulp zoveel mogelijk alles weer
goedmaken wat wij ooit aan kwaad hebben gedaan; wees ons genadig en
barmhartig, stoot ons zondaars niet te ver van U weg, onze God en onze Heer!'
[7] Ik zei: 'J e hebt nu goed gesproken, maar jouw vlees en bloed hebben je dat niet
Ingegeven, maar de geest van Mijn woord, dat jij in je gemoed hebt opgenomen.
Ook jij bent nu met geestelijk vruchtbare aarde bedekt zoals ook deze heuvel en
deze zeer wijde omgeving, en wat in jou woest en dor was en geen vrucht ten leven
kon voortbrengen, zal overal groen beginnen te worden en een rijke
verscheidenheid aan vruchten voortbrengen, die je ziel werkelijk voeden en
volledig verzadigen voor haar eeuwige leven.
[8] Blijf dus werkzaam zoals je je hebt voorgenomen; dan zul je binnenkort
opbloeien tot leven voor velen, zoals deze heuvel en de hele omgeving ervan nu
door Mijn woord groen zullen gaan worden en zullen opbloeien; en terwijl je een
mens was wiens geest van levenswaarheid tot nu toe dood is geweest, zul jij ook
enkel door Mijn woord, dat je als een levend Godswoord hebt aangenomen en in je
hebt opgenomen, geheel en al tot leven gewekt worden om ware levensvruchten
voort te brengen, zoals ook deze vijgenboom nu voor jullie ogen zal doen, terwijl
hij dertig volle jaren dor en dood is. geweest en hier alleen nog de stam en enkele
sterkere wortels en takken te zien zijn.
[9] Ik wil nu, dat deze heuvel samen met de hele omgeving groen wordt en
opbloeit om rijkelijk vruchten voort te brengen, en dat deze oude en vermolmde
vijgenboom weer levend wordt en vruchten voortbrengt als voeding voor de
mensen en vogelen des hemels! Het zij zo!' [10] Op deze woorden van Mij werden
de heuvel en de hele omgeving groen en bloeiden op, en de vijgenboom kwam vol
bladeren en bloesem te zitten en kreeg ook vele nieuwe takken en wortels.
Hoofdstuk 104: De leerling Andras spreekt over de werken en woorden van
de Heer
[1] Dat maakte onze heidense priesters helemaal stom van louter verbazing; Want
ze merkten nu pas echt duidelijk wie ze in Mij voor zich hadden.
[2] Hoewel ook onze waard, die bij ons was, Mij 's avonds het grote
genezingsteken had zien doen en daar heel verbaasd over was, raakte hij er na het
teken van deze ochtend pas van overtuigd dat Ik niet zoals een grote profeet
vervuld met de geest uit God handelde en werkte, maar helemaal zelfstandig uit
eigen macht en kracht; hij zei dan ook tegen de commandant, die zelf met de zijnen
hoogst verbaasd stond te kijken: 'Hoge gebieder, deze man is geen mens die met
hulp van de ene, enig ware God van de J oden zulke ongehoorde tekenen doet, maar
in Hem woont zichtbaar voor ons de gehele, eeuwig eindeloze volheid van de
Godheid lichamelijk! Want Hij zei: 'Ik wil het!' en niet: 'God heeft aldus tot Mij
gesproken dat dit of dat moest gebeuren en ontstaan!'
[3] De commandant zei tegen de waard: 'Vriend, dat weet ik al sinds Pella, waar
Hij naartoe kwam en evenals hier onderwees en grote tekenen deed; maar zo'n
170
teken als dit heb ikzelf nog niet gezien, ofschoon wel enkele die hierop lijken en
die mij maar al te luid en duidelijk zeiden: 'Zie, dat is op buitengewoon
wonderbaarlijke wijze de Heer Zelf!' [4] Hij zegt weliswaar: 'Ik ben door de Vader
in deze wereld gezonden!', maar Hij is Degene die Zichzelf door Zijn liefde voor
ons mensen in deze wereld heeft gezonden, om voortaan geen onzichtbare en
onbegrijpelijke God en Vader voor ons te zijn, maar goed zichtbaar en begrijpelijk,
zodat wij in het vervolg echt kunnen geloven dat Hij de enig ware God is en dat er
buiten Hem geen andere God en Heer bestaat en kan bestaan.
[5] In Hem woont het Oerzijn van alle zijn, de oerkracht van alle krachten, de
oermacht van alle machten, het helderste Zelfbewustzijn van al het bewustzijn van
alle schepselen in de hele eeuwige oneindigheid, die vervuld is van Zijn werken, en
zo woont in Hem dan ook de hoogste en eeuwig ondoorgrondelijke wijsheid. En
kijk, dit alles geloof ik niet alleen maar zoals een mens gewoonlijk een vernomen
waarheid pleegt te geloven -want behalve dat hij het gelooft, vorst hij het met zijn
verstand toch nog na en vraagt zich af, of die grote waarheid ook wel in de
volledige samenhang van haar onderdelen volledig is en hoe men zich daar
volkomen van zou kunnen overtuigen -maar ik ben van al die dingen volkomen en
ten volle overtuigd en ben bereid voor die volkomen en diepe overtuiging mijn
leven te geven!'
[6] De waard zei: 'Hoge gebieder, zo diep als u kan ik in dit hoogheilige mysterie
nog niet ingewijd zijn; maar ik geloof nu zonder twijfel alles wat u nu hebt gezegd,
en ik hoop dat ook ik en mijn hele huis van dat alles ten volste overtuigd zullen
raken! Daarom zij alle eer en liefde nu aan de ene, zichtbare God hier voor ons!'
[7] Zoals de commandant en de waard spraken ook de priesters en ook de
leerlingen onder elkaar. [8] En priester liep naar een leerling toe en vroeg hem of
Ik dergelijke tekenen al vaker had gedaan. [9] De leerling zei: 'Ga naar alle
plaatsen van heel Galilea,J udea, Samaria en nog andere landstreken in het zuiden
en noorden en van het oosten naar het westen, en stel daar een onderzoek in, dan
zal men je zeggen en tonen wat de Heer heeft gedaan!
[10] Tekenen, zoals dit hier, zijn er veel gedaan, en alle landstreken waar we met
Hem doorheen zijn gereisd, zijn vol van Zijn daden en vol van Zijn eer; want Hij is
Degene die Zijns gelijke niet heeft, noch in de hemel noch op aarde. Maar Hij wil
niet dat wij veel over de grote tekenen spreken, die Hij gedaan heeft om de
waarheid te bekrachtigen van Zijn leer, waarvan jullie nu de hoofdzaken al kennen.
Want de tekenen zullen verouderen en mettertijd vergaan, zoals alles op deze
wereld vergankelijk en veranderlijk is, en als men er na vele jaren over zal spreken,
zullen de mensen het niet geloven en niet vatten; maar Zijn woorden zullen niet
vergaan, maar als de Waarheid van alle waarheden eeuwig blijven bestaan in alle
hemelen en op de hele aarde en in de grote wereld van de geesten!
[11] Hij wil zodoende alleen dat dit woord van leven, dat door Hem vanuit de
hemelen naar deze wereld is gebracht, aan alle mensen verkondigd wordt en dat zij
het levende geloof in Hem verkrijgen door overeenkomstig dat woord te handelen.
[12] Als de mensen dat doen, zullen ze zodanig door Hem gewekt en gesterkt
worden dat ze in Zijn naam zelftekenen zullen doen, evenals ook wij in Zijn naam
al heel veel tekenen hebben gedaan, door allerlei zieken onze handen op te leggen,
171
waardoor zij volkomen gezond zijn geworden.Voor jullie zal dat teken pas van nut
worden als jullie volgens Zijn leer leven en handelen.
[13] Zo'n teken kan wel als een buitengewoon groot wonder beschouwd worden,
als de mensen die daar persoonlijk getuige van waren nog geen voldoende
duidelijkheid hebben verkregen over wie Degene is die het teken doet; maar als de
mensen eenmaal herkend hebben wie Degene is die de tekenen doet, is het teken
als zodanig geen wonder meer, want dan zien ze immers in dat voor God, de
eeuwig Almachtige, geen enkel ding onmogelijk is.
[14] Wat is deze aarde anders dan het woord en de wil van de Heer vanuit Zijn
liefde en wijsheid? Wat zijn de maan, de zon en alle talloze sterren met alles wat ze
dragen en bevatten, terwijl het -zoals wij met zekerheid weten ook hemellichamen
zijn waarvan de meeste, die wij met onze ogen kunnen zien, onvergelijkelijk veel
groter zijn dan deze aarde, die ons draagt en voedt? [15] Als het voor God de Heer
van eeuwigheid mogelijk is om zulke grote werken enkel door Zijn wil hetzij in
n ogenblik dan wel op grond van Zijn liefde en wijsheid in langere tijdsperioden
tot leven te roepen, dan kan Hij toch even gemakkelijk door Zijn woord en Zijn wil
een kleine plek kale bodem met vette aarde bedekken en op die plek
overeenkomstig zijn aard zulke vruchten laten groeien als de gesteldheid van het
land volgens de door Hem vastgestelde orde vereist.
[16] J ullie Romeinen, die toch heel verstandig zijn en veel ervaring hebben,
kunnen dat gemakkelijk inzien en begrijpen, en zo zullen jullie ook inzien en
begrijpen dat niet de tekenen die de Heer nu doet de hoofdzaak voor ons mensen
zijn, maar Zijn woord en Zijn leer, die ons de weg naar het eeuwige leven toont.
Het woord uit Gods mond is daarom voor ons allemaal alles in alles; daardoor
zullen wij eeuwig bestaan en leven en daar zijn, waar Hij is, en Werken doen door
Zijn woord en Zijn wil in ons.'
[17] Toen de priester dat van de leerling had gehoord, zei hij: 'Vriend, jij bent in
de echte wijsheid uit God al ver gevorderd, en nu verwondert het mij niet dat jullie,
oude leerlingen van de Heer, na dit ongehoord grote wonder veel minder verbaasd
gereageerd hebben dan wij heidenen! Maar wat je mij nu hebt gezegd zal ik net zo
onthouden als wanneer de Heer Zelf het tegen mij had gezegd, en ik dank je voor
je vriendschap en je geduld.'
[18] Daarna ging de priester weer naar zijn collega's terug en sprak met hen over
wat hij van de leerling, die Andreas heette, had gehoord.
Hoofdstuk 105: Het wonderbaarlijke ochtendmaal
[1] Nu kwam er een bode uit de stad om ons mee te delen dat het ochtendmaal
klaarstond; van louter verbazing over de totaal veranderde omgeving kon hij echter
nauwelijks een woord uitbrengen. Daarom zei Ik tegen de waard waarom deze
man, ook een door Mij genezen dienaar van het huis, naar ons toe was gekomen,
waarop wij ons direct naar de stad begaven. De priesters volgden ons op de voet de
stad in, omdat de liefde voor Mij, die in hen was ontwaakt, hen met alle geweld
naar Mij toe trok. [2] Toen wij allemaal het huis van de waard binnenkwamen en
ook direct aan tafel gingen zitten, zei de ene hoofdpriester tegen Mij, toen hij zag
172
dat Ik het ochtendmaal tot Mij nam: 'O Heer, Almachtige en hoogst Wijze! Het is
toch ook een wonder dat U aards voedsel tot U wilt nemen, aangezien immers alles
wat op deze aarde voeding heet, ook een werk is van Uw woord en wil! U zou hier
toch ook kunnen zeggen: 'Deze tafel worde in alle reinheid met spijs en drank uit
de hemelen gedekt!', en dan zou gebeuren wat U wilde! Want kijk, ons heidense
voedsel is in de ogen van een streng mozasche J ood onrein, en toch eet U er
samen met Uw leerlingen naar hartelust van!'
[3] Ik zei: 'Kijk, voor de reine is alles rein, en dus zeker ook voor Mij! Waar Ik
mensen ontmoet die vol goede wil zijn en daardoor ook al voor het grootste deel
rein van hart zijn, is ook hun voedsel rein; want Ikzelf reinig het voor allen, en dan
wordt niemand erdoor verontreinigd.
[4] Maar omdat je al gelooft dat Ik door Mijn woord en Mijn wil een tafel met rein
voedsel en reine drank vanuit de hemelen kan laten dekken en klaarzetten, kun je
aan de tafel hiernaast gaan zitten, dan zal gebeuren zoals je gelooft!
[5] Als de tafel straks met spijs en drank gevuld is, eet en drink dan zonder vrees
en schroom; want zulke spijs en drank zal jullie versterken en zeer moedig maken
in de strijd tegen de vorst van de nacht en van de leugen en het bedrog ten opzichte
van heidenen en J oden!' [6] Hierop gingen alle priesters aan de genoemde tafel
zitten, die op hetzelfde ogenblik met het fijnste byssus gedekt en van het
benodigde eetgerei voorzien was. De schalen stonden echter nog leeg voor de
verbaasde gasten en in de kristallen bekers schitterde nog geen wijn, en Ik zei
tegen de priesters: 'Kijk, jullie tafel is nu eigenlijk al voorzien van de zuiverste
spijs en de zuiverste wijn uit de hemelen, wat jullie weliswaar met jullie ogen nog
niet zien en ook niet met je tong proeven; maar toch is het er allemaal al!
[7] Maar nu wil Ik dat het geestelijke zich met materie omhult, en daar zien jullie
al allerlei spijzen en de beste wijn, en nu kunnen jullie ervan eten en de wijn
drinken!' [8] Nu wisten de priesters helemaal niet meer wat ze moesten denken, en
ze putten zich uit in het lofprijzen en eren van Mijn naam.
[9] Daarna begonnen ze te eten en konden de goede smaak van de spijzen, die
allemaal op Romeinse wijze klaargemaakt waren, niet genoeg loven, en ook
vonden ze de wijn zo buitengewoon voortreffelijk, dat ze allemaal verklaarden nog
nooit zo'n wijn geproefd te hebben.
[10] onze waard werd dan ook heel begerig om iets van het wonderbaarlijke
voedsel van de tafel van de priesters te proeven.
[11] Maar Ik zei tegen hem: 'Vriend, wees daar niet al te gretig naar; want wat je
aan onze tafel eet, heeft een en dezelfde oorsprong, dezelfde smaak en dezelfde
kracht - want ook deze spijzen zijn Mijn woord en Mijn wil.'
[12] Toen de waard dat van Mij had gehoord, zette hij zijn nieuwsgierigheid van
zich af en was zo ook helemaal tevreden.
Hoofdstuk 106: Over het uitroeien van het heidendom
[1] Toen wij ons voldoende met het ochtendmaal hadden gesterkt, evenals de
Romeinse priesters, bedankten de priesters Mij luid voor deze wonderbaarlijke
maaltijd, en zeiden toen: 'O almachtige Heer en enig ware God, wij geloven nu
173
allemaal zonder twijfel in U en hebben ook de vaste wil opgevat om de overige
heidenen tot dit geloof te bekeren; maar wij zien ook dat dat geen gemakkelijk
werk zal zijn, omdat met name het gewone volk nog sterk aan de heidense goden
hangt en hun beeltenissen aanbidt en vereert. [2] Hier in deze stad zal nauwelijks
een huis te vinden zijn dat niet helemaal vol staat met beschermgeesten van het
huis en duizend andere hele en halve goden, waar voor een deel ook de
beschermgeesten van het huis toe behoren, als ze als schutspatroon bij de naam van
een familie behoren en als zodanig ook vereerd worden.
[3] Welnu, al die beelden van het duistere heidendom in n keer door onze
gesprekken en onderricht over U uit de weg te ruimen, zal ons wel erg zwaar
vallen; voor U, o Heer, Heer, zou dat gemakkelijk zijn, want U hoeft het maar te
willen en dan zijn in de hele stad al die onbeduidende afgodsbeelden, van welk
materiaal ze ook gemaakt zijn, in n keer niet meer aanwezig, en dan zouden wij
het gemakkelijker hebben om het volk op de juiste weg van licht en leven te
brengen.' [4] Ik zei: 'Dat zou Ik natuurlijk wel kunnen doen, maar daardoor zou
jullie werk voor Mij en Mijn rijk op deze aarde niet gemakkelijker, maar alleen
veel moeilijker worden; want een erg verstokt en buitengewoon verduisterd
gemoed en de vrije wil van de mensen laten zich niet zo gemakkelijk door nieuwe
tekenen en wonderen breken als jullie denken. Want als Mijn tekenen die Ik in
J eruzalem heb gedaan, dat zouden kunnen bewerkstelligen, zouden alle Farizeen
en schriftgeleerden samen met de hogepriester reeds bij Mij zijn en zouden ze Mijn
leerlingen zijn; maar ze zijn te zeer verduisterd en verstokt, en haten en vervolgen
Mij overal als een opruier en verleider van het volk.
[5] Ik zou ook de tempel en hun drogmiddelen* (*nl. van de Farizeen en
schriftgeleerden.) in n ogenblik kunnen vernietigen; maar dat zou de duistere en
verstokte mensen niet in het minst verbeteren, maar hen nog hardnekkiger maken
in hun grote boosaardigheid. En daarom laat Ik de tempel nog een poos staan en
laat Ik de trots en de heerszucht van degenen die daar wonen en van hun vereerders
zover komen, dat zij zich tegen Rome zullen richten, en dat zal het einde zijn van
J eruzalem, zijn tempel en zijn inwoners.
[6] Ook jullie moeten daarom bij de overigens goedmoedige inwoners van deze
stad en omgeving het oude net zo lang laten bestaan, totdat zijzelf door het licht dat
jullie uit Mij hebben zover verlicht raken dat ze zelf inzien dat hun afgodsbeelden
niets voorstellen, en dan zullen degenen die verlicht zijn zelf aan het werk gaan om
de oude bedriegerijen te vernietigen.Want voorlopig is het voldoende dat de
afgoden in het gemoed van de mensen verwoest en vernietigd worden; als dat tot
stand gebracht is, volgt de rest vanzelf wel.
[7] Maar eerst met het vernietigen van de oude geloofsmonumenten beginnen, en
daarna pas de buitengewoon ontstelde en geschokte gemoederen en harten met het
nieuwe licht willen verlichten, dat zou hetzelfde zijn als wanneer iemand zijn oude
huis helemaal zou laten afbreken en verwoesten, voordat hij een tekening had
gemaakt van hoe het nieuwe huis eruit zou moeten zien.
[8] Waar moet hij intussen wonen totdat het nieuwe huis klaar is? Maar als hij het
nieuwe huis gebouwd heeft, dan zal het gemakkelijk voor hem zijn het oude omver
te halen en het te laten verdwijnen.
174
[9] Als Ik nu in n ogenblik door de macht van Mijn woord en wil al jullie
afgodsbeelden zou vernietigen, zou dat nog deze zelfde dag onvermijdelijk een
volksoproer teweegbrengen, dat jullie moeilijk zouden kunnen bezweren, ook al
zouden jullie overal in de hele stad nog zo luid en scherp over de grote toorn van
de beledigde goden gaan preken; want het volk zou tenslotte heel kwaad gaan
vragen waarmee het, terwijl het voortdurend dezelfde offerbereidheid en
deugdzaamheid toont, zozeer tegen de goden gezondigd heeft dat dezen zelfs hun
beelden, die het volk steeds hoog in ere hield, hebben weggenomen, dat dezen
zelfs hun beelden, die het volk steeds hoog in ere hield, hebben weggenomen.
[10] Uiteindelijk zou het volk jullie van hebzucht beschuldigen, die het heel goed
van jullie kent, en de mensen zouden zeggen: 'Luister eens, priesters, niet de
goden, maar jullie hebben dat gedaan! Breng ons de goden terug, anders vallen
jullie ten prooi aan onze gerechtvaardigde toorn!'
[11] En kijk, onder zulke omstandigheden zouden jullie Mijn leer en het geloof in
Mij moeilijk onder de heidenen kunnen verbreiden. [12] Bouw dus eerst een
nieuw huis voor hen, dan zullen ze jullie zelf helpen het oude helemaal te
verwoesten; wat echter de goden in jullie woningen betreft, die voor het merendeel
van edele metalen zoals goud en zilver zijn gemaakt, smelt die, verkoop het metaal
en verdeel het geld onder de armen, die jullie dan zeker niet zullen verachten.
[13] Mijn rijk, dat Ik nu op deze aarde vestig, is een rijk van vrede. en niet een rijk
van tweedracht, vervolging en oorlog; en zo moeten jullie het ook in vrede onder
de mensen verbreiden en je daarbij niet van een zwaard bedienen!
[14] Als Mijn leer echter eenmaal met het zwaard onder de volkeren verbreid zal
gaan worden, zal het er weldra heel ellendig uitzien op deze aarde. Het bloed zal in
stromen vloeien, en alle zeen zullen op treurige wijze gekleurd worden. Wees
daarom allemaal vreedzame arbeiders in Mijn naam, en vermijd alle getwist en
geruzie! Werk alleen door Mijn liefde in jullie harten; want in de liefde ligt de
grootste kracht en macht verborgen! [15] Bedenk dat jullie heidendom weliswaar
een oude, vermolmde en levenloze boom is -maar hij heeft toch nog wel zoveel
stevige houten gedeelten en bijna versteende wortels, dat hij zich niet direct met
n bijlslag laat vellen; maar mettertijd, met de juiste wijsheid, geduld en
volharding zal hij onder de vele slagen met de bijl toch moeten wijken. De scherpe
bijl, die Ik jullie nu geef, heet wijsheid; voor deze bijl zal uiteindelijk zelfs het
meest duistere en harde verzet moeten wijken.
[16] Zo is Mijn wil; handel daarnaar, dan zullen jullie door Mijn liefde in jullie
gouden vruchten voor Mijn rijk oogsten!'
Hoofdstuk 107: Over de naastenliefde
[1] Toen de priesters deze aanwijzing van Mij ontvingen werden ze heel blij,
bedankten Mij daarvoor, stonden op van hun tafel behalve een van hen, die een
soort opperpriester was; ze gingen naar hun kamer die zich, zoals reeds
meegedeeld, op dat moment ook in het huis van de waard bevond, dat groot Was
en stevig gebouwd, en ze overlegden onder elkaar hoe ze deze zaak zouden
aanpakken, om hem zo rustig en goed mogelijk te laten verlopen.
175
[2] De ene priester die bij ons was gebleven sprak echter met de commandant over
het verkopen van de gouden en zilveren afgodsbeelden, omdat ze hier geen
gelegenheid hadden die eerst te smelten en daarna als metaal te verkopen; ook was
er in de hele wijde omtrek geen goudsmid die zulke metalen zou kunnen kopen en
dan naar believen gebruiken. [3] De commandant zei: 'Ik zal alles voor jullie doen
wat de Heer en Meester over alles goed zal vinden -maar Hij moet Zich er eerst
genadig over uitspreken wat helemaal juist is om te doen; want ns willen moet
van nu af aan Zijn willen in ons zijn!'
[4] Hierop zei Ik: 'Doe zoals jullie zelf goeddunkt; de hoofdzaak is dat de
opbrengst op een doelmatige manier aan de armen ten goede komt, wat jullie door
Mijn geest in jullie kunnen beoordelen.
[5] Maak waar mogelijk alles goed wat jullie -zoals Ik al eens heb opgemerkt -aan
kwaad hebben aangericht, dan zullen jullie daardoor Mijn genade in jullie ziel
deelachtig worden! Als jullie een onrecht, dat jullie iemand hebben aangedaan, niet
weer goed kunnen maken, heb dan toch de goede wil daartoe en wend je vol geloof
tot Mij, dan zal Ik jullie terechte bede niet onverhoord laten! [6] Maar jullie allen
zij ook gezegd dat iemand die niet de allerkleinste schade die hij iemand heeft
toegebracht weer goed heeft gemaakt, Mijn rijk niet binnen zal gaan! Want wat
jullie niet willen dat men jullie aandoet, doe dat ook jullie naaste niet aan!
[7] Wanneer iemand jullie echter schade toebrengt en aldus tegen jullie Zondigt,
vermaan hem dan met alle zachtmoedigheid en vergeef het hem! Als hij zijn leven
betert, zal dat jullie ten goede komen; als hij zijn leven echter niet betert, verdoem
hem daarvoor dan niet, maar wend je in je hart weer tot Mij, en ook dan zal Ik
jullie gerechtvaardigde bede werkelijk niet onverhoord laten!
[8] Doe alles wat jullie doen, met alle liefde in Mijn naam, dan zullen jullie
daardoor kinderen Gods en erfgenamen van het hemelrijk worden, en aan jullie
zaligheid zal nooit een einde komen, maar die zal eeuwig voortduren!
[9] Als jullie dat allemaal goed hebben begrepen, handel er dan vooral zelf naar en
leer ook jullie medemensen ernaar te handelen; want daardoor zullen jullie Mijn
rijk, dat niet van deze wereld is, het meest verbreiden onder de mensen, waarvoor
jullie later een groot loon in Mijn rijk ten deel zal vallen want wat Ik jullie beloof,
is en blijft eeuwige waarheid!' [10] Hierop zei de commandant: 'Heer en Meester!
Ik zie de eeuwig grote waarheid van al Uw woorden en lessen zeker in, en voel ook
ten diepste in mijzelf dat het onder de mensen zo zou moeten zijn als U ons hebt
getoond; maar er zijn onder de mensen niettemin heel veel booswichten, zoals
dieven, rovers, moordenaars, echtbrekers, knapen en maagdenschenders, zowel
onder de J oden als onder de heidenen, en wij hebben heel strenge wetten om
dergelijke misdadigers onverbiddelijk met alle strengheid te bestraffen als
afschrikwekkend voorbeeld voor de rest van de mensheid.
[11] Welnu, zo'n misdadiger is toch ook onze medemens en die zou zijn leven
mettertijd misschien ook nog kunnen beteren, als men hem het leven liet en hem
onderwees in datgene wat als enige goed, waar en juist is, en als men ook de
kleinere misdadigers naar een goede school zou sturen en hen de waarheid leerde,
in plaats van hen langdurig in kerkers gevangen te zetten.
176
[12] Maar zolang wij onze onverbiddelijke wetten hebben, kan deze wens van mij
slechts een vrome wens blijven; want als ikzelf aan een misdaad schuldig gemaakt
zou kunnen worden, zou het mij toch ook liever zijn als men met mij
overeenkomstig mijn vrome,wens te werk zou gaan dan dat men mij zonder enige
liefde en toegevendheid zou verdoemen. [13] Bij de rechters is het nooit: 'Wat
jullie niet willen dat men jullie aandoet, doe dat ook J ullie naasten -onze
medemensen dus -niet aan!', maar daar is het: 'Ik veroordeel je volgens de wet!', en
daarbij is er van enige liefde en erbarmen ook niet het geringste spoor.
[14] Nu ben ik zelf een hoge rechter in dit gebied, dat U, o Heer, goed kent, en Ik
heb heel wat misdadigers in de kerkers moeten zetten! Moet ik nu ook aan hen in
plaats van de gestrengheid van de wet liefde betonen?'
[15] Ik zei: 'Daar zul je zeker veel goed aan doen, wanneer dat mogelijk is! Wie,
de gevangenen lichamelijk en geestelijk van de boeien van de duivel bevrijdt, zal
ook bevrijd worden van de boeien van de eeuwige dood!
[16] Wie rechter is en zijn ambt over verblinde mensen zachtmoedig en
rechtvaardig uitoefent, zal later ook door Mij zo gericht worden. Met de maat
waarmee jullie meten, zal jullie ook weer gemeten worden! [17] Wie barmhartig
is, zal ook bij Mij barmhartigheid vinden; wie echter een strenge rechter is, zal in
Mij ook een strenge rechter vinden -want juist die strengheld, waarmee hij zijn
medemensen heeft gericht zal later zijn eigen rechter zijn!
[18] Ieder mens draagt dus zijn eigen toekomstige rechter al in zich. Dat zij jou tot
een richtlijn, Mijn vriend Pellagius!'
[19] Daarmee was hij volkomen tevreden, en wij begaven ons toen weer naar
buiten, maar naar een andere kant van de stad Afek.
Hoofdstuk 108: De belofte en vermaning van de Heer (2.1.1863)
[1] De heuvel, waar we ons 's ochtends hadden bevonden, lag aan de oostkant van
de stad; het gedeelte waar we nu na het ochtendmaal heengingen lag aan de
westkant buiten de stad, en was een nog hogere heuvel. Deze heuvel was voorheen
ook helemaal kaal; maar 's ochtends werd ook deze met vette aarde bedekt en
rijkelijk voorzien van allerlei gras en welriekende kruiden.
[2] Toen we bij deze heuvel kwamen verwonderden allen zich en de waard en de
Romeinse priester zeiden: ' Zie nu toch eens hoe ver de goddelijke kracht en macht
in al zijn volheid reikt! Dat het oosten van de stad door Uw machtwoord, o Heer,
groen werd, dat hebben wij vanmorgen gezien; maar . dat U, o Heer, ook ons nog
ruwere en kalere westen met Uw macht hebt bedacht, daarvoor zij U nu nogmaals
onze dank gebracht!
[3] Dit gedeelte buiten onze stad, van waaruit men een mooi en wijds uitzicht naar
het westen en zuiden heeft, werd door ons burgers van deze stad vanwege de zeer
onverkwikkelijke kaalheid ervan maar heel zelden bezocht, en in de zomer, die
hier heel heet is, al helemaal nooit; want het zwarte gesteente werd door de stralen
van de zon steeds zo erg verhit, dat men er absoluut niet op kon lopen.
[4] Nu is door Uw overgrote goedheid en genade, o Heer, ook dit dorre en woeste
gedeelte buiten onze stad, die overigens zeer aanzienlijk is, in vruchtbaar land
177
veranderd, en onze kudden, die nu erg klein zijn en die wij alleen in de lager
gelegen dalen in stand konden houden, zullen hier in deze hoger gelegen streken
ruim voldoende voer kunnen vinden en zich ook weldra aanzienlijk kunnen
vermeerderen, waardoor wij in staat zullen zijn de armen en ook de vreemdelingen
meer weldaden te bewijzen dan tot nu toe mogelijk was. [5] 0 Heer en Meester
van eeuwigheid zonder begin of einde! Nu is de hele wijde omgeving van deze
stad door Uw genade in een waar Elysium* (* Het zijn Romeinen die dit zeggen,
en voor hen betekent 'Elysium' het gezegende oord van eeuwige gelukzaligheid,
ons 'paradijs'.) veranderd, en het aanschouwen ervan schenkt ons grote vreugde;
maar n ding willen wij U nog voor deze streek vragen.
[6] Kijk, deze hele streek is erg arm aan water en heeft maar heel weinig goede
waterbronnen! Maar voor U is alles mogelijk! Zou U deze streek niet ook van
verschillende goede, zuivere waterbronnen willen voorzien?'
[7] Ik zei: 'Ook dat zullen jullie op de juiste tijd ontvangen; alleen zal Ik nu op
deze heuvel voor jou, onze waard, omdat hij tot jouw bezit behoort, een zeer rijke
waterbron laten ontstaan, die deze hele stad voldoende van water zal kunnen
voorzien. Wat deze hele wijde omgeving echter betreft, daar zullen in de winter,
die niet lang op zich zal laten wachten, vanzelf bronnen ontstaan die deze streek
van water voorzien.
[8] Zorg er echter voor dat jullie niet opdrogen in het geloof in Mij en in liefde
voor Mij en jullie naasten, en droog worden in jullie harten; want als dat bij jullie
of bij jullie nakomelingen zou optreden, dan zouden ook deze bronnen opdrogen
en zou deze hele wijde omgeving nog droger worden dan ze tot nu toe geweest is.
[9] Toen deze streek in de tijd van J ozua en de richters aan de Isralieten werd
gegeven, was ze net zo vruchtbaar als ze nu is, en ze bleef dat ook onder de eerste
koningen van Isral; toen later echter nijd, afgunst, vervolging en oorlogen onder
de stammen van Isral optraden en de joden zich van Mij afkeerden en Mij steeds
meer begonnen te vergeten, liet Ik deze streek door hevig onweer en grote stormen
in de wijde omtrek verwoesten, en alle vlijt van de mensen die zich hier vestigden,
was niet meer in staat deze velden vruchtbaar te maken.
[10] Nu heb Ik deze streek weer vruchtbaar gemaakt, en daar helemaal boven op
deze heuvel zien jullie ook al een rijke bron ontspringen, en jullie vlijt zal het
water daarvan weten te verzamelen en naar de juiste plaatsen te leiden; maar blijf
in de liefde die jullie Mij beloofd hebben en wordt niet afvallig in het geloof in
Mij, dan zal ook Ik met Mijn zegeningen bij jullie blijven!
[11] Wat jullie de Vader in Mijn naam zullen vragen, zal jullie ook gegeven
worden, en waar ook maar twee of drie van jullie in Mijn naam vol geloof bij
elkaar zullen komen, zal Ik in de geest van Mijn liefde, macht en kracht in jullie
midden zijn. Wat jullie dan vol vertrouwen vragen zal Ik jullie ook geven, als
datgene wat jullie vragen, bevorderlijk is voor het heil van jullie ziel.
[12] Als jullie echter om ijdele dingen van deze wereld zouden vragen, dan zullen
die jullie niet gegeven worden, zoals ook jullie een kind geen scherp mes in handen
zouden geven om ermee te spelen, ook al zou het jullie nog zo smeken, aangezien
jullie wel weten dat jullie kinderen zichzelf maar al te gauw en zeker met het
scherpe mes letsel zouden toebrengen.
178
[13] J ullie zijn in geestelijke dingen ook nog min of meer onervaren, en Ik alleen
weet het allerbeste wat jullie nodig hebben om het eeuwige leven te bereiken. Zoek
dus vooral Mijn rijk en zijn gerechtigheid, dan zal al het overige jullie erbij
gegeven worden; want Ik weet altijd en eeuwig waar jullie behoefte aan hebben.
[14] Maar als jullie Mij in de toekomst het een of ander willen vragen, vraag Mij
dan iets dat gerechtvaardigd, goed en waar is!'
Hoofdstuk 109: De almacht van de Heer en de beperkingen ervan
[1] De waard zei: 'O Heer, dat ik en de priester U om de bewatering van deze
streek hebben gevraagd, was toch niet ongerechtvaardigd, niet goed of
onwaarachtig?'
[2] Ik zei: 'Neen, helemaal niet; maar als jullie Mij in het vervolg om puur aardse
dingen zouden vragen, zou dat volgens Mijn orde niet zo gerechtvaardigd, goed en
waar zijn, omdat al te grote aardse voordelen steeds nadelen voor de ziel zijn.
[3] Ik ben echter niet in deze wereld gekomen ten behoeve van het lichaam, maar
alleen ten behoeve van de ziel van de mens; daarom moeten jullie Mij vooral
alleen datgene vragen wat jullie ziel tot echt, eeuwig voordeel strekt. Want wat
voor nut zou het voor een mens hebben als hij alle dode schatten van deze wereld
zou winnen, maar daardoor aan zijn ziel zeker de grootste schade zou lijden? Hoe
zou hij die kunnen redden uit de dood en het gericht van de wereldse materie?
[4] J ullie zeggen bij jezelf nu wel: 'Heer, bij U zijn alle dingen heel goed mogelijk,
en ook de materie van deze aarde is Uw werk!' Daar hebben jullie wel gelijk in -
maar toch zeg Ik jullie dat bij de mens voor Mij niet alles mogelijk is en mogelijk
mag zijn; want als Mij bij de mens alles mogelijk zou zijn, had Ik nooit Zelf als
volmaakt mens naar jullie in deze wereld toe hoeven komen om jullie met Mijn
hoogst eigen mond te onderrichten. [5] Want Ik heb de mens een vrije wil gegeven
en zijn verstand het ware en goede getoond en daarnaast het slechte en
boosaardige, opdat hij zichzelf onderzoekt, richting geeft en ontwikkelt; want
daardoor is hij pas een mens en geen dier, dat door Mijn macht wordt
vastgehouden en gericht, dat overeenkomstig Mijn dwingende wetmatigheden
moet handelen zoals die in hem zijn gelegd en dat derhalve geen vrijheid,
zelfbepaling en geen aan hem toevertrouwde zelfstandigheid in zich heeft.
[6] Afgezien van zijn lichaam heeft de mens echter van Mij uit geen dwingende
wet, maar een geheel vrije wet in zijn wil en een volkomen onbeperkt verstand,
waarmee hij alles kan onderzoeken, beproeven, begrijpen en onthouden en dan
datgene tot richtlijn voor zijn handelen kan nemen wat hij als waar en goed heeft
onderkend. [7] Onderzoeken ook jullie dus alles, behoud datgene wat jullie waar
en goed bevonden hebben, en handel en leef daarnaar; dan zullen jullie je daardoor
tot ware, Mij altijd en eeuwig geliefde kinderen ontwikkelen en net als Ik vrij en
zelfstandig worden! [8] Als jullie je zodoende Mijn wil, die jullie nu kennen,
volledig eigen gemaakt hebben en daardoor ook sterk zijn geworden in het levende
geloof in Mij, zal ook de hele schepping jullie onderdanig zijn, net zoals aan
Mijzelf, en zullen jullie nooit meer een overtreding kunnen begaan en kunnen
zondigen tegen Mijn eeuwige orde, die de grondslag van al het ontstaan, zijn en
179
bestaan is. Daaruit zal dan ook het ware en uiterst zalige eeuwige leven van jullie
ziel bestaan, en waar Ik zal zijn, zullen ook jullie als Mijn geliefde kinderen bij Mij
zijn en werken zoals Ik.
[9] Opdat de mens die hoogste zaligheid kan bereiken, moet hij volgens zijn
volkomen vrije wil en onbegrensde verstand en inzicht zichzelf richting geven en
zichzelf bepalen en ontwikkelen overeenkomstig Mijn wil, die Ik hem bekend heb
gemaakt -en Ik kan en mag met Mijn almacht zijn vrije wil niet aan banden leggen
en hem tot handelen dwingen zoals een ander schepsel dat nog gericht is, wat jullie
nu allemaal grondig en naar waarheid zullen inzien.
[10] Voor Mij is bij de mens dus niet alles mogelijk, zoals jullie je abuisievelijk
hadden voorgesteld, omdat Ik met Mijn almacht niet in de volledige wilsvrijheid
van de mens kan ingrijpen, als de mens overeenkomstig Mijn eeuwige en
onveranderlijke orde voor eeuwig mens moet worden en blijven.
[11] Als jullie dat nu goed hebben begrepen, zal het jullie ook snel helemaal
duidelijk en begrijpelijk worden waar jullie Mij vooral om dienen te vragen, en als
jullie Mij vol vertrouwen om iets goeds hebben gevraagd, zal het jullie ook in de
juiste mate gegeven worden. Vraag dus steeds om dingen die bevordrlijk zijn voor
het ware welzijn van jullie ziel, en maar heel zelden en weinig om dingen ten
behoeve van jullie lichaam! [12] Daarmee wil Ik echter helemaal niet gezegd
hebben dat jullie in lichamelijke nood Mij niet om hulp zouden mogen bidden.J a,
Ik zeg jullie bovendien nog dat jullie, als jullie je naasten uit liefde voor Mij en in
Mijn naam lichamelijke weldaden bewijzen, daarvoor tot heil van jullie ziel zeer
rijkelijk met geestelijke goederen beloond zullen worden, en dat jullie, als jullie
door de werken der liefde in het levende geloof in Mij zullen blijven, van Mij de
kracht zullen ontvangen om door het opleggen van jullie handen de zieken te
genezen en degenen die door boze geesten bezeten worden, waar er met name in
deze tijd erg veel van zijn, van zulke kwellingen te bevrijden.
[13] Maar die dingen zullen jullie alleen kunnen bewerkstelligen in het volste en
werkelijk vaste geloof in Mij. Kortom, met Mij zullen jullie tot alles in staat zijn,
maar zonder Mij tot niets! Blijf daarom voortdurend in Mij door de liefde en door
het geloof, dan zal Ik evenzo in jullie blijven met Mijn liefde, waarheid, macht en
kracht!'
Hoofdstuk 110: De commandant vraagt naar de hel
[1] Na die uitgebreide woorden bedankten allen Mij, omdat Ik hen met zoveel
geduld over zulke belangrijke dingen had onderwezen, en ze beloofden Mij vast
dat ze die leer onmiddellijk in hun leven zouden toepassen, al zou dat ook menige
strijd kosten.
[2] 'Want geen enkele goede en grote zaak ten behoeve van het leven van de
mensen' , zeiden ze, 'kan zonder moeite en veel strijd bereikt worden; hier gaat het
echter om het bereiken van het hoogste levensbezit van de mensen, en dus is het
des te meer zaak om geen inspanning, werk en strijd te schuwen.
[3] Wij Romeinen zijn echter geen mensen die de strijd schuwen en wij hebben
geen vrees voor een vijand, en daarom zullen wij in korte tijd menige overwinning
180
behalen; in eerste instantie op onze eigen zwakheden, die onze meest nabije en
vaak hardnekkigste vijanden zijn, en daarna ook gemakkelijk de vijanden buiten
ons overwinnen -als U, o Heer, ons niet met Uw genade zult verlaten, ook dan niet
als wij die nog mensen van deze aarde zijn, ooit in de een of andere levenssituatie
een fout zouden maken en vallen.
[4] Maar laat niet al te grote verzoekingen over ons komen, daar vragen wij U nu
om in de blijde hoop, dat U dat verzoek niet onverhoord zult laten!'
[5] Ik zei: 'Kijk, deze aarde en de hele zichtbare hemel met alles wat die bevat
zullen vergaan, maar Mijn woorden en Mijn beloften zullen eeuwig niet vergaan!
Ik zal jullie gerechtvaardigde beden ook nooit onverhoord laten; maar in deze tijd
heeft het rijk Gods geweld nodig, en alleen zij zullen het in alle volheid bezitten,
die het met geweld naar zich toe trekken. Daarom zal het Volledig bereiken ervan
nog heel veel innerlijke en uiterlijke strijd kosten.
[6] Vrees echter niet voor de vijanden, die wel het lichaam van een mens kunnen
doden, maar de ziel geen schade kunnen toebrengen; als jullie iemand vrezen,
vrees dan God, die een boze ziel naar de hel kan verstoten! ,
[7] Nu trad de commandant naar voren en zei: 'O Heer en Meester, aangezien U
nu gewag hebt gemaakt van de hel -het oord waarvan de J oden geloven dat de
slechte zielen daar door de ergste duivels eeuwig gemarteld worden, terwijl ook de
heidenen zo'n oord van verschrikking kennen onder de naam Orcus of ook wel
Tartarus -zeg ons nu ook, zo helder dat ook wij het kunnen begrijpen, hoe het met
die hel gesteld is, waar die is, en wie er na zijn lichamelijke dood in dat oord van
verschrikking terechtkomt! [8] Want nu wij heel duidelijk uit Uw mond hebben
gehoord wat voor zaligheden de mensen te wachten staan die overeenkomstig Uw
leer leven en handelen, geloof ik dat het niet minder noodzakelijk is om ook nader
op de hoogte te raken van het lot van verschrikking van diegenen die op deze
wereld uitgesproken en onverbeterlijk Uw vijanden en tegenstanders zijn, opdat
wij hun ook kunnen zeggen en tonen hoe, waar en wat ze daarvoor aan gene zijde
kunnen verwachten, om hen zo mogelijk gemakkelijker van hun boze verkeerdheid
af te brengen en voor Uw rijk te winnen.'
[9] Ik zei: 'Mijn vriend, je hebt wel gelijk datje Mij dat vraagt; maar nu is het nog
moeilijk omjou daar iets begrijpelijks over te zeggen, omdat jouw innerlijke liefde
levensgeest nog niet volkomen in je ziel is overgegaan. Maar Ik wil je wel zoveel
zeggen als jij en de anderen kunnen begrijpen, dus luister en let goed op!
[10] Kijk, zoals de hemel overal is waar goede mensen zijn die Mij lief en
welgevallig zijn, zo is ook de heloveral waar verachters van God, vijanden van al
het goede en ware, leugenaars, bedriegers, boosaardige dieven, rovers,
moordenaars, gierigaards, heerszuchtige mensen die op wereldse eer belust zijn, en
boosaardige, liefdeloze hoereerders en echtbrekers zijn.
[11] Als je wilt weten hoe het er in zo'n hel uitziet, kijk dan alleen maar naar het
gemoed, de boze liefde en de kwade wil van zo'n mens, in wie de hel heerst; dan
zul je je daardoor gemakkelijk realiseren hoe het er uitziet in de hel, die juist een
werk van dergelijke mensen is! [12] In de hel wil iedereen de eerste, de hoogste en
meest onbeperkte heerser en gebieder zijn, de hoogste macht en heerschappij
181
hebben, alles bezitten, en allen moeten hem gehoorzamen en voor een zeer slecht
loon voor hem werken.
[13] Van een waarheid, die zulke boosaardige onzinnigheid en zeer slechte
blindheid en dwaasheid verlicht, kan daar vanzelfsprekend nog minder sprake zijn
dan op deze wereld, waar een heerszuchtige tiran zich door een lichtende waarheid
over het onrecht dat hij op wrede wijze de mensen heeft aangedaan, ook nooit
zodanig zal laten bekeren, dat hij zijn gouden troon zou verlaten, echte boete zou
gaan doen, zijn onrecht in zou zien en zou proberen om het onrecht dat hij zoveel
mensen heeft aangedaan, weer zoveel mogelijk goed te maken.
[14] Probeer jij zo'n woesteling maar eens te bekeren; dan zal je maar al te gauw
duidelijk worden hoe hij jou tegemoet zal treden!'
Hoofdstuk 111: Waarom uiterlijke vormen vernietigd dienen te worden
[1] (De Heer:) , Als men echter zelfs met het helderste licht van de waarheid niets
kan uitrichten, met welk ander middel zou men dergelijke mensen dan kunnen
bekeren zonder hun vrije wil met almacht gevangen te nemen -wat niet anders kan
gebeuren dan door zo'n mens zijn geheel verkeerde, boosaardige eigenliefde
volkomen te ontnemen. Maar iemand die liefde te ontnemen zou hetzelfde
betekenen als de gehele mens geheel en al te doden en te vernietigen. Maar dat is
niet de bedoeling volgens de eeuwige en onveranderlijke orde, omdat alles, van het
kleinste tot het grootste -of het volgens jullie menselijke verstand nu goed of slecht
is -evenmin vernietigd kan worden als God, de oereeuwige kracht en macht, en
Zijn liefde en wijsheid Zelf, van waaruit alles zijn bestaan heeft.
[2] Overgangen van het onvolmaakte naar het volmaakte zijn heel goed mogelijk,
omdat God daardoor -op menselijke wijze gesproken -Zijn grote gedachten en
ideen vrije zelfstandigheid wil verschaffen; die overgangen zijn echter geen
vernietigingen, maar slechts schijnbare vernietigingen op het meest uiterlijke,
natuurlijke gebied. Slechts de materile vormen, waarin de geestelijke levenskracht
een tijdlang in zekere zin afgezonderd en gescheiden van het algemene, goddelijke,
geestelijke wezen sluimerend en verborgen is, kunnen vernietigd worden, maar
hun innerlijke wezen nooit. [3] Deze uiterlijke vormen moeten daarom wat hun
uiterlijke verschijningsvorm betreft vernietigd kunnen worden, omdat anders een
geestelijke vervolmaking, d. w.z. het tot een vrij, zelfstandig individu worden van
een wezen, volkomen onmogelijk zou zijn. Want voor jullie mensen, die nu ook
nog in een laatste materile vorm zitten, is het zichtbare en waarneembare
geschapene immers ook niets anders dan de door Mijn wil tijdelijk vastgehouden
gedachten en ideen die Ik, als het nodig is, kan veranderen zoals en wanneer Ik
dat overeenkomstig Mijn liefde en wijsheid wil?
[4] Ik doe dat echter niet uit een soort gril, om Mijzelf daardoor op menselijke
wijze een zeker heerszuchtig genoegen te verschaffen, maar Ik doe dat
overeenkomstig Mijn eeuwig wijze en liefdevolle orde uit de eeuwige noodzaak
om Mijn gedachten en ideen een volledig vrije, individuele en werkelijk ware
zelfstandigheid te verschaffen. Als dat langs een andere weg mogelijk zou zijn -die
er echter niet is en ook niet kan zijn, wat jullie nu evenwel nog niet helemaal
182
kunnen inzien en begrijpen -dan zou Ik daar zeker de voorkeur aan hebben
gegeven boven deze weg, die jullie als te langdurend en in zekere zin moeizaam
beschouwen; maar de weg die jullie kennen is en blijft de enig mogelijke en
derhalve ook de enige ware en beste, omdat alleen daarlangs Mijn doelen
volkomen bereikt kunnen worden.
[5] Als nu de mensen op deze aarde zich deze orde van Mij niet willen laten
welgevallen en aan de hand van hun verstand en vrije wil een andere en naar zij
menen betere en wijzere orde voor zichzelf willen scheppen -wat zowel aan deze
als aan gene zijde heel vaak het geval is -moeten ze het aan zichzelf toeschrijven,
wanneer ze daardoor in plaats van in een betere, in een steeds maar slechtere
toestand van leven en bestaan terechtkomen en tenslotte zozeer verdwaald en
uitgeput raken, dat zij -helaas -op geen enkele andere manier geholpen kunnen
worden dan door het voelen van alle denkbare kwellende toestanden, die ze
zichzelf bezorgd hebben; en dergelijke gevoelens duren dan net zo lang, tot een
ziel in zichzelf begint te keren en steeds meer inziet dat zij, door zich tegen Mijn
orde te verzetten, noodzakelijkerwijs haar toestand nooit zal verbeteren, maar
alleen verslechteren. [6] Kijk, Mijn vriend Pellagius, zo'n uit vrije wil
volgehouden weerstreven van Mijn orde is de eigenlijke hel met al haar duisternis,
kwaad, slechtheid en onbeschrijfelijke kwellingen!'
Hoofdstuk 112: Waartoe ziektes dienen
[1] (De Heer:) 'En kijk ook eens naar een mens op deze wereld, die lichamelijk
kerngezond is! Omdat die mens zo gezond is, misbruikt hij zijn gezondheid door
allerlei onmatig zinnelijk genot en onnodige krachtsinspanningen.
[2] Er komen wel echt ervaren mensen naar hem toe die tegen hem zeggen:
'Vriend, vriend, misbruik je gezondheid toch niet zo -want die gaat door zo'n
onnatuurlijke en onverstandige leefwijze snel en gemakkelijk verloren; en als die
eenmaal weg is, kan geen arts en geen geneesmiddel je die weer teruggeven en
blijf je je leven lang een ziekelijk en lijdend mens!' - Maar de gezonde mens stoort
zich daar niet aan en blijft ermee doorgaan. [3] Na enkele jaren overkomt hem
echter een ernstige lichamelijke ziekte en wordt hij aanvankelijk ontzettend boos
vanwege die ziekte, die buitengewoon hinderlijk voor hem is. Hij laat artsen
komen, en het lukt hun om hem weer te genezen, zij het ook niet helemaal, maar
toch zo, dat het draaglijk is. Na zijn genezing zeggen de artsen hem heel ernstig:
'Vriend, wees nu verstandig en val niet weer terug in je oude leefwijze, anders
overkomt je opnieuw een ziekte, nog veel erger dan deze waar wij je
ternauwernood van hebben gered, en dan zul je moeilijker te helpen zijn dan deze
keer!' [4] De genezene neemt deze raad wel een tijdlang in acht; maar dan
bekruipt hem zijn begeerte opnieuw. Hij begint weer in strijd met de orde te leven;
en hoewel hij al duidelijke waarschuwingen bespeurt dat hij opnieuw ernstig ziek
zal worden, stoort hij zich daar toch niet aan en zondigt verder tegen zijn toch al
sterk verzwakte natuur.
[5] Hij krijgt dan ook noodzakelijkerwijs een nog ergere ziekte en krijgt
ontzettende pijn. De artsen komen nogmaals en proberen hem te genezen. Maar
183
deze keer wil het hun niet zo snel lukken, en ze manen hem tot geduld; want omdat
hij hun raad niet heeft opgevolgd, moet hij het nu aan zichzelf toeschrijven dat hij
door zijn oude lichtzinnigheid een veel ergere en langer durende kwaal heeft
gekregen. [6] Deze mens moet nu meer dan een jaar lang lijden en wordt heel
zwak en vertwijfeld; maar na een jaar gaat het weer iets beter met hem, en hij
zweert bij alles wat hem heilig is dat hij de raad van de artsen en andere
verstandige en ervaren mensen nooit meer in de wind zal slaan.
[7] J a, deze tweede, zeer bittere ervaring heeft die mens al aanzienlijk verstandiger
en behoedzamer gemaakt, en hij komt weer op krachten. Maar als hij zich weer
helemaal goed voelt, denkt hij bij zichzelf: 'Och, als ik mijzelf slechts n keer een
oud genoegen gun, zal dat vast niets uitmaken!' Hij doet dat ook n keer, en komt
er deze keer nog heelhuids vanaf. Maar omdat hij er die keer heelhuids vanaf is
gekomen, denkt hij weer: 'Welnu, omdat het helemaal niet fout is gegaan, zal het
mij een tweede en derde keer vast ook niet schaden!' En zo zondigt hij een tweede,
derde en ook vierde keer.
[8] En kijk, de oude ziekte werpt hem opnieuw voor enkele jaren zodanig op bed,
dat geen arts meer in staat is hem te helpen zoals de eerste en de tweede keer.
[9] Na vier lange jaren van bitter lijden gaat het beter met hem, meer doordat hij
gewend raakt aan het lijden dan door de geneesmiddelen, en nu pas ziet hij in dat al
zijn hevig lijden een genade van God was, waardoor hij van al zijn lichtzinnigheid
in zoverre is genezen, dat hij daardoor zijn ziel toch zuiverder en God
welgevalliger heeft kunnen maken; want door het lijden van het lichaam wordt de
ziel van de mens deemoediger, geduldiger en ernstiger en wint zij aan kracht om de
zinnelijkheid van het vlees meester te worden.'
Hoofdstuk 113: Hoe moeilijk het is voor verdwaalde zielen aan gene zijde om
te keren
[1] (De Heer:) 'En kijk, de ziel van deze mens, die Ik je nu heb getoond, is door
veellijden en pijn, die hij door zijn leven in strijd met de orde zichzelf had bezorgd,
nuchter, geduldig, bescheiden, zuiverder geworden en krachtiger om aan haar
innerlijk leven te werken, en ze is ernstiger en dieper in zichzelf gaan keren. Zo
worden ook de zielen in de grote wereld aan gene zijde door allerlei soorten lijden,
wederwaardigheden en ook pijn, die ze echter alleen maar zichzelf bezorgen,
mettertijd gelouterd, en wel doordat zijzelf een echte afkeer krijgen van hun
verkeerde handelwijze en die in zichzelf steeds dieper beginnen te verafschuwen;
zodoende veranderen ze hun liefde, hun wil en daarmee ook hun denken en streven
volkomen, keren in zichzelf, d.w.z. in hun ware levensgeest en gaan op die manier
als het ware van trede tot trede over naar een helderder en gelukkiger bestaan.
[2] In de grote wereld aan gene zijde gaat dat evenwel moeilijker en moeizamer
dan op deze wereld, en bij heel veel zielen, die te diep gezonken zijn in hun leven
dat in strijd met Mijn orde is, zal er een voor jou onvoorstelbaar lange tijd nodig
zijn, voor ze in zichzelf de weg naar Mijn eeuwige en onveranderlijke orde
gevonden zullen hebben. [3] Op deze aarde staat ieder mens op een vaste bodem
en heeft vr zich een groot aantal goede en slechte wegen en om zich heen allerlei
184
raadgevers, leiders en leraren; hij kan met slechts weinig onderzoek gemakkelijk
voor al het goede kiezen en zo dan ook zijn liefde en zijn wil veranderen, en op die
manier kan hij in al zijn handelen volgens Mijn orde, die hem steeds duidelijker
wordt, steeds volmaakter worden. Maar in het andere leven heeft de ziel van de
mens niets anders dan alleen zichzelf en schept ze haar eigen wereld, net zoals in
een droom. [4] In zo'n wereld kunnen er dan ook geen andere wegen zijn dan die,
welke een ziel vanuit haar liefde, wil en fantasie voor zichzelf gebaand heeft.
[5] Als haar liefde en wil volgens Mijn orde goed en gerechtvaardigd zijn, al is het
ook slechts voor het grootste deel, dan zal zo'n ziel ook spoedig na enkele bittere
ervaringen, die ze waarschijnlijk opdoet langs de een of andere weg die in strijd is
met mijn orde, natuurlijk eerder en gemakkelijker voor de weg van de orde kiezen,
daarop voorwaarts gaan en op die manier van haar bestaan in fantasie en droom
overgaan naar een waar en reel bestaan, waar in het steeds helderder licht alles
wat vroeger nooit in haar gedachten op kon komen, steeds begrijpelijker voor haar
wordt.
[6] En zo'n ziel, die al zuiverder is geworden doordat zij zelfhaar leven gebeterd
heeft, komt dan natuurlijk snel en gemakkelijk vooruit. Maar een ziel die in een
wereld van dromen en boze fantasien leeft - die zijn voortgekomen uit haar eigen
liefde en haar eigen wil, beide in strijd met de orde - en waar vaak nauwelijks een
weg half binnen de orde bestaat en kan bestaan, zal daarentegen heel veel moeite
hebben er in zichzelf voor te kiezen om op haar weg, die nauwelijks merkbaar zo
half binnen de orde loopt, na lange tijd een weg op te gaan die geheel binnen de
orde loopt en naar het ware licht des levens leidt, en daarop met nog heel veel
hindernissen te strijden en geheel en al binnen Mijn orde op te stijgen.
[7] Hoe zal het in de andere wereld dan een ziel vergaan, die nog geen halve of
kwart weg binnen Mijn orde heeft en er dus ook geen zal kunnen vinden? Kijk, dat
is dan al de eigenlijke hel!
[8] Zo'n ziel zal al haar talloze slechte wegen in haar duistere wereld van dromen
en fantasien opgaan en zich tot heerschappij zelfs over Mij willen verheffen.
[9] Maar omdat ze daar niet alleen niets mee zal bereiken, maar alleen maar steeds
meer verliest, wordt ze ook steeds toorniger, grimmiger en in steeds grotere woede
wraakzuchtiger, maar daardoor ook steeds duisterder en machtelozer. [10] Stel je
nu eens de talloze slechte wegen in de dwaze fantasiewereld van zo'n ziel voor!
Wanneer zal ze die allemaal doorlopen hebben, voor ze zover zal komen dat ze ook
maar heellicht gaat vermoeden dat al haar strevingen en inspanningen zinloze
dwaasheid zijn, en dat er daarna in haar een zeker verlangen wakker en actief
wordt, om in het vervolg liever te gehoorzamen dan zelf over alles te heersen?!'
Hoofdstuk 114: De vergeefse poging om een tiran op te voeden
[1] (De Heer:) 'Ga maar eens naar de jou eerder getoonde heerszuchtige tiran,
wiens denken en streven er alleen op gericht is de hele wereld te veroveren, alle
andere regeerders tot zijn laagste slaven te maken en zich door alle volkeren op
aarde als een over alles gebiedende God te laten eren en aanbidden, breng een
machtig oorlogsleger bijeen, overval zijn landen, neem hem al zijn steden en
185
burchten af, neem tenslotte hemzelf gevangen en zeg dan tegen hem: 'Kijk eens,
trotse en zeer hoogmoedige dwaas van een koning, die de hele wereld wilde
veroveren en alle andere heersers der volkeren tot slaven wilde maken - nu ben je
in mijn macht en moet je je naar mijn wil voegen! Ik wil echter niet hard tegen je
zijn, maar ik wil je genade voor recht laten wedervaren, als jij je in je gemoed zelf
verdeemoedigt en een mens wordt die voor al zijn medemensen het goede wil en
het onrecht, dat je zo ongehoord vaak aan hen bedreven hebt, wil goedmaken. Ik
zal je weliswaar in verzekerde bewaring nemen en alle richtingen gadeslaan die
jouw gedachten en strevingen uitgaan. Als ik merk dat je helemaal veranderd bent,
heb ik de macht en de goede wil omjou weer naar je rijk te brengen en als ware
regeerder op de troon te zetten, tot heil, maar nooit meer tot onheil van de volkeren
die onder jouw tirannie hebben geleden!' [2] En kijk nu verder, Mijn vriend
Pellagius! J ouw gevangene zal je daarop beloven alles te doen wat je hem ook
maar zult opdragen, omdat je beloofde hem in ruil daarvoor zijn rijk en zijn troon
terug te geven. Maar denk je dat zijn gemoed daardoor geheel en al anders zal
worden? Voor de schijn, ja, maar in werkelijkheid zeker niet; want als je hem weer
op de troon zet, zal zijn hele streven er in het geheim op gericht zijn zich op jou te
wreken. Want een hoogmoedige en trotse koning zozeer te verdeemoedigen dat hij
van de hoogste schitterende troon ver beneden de bedelstaf terechtkomt, betekent
hetzelfde als een volmaakte duivel van hem te maken, die dan in het rijk van de
eeuwige duisternis vrijwel nooit meer te helpen is.
[3] Als zo'n mens geheel van de grootste woede en de onverzoenlijkste
wraakzucht vervuld is, of hij nu koning is of slaaf, is hij niet meer te bekeren en te
verbeteren. Het is het beste om dergelijke mensen met alle geduld te verdragen en
hen bij gelegenheid te vermanen, zoals Ik dat Zelf heb gedaan door de mond van
Mijn vele profeten. [4] Als ze zich - zoals gewoonlijk - daar niet aan storen, moet
men enkele zeer gevoelige tuchtigingen over hen laten komen, waarbij hun
tenminste half duidelijk wordt dat zij die zelf veroorzaakt hebben; als ze zichzelf
dan toch niet veranderen, moet men hen volledig van de aarde wegvagen, wat
natuurlijk altijd alleen Mij toekomt, omdat Ik als enige altijd het duidelijkste zie
wanneer de maat der gruwelen van zo'n mens vol is.
[5] Als je goed nadenkt over wat Ik je nu over de hel heb gezegd en getoond, zal
je wel duidelijk worden wat de eigenlijke hel is, en hoe en waar die is.
[6] Zoals een goed en volgens Gods wil deugdzaam en vroom mens de hemel als
het rijk Gods onverwoestbaar in zich draagt, zo draagt ook de uitgesproken
tegenstander van Gods orde de helonverwoestbaar in zich; want dat is immers zijn
liefde en zijn onwrikbare wil en zodoende ook zijn leven. - Heb je dat nu
begrepen?'
Hoofdstuk 115: Een voorspelling van de Heer over de Laatste Tijd
[1] Nu zei Pellagius: 'J a, o Heer en Meester, wij danken U allemaal voor dit licht,
dat zich er natuurlijk niet voor leent een goed menselijk hart vrolijk te stemmen.
Maar toch is het goed dat een slecht mens zichzelf richt, verdoemt en geheel en al
voor altijd van het goede afzondert. [2] Maar als men in dit geval heel machtige
186
engelengeesten vanuit de hemelen zichtbaar naar zulke mensen toe zou zenden, die
hen hun onrecht duidelijk zouden aantonen en hun zending ook door grote tekenen
zouden bevestigen, dan zou het toch heel vreemd moeten lopen als ze niet in
zichzelf zouden keren en zich bekeerden!'
[3] Ik zei: 'J a, Mijn vriend, het strekt jouw hart tot grote eer dat jij zo denkt; maar
de wens die jij nu uitspreekt, is op deze wereld alsook bij tijd en wijle in de andere
wereld al heel vaak door Mij ten uitvoer gebracht en had op degenen die nog steeds
te redden waren ook steeds een uitstekende en vaak lang aanhoudende invloed,
maar op degenen die al helemaal verstokt slecht waren helemaal niet.
[4] Kijk eens naar het verhaal over Sodom en Gomorra! Toen zijn er werkelijk
engelen uit de hemelen naar Lot toegekomen -en wat hebben ze bereikt? Lees
maar, dan zul je het zien! Lees, wat er ten tijde van Noach gebeurde! Wie, behalve
Noach met de zijnen, stoorde zich daaraan? Wat deed Mozes niet ten overstaan van
de tirannieke farao - en die werd steeds maar bozer en liet niets na om Mozes en de
Isralieten net zo lang zo erg mogelijk te vervolgen, tot de zee hem samen met zijn
leger verzwolg! Kijk naar het verhaal over J ericho! Daar gebeurden onder J ozua
grote tekenen, en afgezien van een hoer stoorde niemand zich daaraan! Lees dan de
verhalen van alle grote en kleine profeten, dan zul je zien hoe weinig ze bij de
eigenlijke verstokte zondaars tegen Gods orde hebben bereikt!
[5] Maar laten we niet kijken naar al die dingen die op deze aarde in de tijd
vervlogen zijn, maar laten we naar de grote ongekende huidige tijd kijken!
[6] Kijk eens naar Mijn leerlingen! Wie zijn zij?Voor het merendeel arme vissers!
Er zijn er hier ook wel enkelen uit J eruzalem, die Mij nu al geruime tijd volgen.
Maar waar zijn de eigenlijke grote gebieders van die stad, die toch ook Mijn
woorden hebben gehoord, en waar Ik als de Heer Zelf in gezelschap van een van
de grootste engelen uit de hemelen voor hun ogen de grootste tekenen heb gedaan,
evenals de engel naast Mij?
[7] Wat heeft dat alles echter tot stand gebracht? Wel, dat ze Mij nu aan een stuk
door met de grootste haast vervolgen en Mij proberen te doden!
[8] Uiteindelijk zal Ik dat ook nog - zoals Ik je al duidelijk heb gemaakt - aan Mij
laten gebeuren, d.w.z. aan Mijn lichaam, en zal op de derde dag weer opstaan, naar
al Mijn vrienden toekomen en hen troosten en sterken -en toch zullen die
verstokten zich daar niets van aantrekken, maar ook Mijn vrienden met dezelfde
haast vervolgen, en wel net zo lang tot de maat van hun gruwelen vol raakt en Ik
hen van de aarde zal wegvagen.
[9] In de toekomst zal Ik tot aan het einde van de wereld Mijn boden vanuit de
hemelen zenden, opdat Mijn woord niet vernietigd zal worden en al te zeer zwart
gemaakt wordt door de slechte kinderen van deze wereld; maar ook zij zullen
omwille van Mijn naam min of meer vervolgd worden, tot de tijd dat Ik zal
wederkomen als een bliksem, die van het oosten tot het westen alles wat er op
aarde is en goede of kwade dingen doet heel helder zal verlichten.
[10] In die tijd zal Ik een grote schifting over de hele aardbodem laten gaan, en
alleen de goeden en reinen zullen behouden worden.
[11] Daaraan kun je wel zien dat Ik aan jouw wens vanaf het allereerste begin van
de mensen steeds heel getrouw heb voldaan, dat Ik daar zeker nu ten zeerste aan
187
voldoe en evenzo tot aan het einde der tijden van deze wereld aan zal voldoen;
maar de wil van de mens zal nochtans steeds vrij blijven, en ieder mens zal in
iedere tijd de beproeving van het lichamelijke leven moeten doormaken, zal
zichzelf in alle begeerten en lusten van het vlees zoveel mogelijk moeten
verloochenen en in alles deemoedig en geduldig moeten zijn, om aldus Mijn rijk in
zichzelf waarlijk te behoeden en te voltooien. Want iedereen die bij Mij wil
komen, zal even volkomen moeten zijn als Ikzelf; en om ervoor te zorgen dat hij
dat ook kan worden, ben Ikzelf in levende lijve naar jullie in deze wereld gekomen
om jullie allemaal de weg daarheen te wijzen. [12] Laten jullie je dus niet
verleiden en verblinden door de wereld, door haar materie en de lusten van jullie
vlees, opdat niet het gericht van de wereld, haar materie en jullie vlees in jullie
ontwaakt en daarmee de eigenlijke hel, die de ware, tweede dood van de ziel is.'
Hoofdstuk 116: De geestelijke omgeving van de Heer
[1] Deze woorden van Mij maakten diepe indruk op de ziel van de aanwezige
Romeinen, en allen zeiden bij zichzelf: 'J a, ja, Hij heeft in alles gelijk, en wij
mensen zijn Hem volle ernst, en geen grap of speelgoed van Zijn goddelijke
macht!'
[2] Daarop zei de commandant weer tegen Mij: 'Heer en Meester over alles!
Tijdens Uw uiteenzetting, die bijzonder belangrijk was en vol goddelijke inhoud,
hebt U er ook over gesproken dat een van de meest volmaakte engelen uit de
hemelen geruime tijd zichtbaar voor de mensen samen met U rondgetrokken is, en
dat hij getrouwen naar waarheid over U heeft getuigd dat in U Diegene in deze
wereld naar de mensen toe is gekomen die door de mond van de profeten al heel
lang beloofd was, waar ook wij heidenen al lange tijd van op de hoogte waren. Is
het nu misschien ook nog mogelijk dat U, o Heer en Meester, ook voor ons een
engel uit Uw hemelen hierheen roept, dat hij voor ons verschijnt en wij hem zien?'
[3] Ik zei: 'O zeker wel - hoewel het verschijnen van een engel jullie geloof in Mij
niet nog sterker zal maken dan het al is!
[4] Maar Ik hoef zo'n engel niet uit een of andere verre hemel hierheen te roepen,
zoals jij denkt; want waar Ik ben, is ook de allerhoogste hemel met de talloze
engelenscharen die Mij altijd en eeuwig omgeven.
[5] Ik zal jullie ogen enkele ogenblikken lang openen, dan zullen jullie Mijn
omgeving zien! En zo geschiede Mijn wil!'
[6] Toen Ik dat had gezegd, zagen allen hoe er als het ware in wijde cirkels
ontelbaar vele engelen op lichte wolken stonden, zaten en knielden, terwijl ze
allemaal hun blikken naar Mij richtten en Mij loofden en prezen.
[7] Dit verschijnsel verdoofde de Romeinen, en ze vroegen Mij of Ik de hemel
voor hun nog te onwaardige ogen weer wilde sluiten. Ik sloot dan ook onmiddellijk
hun innerlijke gezicht, en zij zagen geen engelen op lichte wolken meer; maar
naast Mij zagen ze Rafal in zijn bekende gestalte van een jongeman, gehuld in
vlees en bloed. [8] Vol verbazing over de grote bevalligheid van deze jongeman
vroeg de commandant Mij wie hij was, en waar hij nu zo plotseling vandaan was
gekomen. [9] Ik zei: 'Dit is dezelfde engel die naar Mijn wil geruime tijd steeds
188
om Mij heen was, als dat nodig was om het geloof verder op te wekken, en die
even zichtbaar als nu de mensen onderwees en ook grote tekenen deed. Als jullie
willen, kunnen jullie zelf met hem praten, net als met Mij.'
[10] Toen liep de commandant naar Rafal toe en vroeg hem of hij altijd om Mij
heen was om Mij te dienen.
[11] Rafal zei: 'De Heer heeft onze diensten niet nodig; maar toch dienen wij
Hem in alle liefde, doordat wij jullie mensen dienen overeenkomstig Zijn wil en
jullie beschermen tegen al te erge vervolgingen van de hel.
[12] Hoe meer wij in naam van de Heer te doen krijgen, zowel op deze aarde als
op nog talloos vele andere aarden in de eindeloze scheppingsruimte, des te
gelukkiger en zaliger zijn wij. Doen jullie evenzo, dan zullen jullie worden en
kunnen wat ik ben en kan!' [13] Daarop zei de commandant: 'Watje bent weet ik
al; maar watje kunt weet ik nog niet.'
[14] De engel zei: 'Wat de Heer Zelfkan, kan ik ook. Uit mijzelf kan ik weliswaar
even weinig als jij; maar vanuit de wil van de Heer, die mijn hele wezen vervult en
uitmaakt, kan ook ik alles. Maak ook jij de wil van de Heer volkomen tot de
jouwe, dan zul jij ook kunnen wat ik kan!' [15] Hierop verdween Rafal
plotseling, en de commandant nam zijn paar woorden goed ter harte.
[16] Daarop kwam er een bode van de herberg die ons uitnodigde voor het
middagmaal, en wij begaven ons onmiddellijk naar de herberg, waar het
klaargemaakte maal op ons wachtte.
Hoofdstuk 117: De burgers van Afek bewonderen de nu vruchtbare omgeving
(21.1.1863)
[1] Nadat wij in de herberg het welbereide middagmaal tot ons hadden genomen,
waaraan ook de in de herberg achtergebleven heidense priesters deelnamen,
kwamen er ook een paar andere vooraanstaande burgers van deze stad naar de
herberg, die nog niets over Mij wisten.
[2] En een van hen zei vol verbazing tegen de waard (een burger): 'Weet je nog
niet dat de hele wijde omgeving van onze stad groen is geworden en in bloei staat?
Zou dat een gevolg van de aardbeving zijn, of hebben de goden zich over deze
streek ontfermd, als gevolg van de gebeden van onze priesters en de offers die wij
hun gewillig hebben gebracht? Het is echt geen grap, maar volkomen ernst!'
[3] De waard zei: 'J e vertelt ons niets nieuws; want wij weten dat ook en zijn er
buitengewoon blij om! Maar wij weten nog meer dan jullie. Ga maar eens naar
mijn heuvel, die in het westen buiten de muren van onze stad ligt, dan zullen jullie
daar een nieuwe, zeer rijkelijk stromende waterbron vinden, Waarmee onze hele
grote stad meer dan voldoende van uitstekend water voorzien kan worden! Wij
zullen dan ook zo spoedig mogelijk ons uiterste best doen om het water naar de
stad te leiden om daarmee onze reeds volkomen droog geraakte kelderputten te
vullen; we zullen geen gebrek aan water hebben en zullen ook onze kudden niet
meer in de diepe kloven en dalen hun schrale voer hoeven te laten zoeken. Ga nu
maar naar buiten en overtuig jezelf' [4] Toen de burgers dat van onze waard
189
gehoord hadden, bogen ze voor de commandant, die ze goed kenden, en begaven
zich allemaal direct naar de genoemde plaats.
[5] Toen ze de rijke bron aantroffen kwam er geen eind aan hun verbazing, en een
van hen, die nog tamelijk sterk in de heidense goden geloofde, zei: 'Luister, nu
moeten we vr alles met de priesters overleggen dat er zo spoedig mogelijk op
deze heuvel een tempel voor de god Neptunus gebouwd wordt, als dank voor de zo
grote genade en weldaad die hij ons nu heeft bewezen, en ook dat er tot grotere eer
van die god een eigen Neptunus priester door ons onderhouden moet worden, voor
wie wij in de buurt van deze bron dan ook een mooie grote woning willen en
zullen bouwen!'
[6] Een ander zei: 'We zullen alles doen wat onze priesters ons opdragen; want
alleen zij weten wat er gedaan moet worden. Wij weten dat niet; daarom zullen wij
naar onze krachten doen, wat zij in naam van de goden zullen bepalen.'
[7] Daar waren allen het mee eens, ze gingen de stad in en wezen ook veel andere
burgers erop. Want nog geen mens in de hele stad wist van dit wonder, ten eerste
omdat het nauwelijks enkele uren bestond, en ten tweede omdat die plek van de
stad vanwege zijn al genoemde onvruchtbaarheid maar zelden werd bezocht.
[8] Toen dan ook de andere burgers over deze bron hoorden, liep iedereen, jong en
oud, naar de plaats van het wonder en bekeek het tot bijna tegen de avond, en
zodoende bleven wij verschoond van al te opdringerige mensen en konden al gauw
na het middagmaalongehinderd en gemakkelijk voorbereidingen treffen om verder
te reizen. [9] Voordat Ik met Mijn leerlingen deze plaats verliet, vertelde Ik de
commandant en ook de priesters wat de burgers bij de bron met elkaar hadden
besproken, en dat de priesters nu wel zouden weten wat hun te doen stond, om te
zorgen dat het heidendom niet nog dieper zou gaan wortelen dan het bij deze
heidenen door deze gebeurtenis toch al het geval was.
[10] Toen zei de commandant: 'Dat, o Heer en Meester, zullen wij met Uw
voortdurende hulp wel weten te voorkomen! In werelds opzicht ben ik hier de
enige gebieder en sta alleen onder de overste Cornelius, die tegenwoordig in
Kapernam zijn residentie heeft, en de opperstadhouder Cyrenius, die gewoonlijk
in Tyrus en bij tijd en wijle ook in Sidon verblijft. [11] Aangezien zij beiden U, o
Heer en Meester, ook heel goed kennen en in de hoogste mate achter Uw heilige
levenszaak ten behoeve van ons mensen staan en dus het verbreiden van Uw leer
niet zullen belemmeren, hoeven wij niet bang te zijn dat wij bij ons werk voor het
hoogste heil van de mensen op weerstand zullen stuiten.'
[12] Ik zei: 'Zonder weerstand zal het werk voor Mijn rijk weliswaar niet gaan;
maar als jullie op allerlei kleine en af en toe ook grote weerstanden stuiten, verlies
dan niet de moed, het vertrouwen en het geloof in Mij, dan zullen jullie niet
tevergeefs gewerkt hebben. Want - zoals Ik jullie al heb gezegd -in deze tijd,
waarin de macht van de hel op deze aarde meer dan groot is geworden onder de
mensen, heeft Mijn rijk geweld en grote inspanningen nodig, en alleen diegenen
zullen het als hun eigendom bezitten, die het met geweld naar zich toe trekken.
[13] Er zullen derhalve ook over jullie nog allerlei beproevingen en verzoekingen
komen; maar als die komen, bedenk dan dat Ik het jullie van tevoren heb
meegedeeld.[14] Wees dan moedig en strijd wijs en steeds met alle liefde tegen
190
het aanstormen van de wereld in jullie en ook buiten jullie, dan zullen jullie met
Mijn voortdurende hulp in rijke mate gouden vruchten oogsten voor jullie werk
voor de hemel, en jullie vreugde daarover zal groot en onvergankelijk zijn.
[15] Iedere flinke arbeider is zijn loon waard, en hoe zwaarder en moeizamer het
werk is, des te groter en beter loon is de arbeider ook waard -wat jullie wel inzien.
Maar wie niet meer wil werken, omdat de moeite hem te groot lijkt, kan ook geen
loon verwachten en zal dan ook niet eten, maar honger lijden.
[16] Als lichamelijke honger al zo'n kwelling is, dan zal de geestelijke honger des
te kwellender zijn voor iedereen die al eens van het brood uit de hemelen heeft
gegeten maar verder geen moeite heeft gedaan om een grotere voorraad van dit
brood deelachtig te worden, opdat zijn ziel voor eeuwig van die voorraad kan
leven. [17] Het ware brood en de ware drank uit de hemelen ben Ik, in de eeuwige
waarheid van alles wat Ik jullie heb geleerd.
[18] J ullie hebben van dit brood en deze wijn weliswaar een grote voorraad
ontvangen; zorg er echter nu zelf voor dat die bij jullie niet minder wordt! Om dat
krachtig te voorkomen, moeten jullie voortdurend in Mijn naam werkzaam zijn!
Moge Mijn liefde jullie sterken en Mijn wijsheid jullie leiden!' [19] Na deze
woorden van Mij stonden wij allemaal op, en allen dankten Mij met vele tranen
voor het onderricht en voor alle andere weldaden die Ik hun bewezen had.
Hoofdstuk 118: Het vertrek van de Heer uit Afek De Heer onderweg naar
Bethsada
[1] Na deze vele dankbetuigingen vroeg de commandant Mij of hij Mij nog verder
naar de volgende plaats mocht begeleiden.
[2] Ik zei: 'Vriend Pellagius, je hebt tot hier toe voldoende gedaan, evenals allen
die bij jou waren; ga nu maar weer in jouw gebied aan het werk in je ambt, alsook
in het ambt waarin Ik je nu heb aangesteld!
[3] Als je naar Pella terugkeert zul je ook veel werk aantreffen. Ik zal nu met Mijn
leerlingen alleen Mijn reis voortzetten, en wij zullen elders onze weg ook zeker
vinden; blijf jij dus nog een paar dagen hier en ondersteun de priesters in hun
aanvankelijk zware werk voor Mijn rijk -maar begeef je dan naar Pella!
[4] Als er binnenkort vreemdelingen en ook J oden naar jullie toekomen, maak dan
niet teveelophef over Mijn daden, en maak Mij niet onnodig voortijdig bekend!'
[5] Toen Ik dat tegen de commandant had gezegd, gaf Ik de leerlingen een wenk
om de herberg te verlaten en in oostelijke richting verder te trekken en buiten de
stad op Mij te wachten. [6] Daarop pakten de leerlingen wat ze bij zich hadden en
liepen vooruit -op J ohannes na, die bij Mij bleef en daarna samen met Mij ook de
andere leerlingen volgde.
[7] Ik bleef echter nog een kwartiertje achter vanwege Veronica, om haar te
troosten, omdat ze bij Mijn vertrek heel verdrietig was geworden.
[8] Toen Veronica na korte tijd weer monter was, verliet ook Ik de herberg en
ging, alleen vergezeld door de commandant en Mijn leerling J ohannes, de
leerlingen achterna die vooruit waren gegaan.
191
[9] Bij de heuvel die wij 's ochtends hadden bezocht wachtten ze op Mij, en toen
Ik daar aankwam, nam de commandant afscheid van Mij en begaf zich naar de
zijnen in de stad; ook wij trokken vlug verder, en wel in oostelijke richting naar
een andere stad, waarvan de naam niet zo belangrijk is. [10] Menigeen zal nu
vragen wat voor invloed Mijn leer in de loop van de tijd op de heidenen in Afek
heeft gehad, hoe dat ging en hoe lang het duurde voor deze heidenen geheel en al
overgingen tot het geloof in Mij. Heel in het kort kan daarvan gezegd worden, dat
er reeds na verloop van nauwelijks een jaar in deze hele stad en ook in de tamelijk
uitgestrekte omgeving ervan niet een heiden meer woonde.
[11] Aanvankelijk was er natuurlijk wel flink verzet; maar omdat het volk door de
priesters en bij tijd en wijle ook door de commandant zelfheel goed onderricht
werd, zag het ook al gauw de oude dwalingen in en voelde het zich uitermate
gelukkig in het kennen van de zuivere waarheid, en Ik liet zeker niet na om iedere
trouwe belijder van Mijn leer in woord en daad Mijn kracht te schenken.
[12] Na Mijn opstanding bezocht Ik ook met name deze plaatsen en schonk de
inwoners alle troost en gaf hun de juiste kracht om in Mijn naam te werken.
[13] Ten tijde van de grote nood in J eruzalem en in heel J udea diende ook de stad
Afek als een toevluchtsoord voor de vluchtende J oden die Mijn leer volkomen
aanhingen, en allen die daarheen kwamen werden er goed opgenomen.
[14] De commandant stichtte mettertijd zonder enig werelds opzien te baren zelf
een gemeente, die later, toen ik hem bij Mij riep, ook zijn naam droeg.
[15] Hijzelf leefde na Mijn hemelvaart nog ongeveer dertig jaar en werd tot
overste benoemd over al de tien grote steden waartussen zich een groot aantal
kleinere steden bevonden, die allemaal tot de tien steden werden gerekend
[16] Dat is zo in het kort een overzicht, dat laat zien hoe het in deze steden en
plaatsen in de loop van de tijd verder ging met Mijn leer.
Hoofdstuk 119: De ontmoeting met de karavaan uit Damascus
[1] En nu zullen we weer naar onszelf terugkeren en zien -maar ook zo kort
mogelijk -hoe het vanaf Afek verder met ons ging.
[2] Toen wij ongeveer twee uur gaans van de eerdergenoemde stad verwijderd
waren, ontmoetten wij een heel grote handelskaravaan, die vanuit Damascus naar
de kuststeden trok om daar haar waren aan de man te brengen.
[3] Toen deze karavaan zich echter in plaats van in de haar maar al te bekende
woeste streek in een bloeiende, gezegende streek bevond, wist ze de weg niet meer
en verkeerde in de mening dat ze verdwaald was.
[4] Toen wij bij de karavaan kwamen, kwam de leider van karavaan naar Mij toe,
omdat Ik voorop liep en de leerlingen Mij volgden, en hij vroeg Mij: 'Kijk eens,
goede vriend, wij zijn handelslieden uit Damascus en trekken tweemaal per jaar
naar de kuststeden, omdat wij onze waren daar gemakkelijk en goed kunnen
verkopen! Wij hebben altijd de weg via Afek, Golan, Abila, Pella en Genezareth
genomen en kennen de weg dus heel goed. Tot hier kunnen wij ons onmogelijk in
de weg vergist hebben en zouden wij ons nu al zo dicht in de buurt van de stad
Afek moeten bevinden, dat wij die binnen een paar uur zouden moeten bereiken.
192
Wij kennen echter het onvruchtbare gebied waar de oude stad in ligt; die begon
hier, waar de weg heel hobbelig wordt en tussen deze zwarte basaltrotsen door
begint te lopen, en dan wisten wij dat wij in de buurt waren van onze halteplaats
voor de nacht. [5] Maar kijk eens -hier is geen sprake meer van een dor gebied!
Alles is groen, en langs de weg staan groepen van allerlei vruchtbomen, terwijl je
nog geen halfjaar geleden, toen wij ook over deze weg trokken, hier en daar
nauwelijks een geheel verkommerde doornstruik zag! Wij moeten ons dus toch een
keer vergist hebben in de weg, die wij al zolang kennen, en nu weten we niet waar
we ons bevinden en in welke richting we moeten gaan om weer op de goede weg te
komen. Maar jullie zullen hier ter plaatse wel bekend zijn en zo goed en vriendelijk
zijn om ons te zeggen hoe dat zit.'
[6] Ik zei: ' Als jullie deze reis al heel vaak gemaakt hebben en tot aan deze plaats
niet verkeerd zijn gegaan, zal hij van hieraf verder ook wel de goede zijn,
aangezien wijzelf nu langs deze weg juist van Afek komen!'
[7] De leider van de karavaan zei: 'J awel, jawel, je zou heel goed gelijk kunnen
hebben, goede vriend; want de ligging van de hele omgeving lijkt toch te zijn zoals
wij die heel goed kennen! Maar toch zijn er streken die qua vorm als twee druppels
water op elkaar lijken, maar toch geheel anders zijn, zoals je langs de Eufraat
dergelijke streken dikwijls aantreft.
[8] Maar ik geloof wat je zegt, namelijk dat wij ons hier al op de goede weg naar
Afek bevinden. Maar wat hebben de burgers van de stad gedaan, dat zij het zeer
grote dorre gebied, in het midden waarvan zich de stad met slechts enkele kleine
boomgaarden bevond, in zo'n korte tijd in een zo'n weelderig en bloeiend land
hebben veranderd? Waar hebben ze die duidelijk heel vette aarde vandaan gehaald
om in de wijde omtrek het kale gesteente mee te bedekken, en met welke middelen
hebben ze die hier naartoe gehaald?
[9] Wij kennen de mensen in Afek wel en weten, dat ze bij lange na niet de
vereiste middelen en evenmin voldoende arbeidskrachten bezitten voor zo'n werk;
en als dit de omgeving rond Afek is -waar ik nu niet meer aan wil twijfelen -dan
zal dat echt niet op een natuurlijke manier gebeurd zijn.
[10] Als de inwoners van Afek nou strenge en vrome joden warelf, zoals er in
Damascus nog enkele zijn, dan zou je je kunnen voorstellen dat er een groot
profeet is opgestaan, iemand zoals Mozes of Elia, die deze woestenij op
wonderbaarlijke wijze van aarde en daarna van allerlei soorten planten en
vruchtbomen heeft voorzien. Maar juist de mensen in Afek zijn verstokte heidenen
en bekende vijanden van de joden, en aan hen zou iemand als Mozes of Elia vast
niet in naam van J ehova zo'n weldaad bewezen hebben, maar hij zou zeer
waarschijnlijk alleen voor hen gedaan hebben wat Mozes de farao en Elia die
afgodspriesters heeft aangedaan.
[11] De verandering van dit behoorlijk grote gebied is dus echt een raadsel, en wij
kunnen ons daar alleen maar steeds meer over verbazen. Ons verstand schiet
daarbij echt te kort en is te onnozel om vast te stellen wat hier gebeurd moet zijn.
Vergeef ons dat wij jullie, die ook reizigers zijn, langer dan betamelijk is op deze
plaats staande hebben gehouden! [12] Maar sta mij nog n ding toe, beste en zeer
gedienstige vriend, namelijk dat ik je nog met de volgende vraag lastigval: hebben
193
jullie deze streek nooit eerder bezocht, toen die nog een volkomen woestijn was?
Want ik vind het merkwaardig dat jullie het absoluut niet vreemd lijken te vinden
dat deze streek nu een uiterst vruchtbaar land is.'
Hoofdstuk 120: De Heer richt enkele woorden tot de karavaan
[1] Ik zei: 'Zodra jullie in Afek komen, zullen jullie wel meer te horen krijgen over
de verandering van deze voormalige woestijn in vruchtbaar land. Wij weten
allemaal heel goed hoe dat gebeurd is, en we kennen de machtige oorzaak van deze
verandering. Maar de dag loopt zowel voor ons als voor jullie ten einde, en we
hebben geen tijd meer om dat hier voor jullie uiteen te zetten.
[2] Maar laat jullie dit gezegd zijn: als farao zich door de waarschuwingen van
Mozes op dezelfde manier van zijn afgodendom bekeerd zou hebben als de
inwoners van Afek zich tot het zuivere, ware jodendom hebben bekeerd, zou hij de
bekende plagen niet opgelegd hebben gekregen en zouden alle woestijnen van
Egypte groen zijn gaan worden.
[3] De inwoners van Afek hebben zich tot de ene en enig ware God bekeerd, waar
jullie je in de grote herberg weldra van zullen overtuigen, en ze zijn derhalve als
een oude verdorde twijg aan de stam van Abraham weer volkomen groen en levend
geworden. De God van Abraham, Isaak en J acob is nog geheel Dezelfde die Hij
sinds eeuwigheid was -en voor Hem zijn alle dingen mogelijk!
[4] Hij, die de hele aarde en alle schepselen door Zijn wil tot bestaan heeft kunnen
roepen, zal ook wel zo'n kleine woestijn van vette aarde en planten en allerlei
vruchtbomen kunnen voorzien. Aangezien jullie zelf ook J oden zijn, zullen jullie
de betekenis van Mijn woorden waarschijnlijk wel kunnen begrijpen?
[5] Weliswaar is jullie jodendom ook al voor het grootste deel een wereldse
leefwijze geworden, en de oude gebeurtenissen, waar jullie uit de Schrift nog zo
half en half van op de hoogte zijn, zijn door jullie ook naar het rijk der fabelen
verwezen; maar toch is het niet zoals jullie wereldse verstand je ingeeft, maar
werkelijk volkomen anders!
[6] In jullie puur wereldse dingen, waarmee de innerlijke geest geen enkele
binding mee heeft, kan jullie wereldse verstand wel oordelen en beslissen; maar in
de goddelijke dingen oordeelt en beslist alleen een levend geloof in God en de
zuivere liefde voor Hem en daardoor voor de naaste.'
[7] De leider zei: 'Werkelijk, vriend, jij bent nog een echte strenggelovige J ood,
waarvan er bij ons ook nog enkele zijn; maar ondanks hun vaste geloof ziet het er
rond onze stad toch voor het merendeel heel onvruchtbaar uit, en de goede J ehova
schijnt Zich niet speciaal om ons, inwoners van Damascus, te bekommeren!'
[8] Ik zei: 'Hij bekommert zich om jullie precies evenveel als jullie je om Hem
bekommeren!' [9] De leider zei: 'Wij sturen toch ieder jaar onze voorgeschreven
offers naar de tempel in J eruzalem, en die is tevreden over ons!'
[10] Ik zei: 'Dat doen jullie weliswaar en jullie eren God met jullie lippen en
runderen, maar jullie harten zijn ver van Hem!
[11] De ware, door Mozes en de profeten verkondigde liefde voor Hem is in jullie
niet groen en levend, en het is in jullie evenals in de tempel van J eruzalem heel
194
woest en dor geworden; zo is ook alles rond jullie stad woest en dor, en jullie
zullen met al de inspanningen van jullie handen de woestijnen rond Damascus
nooit in vruchtbare landstreken veranderen. Dat hebben jullie ook niet nodig,
omdat jullie met iedereen handel drijven en jullie stad goed voorzien van brood en
allerlei wereldse schatten, maar J e daardoor ook steeds verder van God
verwijderen, terwijl jullie in plaats daarvan als ware J oden Hem in jullie gemoed
steeds meer zouden moeten naderen. [12] Maar als jullie zelf al verstandig, wijs en
machtig genoeg zijn geworden om uitstekend in je eigen onderhoud te voorzien,
dan hoeft God de Heer Zich ook echt niet speciaal om jullie te bekommeren.
[13] Maar reis nu naar Afek; daar zullen misschien ook jullie in je gemoed iets
groener beginnen te worden dan tot nu toe, en dan zal een woestijn die is gaan
bloeien,jullie niet meer laten geloven dat je de juiste weg bent kwijtgeraakt!
[14] Wie in zichzelf niet op de goede weg is, is ook in deze wereld nergens op de
goede weg.' [15] Toen de leider deze woorden uit Mijn mond had vernomen, zei
hij: 'Vergeef mij dat ik jullie zo lang heb opgehouden! Maar ik en de hele karavaan
hebben daar veel bij gewonnen. U bent een grote en uitzonderlijke schriftgeleerde
van de echte oude stempel; als u naar ons in Damascus zou komen, zou het in en
rond de stad weldra groen gaan worden en gaan bloeien. Maar bij ons is het met de
schriftgeleerdheid erg slecht gesteld, en daarom is ook het geloof lauw; want waar
geen goede leraren zijn, kunnen ook geen goede leerlingen zijn. Maar ik dank u nu
uit naam van de hele karavaan voor het geduld en de moeite die u voor mij over
hebt gehad; kom een keer naar ons in Damascus, dan zult u door ons uitstekend
ontvangen worden!'
[16] Ik zei: 'Ikzelf zal in deze persoon, die nu met je spreekt en zoals Ik nu ben,
waarschijnlijk niet naar Damascus komen; maar je kunt er verzekerd van zijn dat
Ik er binnenkort een echte leerling van Mij naartoe zal sturen!'
[17] Toen Ik dat tegen de leider had gezegd, bedankte hij nogmaals voor de
vriendelijkheid die Ik hem betoond had. De hele karavaan bewoog zich toen
verder, en Ik trok met Mijn leerlingen ook snel weer verder.
Hoofdstuk 121: De Heer neemt zijn intrek in een herberg bij Bethsada
[1] Wij bereikten nog voor zonsondergang een stad niet ver van Bethsada; in die
plaats en ook in de omgeving daarvan had Ik vroeger al eens onderricht en tekenen
gedaan. [2] De inwoners van deze plaats waren meest herders en vissers; want alle
nu genoemde plaatsen, waar Ik vanaf Genezareth doorheen trok, bevonden zich als
het ware in een grote halve cirkel min of meer in de buurt van het Meer van Galilea
en langs de J ordaan, waar de rivier vanuit het meer zuidwaarts stroomt.
[3] De ligging van deze steden en ook hun namen zijn niet zo belangrijk, maar
heel belangrijk is wat Ik daar heb geleerd evenals wat Ik daar heb gedaan; dat
laatste is evenwel nota bene - in deze tijd voor het grootste deel in vergetelheid
geraakt, terwijl veel wat van mond tot mond werd overgeleverd, zo misvormd
werd, dat er nog geen jota waarheid meer van overbleef. Maar dat is niet zozeer of
eigenlijk helemaal niet belangrijk, want, zoals gezegd, alleen de trouw bewaarde
leer, die de waarheid van alle waarheden is, is het allerbelangrijkste en van
195
levensbelang. [4] In die kleine plaats, die wij zoals gezegd nog voor
zonsondergang hadden bereikt, vonden wij bij de voor het merendeel arme
inwoners een heel vriendelijke ontvangst.
[5] Er was daar ook een kleine herberg, waarin het met alles wat een herberg zou
moeten hebben, zeer armelijk gesteld was. [6] Van brood en wijn was daar
helemaal geen sprake; gedroogde vis, een bepaald soort wortels, gedroogde vijgen,
pompoenen, hazelnoten en schapenkaas was alles wat men daar kon krijgen.
[7] De waard, die een Griek en een heel goed en geduldig mens was, had een
tamelijk groot gezin, waaronder ook drie zonen, die allemaal ouder waren dan
twintig. Deze drie trokken iedere week naar het Meer van Galilea, dat een kleine
dagreis van deze plaats verwijderd lag, vingen daar vissen en brachten die getrouw
naar huis. [8] Deze keer waren ze ook twee dagen geleden al van huis gegaan om
vis te halen, maar waren nog niet zoals gewoonlijk tegen de avond van de derde
dag na hun vertrek teruggekeerd, en daarom waren de waard, zijn vrouwen ook de
andere kinderen heel angstig en bezorgd dat de drie misschien iets was overkomen.
[9] De waard klaagde direct zijn nood tegenover Mij en verontschuldigde zich ook
voor het feit dat hij ons deze avond behalve wat kaas en schapen en geitenmelk
niets te bieden zou hebben, als zijn drie zonen niet gauw met een lading vis naar
huis zouden komen.
Hoofdstuk 122: De Heer onthult de waard de oorzaak van het uitblijven van
zijn zonen
[1] Ik stelde de waard echter gerust en zei: 'Wees daar maar niet bang voor! J ouw
drie zonen zullen via Bethsada binnen een uur hier aankomen met een rijke lading;
want ze hebben deze keer zoveel vis gevangen, dat zij en hun drie lastdieren die
maar ternauwernood kunnen vervoeren. Maar in Bethsada hebben ze bij een
bekende twee lastdieren geleend, en nu gaat het vervoer van de vele goede vissen
wel sneller.' [2] De waard, die veel met het jodendom ophad, zei: 'De God van de
J oden geve dat je de waarheid spreekt!'
[3] Ik zei: 'Vriend, als Ik niet heel zeker zou weten dat het zo is, zou Ik het je ook
niet gezegd hebben; want bij Mij gaat de waarheid boven alles, en Ik ben de
grootste vijand van iedere leugen!'
[4] De waard, die zich begon te verwonderen over Mijn zelfverzekerdheid zei:
'Vriend, ben jij soms een J oodse ziener, dat je bepaalde dingen zo zeker schijnt te
weten, waar je op een natuurlijke manier nauwelijks van op de hoogte kunt zijn?
Want jullie komen via Afek hierheen, en die stad ligt op de bergen die het
J ordaandal begrenzen, tamelijk ver voorbij de plaats waar de J ordaan uit het meer
stroomt; Bethsada ligt nog bij de bergen, waarvan de uitgestrekte uitlopers de
oever van het meer zelf vormen -en zodoende kun je vanzelfsprekend absoluut niet
op natuurlijke wijze weten hoe het mijn zonen vergaat, die op weg naar huis zijn.
[5] Maar omdat je mij met grote zelfverzekerdheid over hun toestand inlicht, moet
je een ziener zijn; maar als je dat bent, zeg mij dan om mij nog meer gerust te
stellen, hoeveel schapen en geiten ik bezit!'
196
[6] Ik zei: 'Vriend, als je Mij zou kennen zou Ik tegen je zeggen: het is niet zo erg
betamelijk vanje datje Mij durft te verzoeken! Maar omdat je Mij tot nu toe nog
niet kent, wil Ik je vraag wel beantwoorden.
[7] Wel, jij bezit dertig schapen, waarvan twee mannetjes en bijgevolg
achtentwintig vrouwtjes, waarvan er echter maar veertien melk geven, de andere
veertien niet; de oorzaak daarvan is jou als heer des huizes welbekend. En kijk,
met jouw geiten is het precies zo gesteld! Ben je nu meer overtuigd dat Ik ook wel
kan weten hoe het met jouw drie zonen gaat?'
[8] De waard zei: 'J a, vriend, nu geloof ik jouw woorden zonder te twijfelen en
watje me ook zult zeggen, ik zal het geloven; want nu ben ik er volkomen van
overtuigd dat je werkelijk een ziener en derhalve ook een wijze van de J oden bent!
[9] Kijk, ik en ook mijn weinige buren zijn pas ongeveer dertig jaar geleden
hierheen gekomen en hebben ons met toestemming van de Romeinse rechtbank
hier gevestigd, omdat hier in deze oude plaats helemaal geen mensen woonden en
er derhalve in de wijde omtrek geen eigenaren waren.
[10] Ongeveer vijftig tot zestig jaar geleden moeten hier nog enkele sterk
verarmde J oden hebben gewoond; maar omdat ze behalve wat wortels niets uit de
harde bodem konden halen, verlieten ze deze plaats en moeten zich nu ergens aan
het Meer van Galilea gevestigd hebben. Wat er verder met hen gebeurd is, zal de
God van de J oden waarschijnlijk wel het beste weten.
[11] Wij waren en zijn nog Grieken en kwamen uit Tyrus, waar wij visserij
bedreven en daarbij een klein vermogen hadden verworven. We zouden ons ook
graag in een betere omgeving gevestigd hebben; maar daarvoor was ons vermogen
te klein. Met onze vlijt hebben we deze bodem voor een deel toch zo goed bewerkt
dat ze ons voedt, zij het ook slechts karig.
[12] In Bethsada maakten we al gauw kennis met een oude, zeer wijze J ood, die
tevens een zeer welgesteld man was en ons menige weldaad bewees.
[13] Deze J ood vertelde ons, dat deze nu zo verdorde landstreek vroeger tot de
meest gezegende behoorde. Maar toen de J oden geleidelijk aan steeds meer
afvallig werden van hun oude en enig ware God en Hem begonnen te vergeten,
trok Hij ook Zijn zegeningen van deze bodem terug, liet grote onweersstormen
komen waardoor de vette aarde van deze bergachtige gebieden weggespoeld werd,
en wat nog enigszins verschoond bleef van de stormen, werd door herhaaldelijke
en langdurige oorlogen verwoest. En zo werd deze vroeger zo rijk gezegende
streek een echte woestijn en zou dat ook blijven, zolang de mensen zich niet
opnieuw helemaal tot God zouden bekeren. [14] Hij zei dat er voor de heidenen
weinig goeds te verwachten viel; want hun goden, die louter fantasiebeelden van
de mensen waren en anders niets, zouden hen niet kunnen helpen, en de ene, enig
ware en almachtige God van de joden kenden zij niet; ze konden ook niet in Hem
geloven, Zijn buitengewoon wijze geboden houden en Hem vol vertrouwen, zoals
goede kinderen hun vader, om Zijn hulp en genade vragen. Omdat die dingen bij
de heidenen niet konden plaatsvinden, konden ze zich wel voorstellen dat er bij
hen geen sprake kan zijn van buitengewone zegeningen.'
197
Hoofdstuk 123: Het geloof en het vertrouwen van de waard
[1] (De waard:) 'Toen de oude ons die onthullingen deed, vroeg ik hem een keer:
'Vriend, wij Grieken, die bij jullie joden als goddeloze heidenen staan
aangeschreven, hebben niet veel op met onze goden en hebben ons reeds in Tyrus
in de godsdienst van de joden laten inwijden, en houden ook zoveel mogelijk de
wetten van Mozes, met als enige uitzondering de enigszins lastige besnijdenis,
waarin wij werkelijk niet veel echt heil voor de mensen zagen!'
[2] De oude zei daarop, dat de besnijdenis voor de geboren joden alleen van
waarde was, als ze zich precies aan Gods geboden hielden. Voor de heidenen was
het volgens hem voldoende voor God, als ze afstand deden van hun afgoden,
zonder twijfel in de enig ware God zouden geloven, Zijn tien geboden houden,
Hem boven alles liefhebben en hun medemensen als zichzelf God zou van de
heidenen geen andere offers verlangen dan dat van de ware liefde in hun hart.
[3] Toen ik en nog enkelen van mijn buren die werkelijk zeer wijze leer van de
oude hadden gehoord, besloten wij om naar geloof en daad geheel en al joden te
zijn maar voor de wereld Grieken te blijven, om geen onderdanen te worden van de
uiterst zelfzuchtige, heerszuchtige en onbarmhartige opperpriesters, die zich
oneindig veel inbeelden door te denken dat ze datgene zijn wat ze tegenover de
joden beweren te zijn -maar als je hen in het juiste licht ziet, blijkt maar al te
duidelijk dat juist zij degenen zijn die Gods geboden door hun handelen regelrecht
met voeten treden.
[4] En zo zul jij, die zelf een wijze jood bent, ons Grieken zeker geen ongelijk
geven dat wij zijn zoals ik je nu uiteengezet heb; jullie hoeven werkelijk niet bang
te zijn voor ons Grieken, die nu weliswaar arm zijn -want wij zijn ook joden!'
[5] Ik zei: 'Dat jullie wat je geloof en je daden betreft, joden zijn, dat wist Ik, en Ik
ben ook naar jullie toe gekomen om jullie echte troost te brengen en jullie geloof
nog meer te versterken.
[6] Maar omdat jullie al geruime tijd in de ene, enig ware God van de joden
geloven, Hem loven, eren en prijzen en ook volgens Zijn geboden leven en
handelen, zal God jullie huishouden zeker al verschillende keren duidelijk
zichtbaar hebben gezegend en jullie geloof daardoor zeker beloond hebben?'
[7] De waard zei: 'Luister, beste, wijze vriend, ondanks ons vaste geloof is er van
enige reeds van verre zichtbare zegeningen bij ons weliswaar nog niet in het
bijzonder sprake geweest; maar dat doet er ook niet toe, en ons geloof in Hem is
daardoor niet zwakker geworden. Maar wij zijn ook niet zonder zegening
gebleven; want we hebben, al was het nog zo krap, toch altijd het nodige gehad en
hebben nooit bijzonder merkbaar honger en dorst hoeven lijden, niet naakt rond
hoeven lopen of zonder woning hoeven zijn.
[8] Onze kleine kudden bleven gezond en voorzagen ons voldoende van melk en
kaas, en onze kleine tuinen, die wij natuurlijk wel heel ijverig verzorgden, brachten
voor onze kleine behoeften meer dan voldoende zegeningen van God voort, en we
hebben nog geen enkel jaar een mislukte oogst gehad.
[9] Dat de af en toe voorbijtrekkende stormen ook ons niet helemaal hebben
ontzien, laat zich natuurlijk denken; maar we hebben daar toch niet om gemopperd,
want we dachten: 'God heeft ons geloof, onze liefde en trouwen ons geduld
198
opnieuw aan een kleine beproeving onderworpen en zal onze door de storm
veroorzaakte schade door een andere zegen vergoeden' ; dat was dan ook altijd het
geval, en ook onze tuinen bloeiden, weliswaar door onze vlijt, weer opnieuw op en
leverden ons wat we nodig hadden. [10] Ik moet er ook nog aan toevoegen dat
deze streek slechts hoogst zelden door buitengewoon hevig onweer bezocht wordt;
en als het af en toe losbarst, met name op de hoogvlakten, dan merken wij er in ons
dorp minder van dan helemaal boven op de hoogvlakten, omdat dit dorp in een
lager gedeelte van ons hoogland ligt, zoals jullie zien.
[11] En zo zijn wij steeds tevreden met de zegeningen van onze lieve Heer en
God, en die tevredenheid is toch ook een ware zegen van God. Want wat zou het
voor ons voor nut hebben om als een koning alles te bezitten, terwijl God ons zou
straffen met een knagende ontevredenheid, die maar al te gauw een brug kan
worden naar allerlei grote zonden? Zou dat ons geluk vergroten?
[12] En zo zie je, beste vriend, al ziet het er bij ons aan de buitenkant nog zo
armzalig en verlaten uit en zou je kunnen denken dat God Zijn zegeningen ver van
ons houdt, dat dat toch niet zo is; want wij hechten veel meer waarde aan de
innerlijke en uiterlijk zelden zichtbare zegeningen, dan wanneer onze streek een
waar Eden zou zijn en de gebraden duiven ons vanzelf in de mond zouden vliegen.
[13] Vriend, degene aan wie God de gouden tevredenheid en echt geduld schenkt,
heeft van God meer ontvangen dan wanneer Hij hem vanwege zijn geloof, trouwen
deugd een heel koninkrijk met onmetelijke schatten geschonken zou hebben!
[14] Als je dat echt vanuit je hart bekijkt, beste, zeer wijze vriend, dan zul je ook
inzien dat wij niet zonder zegeningen van God zijn! -Heb ik gelijk of niet?'
Hoofdstuk 124: De Heer vraagt naar de Messias (26.1.1863)
[1] Ik reikte de waard Mijn hand en zei: 'Vriend, zo'n geloof en zulke zuivere
gedachten heb Ik in heel Isral niet aangetroffen; daarom zal het ook gebeuren dat
het licht van de J oden wordt weggenomen en aan de heidenen wordt gegeven.
[2] J ij en ook jouw buren zijn reeds geheel en al op de goede weg, en Ik ben naar
jullie toe gekomen, om bij en in jullie de zegeningen Gods te vergroten en jullie
ook te laten zien dat jullie geloof en trouw in Gods ogen volkomen goed, waar en
rechtvaardig waren. Maar we zullen dat nu laten rusten, want wij zullen daar
vandaag en morgen nog wel verder over praten!
[3] Maar heb jij, Mijn beste vriend, nog niet veel gehoord over het feit dat de
J oden de hun beloofde Messias verwachten, en wanneer die zal komen?'
[4] De waard zei:'De oude in Bethsada heeft mij daar veel over voorgelezen uit de
profeten en waar nodig ook toegelicht; maar ik denk dat de Messias, die niets
minder dan God de Heer Zelf zal zijn, waarschijnlijk niet naar de J oden toe zal
komen, zoals die nu met name in J eruzalem en ook in veel andere plaatsen te
vinden zijn en wier hart niet meer aan God, maar enkel aan de schatten en
goederen van deze wereld hangt. En al zou Hij komen, dan zouden ze Hem toch
niet herkennen; want Hij zal vast niet met wereldse pracht en praal komen, maar in
alle deemoed, liefde en geduld, de leefwijze die Hij van alle mensen op deze
wereld verlangt -en dan zullen de zeer hoogmoedige J oden en met name de
199
voorname priesters, die overlopen van goud en edelstenen, Hem vast niet als de
ware Messias accepteren. [5] Maar wij hebben onze ware Messias al in onze
harten, en wie Hem daar niet hebben, zullen waarschijnlijk tevergeefs op Hem
wachten in hun met goud omzoomde gewaden.'
[6] Ik zei: 'Daarin heb je alweer helemaal juist en waar geoordeeld, en het is nu
inderdaad zo; maar kijk, daar komen nu jouw drie zonen aan, zwaar beladen met
vissen! Stuur hun een paar buren tegemoet om hun last wat te verlichten!'
[7] Dat hoorden een paar aanwezige buren, die de aankomenden onmiddellijk
tegemoet snelden; tot grote vreugde van het hele dorp waren ze er binnen enkele
ogenblikken, en niemand kon er over uit dat ze zoveel vis hadden gevangen en ze
loofden en prezen God daarvoor. [8] En de waard zei: ' Zie hoe God ons nu
zichtbaar heeft gezegend; daarom zij Hem alleen alle eer!'
[9] Onmiddellijk na dit aangrijpende tafereel werd voor de vissen gezorgd.
[10] Van het hele dorp bezat alleen de waard een bron en een kleine vijver, die
vroeger moeizaam in de steen grond was uitgehakt; deze ontving zijn water van de
bron en diende om de kleine kudden van dit dorp te drenken.
[11] Als de vissers af en toe nog levende vissen mee naar huis brachten uit het
Meer van Galilea, werden die in de vijver gedaan; maar als dat - met name 's
zomers - niet gebeurde, werden de vissen meteen opengemaakt, gereinigd, goed
gezouten en daarna direct boven de eigen haard te drogen gehangen, waarvoor men
een zacht vuurtje maakte en dat de hele nacht liet branden. Want het beste bij dit
dorp was, dat daar dichtbij een tamelijk goed onderhouden klein bos van cipressen
en mirten stond, dat het dorp het nodige brandhout leverde, en zo konden de
inwoners hun vissen en ook ander vlees op hun goede eigen manier drogen en voor
langere tijd bewaren tot ze het gebruikten.
[12] Maar deze keer was dat werk niet nodig, omdat er niet n vis dood was
terwijl de reis toch de hele dag had geduurd, en de vissen niet in draagvaatjes:
maar in zakken naar huis gebracht moesten worden.
[13] Daarover begonnen allen zich erg te verwonderen, en ze brachten de vissen
naar de kleine vijver, waar ze weldra heel monter begonnen rond te zwemmen. Een
klein gedeelte hield de waard in huis, om voor ons een avondmaal te bereiden.
[14] Omdat het in de avond al tamelijk kil was geworden, gingen wij het huis van
de waard binnen, dat een kamer had die voor ons allemaal voldoende ruimte bood.
Hoofdstuk 125: De Heer getuigt over Zichzelf
[1] Toen wij in huis, en wel in de grootste kamer, plaats hadden genomen aan een
tafel die heel doelmatig van samengevoegde stenen was gemaakt, ging de waard en
enkelen van zijn buren naast ons zitten, en de waard zei tegen Mij: 'Luister,
:vriend, die op wonderbaarlijke wijze werkelijk alles weet, jouw wijsheid is niet
van het gewone soort, want jij schijnt alles te weten!
[2] J e bent een J ood uit Galilea, en wij zijn allemaal tamelijk goed thuis in de
geschriften en leringen van de J oden, zoals ik je al eerder uiteengezet heb; nu staat
er ergens geschreven dat er uit Galilea geen profeet komt, en toch ben jij een heel
grote profeet! Want als je dat niet was, hoe kon je dan weten dat mijn drie oudste
200
zoons naar het zeer visrijke Meer van Galilea waren vertrokken om vis te vangen,
en dat ze tegen de avond, vandaag dus, met een rijke vangst thuis zouden komen?
[3] En het klopte allemaal en was waar zoals je van tevoren hebt aangegeven;
maar om zoiets geheel naar waarheid te kunnen aangeven, moet je een grote ziener
en profeet zijn - en jij bent toch een Galileer, uit het land waar nooit een profeet
zal opstaan! Hoe moeten we dat opvatten en begrijpen?'
[4] Ik zei: 'Vriend, Ik heb wel de meeste tijd in Galilea gewoond, maar toch ben Ik
niet in Galilea geboren, maar in Bethlehem, en Ik ben zoals voorgeschreven op de
achtste dag na Mijn geboorte in de tempel in J eruzalem besneden. Op grond
daarvan zou Ik wel een profeet kunnen zijn! [5] Maar toch ben Ik geen profeet,
maar Ik ben Degene over wie de profeten voorspeld hebben dat Hij zou komen om
allen die in Hem geloven te verlossen van de banden van het oude bedrog, van de
nacht van de zonde, het gericht, de hel en haar eeuwige dood.
[6] Ik ben dus de Heer en Meester Zelf en geen dienaar; maar toch ben Ik nu in
deze wereld om alle mensen die een goede gezindheid en wil hebben, met Mijn
liefde, wijsheid en macht te dienen en hun het eeuwige leven te geven. Want
waarlijk Ik zeg jullie: allen die in Mij geloven en geheel en al volgens Mijn leer
leven en handelen, zullen de dood niet zien, voelen of smaken, maar na het
afvallen van hun lichaam zullen ze in n ogenblik veranderd worden en bij Mij in
het paradijs zijn, en aan hun zaligheid zal nooit meer een einde komen.
[7] Nu weet je, Mijn vriend, heel openlijk uit Mijn mond wie jij in Mij in jouw
huis herbergt!
[8] Degenen die met Mij meegekomen zijn, zijn Mijn leerlingen - behalve n, die
zijn blik naar de wereld richt, hoewel hij wel weet en ook vast gelooft wie Ik ben
en wat Ik allemaal al heb geleerd en gedaan. Wat vind je daarvan?'
[9] De waard zei: 'Heer en Meester, wat moet, wat kan ik als arm, zondig mens
daarop zeggen? U bent de Heer van alle dingen en van ons leven, wees ons arme
zondaars dan ook genadig en barmhartig!
[10] Nu U ons, onbesneden joden, eenmaal de genade hebt bewezen om ons in
onze eenzaamheid op te zoeken, hopen wij dat U met Uw genade ook bij ons wilt
blijven en ons en onze kinderen zult zegenen!'
[11] Ik zei: 'Daar zal het jullie nooit aan ontbreken; als jullie in het geloof in Mij
en in de liefde voor Mij blijven, zal Ik ook met al Mijn genade bij jullie blijven.
[12] En nu, Mijn vrienden, zullen we het over iets anders hebben, en wel over
jullie armoedige toestand, die Ik maar al te goed ken!
[13] jullie hebben brood noch wijn, en bedienen je in plaats van brood van jullie
schapen en geitenkaas en jullie gedroogde vis.
[14] Maar Ik zal jullie landje, dat voor het merendeel dor en woest is, in een
vruchtbaar stuk land veranderen, en in de toekomst zullen jullie gerst, rogge en de
mooiste tarwe oogsten en daar goed brood van kunnen maken; maar vooreerst
zullen jullie voorraadschuren met de genoemde drie graansoorten en jullie
provisiekamers van meer dan voldoende brood voorzien worden.
[15] Evenzo kunnen jullie in de toekomst op daarvoor geschikte plaatsen ook
wijnstokken planten, dan zullen die jullie voldoende wijn opleveren.
201
[16] Maar vul nu jullie lege vaten en leren zakken met schoon water! Dat zal
overeenkomstig Mijn wil wijn worden, en dan zullen jullie daaraan onmiddellijk
zien dat Ik vanwege jullie geloof en jullie echte liefde voor Mij met Mijn genade,
liefde en zegen bij jullie ben en ook zal blijven.Want Ik heb bij jullie een geloof
aangetroffen zoals nergens onder de joden, waar Ik al eerder gewag van maakte,
nog voordat jullie wisten met wie jullie in Mij te maken hebben. En ga nu doen
wat Ik jullie heb gezegd!'
Hoofdstuk 126: De vismaaltijd
[1] Hierop stonden de waard en alle aanwezige buren op en gingen doen wat Ik
hun had aangeraden. Aangezien zijzelf en al hun verwanten het werk onmiddellijk
aanpakten, duurde het ook niet lang voor alle, lege vaten en zakken met schoon
water waren gevuld. Toen het zover was, proefden ze het water direct en
verbaasden zich enorm toen ze de beste wijn in hun mond kregen; en allen prezen
Gods macht in Mij.
[2] En zo werd het hele arme dorp ruim voorzien van brood, graan, meel en wijn.
[3] Nadat allen de wijn hadden geproefd, gingen ze naar hun voorraadschuren en
hun provisiekamers en troffen daar een zeer grote hoeveelheid graan, meel en
brood aan, en de waard vond in zijn provisiekamers ook nog een flinke
hoeveelheid peulvruchten, waar met name hijzelf een vriend van was.
[4] Na een klein uur kwamen allen weer naar Mij toe en wilden Mij halsoverkop
voor alles gaan bedanken. [5] Maar Ik zei met een vriendelijk gezicht: 'Laat dat
bedanken met de mond, dat Ik helemaal niet aangenaam vind, maar achterwege;
want de dank van jullie harten is Mij liever dan het hooglied van Salomo, door heel
Isral met stomme harten gezongen! Ga nu en zet een flinke hoeveelheid brood en
wijn op tafel, dan zullen wij ons sterken!' [6] Toen ging de waard met zijn drie
reeds bekende zoons onmiddellijk voldoende brood en wijn halen, en wij aten en
dronken allemaal en sterkten onze ledematen, die moe waren geworden van de
tamelijk lange reis. Ook de drie zonen, die van hun reis heel moe waren geworden
en honger en dorst hadden, tastten flink toe bij het brood, dat hun buitengewoon
goed smaakte, en lieten zich ook de wijn goed smaken.
[7] Toen wij ons met brood en wijn hadden gesterkt, kwamen ook de vrouw en
enkele dochters van de waard, en de vrouw zei dat ze al een hoeveelheid vis op de
Griekse manier hadden klaargemaakt, en ze vroeg of ze die op tafel mocht zetten.
[8] Ik zei: 'Heb maar geen schroom voor ons J oden! Wij hebben al verschillende
keren Grieks en Romeins voedsel gegeten en zijn er niet onrein door geworden;
want wat als voedsel, dat op een van ouds bekende manier zo zuiver mogelijk voor
de mensen bereid wordt, naar behoefte en in de juiste mate via de mond in de maag
komt, verontreinigt de mens niet, maar wat via de mond uit het hart komt, zoals
laster, eerroof, kwaadsprekerij en allerlei leugens, vuile praat en allerlei gescheld,
dat verontreinigt de gehele mens. Zet dus je op Griekse wijze toebereide vissen
maar zonder schroom op tafel, vrouw, dan zullen wij daar gerust van eten!'
[9] Daarop begaf de vrouw van de waard zich direct naar de keuken en bracht
verscheidene schalen met vis naar de tafel, en de kinderen brachten het benodigde
202
eetgerei, natuurlijk van heel eenvoudig materiaal, zoals de arme inwoners van dit
kleine plaatsje dat hadden.
[10] Ik deed dan ook meteen een vis op een bord van aardewerk, dat voor Mij
stond, deelde hem in stukken en at hem op. Mijn oude leerlingen deden hetzelfde.
[11] De reeds bekende J oodse Grieken uit J eruzalem en de paar leerlingen van
J ohannes, die bij Mij waren, durfden de Griekse vis echter toch niet te eten; en de
waard vroeg Mij of zij soms zulke strenge navolgers van Mozes waren. Zij wisten
immers toch heel goed wie Ik was!
[12] Ik zei: 'Dat weten ze wel en het zijn ook niet zulke strenge navolgers van
Mozes; maar er zit nog menige oude ingeroeste gewoonte in hen, en daarom eten
ze geen vissen die helemaal op Griekse wijze zijn klaargemaakt. Maar laat ze maar
eens echt honger krijgen, dan zullen ze dergelijke vissen ook heel gretig opeten.
[13] Ik ben nu een ware Bruidegom, en zij zijn Mijn bruiden en Mijn
bruiloftsgasten. Zolang Ik bij hen ben, hebben ze nog nooit gevast en honger of
dorst geleden; maar als Ik, de Bruidegom, van hen weggenomen wordt, zullen ze
ook heel vaak moeten vasten en honger en dorst lijden. En als ze dan naar jullie
toekomen, zal jullie vis hun heel goed smaken.'
Hoofdstuk 127: De geestelijke alomtegenwoordigheid van de Heer en de
leiding van Zijn genade
[1] Toen de leerlingen van J ohannes en ook de J eruzalemmers dat van Mij hadden
gehoord, namen ze toch de vis en ontdekten dat die heel goed smaakte; ze hadden
de vis al gauw helemaal opgegeten en dankten Mij voor Mijn woorden; ze zeiden
ook, dat er ondanks het overvloedige licht dat ze van Mij hadden ontvangen, nog
het een en ander aan oude farizeese resten in hen zat, die ze nog niet helemaal
kwijt konden raken.
[2] Ik zei: 'J ullie zullen al dat oude slijk in jezelf wel kwijtraken, als Ik weldra niet
meer lichamelijk in jullie midden zal zijn. J ullie zijn te zeer gewend geraakt aan
Mijn persoon en kennen Mij, en Ik ben voor jullie geen buitengewone verschijning
meer; maar wanneer Ik niet meer in deze zichtbare en tastbare persoonlijkheid van
Mij onder jullie zal zijn, zullen jullie heel verdrietig worden en dan pas
volkomener beginnen in te zien wie Ik was, ben en eeuwig zal zijn.
[3] Ik zal in Mijn persoon ook wel bij jullie zijn, maar alleen geestelijk -en niet
zichtbaar voor jullie lichamelijke ogen, maar alleen voor jullie hart door de echte,
ware liefde voor Mij.'
[4] Deze woorden van Mij stemden Mijn leerlingen diepzinnig en nadenkend;
maar geen van hen durfde Mij verder nog iets te vragen.
[5] De waard, die al helemaal geestdriftig was geworden van de goede wijn, zei
echter tegen Mij: 'O Heer en Meester, ik weet heel goed dat U met deze meer dan
heilige persoonlijkheid van U niet tot het einde van ons leven bij ons zult blijven,
zoals U nu ook niet met Uw persoon onze voorraadschuren rijkelijk met graan en
onze provisiekamers met brood, meel en andere vruchten hebt gevuld en evenzo
het water in wijn hebt veranderd, maar enkel door de macht van Uw goddelijke
wil! En aangezien nog veel zonden aan ons kleven, zouden wij ons dan ook veel te
203
onwaardig voelen om Uw persoon steeds in ons midden te hebben; maar verlaat
ons niet met Uw genade, Uw liefde en Uw zegeningen, o Heer en Meester!
[6] Wij waren heidenen en zijn U, de ene en enig ware God, in de boeken en
geschriften van de J oden gaan zoeken, en we ontdekten al gauw dat alleen de God
van de J oden de enig levende ware kan zijn.
[7] We hebben vertrouwen in Hem opgevat, hielden Zijn geboden zo goed wij
konden, en kijk, we werden ons er al gauw van bewust dat de God van de J oden
merkbaar aan ons begon te denken! Hij gaf ons het idee om ons vissersbedrijf te
verlaten en ons hier in deze eenzaamheid te vestigen.
[8] Wij troffen hier zeker geen wereldse rijkdommen aan en geen bont gedoe van
mensen, zoals dat in de steden het geval is, waar niets anders dan handel en nog
eens handel, bedrog, leugens en huichelarij bedreven wordt, en alle mensen van
God de enige Heer afgekeerd raken en de mensen dag en nacht elkaar opjagen,
ruzie met elkaar maken en elkaar bedriegen en vervolgen; toch troffen we datgene
aan wat wij nodig hebben om in leven te blijven, maar vooral rust in ons gemoed
en ook een goede gelegenheid om ons steeds meer vertrouwd te maken met de ene,
enig ware God van de J oden, Zijn geboden steeds weer gewetensvol te houden en
onze kinderen in Zijn geopenbaarde orde op te voeden. [9] En omdat wij dat
gedaan hebben, heeft God ons in U, o Heer en Meester, ook persoonlijk bezocht en
ons het loon voor ons betere streven overhandigd, en Hij heeft ons allemaal er
meer dan duidelijk van overtuigd dat ons streven niet tevergeefs was.
[10] Omdat U, o Heer en Meester, ons al zo genadig bent geweest dat U ons steeds
grotere verlangen naar U hebt bevredigd en persoonlijk naar ons toe bent gekomen
in een tijd dat wij dat niet konden verwachten, hopen wij nu allen overeenkomstig
Uw heilig woord met vast vertrouwen dat U ons nooit meer zult verlaten met Uw
genade, liefde en zegen, nu wij Uw welbekende wil van nu af aan zeker nog veel
trouwer in acht zullen nemen dan tot nu toe het geval was en kon zijn.
[11] Wij zullen weliswaar ook treuren, als U ons binnenkort met Uw heilige
persoonlijkheid zult verlaten; maar we zouden nog meer moeten treuren als U ons
ook met Uw genade zou verlaten, wat U zeker niet zult doen, als wij door ons doen
en laten en door onze liefde voor U en ook voor onze medemensen steevast bij U
blijven. [12] Maar laat geen al te grote beproevingen over ons komen, o Heer,
waarin iemand van ons zwak zou kunnen worden in het geloof in U en in de liefde
voor U! Moge Uw heilige wil bij ons blijven en altijd in ons werkzaam zijn tot aan
het einde van onze dagen, en daarna aan gene zijde eeuwig!'
[13] Ik zei: '0, als iemand tot Mij zal bidden zoals jij nu doet, niet alleen met de
mond, maar ook in zijn hart, zal zijn gebed bij Mij ook altijd volledig gehoor
vinden! - Maar laten we het nu over iets anders hebben!'
Hoofdstuk 128: Over het verbreiden van de leer van de Heer en over het
zegenen
[1] (De Heer:) 'Kijk eens, waard en ook jullie overige inwoners van dit dorp, jullie
zijn nu weliswaar geheel en al gedegen onderwezen in Mijn leer, omdat jullie
werkelijk inzien dat alle wetten en ook alle profeten behelzen dat de mens de
204
eenmaal goed herkende God boven alles en zijn naaste als zichzelf moet
liefhebben! Wie dat doet, vervult Mijn steeds aan de mensen geopenbaarde wil
volkomen, en daardoor zal ook Mijn geest in hem zijn ziel wekken en in alle
wijsheid binnenleiden, zoals jullie allemaal weldra in jezelf zullen ervaren.
[2] Maar het gaat hier om nog iets anders, en dat is, dat ook alle andere mensen op
die manier in deze leer onderwezen moeten worden, om naar de geest daarvan te
kunnen denken, willen, handelen en leven; want als een mens niets van een leer
weet, kan hij die ook niet tot richtsnoer voor zijn denken, willen, handelen en leven
maken. [3] Maar het is niet eenvoudig om mensen wier overtuiging op allerlei
verkeerde opvattingen is gebaseerd, en degenen die uit die dwalingen aardse
voordelen weten te halen, tot de zuivere waarheidsleer uit de hemelen te
bekeren.Want ieder mens heeft een volkomen vrije wil en kan derhalve ook altijd
denken, geloven, willen, handelen en leven zoals hij wil, en hij laat zich wel het
allermoeilijkst van zijn grote dwalingen afbrengen, als deze hem, zoals reeds
opgemerkt, grote aardse voordelen bieden.
[4] Maar bedenk eens hoeveel mensen op de hele aarde nu nog in de grootste
dwalingen leven en in de diepste geestelijke duisternis wandelen! Zou het dan voor
die mensen, die nu door Mij in het hoogste licht der levenswaarheid zijn geplaatst,
niet zeer te wensen zijn dat alle mensen die in de oude, nauwelijks voorstelbaar
vele dwalingen verkeren, zich ook zo snel mogelijk in dat licht zouden bevinden
waar jullie je nu al in bevinden? [5] Ik zie in jullie harten dat jullie die wens ten
zeerste koesteren; maar hoe moet je beginnen om deze door Mij voor jullie
uitgesproken en door jullie intens gevoelde wens ten uitvoer te brengen? Misschien
door direct op weg te gaan, overal Mijn leer te verkondigen en op die manier de
mensen Mijn licht uit de hemelen te brengen?
[6] J a, Mijn beste vrienden, dat zou allemaal wel goed zijn, als er niet al te grote
belemmeringen waren voor zo'n onderneming, vooral in deze tijd, waarin de hele
hel zich met haar macht en kwade invloed over de hele aarde heeft gevestigd; want
ten eerste is de aarde te groot, en een mens zou al bijna duizend jaar bezig zijn om
alleen al heel Azi, Europa en slechts een deel van Afrika door te trekken, zodanig,
dat hij op alle plekken en plaatsen waar mensen leven Mijn leer zou brengen en de
mensen daarvoor zou winnen.
[7] Maar nu zeggen jullie bij jezelf: 'J a, voor een mens zou dat inderdaad
volkomen onmogelijk zijn, ook al zou hij met geen andere moeilijkheden te
kampen hebben dan alleen de omvang en uitgestrektheid van de aarde; maar wat
n mens niet kan, dat kunnen bij deze ene belemmering vle verlichte mensen
wel! Laat men die in alle richtingen uitzenden, dan zullen er geen duizend jaar
voor nodig zijn voor het levenslicht bij alle mensen is gebracht!'
[8] Ik zeg jullie dat jullie helemaal juist gerekend hebben, als men op aarde alleen
met deze moeilijkheden te kampen zou hebben, die op zichzelf een puur
natuurlijke en geen helse hindernis is.
[9] Maar hoe moet je de belemmeringen van de hel tegemoet treden, hoe moet je
de bijna talloze priesters tot het licht van de eeuwige waarheid uit de hemelen
bekeren, die bij hun volkeren en koningen in een zeer hoog, zeer gevreesd en
vrijwel goddelijk aanzien staan en door hun toverkunsten en dwaalleren al heel
205
lang onmetelijke wereldse rijkdommen en daardoor ook een meer dan grote
wereldse macht hebben vergaard?
[10] Kijk, langs de geheel natuurlijke weg, die Ik nu ter wille van het ware heil
van de mensen heb getoond, zou dat voor Mijzelf net zo onmogelijk zijn als voor
ieder van jullie, zelfs met de allerbeste en ernstigste wil!
[11] Met Mijn almacht werken zou echter betekenen al die mensen zo goed als
geheel vernietigen en dieren van hen maken. Want dieren hebben voor hun
gerichte natuurlijke leven geen onderricht nodig, maar ze handelen allemaal
volgens hun aandrift, die al naargelang de soort door Mijn wijsheid en macht in
hen gewekt en in stand wordt gehouden, en daarom zijn ze niet in staat tot een
ware, uit henzelf voortkomende vervolmaking van hun leven; alleen bepaalde
huisdieren kunnen door het verstand en de vaste wil van de mens zover boven hun
natuurlijke staat uit opgevoed worden, dat zij hem de bekende, zeer grove en meest
ondergeschikte diensten kunnen bewijzen.
[12] Als Ik nu alle mensen die in die duizendmaal duizenden dwalingen verkeren,
ook zo zou behandelen -wat voor verschil zou er dan tussen hen en de dieren zijn?
[13] Wat moet er derhalve gedaan worden om alle mensen de leer te verkondigen
die Ikzelf nu opnieuw vanuit Mijn hemelen naar jullie betere mensen heb gebracht,
en wel met het meeste succes? [14] Dan is het zaak om nooit tijd en geduld buiten
beschouwing te laten en tevens steeds de vaste wil te hebben om bij iedere
geschikte gelegenheid Mijn naam te belijden tegenover de mensen, van welk
geloof ze ook mogen zijn, en Mijn wil aan hen bekend te maken. Want wie Mij
zonder schroom en vrees tegenover de mensen belijdt met de bedoeling om hen te
verlichten tot hun eeuwige heil, die zal Ik in de hemel ook belijden voor de troon
van Mijn Vader, die de eeuwige en zuivere liefde in Mij is.
[15] Kijk, langs deze weg hier, die vanuit het verre morgenland naar de vele
avondlanden voert, reizen gedurende het jaar talrijke mensen heen en weer! Ze
hebben bij jullie weliswaar slechts zelden iets tot zich genomen -afgezien van
water -en zijn hier vandaan naar Afek gereisd; maar als nu jullie landje door Mijn
zegen allerlei vruchten zal dragen, veel meer dan jullie voor eigen gebruik nodig
hebben, en ook jullie kudden talrijker worden, zullen jullie ook menig reiziger
goed kunnen herbergen! En als hij jullie zal vragen hoe deze omgeving, waarvan
hij wist dat die woest was, zo bloeiend en rijk is geworden, maak dan van die
gelegenheid gebruik en toon de nog blinde reiziger het licht der waarheid uit de
hemelen, en noem hem Mijn naam! [16] En als hij jullie licht en jullie geloof
aanneemt, zegen hem dan in Mijn naam, dan zal hij die al snel kunnen waarnemen
en zal dan later in zijn land veel vrienden, bekenden en verwanten tot zijn geloof
bekeren, en zodoende een goede voorloper worden voor de verkondigers van Mijn
leer, die Ik op de juiste tijd daarheen zal zenden!
[17] Als mensen uit Bethsada en ook van andere plaatsen naar jullie toekomen en
vragen, wanneer en op welke manier jullie landje zo bloeiend is geworden, doe dan
hetzelfde als wat Ik jullie aanraadde met de vreemdelingen te doen: zegen in Mijn
naam degenen die zonder moeite volledig geloven, dan zullen zij die zegen zeker
gewaarworden! [18] Laat die zegen echter daaruit bestaan, dat jullie degenen die
zijn gaan geloven de handen opleggen en in jullie vaste vertrouwen op Mij en in
206
jullie levende geloof in Mij tegen hen zeggen: 'God de Heer, die in de mensenzoon
J ezus naar ons toe is gekomen en door de macht van Zijn woord en wil betuigde
dat Hij de beloofde Messias is, zij met jullie, en door Hem zij de vrede met de
mensen op aarde die in Hem geloven, Zijn geboden houden en van goede wil zijn!'
[19] Als jullie dat over de bekeerden hebben uitgesproken, zullen zij zich Mijn
zegen weldra bewust worden en ook zeker jullie ware vrienden worden . -maar doe
dit bij degenen die slechts half en half zijn gaan geloven, pas wanneer ze mettertijd
helemaal zijn gaan geloven; want een half geloof is niet geschikt om Mijn zegen te
ontvangen! [20] En nu over nog weer iets anders!'
Hoofdstuk 129: Ter bestrijding van het bijgeloof verklaart de Heer de kosmos
[1] (De Heer) 'Kijk, een kleine verkeerde opvatting over de dingen van deze
wereld, dat wil zeggen van deze aarde, alsook van de verschillende sterren aan de
hemel, heeft noodgedwongen ook al gauw een groot aantal andere dwalingen en
onwaarheden tot gevolg! [2] Als jullie zelf.niet weer ten prooi willen vallen aan de
oude dwalingen en allerlei duister bijgeloof van het duiden van tekenen op deze
aarde en dat van die valse Zieners, die het lot van de mensen uit de sterren lezen,
moeten jullie ook geheel naar waarheld weten hoe de aarde eruit ziet en hoe groot
ze is en hoe dag en nacht ontstaan.
[3] Evenzo moeten jullie weten wat de maan, de zon en de talloze andere sterren
zijn! Want jullie voorstelling van de aarde, van hoe dag en nacht ontstaan, van de
maan,. de zon, de planeten en de vaste sterren en hun bewegingen, van
verduisteringen, van kometen en nog andere verschijnselen aan de hemel en in de
lucht alsook in het water is tot nu toe geheel onjuist, en er is geen jota van waar.
[4] Ik wil jullie dan ook in die natuurlijke dingen een waar licht geven. Maar
zonder aanschouwelijke hulpmiddelen gaat dat natuurlijk niet goed, en daarom zal
Ik nu vanuit Mijn alvermogende macht zulke hulpmiddelen voor jullie scheppen en
jullie dan de gestalte van de aarde en haar beweging de maan de zon, de
dwaalsterren* (* Andere benaming voor de planeten.) alsook de vaste sterren en
ook de andere verschijnselen aan de hemel, in de lucht, in het water en op en in de
aarde tonen. Let nu dus allemaal goed op wat jullie gaan zien en hoe al die dingen
jullie uitgelegd worden!'
[5] Hierop riep Ik, zoals al verschillende keren elders, een geheel natuurlijke
aardbol van een zodanige grootte tot bestaan, dat op het oppervlak daarvan alles
voorkwam -in de natuurlijke verhouding, maar heel klein - wat zich daar als groter
object op bevindt, en Ik verklaarde hun alles zo beknopt en begrijpelijk mogelijk.
[6] Zoals Ik dat met de aarde deed, deed Ik dat ook met alle andere
hemellichamen; Ik liet zien wat de vaste sterren eigenlijk zijn en de centraalzonnen
en ook de hulsgloben, en zo ook de kometen en alle overige eerdergenoemde
verschijnselen.
[7] Deze uitleg duurde wel tot enkele uren na middernacht, en omdat Ik ervoor
zorgde dat hun geest zoveel als nodig was in hun ziel overging, begrepen allen
datgene wat uitgelegd werd goed, en ze konden zich niet genoeg verbazen over de
eindeloze grootheid van Mijn wijsheid en macht.
207
[8] Na zich een poos verbaasd te hebben, zei de waard: 'J a, grote Heer en Meester
in Uw goddelijke geest van eeuwigheid, dat alles kan alleen Hij kennen en het aan
ons, zwakke kinderen van deze aarde, tonen en uitleggen, die van dat alles de
eeuwige Werkmeester is en dat ook altijd eeuwig zal blijven! Alles wat wij U als
dank zouden kunnen brengen voor deze genade, die U ons zo wonderbaar bewijst,
zou nog minder dan absoluut niets betekenen! [9] J a, als ik nu mijn vorige
denkbeelden over de aarde en over alle sterren aan de hemel vergelijk met wat ik
nu heb gehoord, kan ik mij er in feite alleen maar over verbazen hoe de mensen
zich over al die dingen zulke totaal verkeerde denkbeelden hebben kunnen
vormen! Mozes en ook de andere grote wijzen van de J oden, die zich Gods volk
noemden, moeten behalve veel andere wijsheid, waarin ze steeds door God
onderwezen waren, toch ook betere denkbeelden en kennis gehad hebben op het
gebied van wat U, o Heer en Meester, ons nu hebt getoond -en toch bestaat er juist
onder de J oden in dat opzicht een bijna nog grotere onwetendheid dan onder de
Romeinen en Grieken, die hun kennis op dit gebied ontleenden aan de oude
Egyptenaren, die daar toch veel dingen van begrepen, hoewel ook zij de zon voor
een planeet hielden die zich om de aarde heen beweegt.'
Hoofdstuk 130: Over de Egyptische astrologie en andere dwalingen
[1] Ik zei: 'Vriend, de oude Egyptenaren kenden die dingen voor het grootste deel,
en ook Mozes en vele andere wijzen kenden die, en Mozes heeft daar een groot
boek over geschreven, dat tot in de tijd van de koningen bewaard bleef. Maar voor
de priesters, die de aardse goederen najaagden, leverde die kennis veel te weinig
op; daarom grepen ze naar de Egyptische astrologie en voorspelden de blinde
mensen daaruit allerlei goede en slechte dingen en lieten zich daar zo goed
mogelijk voor betalen.
[2] Dat datgene wat ze de mensen uit de sterren voorspelden, meestal in vervulling
ging, daar wisten ze door hun geheime machinaties wel voor te zorgen. Degene
voor wie ze iets goeds voorspelden betaalde vanzelf al graag meer dan ze van hem
vroegen -en degene voor wie ze iets slechts voorspelden moest zich daarna tot de
priesters wenden, opdat die zich voor hem tot God zouden wenden en iets beters
voor hem afsmeken. Daarvoor moest hij echter ook de verlangde offers brengen,
en zo waren de priesters nooit in het nadeel, of ze iemand nu iets goeds dan wel
iets slechts voorspelden; het slechte kwam echter veel vaker tevoorschijn dan het
goede, omdat het hun meer winst opleverde dan het goede. [3] Daaraan kunnen
jullie nu heel gemakkelijk zien, om welke reden de priesters in de loop der tijd
meestal de natuurlijke waarheden in valsheden en leugens veranderden. Want ze
dachten dat het er niet zoveel toe deed of iemand het ene of het andere over de
sterren geloofde, want erheen gaan en zichzelf ervan overtuigen, of het met de
dingen zo of anders gesteld was, zou immers toch niet mogelijk zijn.
[4] Als hij volgens hen maar in een God geloofde en Zijn geboden hield deed hij
genoeg; wat de gedaante van de aarde en de sterren van de hemel betreft was het
beter voor hem als hij daar geen gegronde en ware kennis over bezat.
208
[5] Maar in hun wereldse blindheid bedachten ze niet, dat een kleine dwaling de
mens maar al te gauw en gemakkelijk tot een grotere en van daaruit tot een groot
aantal dwalingen en onwaarheden van allerlei aard verleidt.
[6] En dat dit nu bij alle volkeren het geval is, dat leert jullie de goede kennis die
jullie van alle kanten over de staat van blindheid van de mensen bezitten.
[7] Als ooit de mensen over alle zichtbare dingen van deze wereld
waarheidsgetrouwe kennis zullen hebben, zullen de op goud en schatten beluste
priesters hun niet meer hun oude domheden als geloofwaardige waarheden kunnen
voorhouden en zal de oude, boze nacht van de priesters een einde nemen.'
[8] De waard zei: 'O Heer en Meester, dat zie ik nu wel heel duidelijk in; maar niet
minder duidelijk zie ik ook de grote moeilijkheid, die vanzelf zal optreden, als wij
de een of ander die in die oude dwalingen geworteld is, geheel naar waarheid in
deze natuurlijke dingen gaan onderrichten. Want ten eerste zullen wij dat heel
moeilijk en gebrekkig aanschouwelijk voor hem kunnen maken zonder de
passende middelen, die U er vanuit Uw goddelijke macht zonder moeite bij kon
halen, en ten tweede zal iedere leek ons vragen waar wij die kennis vandaan
hebben. [9] Dan zullen we natuurlijk niet nalaten ons op U te beroepen; maar er
zal nog veel aan vooraf moeten gaan, voordat zo iemand begrijpt wie U bent!
[10] Mettertijd zullen er natuurlijk in Uw allerheiligste naam heel grote dingen tot
stand gebracht kunnen worden; maar in heel korte tijd zal er niet bijzonder veel
bereikt kunnen worden.
[11] We zullen wel al het mogelijke doen en de mensen waarheidsgetrouw
meedelen wat hier allemaal gebeurd is en wat wij gezien en gehoord hebben, en
wij zijn er ook al bij voorbaat van overtuigd dat onze moeite niet voor niets zal
zijn; maar toch zullen er velen bij zijn die ons niet zullen geloven.
[12] Alleen, dat alles moet ons er toch niet in het minst van weerhouden om U als
de enige ware God, Heer en Schepper van hemel en aarde te verkondigen aan de
andere mensen, waarvandaan ze ook naar ons toe mogen komen.
[13] Maar nu nog n ding, Heer en Meester! Zou U niet vanuit Uw almacht zulke
blijvende hulpmiddelen voor ons willen scheppen, met behulp waarvan wij voor de
andere mensen gemakkelijker aanschouwelijk kunnen maken hoe het in waarheid
gesteld is met al die grote kosmische dingen, waarover wij van u zo'n heel
duidelijke uitleg hebben gekregen?'. [14] Ik zei:'O ja, niets is gemakkelijker dan
dat -maar niet van het soort zoals Ik die voor jullie gemaakt heb, maar als het ware
van leem, om te bewaren, en natuurlijk op een kleinere schaal dan die, welke Ik
jullie op geheel natuurlijke wijze heb laten zien; de rest moet jullie verstand en
jullie wijsheid er dan aan toevoegen.
Hoofdstuk 131: De noodzaak om voorzichtig te zijn bij het onderrichten
[1] (De Heer:) 'Let er echter altijd op dat er geen vijanden van de waarheid als
verscheurende wolven in schaapskleding naar jullie toekomen en dergelijke
hulpmiddelen van jullie lenen onder allerlei beloften en ze dan niet teruggeven,
opdat datgene wat jullie de mensen leren, niet te ver onder de mensen komt en de
waarzeggerij de priesters dan niets meer zou opleveren!
209
[2] Want als jullie onderwijzen dat Ik de echte Messias ben, zal dat met name de
J oden in J eruzalem en ook jullie priesters niet erg veel uitmaken; want ze zullen
zeggen: 'De heidenen mogen geloven wat ze willen, maar wij in J eruzalem blijven
wat we zijn en laten ons door de heidenen niets voorschrijven!'
[3] En jullie priesters zullen zeggen: 'Dat zijn voor ons nog heel bruikbare
mensen, die nog werkelijk in de een of andere god geloven; want er is ons toch al
een heelleger van niets meer gelovende wereldse wijzen boven het hoofd gegroeid,
en dus moeten we blij zijn dat we nog mensen aantreffen die in een god geloven,
omdat wij die veel beter kunnen gebruiken dan al die hoogdravende wereldse
wijzen, die ons geen offers meer willen geven.'
[4] Maar als jullie de mensen de ware gedaante van de aarde en ook alle
verschijnselen - dichtbij, erop en erbuiten -, en evenzo de maan, de zon, de
planeten en de overige sterren op heel begrijpelijke wijze aan de mensen gaan
verklaren, en de verschillende priesters, die nu voor het merendeel van de
waarzeggerij leven, dat te weten komen, zullen jullie problemen met hen krijgen.
[5] Wees dus voorzichtig, en onderwijs zulke dingen alleen aan die mensen die
van tevoren al heel sterk zijn geworden in het geloof in Mij en de liefde voor Mij,
en zeg hun dan hetzelfde als wat Ik jullie nu heb gezegd; dan zullen degenen die
dat in acht nemen, niets te vrezen hebben.
[6] Ik zeg jullie: voordat datgene wat Ik nu over de natuurlijke dingen van deze
wereld heb bekend gemaakt, de grote massa van de mensen zal bereiken, zullen er
meer dan duizend aardse jaren verstrijken. [7] Van dat alles is weliswaar het
eeuwige leven van de mensen niet afhankelijk, want die vallen hem ten deel door
zijn geloof in de ene, enig ware God en door het trouw vervullen van Zijn wil -
maar toch is het voor de mens van groot nut, en wel voor zijn ziel en geest, als hij
tevens van al het oude bijgeloof gereinigd wordt, God daardoor steeds helderder en
duidelijker herkent en Hem zodoende steeds meer zal liefhebben.'
[8] Op deze woorden van Mij zeiden allen: 'Wij kunnen een kwestie nog zo goed
en naar onze mening volkomen juist uiteenzetten -maar alleen U, o Heer en
Meester, hebt tenslotte toch als enige helemaal in alles gelijk! Wij zien nu
volkomen in dat het verbreiden van deze natuurlijke leer heel twijfelachtig zal zijn
omdat die te diep ingrijpt in de aardse voordelen van de priesters, en wij zullen ons
ook niet buitengewoon haasten om die aan de eerste de beste op te dringen; maar
toch vragen wij U om ons voor dat doel van de nodige hulpmiddelen te voorzien,
opdat wij bij een goede gelegenheid ook op dit gebied Uw naam hoog kunnen
verheerlijken.'
[9] Daarop zei Ik tegen de waard: 'Kijk, je hebt hier in jouw huis nu wel erg
weinig geschikte ruimte waarin men dergelijke dingen doelmatig onder zou
kunnen brengen. Er blijft Mij na jullie goede vraag dan ook niets anders over dan
zo'n ruimte aan je huis toe te voegen, waarin de eerder besproken hulpmiddelen
waarmee je alles uit kunt leggen, ordelijk en doelmatig ondergebracht en op de
juiste tijd ook in Mijn naam door jullie gebruikt kunnen worden.
[10] Ik heb dat nu ook al ten uitvoer gebracht; laten we daarom nu door het kleine
vertrek hiernaast lopen, dan zullen we van daaruit door een open deur in het
genoemde nieuwe vertrek komen, waarin zich alles bevindt wat jullie bij het
210
uitleggen nodig zullen hebben!' [11] Daarop stonden allen op, jong en oud,
behalve enkelen van Mijn oude leerlingen, die al veel slaap hadden, en gingen met
Mij mee om het nieuwe wonder te bekijken en te bewonderen.
[12] Toen wij het zogenoemde astronomische en geologische vertrek binnen
kwamen, dat wel vier keer zo groot was als onze eetzaal, waren de inwoners van
dit dorp helemaal verbluft. Ik toonde en verklaarde de waard de hulpmiddelen, en
hij begreep alles direct en vond alles in hoge mate doelmatig.
[13] Onder vele lofprijzingen van Mijn macht, liefde en wijsheid keerden wij weer
naar onze kamer terug, en de waard vroeg Mij of hij voor de nacht, die nog een
paar uur zou duren, een goede rustplaats voor Mij zou gereedmaken.
[14] Ik zei: 'Laat dat maar; want Ik blijf hier aan de tafel, zoals ook al Mijn
leerlingen hier aan tafel rusten! De ochtend begint trouwens al te schemeren, en
wij zullen geen lange nachtrust nodig hebben.'
[15] Daarmee was de waard tevreden en hij ging ook aan tafel zitten; zijn buren
begaven zich echter naar hun woningen en probeerden te gaan slapen; maar hun
zielen waren nog te zeer opgewonden, en dus lukte het met het slapen niet zo goed.
Hoofdstuk 132: Het gezegende landschap
[1] 's Ochtends, nog meer dan een uur voor zonsopgang, kwamen enkelen van hen
al aan de deur van onze waard, die ook niet kon slapen -hoewel hij met het oog
daarop nog enkele slokken wijn had genomen. Toen de waard zijn buren aan hun
stemmen herkende, stond hij stilletjes van tafel op en ging naar buiten om te weten
te komen wat zijn buren al zo vroeg in de ochtend voor de deur van zijn huis
deden. [2] Buiten gekomen kende zijn verbazing geen grenzen en hij zei (de
waard): 'Maar hoor eens, waar zijn wij nu eigenlijk? Mijn huis is nog wel
hetzelfde; maar de omgeving is helemaal vreemd! Er zijn geen kale stenen meer,
alles is groen en bloeit! En daar boven, op de steenachtige heuvel, waar nog nooit,
zelfs niet de meest armzalige distel tevoorschijn is gekomen, staat een heel bos
weelderige vruchtbomen, die bovendien vol rijpe vruchten zitten, hoewel het al laat
in de herfst is! Nu zou ik echt graag naar boven gaan om mij daar geheel van te
overtuigen; maar het is allemaal een heilig wonder van de Heer, en wij zullen er
pas gebruik van maken als Hij aan onze zijde ons toestemming zal geven om dat
allemaal te gebruiken.'
[3] Daar waren ook al zijn buren, die diep geroerd waren, het mee eens.
[4] Ze liepen rondom het huis om alle plekken van hun stukje land in ogenschouw
te nemen, en toen ze aan alle kanten van hun stukje land een waar Eden zagen,
kwam er geen einde meer aan het lofprijzen van Mijn naam.
[5] Tenslotte kwam Ikzelf nog voordat de zon helemaal op was naar buiten, en zij
vielen allemaal op hun knien en bedankten Mij voor zo'n zegening.
[6] Ik kalmeerde hen echter al gauw en raadde hun aan samen met Mij de
voormalige steenachtige heuvel op te gaan om daar naar het opgaan van de zon te
kijken en zich ook in de grote natuur ervan te overtuigen dat Mijn uitleg van die
nacht de volle waarheid was. [7] Wij beklommen de heuvel die, gerekend vanaf
het huis, ongeveer driehonderd span * (* Een span is ongeveer 20 cm.
211
Oorspronkelijk de afstand tussen de maximaal gespreide duim en wijsvinger.)
hoger was dan het punt waar het huis stond.
[8] Vanaf deze geheel vrij liggende heuvel had men met name naar het oosten een
wijd uitzicht en kon men ook de muren van Bethsada nog heel goed
onderscheiden. Ook kon men in de richting van Afek kijken, maar vanwege de
tamelijk grote afstand van enkele uren gaans niet veelonderscheiden.
[9] De waard bekeek echter eerst de vele, louter edele vruchtbomen van zijn
heuvel, waar wij ons nu op bevonden.
[10] Toen hij klaar was met dit voor hem zalige bekijken en de zon al bijna zou
opgaan, richtte ook hij zijn blik vol aandacht naar de zonsopgang en zei, toen de
zon boven de lage horizon begon te stijgen (de waard): 'Nu zie ik duidelijk dat de
grote zon werkelijk stilstaat en alleen de aarde, die van het westen naar het oosten
draait, haar landen en plaatsen onder de stilstaande zon doorschuift!'
[11] En wat de waard zag, dat zagen ook zijn buren, en allemaal waren ze zeer
verheugd dat ze dat nu ook zelf in de grote natuur hadden waargenomen.
[12] Terwijl wij zo ongeveer een uur lang naar het ochtendschouwspel keken
kwamen er al enkele reizigers uit het oosten over de heerweg, die naar Damascus.
en nog verder naar Perzi leidde. Deze reizigers, kleine kooplieden, die allerlei
houten en aarden keukengerei op hun rug meedroegen om te verkopen, kwamen uit
de omgeving van Damascus. [13] Toen ze bij ons kleine dorp kwamen -dat ze wel
kenden omdat ze twee tot drie keer per jaar over deze weg gingen en in de tien,
eigenlijk ongeveer zestig steden vaste afnemers vonden voor hun waren, die ze
heel goedkoop aanboden -bleven ze staan, en de een vroeg aan de ander of dit wel
het dorp was waar ze af en toe wat zaken hadden gedaan.
[14] Aangezien ze nauwelijks een halfjaar geleden ook in deze streek waren toen
die nog helemaal kaal was, begrepen ze niet hoe deze onbemiddeld~bewoners dit
voor het grootste deel kale landje in zo'n korte tijd dermate in cultuur hadden
kunnen brengen -iets wat zelfs de rijkste mensen met de grootste vlijt nauwelijks in
tien jaar hadden kunnen doen. [15] Een van hen, die een jood van de oude stempel
was, zei tegen zijn metgezellen: ' Als deze streek dezelfde is als die wij kennen,
dan moet er ontegenzeglijk een wonder gebeurd zijn! Bij een van de profeten staat
geschreven dat dit land nog eens groen zal worden, en wel ten tijde van de komst
van de beloofde Messias. Men zegt dat er in Galilea een man uit de stam van David
is opgestaan die wonderbaarlijke dingen doet.
[16] Alleen moet er in deze tijd niet veel waarde gehecht worden aan dergelijke
wonderlijke dingen, omdat wij van alle kanten werkelijk belaagd worden door
grote aantallen wonderdoeners.Want zolang alleen joden deze landstreken tot ver
voorbij Damascus bezaten, hadden vreemde magirs bij hen geen toegang; maar
sinds dat allemaal aan de Romeinen toebehoort, mogen ze van alle kanten
binnendringen en hun toverijen bedrijven, en zo nu en dan doen ze echt
verbazingwekkende dingen -waar wij ons al verscheidene keren van overtuigd
hebben. [17] Waarschijnlijk zijn hier kort geleden ook zulke magirs doorheen
gereisd en hebben deze arme mensen een buitengewone weldaad bewezen. In
Damascus hebben een paar jaar geleden enkele magirs voor een rijke Immers ook
een stuk kaal veld binnen een paar dagen in een groene weide veranderd.'
212
[18] De anderen zeiden: 'Nou ja, hier kan inderdaad wel iets dergelijks gebeurd
zijn! Als we terugkomen zullen we wel meer te weten komen!'
[19] Daarna trokken ze verder in de richting van Afek
[20] Ik zei tegen de waard wat deze mensen tegen elkaar hadden gezegd, en zei
verder: ' Als ze in de buurt van Afek komen, zullen ze nog minder herkennen waar
ze zijn dan hier; want rond Afek is in een wijde omtrek van uren gaans gebeurd
wat hier in jullie kleine landstreek gebeurd is. Als deze mensen terugkomen zullen
jullie gemakkelijk met hen kunnen praten; want in de genoemde stad zullen ze wel
dusdanige dingen te horen krijgen over hun man uit Galilea, dat ze hem niet meer
met heidense tovenaars zullen verwisselen.'
[21] Daarna proefden we verschillende vruchten op de heuvel, die allemaal
voortreffelijk smaakten, en begaven ons daarna weer naar de herberg, waar reeds
een goed klaargemaakt ochtendmaal op ons wachtte.
Hoofdstuk 133: De tweede uitzending van de leerlingen (1.2.1863)
[1] Toen wij de herberg binnenkwamen waren alle leerlingen ook al op, en ze
vroegen Mij om vergeving omdat ze deze ochtend hadden verslapen.
[2] Maar Ik zei: 'Wees gerust, want Ik heb het zo gewild!' [3] Daarop werden ze
allemaal rustig, gingen aan tafel zitten en namen samen met Mij het welbereide
ochtendmaal tot zich. Deze keer smaakte de Griekse vis allen goed.
[4] Na het ochtendmaal zei Ik tegen de leerlingen: 'Slechts n keer, bij het begin
van Mijn ambt als leraar, heb Ik jullie voor Mij uit gezonden om in de dorpen en
steden de mensen over Mij en Mijn rijk te vertellen, en heb Ik jullie de macht
gegeven om zieken te genezen door hen in Mijn naam de handen op te leggen en
de duivels en boze geesten, waar zo vele mensen van bezeten zijn, uit te drijven;
jullie zijn voor een korte tijd gegaan, en jullie weten waar en wanneer Ik jullie
weer bij Mij heb gebracht. En kijk, dat vooruitzenden had een langdurig goede
invloed. [5] Wij bevinden ons nu in de grote landstreek Hauran*, (* Ook genoemd
in Ezechil 47:16 en 18.) die bijna vanaf de oorsprong van de J ordaan tot aan de
uitmonding daarvan in de Dode Zee de zeer bergachtige, oostelijke oever vormt. In
deze landstreek, die vroeger buitengewoon gezegend was, liggen de tien grote
steden, waarvan wij er nu in korte tijd enkele met zeer goed gevolg bewerkt
hebben.
[6] Maar er zijn er nog vele waar we doorheen moeten reizen; want van de tien
grote steden hebben we er pas drie bezocht - namelijk Pella, Abila en Golan (want
Afek behoort tot de kleinere steden) - en zodoende blijven er nog zeven grote
steden en een groot aantal kleinere steden en andere plaatsen over, en Mijn tijd
loopt ten einde. [7] Ik heb nu ruim tweenhalfjaar bijna helemaal alleen zonder
enige rust en onderbreking gewerkt, en nu wil Ik hier in dit lievelingsoord van Mij
een rustpauze van zeven dagen nemen.
[8] J ohannes, J acobus de Oudere en Mattheus onze schrijver moeten bij Mij
blijven; jullie overigen moeten je echter in twee groepen verdelen! De ene groep
gaat naar Hippos, een kleine stad, die niet verder van Afek ligt dan dit kleine dorp,
en de tweede moet zich naar Edre begeven, dat ook eerder een kleine dan een
213
grote stad is, die van hieruit in het zuidoosten ligt en gemakkelijk binnen enkele
uren bereikt kan worden!
[9] In deze twee steden zullen jullie voor het merendeel Grieken en ook Romeinen
aantreffen. In elk van deze steden zijn verscheidene herbergen; blijf in de herberg
waar men jullie zal opnemen, en eet en drink wat men jullie voor zal zetten!
[10] Als jullie werkelijk in Mijn naam zullen handelen, zullen jullie overal goed
opgenomen worden. Als jullie echter je intrek nemen in een herberg, zeg dan: 'De
vrede zij met jullie! Wij zijn gekomen om jullie het grote levenslicht uit de
hemelen van de ene, enig ware God te verkondigen en jullie Hemzelf te leren
kennen.Als jullie in Hem geloven, zullen jullie aan ons, Zijn uitgezondenen, Zijn
goddelijke kracht ervaren.'
[11] Daar, waar men jullie na die begroetingswoorden opneemt, moeten jullie
blijven en het huis Mijn naam en Mijn leer verkondigen.
[12] J ullie zullen in beide steden en ook in enkele kleine plaatsjes daar omheen
een groot aantal zieken vinden; genees die, dan zullen jullie in Mijn naam een rijke
oogst vergaren! Maar laatje door niemand met geld voor jullie moeite betalen;
want zolang Ik lichamelijk op deze aarde ben, zullen jullie geen geld nodig hebben
om te leven. Als iemand jullie echter uit pure liefde iets zou aanbieden, kunnen
jullie dat wel aannemen, ook als het geld is; want overal zijn armen, aan wie jullie
het op jullie beurt weer kunnen geven! [13] Over zeven dagen moeten jullie weer
hier zijn, dan zullen we daarna verder reizen! J ullie weten nu wat je te doen staat,
zodat jullie nu wel op weg kunnen gaan!'
Hoofdstuk 134: De organisatie van de leerlingen van de Heer
[1] Toen de leerlingen dat hadden gehoord, zei Simon J uda tegen Mij: 'Heer en
Meester, nu wij ons in twee groepen verdelen, moet dan niet iedere groep een
leider hebben?' [2] Ik zei: 'Wanneer heeft de zuivere liefde en de volle, heldere
waarheid uit de hemelen ooit een leider nodig gehad?
[3] De liefde alsook de waarheid in haar hoogste zuiverheid en volmaaktheid is
immers in zichzelf zozeer het allerhoogste, dat daarboven niet nog iets hogers voor
te stellen en aan te nemen valt!
[4] En als die liefde en waarheid uit Mij in ieder van jullie is, die Ik nu in Mijn
naam uitzend -wie van jullie zou dan een leider van zijn broeder willen zijn?
Hoezo wil je je enig leiderschap aanmeten, als je zegt en ten diepste gelooft dat
alleen Ik de Heer ben - terwijl ook alle anderen hetzelfde zeggen en geloven? Wie
van jullie wil, als je dat aanneemt en gelooft, de eerste zijn?
[5] Als een goede rekenaar zegt en bewijst dat drie geheel dezelfde dingen en nog
eens drie geheel dezelfde dingen samen zes van zulke geheel gelijke dingen zijn,
en een tweede en een derde, vierde, honderdste even goede rekenaar zegt en
bewijst precies hetzelfde -vraag je dan eens af: wie van hen moet de meest
voortreffelijke zijn, en wie van hen zou door de honderd even goede rekenaars tot
een overbodige leider boven zich gekozen moeten worden, en waarom?
[6] Kijk, Ik alleen ben de Heer! J ullie zijn onder elkaar allemaal geheel gelijke
broeders, en geen van jullie moet meer of minder zijn; want ieder nog zo gering
214
leiderschap wekt in het gemoed van de leider de satanische heerszucht en bederft
dan maar al te gauw de zuivere liefde en de daaruit voortvloeiende waarheid
volleven, wat direct bij de eerste koningen maar al te duidelijk gebleken is en nu in
de tempel in J eruzalem steeds meer en duidelijker blijkt.
[7] Wie van jullie echter absoluut de eerste van Mijn leerlingen wil zijn, laat die
de laatste en minste zijn van hen en hun aller knecht en dienaar! Want zo is de orde
in Mijn hemelen onder Mijn engelen!
[8] Waarlijk, Ik zeg jullie: allen die zich op deze aarde op een of andere manier als
leiders zullen laten roepen, zullen het aan gene zijde zwaar te verduren krijgen!
Want de zwaarste levensopgave voor een hoogmoedige -wat vrijwel iedere leider
uiteindelijk wordt -is, dat zijn gemoed verdeemoedigd wordt.
[9] Blijf daarom allemaal volkomen gelijke broeders, en laat geen van jullie ook
maar de minste voorkeur boven de anderen willen hebben; dan zullen alle mensen
aan het feit, dat jullie elkaar als ware, volkomen gelijkgerechtigde broeders
liefhebben en respecteren, zien en weten dat jullie werkelijk Mijn leerlingen zijn.
[10] Als jullie dat nu naar volle waarheid begrepen en in je opgenomen hebben,
vertrek dan nu en handel overeenkomstig Mijn wil!' [11] Toen de leerlingen dit
duidelijke antwoord van Mij hadden gekregen, bedankten ze Mij daarvoor en
begaven zich direct op weg; in die zeven dagen hebben ze in de genoemde plaatsen
vele heidenen en ook hun priesters tot Mij bekeerd.
[12] Alleen met J udas Iskariot hadden degenen die naar Edre waren getrokken
enkele problemen vanwege zijn onverbeterlijke geldzucht; maar omdat ook
Thomas zich bij de naar Edre gereisde groep bevond, werd er snel een eind
gemaakt aan zijn geldzuchtige pogingen; en de hele uitzending heeft goede
vruchten opgeleverd. [13] En wat heb Ik die zeven dagen lang met de drie
leerlingen gedaan die bij Mij waren gebleven, en met de inwoners van dit dorp?
[14] Over het algemeen nam Ik hier - zoals hiervoor al opgemerkt - rust voor Mijn
lichaam, dat ook van vlees en bloed was; maar toch verliepen deze zeven dagen
niet in zo'n volkomen ledigheid als iemand zich wellicht voorstelt.
Hoofdstuk 135: De visvijver van de waard
[1] Deze dag, direct na het vertrek van de uitgezonden leerlingen, liep Ik samen
met de drie leerlingen en de inwoners van dit dorp over hun stukje land, dat zij als
hun door de Romeinen vastgesteld eigendom mochten beschouwen en waarvoor zij
aan Herodes, die ook hier leenvorst over de J oden was, geen tribuut hoefden te
betalen. [2] Terwijl wij op ons gemak en gemakkelijk binnen twee uur het stukje
land rondliepen, zei de waard tegen Mij: 'Heer en Meester, kijk, het uitgestrekte
land buiten de grenzen van ons grondbezit, dat heel woest is en voorzover wij
weten uren in de omtrek geen eigenaar heeft, levert geen mens ook maar het minste
voordeel op! Als wij het met onze vlijt mettertijd buiten onze grenzen in cultuur
zouden brengen en gebruiken, zouden we daar dan een fout mee begaan?'
[3] Ik zei: 'Niet in het minst! Wat jullie door je vlijt in cultuur brengen, kunnen
jullie ook gebruiken, en geen mens zal jullie daarvoor ter verantwoording roepen.
215
Maar het zal jullie veel inspanning en werk kosten, en jullie zullen van die kale
stenen een magere oogst halen.
[4] Maar Ik zal ook in dit opzicht nog iets voor jullie doen; maar wees voorlopig
tevreden met wat Ik voor jullie heb gezegend!
[5] Zeer binnenkort zullen er al een groot aantal reizigers bij jullie aanleggen en
zullen jullie heel welvarend maken, en dan zullen jullie dit landje tot ver voorbij de
huidige grenzen ervan vruchtbaar kunnen maken, en jullie nakomelingen zullen
daar de nodige voeding vinden; maar denk er voorlopig nog niet al teveel aan!
[6] Met dit antwoord waren allen tevreden, en wij begaven ons naar de reeds
bekende kleine visvijver. Daarin wemelde het van de vissen, waar alle inwoners
heel blij mee waren, hoewel de vijver eigendom was van de waard; want hoewel
alle inwoners van dit dorp een soort commune vormden en een gemeenschappelijk
leven leidden, waren hun stukken grond toch volgens de wetten van Rome
gemarkeerd en had ieder zijn precies uitgemeten deel. [7] De visvijver en ook de
bron behoorden tot het grondstuk van de waard. Het water was weliswaar bestemd
voor gebruik door het hele dorp, maar de kleine vijver niet, en dus ook niet de
vissen die erin zwommen. Deze vijver had zich natuurlijk slechts zelden in een
voorraad verheugd, maar deze keer zat er een grote voorraad in.
[8] Daarom zei Ik bij de vijver: 'Omdat alleen door Mijn macht en wil ten eerste
de grote hoeveelheid vis in het Meer van Galilea is gevangen en ten tweede
volkomen vers en gezond in de zakken hierheen is gebracht, en ten derde omdat
deze vissen in deze vijver zich voortdurend rijkelijk zullen vermeerderen, in stand
zullen blijven en het hele dorp rijkelijk kunnen voorzien, zal van nu af aan ieder
huis het recht hebben om zoveel vissen uit deze vijver te halen als het
redelijkerwijs nodig heeft. Maar opdat de vissen mettertijd, als ze zich sterk gaan
vermeerderen, ook voldoende ruimte zullen hebben, zullen wij deze vijver tot de
juiste en passende afmetingen vergroten!' [9] Ik had deze woorden nog maar
nauwelijks uitgesproken, of daar had de voorheen zeer kleine vijver al de passende
afmetingen, en alle inwoners prezen Mij en loofden Gods macht in Mij.
[10] Van de vijver keerden wij weer terug naar de herberg, omdat het al na de
middag was geworden, en we spraken met elkaar over veel dingen en
omstandigheden in het leven van de mensen op deze aarde, namen onderwijl ook
een klein middagmaal tot ons en begaven ons daarna weer naar buiten, waar het
met name op de bekende heuvel heel goed rusten was.
[11] Op deze heuvel rustten wij bijna drie uur lang.
[12] Toen de zon bijna onderging, ontdekte de waard dat er op de weg vanaf
Bethsada enkele mensen het kleine dorp naderden, die ieder ogenblik bleven staan
en de omgeving bekeken en niet wisten waar ze aan toe waren. Maar ze gingen
toch naar het dorp en herkenden het aan de welbekende armelijke huizen. Ze
bereikten nu de herberg en vroegen naar de waard.
[13] Toen de waard dat van Mij hoorde, vroeg hij Mij wat hij nu moest doen; want
hij zou met duizend vragen lastig gevallen worden, en hij wist niet wat hij hun ten
antwoord moest geven. [14] Ik zei: 'Ga nu maar naar beneden naar hen toe, en
omdat het J oden zijn die je wel kent, kun je hun wel zeggen wat het nu voor een
216
tijd is en wat er nu allemaal in de wereld gebeurt; daarna zal Ik met Mijn drie
leerlingen naar het huis komen en met de drie mensen spreken!'
Hoofdstuk 136: De waard onderricht de gasten over het veranderde land
[1] Toen de waard dat van Mij had gehoord, ging hij onmiddellijk met zijn buren
naar zijn huis en verwelkomde de drie aangekomenen.
[2] Zij overvielen hem onmiddellijk met een groot aantal vragen over de oorzaak
van de zo verbazingwekkende verandering van dit dorp, en hoe dat in zo'n korte
tijd tot zo'n bloeiende gecultiveerde staat was gebracht.
[3] De waard zei: ' Als alleen ik jullie zou zeggen dat dit dorp door een waar
Godswonder tot zo'n gecultiveerde staat is gebracht, zouden jullie mij
waarschijnlijk niet geloven; maar daar staan al mijn buren en daar mijn kinderen en
mijn vrouw, en ze kunnen er allemaal als getuigen voor instaan! Zoiets zal op deze
aarde onder de mensen buitengewoon zelden en op deze manier waarschijnlijk nog
nooit plaatsgevonden hebben; maar er was op aarde ook nog nooit een tijd zoals
nu, waarin de beloofde Messias werkelijk als mens van vlees en bloed Zelf naar
ons mensen toe is gekomen.
[4] Die grote belofte is weliswaar alleen aan de J oden, maar daarnaast ook aan alle
mensen op de hele aarde gegeven, en derhalve ook aan ons heidenen, die nu toch al
geruime tijd hetzelfde geloof hebben als jullie J oden.
[5] Zie en luister: deze Messias, die nu vanuit de hoogste hemelen naar deze
wereld is afgedaald, die werkelijk God en mens tegelijk is, is ook naar ons toe
gekomen en heeft Zich over onze geestelijke en daarnaast ook over onze
lichamelijke armoede ontfermd; Hij heeft onze woestijn gezegend en die door Zijn
almachtige wil in een vruchtbaar landje veranderd.
[6] Ook heeft Hij ons rijkelijk voorzien van alles wat een mens nodig heeft om
zijn lichaam te voeden en te sterken; bovendien heeft Hij ons ook op
aanschouwelijke en heel begrijpelijke wijze vertrouwd gemaakt met het wezen van
onze aarde en de verschijnselen daarin en die op het oppervlak ervan en in de
omringende lucht, en ook met de hele sterrenhemel. En op die wijze heeft Hij ons
van al het oude, duistere bijgeloof van de heidenen en de J oden verlost.
[7] Maar daar kunnen wij nu met jullie nog niet verder over spreken, omdat er ook
in jullie J oden nog te veeloud bijgeloof zit; maar bij een volgende gelegenheid
zullen wij daar met jullie nog wel over te spreken komen.
[8] Daarmee heb ik jullie nu volkomen overeenkomstig de waarheid meegedeeld
op welke wijze dit kleine gebied van ons plotseling zo bloeiend rijk is geworden,
en hier voor jullie staan voldoende getuigen; als jullie het hun willen vragen, zullen
ze jullie hetzelfde zeggen!'
[9] Een van de J oden, die een oudste en schriftgeleerde in Bethsada was en al
verschillende keren met onze waard had gesproken, zei: 'J a, wij moeten van jullie
geloven dat jullie dorp en stukje land inderdaad zo in cultuur is gebracht als jij ons
zojuist hebt meegedeeld, omdat dat bij de onvruchtbaarheid van de grond op een
natuurlijke manier ondenkbaar zou zijn. Want waar zouden jullie de vruchtbare
aarde vandaan hebben gehaald om daarmee dit voor het grootste deel kale,
217
steenachtige landje te bedekken, dat -wat jullie deel betreft -toch meer dan duizend
morgen* (* Oude oppervlaktemaat, per landstreek sterk verschillend van 0,25 tot
1,2 ha. Van oorsprong zoveel land als een span paarden in n ochtend kon
ploegen of een man in n ochtend kon maaien. De Oostenrijkse morgen lag
waarschijnlijk in de buurt van 0,25 ha.) zal meten, en waar zouden jullie dat grote
aantal vruchtbomen van allerlei soort vandaan gehaald hebben en hoe zouden jullie
die hier zo geplant hebben, dat ze er nu zo groot en vol vruchten bij staan alsof ze
hier al dertig jaar geleden geplant waren?
[10] Dat is dus een volmaakt godswonder, waarover geen twijfel kan bestaan, en
wij willen dan ook geloven dat de man die dit ongehoorde wonder hier voor jullie
heeft gedaan vast en zeker de beloofde Messias Zelf of op zijn minst een grote
profeet is; maar wanneer was hij dan bij jullie, en hoe lang had hij ervoor nodig om
dit landje van jullie zo te zegenen, en waar is hij van jullie heen gegaan?'
[11] De waard zei: 'Vrienden, gisteren tegen de avond is Hij hier met Zijn
leerlingen aangekomen! De meesten van Zijn leerlingen heeft Hij vooruitgestuurd
om Zijn leer te verkondigen; Hijzelf verblijft hier nog met drie van Zijn leerlingen
en Hij zal hier nog zeven dagen blijven. Daarmee heb ik jullie vast nog meer
verteld dan jullie van mij hadden willen weten.
[12] Hij zal zo direct Zelf verschijnen, en dan kunnen jullie met Hemzelf al het
overige bespreken en bepraten!'
Hoofdstuk 137: De gasten herkennen de Heer
[1] Toen de drie joden dat van de waard hadden gehoord, werden ze erg verlegen
en wisten niet wat ze daarop moesten zeggen of doen: blijven of weg gaan.
[2] Pas na een poosje vroeg de oudste aan de waard, die juist bezig was de drie
brood en wijn te geven: 'Hoe ziet hij er dan uit, zodat wij hem direct kunnen
begroeten als hij komt?' [3] De waard zei: 'Neem nu maar brood en wijn tot je, en
als Hij hier binnenkomt zullen jullie geen moeite hebben Hem meteen te
herkennen! Als wij heidenen Hem snel hebben herkend, dan zullen jullie, echte,
oude joden, Hem nog wel eerder kunnen herkennen!'
[4] Hierop namen de drie onmiddellijk brood en wijn tot zich. en vonden beide
rein en voortreffelijk, en ze vroegen de waard waar hij dat brood en die wijn
vandaan had, omdat ze wel wisten dat hij hun nog nooit eerder iets dergelijks had
kunnen aanbieden.
[5] De waard zei: 'Ik heb jullie zojuist al gezegd dat de Messias ons rijkelijk van
alles heeft voorzien, ook voor ons lichaam. Wie een woestijn door Zijn wil kan
laten bloeien, zal ook wel in staat zijn ons armen, die al lange tijd naar Hem
hebben verlangd, van brood en wijn te voorzien! jullie eten nu echt brood uit de
hemelen evenals de wijn, die ook geen vrucht van deze aarde is!'
[6] Toen de driejoden ook dat hadden gehoord, zei de oudste: 'Mozes heeft in de
woestijn ook het manna voor de Isralieten van God ontvangen, en de rots waar hij
met zijn herdersstaf op sloeg, gaf direct zoet, zuiver drinkwater; maar zulk brood
en zulke wijn heeft Mozes niet uit de hand van jehova gekregen, en ook wilde de
218
woestijn in al die veertig jaar niet groen worden voor Isral en zijn magere kudden.
Hier is dus kennelijk meer dan Mozes, Aron, J ozua, Elia en alle andere profeten!'
[7] Terwijl de oudste dit zo uitsprak, kwam Ik met de drie leerlingen de herberg
binnen en zei tegen de drie: 'De vrede zij met jullie! Laat je door ons niet storen,
maar eet en drink en versterk je met de wijn; want zulk brood en zulke wijn hebben
jullie in Bethsada en Gadara niet!'
[8] Toen Ik deze woorden tot de drie had gesproken, stonden ze onmiddellijk op
van hun stoelen, bogen diep voor Mij en zeiden: 'Heer! U bent Degene voor wie
alles mogelijk is, en U bent ook de beloofde grote Messias, de nieuwe grote koning
der joden, die een rijk zal vestigen dat geen vijand ons tot aan het einde der wereld
meer zal kunnen ontnemen! Daarom: heil U, de grote zoon van David!'
[9] Ik zei: 'Ik vestig wel een eindeloos groot rijk, echter geen aards, maar een
Waar Godsrijk voor de ziel en de geest van de mens, dat eeuwig zal bestaan; in dat
rijk zullen allen het eeuwige leven hebben die in Mij geloven en overeenkomstig
Mijn leer zullen leven. [10] jullie verstaan de Schrift wel naar de letter, maar naar
de meest innerlijke geest van de waarheid hebben jullie die nog nooit begrepen als
jullie denken dat Ik als de beloofde en nu in deze wereld gekomen Messias, de
eeuwige Zoon van de eeuwige Vader, voor de joden een onvergankelijk rijk zal
vestigen op deze aarde, waar toch alles inclusief de aarde zelftijdelijk en
vergankelijk is.Want niet alleen deze hele aarde, maar ook het hele firmament dat
jullie zien zal vergaan; hoe zou er dan op deze aarde voor de joden een
eeuwigdurend rijk gevestigd kunnen worden? Versterk je nu dus, opdat jullie de
innerlijke geest van de Schrift kunnen vatten en begrijpen!'
[11] Na deze woorden van Mij keken de drie elkaar verbaasd aan, en de oudste
zei: 'Maar, dat klinkt heel anders dan in de tempel in J eruzalem! Waar moeten wij
ons aan houden? In de tempel onderwijzen de Farizeen en schriftgeleerden,
gezeten op de stoelen van Mozes en Aron rondom de hogepriester, en lezen en
verklaren voor het volk de Schrift geheel naar de letter; maar op gezag van hun
woord en hun wil wordt er geen woestijn groen en wordt er geen kaal gesteente
met vruchtbare aarde bedekt. [12] Deze Meester onderricht heel anders en laat
zien dat wij de Schrift nog nooit naar de geest hebben begrepen, en Zijn uitspraken
zijn rechtstreeks in tegenspraak met die van de tempel -maar op Zijn woord en Zijn
wil bloeit de woestijn en is het gesteente daarvan bedekt met een juiste hoeveelheid
vette aarde; dan moet dus ook alleen in Hem de volle waarheid te vinden zijn!
[13] Wij willen daarom dan ook bij deze Meester blijven en de tempel voor altijd
de rug toekeren, laten we daarom drinken op het welzijn van allen die reeds hebben
gedaan wat wij nu doen!'
[14] Hierop hieven de drie hun bekers en leegden die tot op de laatste druppel.
Hoofdstuk 138: De bekentenis van de oudste
[1] Toen zij nu heel vrolijk waren geworden, wendde de oudste zich weer tot Mij
en zei: 'Heer en Meester uit de hoogste hoogten des hemels! U zult J eruzalem toch
ook wel bezocht hebben? Hebben zij in de tempel U ook herkend, net als wij hier?
Wat zeiden ze over Uw verschijnen in deze wereld?'
219
[2] Ik zei: 'De grote, uiterst zelfzuchtige blindheid van de joden in J eruzalem zal
het goddelijke licht niet herkennen en er ook geen deel aan hebben; want het licht
zal van de joden weggenomen en aan de heidenen gegeven worden.
[3] Ik heb al verscheidene keren in de tempel onderwezen en wonderen gedaan, en
van al degenen die zichzelf groot achten en zich door iedereen hoog laten prijzen,
heeft niemand in Mij geloofd; en zo gebeurt het nu ook als een getuigenis over
hen, dat Mijn licht hun wordt ontnomen en rijkelijk aan de heidenen gegeven
wordt, wat ook over hen geschreven staat. [4] Kijk naar deze heidenen, en praat
ook eens met de vele heidenen van andere dorpen en steden, en vraag hun wat ze
van Mij denken. Werkelijk, jullie zullen bij hen veellicht ontvangen!
[5] Maar ga eens naar J eruzalem en veel andere joodse steden en dorpen, dan
zullen jullie verbaasd staan over de meest smadelijke oordelen over Mij! En toch
heb Ik overal dezelfde zuivere levenswaarheid onderwezen en grote tekenen
gedaan.Wat moet Ik nu met dit ontaarde soortjoden doen?' [6] De oudste zei: 'Heer
en Meester, doe met hen wat U met de inwoners van Sodom hebt gedaan!'
[7] Ik zei: 'Nu nog niet; want er zijn nog enkele rechtvaardigen in die steden en
dorpen. Maar het zal niet lang meer duren, omdat die weinige rechtvaardigen ter
wille van Mijn naam en Mijn leer zodanig door de blinde en hoogmoedige, trotse
wereldse mensen vervolgd zullen worden, dat er tenslotte niet n rechtvaardige in
Mijn licht in zo'n stad zal kunnen blijven; dan zal hun maat vol zijn en zal het hun
nog veel slechter vergaan dan het eens Sodom en Gomorra vergaan is. Maar laten
we dat nu laten rusten en over iets anders praten! [8] Zeg Mij eens, of jullie nog
niets over Mij en Mijn optreden ter ore is gekomen! Want twee jaar geleden ben Ik
ook in de buurt van Gadara geweest en heb daar de twee erg bezeten mensen
bevrijd van hun vele boze geesten, die zich vervolgens van een kudde varkens
meester maakten en zich met hen in het meer hebben gestort. En hebben jullie niet
gehoord dat Ik ooit in de buurt van Bethsada in een woestijn een paar duizend
mensen met slechts een paar broden en vissen zodanig heb gevoed, dat er na die
spijziging verschillende manden overbleven met wat ze niet op konden?'
[9] De oudste zei: 'J a, Heer en Meester, daar hebben wij allemaal wel veel over
horen praten, en we hielden de wonderdoener - die naar men zegt een Nazarener
was en wel de zoon van jozef de timmerman, die ik persoonlijk goed heb gekend -
voor een magir, die zijn wonderen wellicht bij de beruchte Essenen had geleerd
en die J ezus heette. [10] Destijds had het blinde volk zo geoordeeld, en wij
konden ons ook niet zo gemakkelijk iets anders voorstellen; want wat konden wij
van de zoon van een timmerman uit Nazareth anders denken dan dat hij een heel
handige magir was, die de oude leer van de joden kende en zichzelf aan het
gemakkelijk te misleiden volk als een profeet presenteerde om het naar zich toe te
trekken met een bedoeling die hij alleen kende?
[11] Als wijzelf getuige waren geweest van die daden van U, zouden wij zeker
anders over U geoordeeld hebben - al zou U ook tien keer de zoon van jozef
geweest zijn!
[12] Maar nu zijn wijzelf getuigen van Uw daad, die geen enkele Esseen, maar
alleen God kan verrichten, en al bent U nu als mens de zoon van jozef, de
220
timmerman uit Nazareth -wat U ook wel zult zijn - dan brengt dat ons geloof in U
niet in het minst van de wijs en bent en blijft U voor ons de beloofde Messias!
[13] Neem deze bekentenis van ons niet onwelwillend aan, en onthoud ons Uw
zegen niet!'
Hoofdstuk 139: De vraag naar de naaste
[1] Ik zei: 'Daar zal jullie levende geloof in Mij jullie voor beschermen; en als
jullie je geloof in Mij door werken van ware naastenliefde zullen bewijzen, zullen
jullie je er ook geheel en al van bewust worden dat Ik werkelijk de beloofde
Messias ben, en jullie zullen dan bij de profeten nalezen en alles door Mij vervuld
en in Mij alles bevestigd zien wat er in de Schrift over Mij geschreven staat.'
[2] De oudste zei: 'Heer en Meester, naastenliefde aan de mensen bewijzen zou
wel in orde zijn, als we maar heel duidelijk zouden weten wie nu werkelijk onze
naaste is!'
[3] Ik zei: 'J ullie naaste is ieder mens, vriend of vijand, die jullie hulp nodig heeft
op wat voor goede, met Gods geboden overeenstemmende manier ook; maar het
spreekt vanzelf dat jullie iemand die in strijd met Gods geboden handelt, daar niet
behulpzaam bij zijn, maar hem er vanaf moeten houden.Als jullie dat doen,
beoefenen jullie de naastenliefde en zal jullie loon in de hemelen groot zijn.
[4] Als er armen naar jullie toekomen en jullie hun nood klagen, help hen dan naar
kracht en vermogen; want wat jullie voor de armen doen zal Ik beschouwen alsof
jullie dat voor Mij hadden gedaan, en Ik zal het jullie reeds hier en nog meer later
in Mijn rijk eeuwigdurend vergoeden. [5] Als er een ware volgeling en profeet in
Mijn naam naar jullie toekomt, neem hem dan op, luister naar hem en bewijs hem
liefde; want door dat te doen hebben jullie Mij opgenomen en zullen jullie ook het
loon van een profeet waardig geacht worden.
[6] Maar er zullen weldra ook een groot aantal valse profeten in Mijn naam
opstaan; ze zullen het volk onderrichten ter wille van hun eigen gewin en het
verleiden door valse tekenen, die ze van de magirs hebben geleerd. Neem
dergelijke valse leraren en profeten niet op, ook al zullen ze luid roepen: 'Kijk,
hier, of daar is de Messias, de Gezalfde Gods!', maar toon hun met liefde en ernst
dat ze tegen Mij zijn en handelen.Als ze naar jullie luisteren en van hun
verkeerdheid afzien, dan mogen jullie hen ook als vrienden beschouwen en
behandelen; als ze echter niet naar jullie luisteren en zich niet bekeren, verjaag hen
dan uit de gemeente! [7] Een valse leraar en profeet zullen jullie gemakkelijk
herkennen aan zijn zelfzuchtige werken en daden vol eigenliefde; want van distels
oogst men geen vijgen en van doornen geen druiven.
[8] Wees steeds vol liefde, zachtmoedigheid, deemoed, erbarmen,
rechtvaardigheid en waarheid tegenover iedereen, dan zal Ik ook zo tegenover
jullie zijn! Word niet doof en hardvochtig van hart tegenover de stem van de
armoede, zowel wat de geest als het lichaam betreft, dan zal Ik dat ook niet
tegenover jullie zijn als jullie in een of andere nood je stem tot Mij zullen
verheffen. Met de maat waarmee jullie meten zal jullie ook weer gemeten worden.
221
[9] Als jullie, zoals Ik heel goed weet, wel een groot aards vermogen bezitten en
het alleen tegen goede rente lenen aan degenen die het op een vastgesteld tijdstip
weer kunnen terugbetalen, dan hebben jullie daarmee ook wel een soort
naastenliefde beoefend - maar bij Mij komt een dergelijke naastenliefde, die jullie
zelf met goede rente beloont, niet in aanmerking voor vergoeding. Als jullie echter
je vermogen ook zonder rente aan de armen lenen, van wie jullie kunnen weten dat
ze het jullie niet gemakkelijk weer zullen kunnen terugbetalen, dan zal Ik Degene
zijn die de rente betaalt en jullie vermogen terugbetaalt, en niemand zal bij Mij
tekort komen! [10] Kijk eens naar de inwoners van dit dorp, die arm waren! Zij
konden zelf altijd maar heel schamelleven; maar als er arme en noodlijdende
mensen bij hen kwamen, werden die direct opgenomen en naar mogelijkheid
zonder vergoeding verzorgd. Ik wist dat wel en ben, als de beste Vergoeder, nu op
het juiste moment naar hen toe gekomen, en geen van hen zal zeggen dat Ik te
vroeg dan wel te laat ben gekomen. Doen jullie evenzo, dan zal Ik te zijner tijd ook
jullie Vergoeder zijn!'
Hoofdstuk 140: De gelijkenis van de landheer
[1] (De Heer:) 'De Farizeen, die woekeraars, die hun vele goud en zilver steeds
tegen hoge rente veilig aan andere grote makelaars en woekeraars weten te lenen
en hun hoge rentewinst dan met hoeren en meinedige echtbreeksters verspillen en
kwalijk verbrassen, maar als er armen en noodlijdende mensen naar hen toekomen
tegen hen zeggen: 'Wend je tot God, die zal jullie wel helpen; want wij zijn zelf
arm en moeten bedelen!' die zullen zich later tegenover Mij zwaar moeten
verantwoorden!
[2] Zulke valse dienaren Gods, die tegen het volk wel over liefde voor God en de
naaste prediken maar die zelf nog nooit hebben beoefend, zijn voor Mij de ergste
zondaren en misdadigers en zullen aan gene zijde hun loon daarvoor bij de vorst
van de hel krijgen, die zij hebben gediend. Want dergelijke hoereerders,
echtbrekers, woekeraars, brassers en daarmee de grootste godloochenaars zullen
Mijn rijk niet binnengaan; richt je dus niet naar hun voorbeeld!
[3] Wie van jullie kan tegen zijn naaste zeggen: 'Wend je in je nood tot God, die je
boven alles moet liefhebben, dan zal Hij je helpen!' -als hijzelf niet in God gelooft
en Hem al helemaal niet boven alles liefheeft!
[4] Wie zijn noodlijdende naaste, die hij ziet, al niet liefheeft, hoe zal hij dan God,
die hij niet ziet, boven alles liefhebben? Liefde voor God van de kant van de mens
wordt bepaald door de liefde voor zijn naaste. Wie zegt dat het Voor zijn zaligheid
voldoende is om enkel God boven alles lief te hebben, maar daarbij zijn hart en
deur sluit voor zijn arme naaste, verkeert in grote dwaling! Want liefde voor God is
zonder liefde voor de naaste eeuwig niet denkbaar en ook niet mogelijk. Heb jullie
naasten daarom lief, omdat zij net als jullie Gods kinderen zijn, dan zullen jullie
door dat te doen ook God boven alles liefhebben!
[5] Kijk, er was eens een heel rijke landheer die een heleboel bezittingen had, en
iedereen die bij hem in dienst was had een goed leven. Deze landheer had ook veel
222
kinderen, die hij liefhad, en die hij naar wereldse scholen stuurde, opdat ze ervaren
mensen zouden worden.
[6] Hij gaf hun echter slechts het meest noodzakelijke mee naar de wereldse
scholen, opdat ze zich niet te buiten zouden gaan, traag zouden worden en dan
ongeschikt zouden kunnen worden om zijn bezittingen te beheren.
[7] Deze kinderen hadden het op die wereldse scholen niet zo goed, en vaak
moesten ze een echt schamel bestaan leiden en niet zelden vreemde mensen om
een aalmoes vragen. [8] Enkelen van de mensen die zij benaderden zeiden: 'Och,
jullie hebben immers een heel rijke vader! Vraag hem maar, hij zal jullie wel
helpen!', en gaven de kinderen niets.
[9] Enkele anderen, slechts weinigen, dachten echter in hun mildere hart bij
zichzelf: 'Wij weten wel dat de vader van deze kinderen heel rijk is en zijn hier
studerende kinderen wel zou kunnen helpen, als hij niet heel wijze redenen zou
hebben om dat niet te doen - maar die kinderen lijden bij ons nu eenmaal zichtbaar
nood, en wij zullen hen helpen zo goed we kunnen.' En zo gezegd, zo gedaan!
[10] Na enige tijd kwam de zeer rijke landheer zelfnaar die vreemde wereldse
stad, waar zijn kinderen zich de verschillende kennis en ervaringen eigen moesten
maken, en hij stelde zich ervan op de hoogte wie zijn kinderen liefde bewezen had.
[11] En zie, de kinderen brachten hun vader overal heen, waar men hun liefde
bewezen had, en de vader beloonde de weldoeners van zijn kinderen
honderdvoudig en nam de grootste weldoeners bij zich op zijn bezittingen en
behandelde hen als zijn eigen kinderen. [12] Kijk, hier voor jullie staat in Mij die
landheer! De armen in deze wereld zijn overal werkelijk Mijn kinderen; de rijken
zijn echter voor het merendeel kinderen van deze wereld.
[13] Opdat Mijn kinderen zich niet te buiten zullen gaan, laat Ik hen in deze harde,
maar voor hen buitengewoon heilzame levensschool ook nood lijden en in hun
nood bij de rijken van de wereld komen; wat die voor Mijn kinderen doen, zal Ik
ook voor hen doen en Ik zal hen reeds hier veelvoudig en in Mijn rijk eindeloos
veel belonen. [14] Wie derhalve de liefde van de kinderen heeft door zijn liefde
voor de kinderen, die heeft ook de liefde van de Vader en daarmee het eeuwige
loon verworven. -Begrijpen jullie nu wat 'God liefhebben boven alles' wil zeggen?'
Hoofdstuk 141: De Heer voorspelt Zijn dood en Zijn opstanding De Heer in
nog twee andere steden
[1] De oudste zei: 'O Heer en Meester en ware Vader van de mensen, ja, nu
begrijp ik pas voor het eerst wat 'God boven alles liefhebben' wil zeggen.
[2] Wie Zijn kinderen werkelijk liefheeft en de wijsheid van de Vader inziet, heeft
God boven alles lief als de enig ware Vader van alle mensen; en zo is de
naastenliefde de hoogste levensdeugd in deze wereld, en wij zullen ons inspannen
om die overal met al onze krachten te beoefenen.'
[3] Na deze woorden van de oudste kwam de vrouw van de waard ons zeggen dat
het avondmaal klaar was. De waard vroeg Mij of hij op de tafel die nog niet gedekt
was de gebraden vissen moest laten brengen.
223
[4] Ik zei: 'Toen Ik in de woestijn een paar duizend mensen met weinig brood en
vissen verzadigde was er ook geen gedekte tafel; als men brood en wijn van een
ongedekte tafel kan eten, waarom dan ook niet enkele gebraden vissen? Laat de
vissen nu dus maar op deze ongedekte tafel zetten, dan zullen wij ze eten!'
[5] Ik had dat echter zo bepaald vanwege de drie joden, omdat die nog heel veel
belang hechtten aan een tafel die met een geheel rein laken gedekt was; want
volgens hun wet zou een jood die warm voedsel tot zich nam van een tafel die niet
met een rein laken gedekt was, verontreinigd kunnen worden.
[6] De drie keken Mij dan ook vragend aan, terwijl ze heimelijk bij zichzelf
dachten: 'Wat, houdt U Zich niet meer aan alle voorschriften van Mozes?'
[7] Maar Ik zei: 'Wat denken jullie dan? Hadden de Isralieten in de woestijn ook
met reine doeken gedekte tafels, toen ze manna aten?'
[8] De oudste zei: 'Heer en Meester, die hadden ze vast niet!'
[9] Ik zei: 'Welnu, dan kunnen wij ook vissen eten die op een ongedekte tafel zijn
neergezet! Wat voor Mij rein is, laat dat ook voor jullie rein zijn! Er staat immers
ook geschreven dat men brood niet met ongewassen handen moet eten, en toch
hebben jullie zojuist in Mijn bijzijn brood met ongewassen handen naar je mond
gebracht en zijn daarmee in Mijn ogen toch rein gebleven! Maar als jullie in Mijn
ogen rein zijn, wie zal jullie dan van onreinheid betichten? Een blinde Farizeer in
de tempel in J eruzalem misschien? Waard, laat de vissen maar binnenbrengen, dan
zullen wij ze eten en tevens rein blijven!'
[10] Met dit antwoord waren de drie joden volkomen tevreden, en ze aten samen
met ons de vissen zonder enige verdere bedenking.
[11] Deze drie joden bleven daarna nog drie volle dagen bij Mij, en Ik en de drie
bij Mij gebleven leerlingen hebben hun veel uit de Schrift uitgelegd, met name wat
de schepping, de profeten J esaja en Ezechil betreft, en hun ook het juiste licht
gegeven over de natuurlijke dingen van deze aarde. [12] Op de vierde dag trokken
ze op Mijn aanraden naar Afek, om zich er daar ook zelf van te overtuigen wat Ik
voor de gelovig geworden heidenen had gedaan. Voordat ze afscheid van Mij
namen, vroeg de oudste aan Mij, of Ze niet ook naar J eruzalem zouden reizen om
daar de ogen van de blinde tempeldienaren te openen ten aanzien van Mij.
[13] Ik zei: 'Laat dat maar; want als ze niet naar Mijzelf willen luisteren en Mij
niet geloven, ondanks de vele tekenen die Ik voor hun ogen heb gedaan, dan zullen
ze nog minder naar jullie luisteren en jullie woorden geloven -maar ze zouden
jullie wel in de gevangenis gooien en jullie laten tuchtigen! Laat dat dus maar
achterwege, en blijf waar jullie zijn; verkondig Mijn evangelie bij een passende
gelegenheid aan de heidenen, en geef hun het licht der waarheid dat Ik jullie heb
gegeven; maar voeg er niets aan toe en laat ook niets weg! [14] Voor niets heb Ik
het jullie gegeven; geef het evenzo weer aan iedereen die ernaar hongert en dorst.
Maar werp deze parels niet voor de wereldse zwijnen van mensen!
[15] Tegen Pasen zal Ikzelf nog n keer naar J eruzalem gaan, en dan zal met Mij
gebeuren wat Ik jullie uit de profeten omstandig verklaard heb; als jullie daarvan
horen, erger je dan niet, en bedenk dat Ik jullie dit van tevoren heb meegedeeld en
dat daardoor de Schrift tot de laatste letter vervuld wordt. [16] Als Ik op de derde
224
dag weer zal opstaan van de dood van Mijn lichaam, zal Ik ook weer bij jullie
komen, zoals Ik nu voor jullie sta, en dan zal Ik jullie sterken met Mijn geest.
[17] Wij zullen elkaar dus slechts een korte tijd niet zien en daarna elkaar tot jullie
troost weerzien!' [18] Daarop zegende Ik de drie oude J oden en zij trokken naar
Afek, zoals Ik al eerder heb aangegeven.
[19] Het spreekt vanzelf dat deze drie, toen ze in de buurt van de stad kwamen,
zich steeds meer begonnen te verbazen over het grote teken, en toen ze helemaal in
de stad en in dezelfde herberg kwamen en ook met grote vriendelijkheid door de
waard werden opgenomen, kwam er zowel van de kant van de drie als van de kant
van de waard en allen die bij hem waren en die aankwamen, geen einde aan het
loven en prijzen van Mijn naam.
[20] En wat deed Ik die paar dagen in ons vriendelijke kleine dorp nog?
[21] Iedere dag kwamen er reizigers, die bij de waard hun intrek namen en ijverig
informeerden hoe deze streek zo bloeiend gemaakt had kunnen worden. Enkelen
werd er wel iets verteld, maar de meesten niet; want die reizigers waren voor het
merendeel handelslieden, die geen zintuig hadden voor zulke geestelijke dingen, en
zo nam niemand van ons dan ook de moeite om zulke puur wereldse mensen in de
waarheden des levens in te wijden, en ook de bewoners van het dorp zagen in dat
men voor wereldse zwijnen geen parels als gewoon voer moest werpen.
[22] De zevende dag brak aan, en tegen de avond kwamen Mijn uitgezonden
leerlingen weer goed gestemd in het dorp naar Mij toe, en ze raakten maar niet
uitgepraat over hoe ze in Mijn naam voor het grootste deel goede zaken hadden
gedaan. [23] En Ik zei: 'J ullie weten dat Ik ervan op de hoogte ben hoe jullie
gewerkt hebben, en jullie zijn dan ook het loon waard Mijn leerlingen te zijn; maar
nu moeten jullie rusten en jezelf versterken met spijs en drank!'
[24] Er werd direct wijn en brood gebracht en daarna ook vis.
[25] Na het avondmaal begaven de teruggekeerde leerlingen zich onmiddellijk ter
ruste; Ik bleef met de waard en de drie bij Mij gebleven leerlingen echter wakker
tot de ochtend.
Hoofdstuk 142: Op doorreis (4.3.1863)
[1] 's Ochtends gingen we verder op reis, nadat Ik eerst het hele dorp had
gezegend. [2] De waard en verscheidene inwoners vergezelden ons dankbaar een
heel eind en keerden toen weer naar huis terug, en wij trokken naar een stad die
ongeveer een dagreis ver lag; we bereikten die pas tegen de avond, en werden heel
goed opgenomen in een oude herberg.
[3] In deze stad, waar voor het merendeel heidenen woonden, bleef Ik met de
leerlingen ook enkele dagen; evenals in de vorige steden en dorpen onderrichtte Ik
de mensen over het rijk Gods op deze aarde en ondersteunde Mijn leer met
doelmatige en voor de mensen nuttige tekenen.
[4] Ook hier werden de meeste heidense priesters tot het jodendom bekeerd, en
vele andere mensen met hen; alleen met enkele joden in deze stad die het geloof
der Sadduceers hadden, verliep het niet zo goed als met vele heidenen, die in deze
behoorlijk grote stad leefden en handel dreven. [5] Na enkele dagen verlieten wij
225
onder Mijn zegeningen op een ochtend ook deze stad weer en trokken naar een
andere, meer naar het zuiden, en bereikten die eveneens tegen de avond.
[6] Halverwege hadden enkele leerlingen honger en dorst, want er waren langs
deze verlaten weg ook alleen maar oude, verlaten waterputten en twee eveneens
verlaten herbergen, die door enkele arme herders werden bewoond, die ons behalve
wat kaas en melk niets te bieden hadden.
[7] Toen vroegen de leerlingen Mij halverwege of Ik nu ook voor hen een teken
wilde doen om hun lichaam te versterken.
[8] Maar Ik zei: 'Dat zou Ik wel kunnen doen, als het strikt noodzakelijk zou zijn;
maar als Ik nu een beetje kan vasten, waarom kunnen jullie dat dan niet? In de
plaats die wij over een paar uur bereiken zullen wij veel te doen krijgen, en het is
goed dat wij daar nuchterder aan komen dan elders. In die plaats zal er voor jullie
lichaam wel een matige versterking te vinden zijn!'
[9] Daar namen de leerlingen genoegen mee.
Hoofdstuk 143: De Heer in de arme herberg van de basaltstad
[1] Daarna reisden we rustig verder, bereikten de stad nog een uur voor
Zonsondergang en werden daar door een orthodoxe jood, die hier een herberg
bezat, vriendelijk ontvangen; we kregen direct brood en wat wijn, die de inwoners
van deze stad zelf uit in het wild groeiende wijndruiven wisten te bereiden en die
ook heel geschikt was om de dorst te lessen.
[2] De waard merkte wel aan enkele leerlingen dat de wijn hun niet zo goed
smaakte, en daarom zei hij ook: 'Mijn beste vrienden, ik zie wel dat onze wijn
jullie niet al te best smaakt; maar toch kan ik jullie geen andere aanbieden dan die,
welke onze schrale streek voortbrengt. Om betere wijn hierheen te laten brengen,
ontbreken ons de middelen, en daarom danken wij de Heer dat Hij ons zulke wijn
heeft gegeven, waarmee wij op hete dagen onze dorst beter kunnen lessen dan de
mensen in de grote steden, die de beste wijn alleen drinken om hun verwende
verhemelte een groot genoegen te doen. Wij leven hier in deze stad, die heel ver
van J eruzalem ligt, niet op de manier van de wellustige veelvraten, maar op de
manier van arme herders, en daarbij zijn wij gezonder en tevredener dan de rijken
in de grote wereldse steden, die de hele dag zitten te bedenken hoe ze het
overvloedigst kunnen zwelgen, maar geen tijd hebben om aan God te denken en
Hem alleen de eer te geven. Drink onze wijn dus maar; hij zal jullie echt niet
schaden!' [3] Toen de leerlingen dat van onze waard hoorden, loofden ze zijn
gelovige trouw aan God, aten toen met graagte het gerstebrood en dronken met
veel genoegen de wijn, die natuurlijk een beetje zuur was.
[4] Toen wij ons aldus spoedig hadden gesterkt, vroeg de waard ons of wij
misschien handelaren waren uit de een of andere streek, waar wij in handelden en
hoe lang wij hier vanwege zaken van plan waren te blijven.
[5] Ik zei: 'Vriend, wij zijn inderdaad een soort handelaren, maar wij handelen in
waar die jij nu met je ogen niet kunt zien, vandaar dat je zou kunnen denken dat Ik
een grapje maak; toch is dat niet zo, maar het is werkelijk zoals Ik je heb gezegd!
226
[6] Mijn waar is werkelijk onzichtbaar en heeft toch de hoogste waarde voor ieder
mens die die waar met een gelovig hart en zuivere wil van Mij wil aannemen.
[7] Maar opdat je kunt zien waar Mijn onzichtbare waar uit bestaat, moet je nu de
ene zoon van je, die blind en lam is, bij Mij brengen, dan zal Ik hem in n
enkelogenblik ziende en recht van leden maken!'
[8] Toen de waard dat van Mij had gehoord, zei hij: 'Dan bent u dus een heiland,
en het gezond maken van zieken is uw onzichtbare waar? ja, als dat het geval is
met u en uw metgezellen, zult u bij ons zeker uitstekende zaken doen; want bij ons
is er geen gebrek aan allerlei zieken, die door onze artsen niet geholpen kunnen
worden. Ik zal mijn blinde en lamme zoon onmiddellijk zelf hierheen halen!'
[9] Daarop ging de waard zijn zoon halen en zette hem voor Mij neer.
[10] Toen deze zich op een bed voor Mij bevond, vroeg Ik hem of hij ziende en
niet meer verlamd zou willen zijn. [11] De zoon zei: 'Meester, als u dat kunt -waar
ik niet aan twijfel - bewijs mij die genade dan!'
[12] Ik zei: 'Dan wil Ik, datje op dit moment ziende en recht wordt!'
[13] Zodra Ik dat gezegd had was de zoon ook al ziende en wat zijn lichaam
betreft helemaal recht. [14] De waard sloeg zijn handen voor zijn borst en zei:
'Nee, dat is geen gewone manier van genezen! U moet dat door de geest van jehova
hebben gedaan, en u moet derhalve een groot profeet zijn.'
[15] Daarop sprak de genezen zoon, die goed thuis was in de Schrift en met name
in de profeten: 'Vader, voorzover ik weet hebben de profeten, die ook van tijd tot
tijd wonderen hebben gedaan, nooit gezegd: 'Ik wil, dat dit of dat gebeurt!', maar
altijd: 'De Heer zegt, en het is Zijn wil dat dit of dat gebeurt en zal plaatsvinden,
als het volk Isral zich niet van zijn zonden zal afkeren!'. Maar deze heiland heeft
gezegd: 'Ik wil dat jij ziende en recht wordt!', en kijk, in n ogenblik werd ik
ziende en recht in al mijn ledematen, waarvan de verlamming mij al verscheidene
jaren en voor een deel ook al van kind af aan heeft gekweld!
[16] Als deze heiland dat allemaal door de macht van zijn woord en wil tot stand
kan brengen, moet hij ontegenzeglijk meer zijn dan een profeet.
[17] Het wonder dat hij nu heeft gedaan doet mij sterk denken aan het
betekenisvolle woord van een profeet, die uit de geest van jehova het volgende
heeft gezegd: ' Als de grote Held, de Leeuw van J uda, de Koning der koningen, de
Heer aller heerscharen in deze wereld zal komen, zullen de blinden ziende worden,
de doven horen, de krommen recht, en de verlamde zal rondspringen als een hert,
en dat zal Hij allemaal doen vanuit Zijn macht en Hij zal een rijk vestigen, waaraan
geen einde zal komen.' [18] Welnu, dat komt helemaal overeen met de manier van
handelen en spreken van deze wonderheiland, en ik denk dat ik mij niet vergis als
ik beweer, dat in Hem de zo vaak beloofde en door alle ware joden met vurig
verlangen verwachte Verlosser schuilgaat.
[19] Reeds Zijn eerste woorden, die Hij tot mij richtte toen ik nog blind en
verlamd te bed lag, hebben mij zo opgewekt, dat ik er niet meer aan kon twijfelen
dat Hij mij zou genezen, en zo twijfel ik er nu ook niet meer aan dat Hij de
Beloofde is; en omdat Hij naar ons toe is gekomen, is ons huis en daarmee ook
deze hele plaats een groot heil ten deel gevallen. De tijd zal leren of ik mij vergist
heb.' [20] De waard, de vader van de genezene, zei: 'Mijn zoon, je zou wel eens
227
heel erg gelijk kunnen hebben; want ook ik ben stil in mijzelf op die gedachte
gekomen! Maar laten we niet al te sneloordelen; want deze goede Wonderheiland
zal vast wel bereid zijn om ons naar waarheid meer uitsluitsel over Zichzelf te
geven!' [21] Ik zei: 'Dat zal Ik ook doen, en dan zullen jullie je daar erg over
verheugen. Maar, waard, ga eens in je provisiekamer kijken of je nog een paar
vissen in voorraad hebt! Die moet je op jullie manier laten klaarmaken en ze voor
ons op tafel zetten; en jij en je zoon zullen zich daar ook mee verzadigen!'
[22] Toen de waard die wens van Mij hoorde, werd hij heel verdrietig en zei: 'O
wonderbaarlijke Heiland! Daar hebben we het al heel lang zonder moeten doen;
want van hier naar het Meer van Galilea is het te ver, evenals naar de rivier de
J ordaan, en niet minder naar de Eufraat. Onze twee kleine beken, waarvan we het
water in een vijver verzamelen voor onze huisdieren, zijn niet geschikt om vissen
in te houden, en zo hebben we in deze stad eerlijk gezegd geen enkele vis.
[23] In vroeger tijden moeten zich in de buurt van deze stad wel een paar heel
grote vijvers met zoet water bevonden hebben, die heel rijk aan vis waren. Maar
als gevolg van herhaaldelijke aardbevingen, waardoor deze streek ieder jaar wordt
getroffen, zijn die vijvers hun water en daarmee ook hun vissen kwijtgeraakt, en
daarom hebben wij hier in de wijde omtrek geen vissen en zal ik nu dus niet aan
Uw wens kunnen voldoen.' [24] Ik zei: 'Maar op de grote binnenplaats van je huis
heb je toch een bron die zoet water bevat, en daarnaast een behoorlijk grote vijver,
die in de steenachtige bodem is uitgehakt en het water goed vasthoudt. Waarom
kweek je daar geen vissen in?'
[25] De waard zei: 'Dat U in mijn huishouding van alles op de hoogte bent, heb ik
al afgeleid uit het feit dat U direct toen U mijn huis binnenkwam van de ziekte van
mijn Zoon wist; en zo is het ook met de bron en de stenen vijver, die zeer zeker een
grote hoeveelheid vis zou kunnen bevatten. Maar waar moet ik de vissen vandaan
halen om in de vijver te zetten? In alle richtingen is het te ver om levende en
volkomen gezonde, verse vissen hierheen te halen en ze in de vijver te doen om ze
verder te kweken. Omdat dat duidelijk vergeefse moeite zou zijn, is mijn vijver dan
ook de hele tijd zonder vis gebleven - en om begrijpelijke redenen mijn
provisiekamer dus ook!'
[26] Ik zei: 'Als je kunt geloven, ga dan toch maar eens in je provisiekamer kijken,
dan zullen zich daar zeker zoveel vissen reeds geslacht en schoongemaakt
bevinden, dat er voldoende zullen zijn voor vanavond; en voortaan zal jouw vijver
steeds een goede hoeveelheid edele vissen bezitten!' [27] Hierop zette de waard
heel verbaasd grote ogen op, en hij ging kijken hoe het met de vissen stond.
Hoofdstuk 144: Het viswonder
[1] Toen hij samen met zijn vrouwen enkele van zijn andere kinderen de
provisiekamer binnenkwam, trof hij daar tot zijn grote verbazing een hele mand
aan met al helemaal schoongemaakte vissen van de beste en edelste soort, en hij
beval dan ook zijn vrouwen zijn kinderen, die goed thuis waren in de keuken, om
deze vissen heel goed te bereiden.
[2] Zijn vrouw wist echter niet wat ze van dit wonder moest denken.
228
[3] Maar de waard zei: 'Denk daar nu maar niet teveel over na; want de man Gods,
die mijn zoon enkel door Zijn woord en Zijn wil gezond heeft kunnen maken,
terwijl alle geneeskundigen hem allang ongeneeslijk hadden verklaard, kan ook
heel goed deze vissen op wonderbaarlijke wijze in onze provisiekamer gezet
hebben. Gaan jullie nu aan het werk, en zorg dat jullie snel klaar zijn; al het
overige zullen jullie later wel horen!'
[4] Daarop gingen de vrouwen de kinderen aan het werk om de vissen klaar te
maken, en de waard kwam vervuld van dankbaarheid weer naar ons toe.
[5] En Ik zei tegen hem: 'Nu, hoe staat het met de vissen?' [6] De waard zei:
'Wonderbaarlijke Meester, alles is volkomen in orde; maar die vissen komen toch
zeker niet uit enig water van deze aarde, maar ze zijn door U nieuw geschapen! Ik
zie nu dat mijn zoon, die door U genezen is, zojuist volkomen gelijk had toen hij U
voor de grote Beloofde hield; U bent dus wat Uw innerlijke geest betreft niet de
dienaar van een die hoger is dan U, maar met de Allerhoogste samen Zelf een
Heer, die noch op deze aarde noch in de hemelen Zijns gelijke heeft.
[7] U bent wat Uw geest betreft met God een en hetzelfde Wezen; dat U nu echter
als mens onder ons leeft, moet ook alleen Uw wil zijn -want voor U kan niets
onmogelijk zijn! [8] Er staat weliswaar bij Mozes geschreven dat niemand God
kan zien en daarbij kan leven; maar die uitspraak zal vast ook een andere betekenis
hebben. Want vader Abraham heeft God gezien en gesproken en heeft daarbij zijn
leven niet verloren, en zo ook vader J acob en nog vele anderen die wij uit de
Schrift kennen; zelfs Mozes zag de rug van jehova en behield zijn leven, en wij
zien U nu en behouden ook ons leven.
[9] Ik ben van mening dat een mens God alleen in Zijn oneindige en eeuwige
oerbestaan nooit ofte nimmer zal kunnen aanschouwen en daarbij zijn leven
behouden; want datgene wat eindig is, kan het oneindige nooit met enig zintuig
begrijpen en ook de eeuwigheid nooit meten. -Heb ik daar als jood van de oude
stempel gelijk in of niet?' [10] Ik zei: 'je hebt een volkomen juist en waar oordeel
gegeven, hoewel ook aan ieder mens die trouw volgens de geboden Gods handelt
en leeft, getrouw en waarachtig het eeuwige leven beloofd is.
[11] Kijk, zolang de mens op deze aarde binnen tijd en ruimte leeft, kan hij het
eeuwige en oneindige van de geest weliswaar nooit met zijn verstand en al
helemaal niet met enig ander lichamelijk zintuig bevatten of begrijpen; maar als de
geest Gods, die puur liefde is, de gelouterde ziel van de mens volledig doordringt
en zo de eigenlijke mens, die de ziel is, op die manier door en door verlicht wordt
en met het eeuwige leven tot leven wordt gewekt, dan wordt hij n met God en
dringt dan ook door in de eindeloze en eeuwige diepten Gods en kan hij ze
begrijpen -en zo moet je datgene begrijpen waarvan gezegd wordt dat een
volmaakt mens in zijn geest God van aangezicht tot aangezicht zal aanschouwen.
[12] Maar laten we dat nu laten rusten; want daar komen de klaargemaakte vissen
al, waarmee wij ons lichaam willen en zullen versterken!'
[13] Ik had dat nog maar nauwelijks gezegd, of daar brachten de vrouw van de
waard en zijn overige kinderen op verschillende schalen de werkelijk goed bereide
vissen binnen; daarna legden de kinderen heel behendig volgens de gewoonte van
deze plaats voor iedere gast een kleine aardewerk schaal, houten vorken en benen
229
messen neer. leder van ons nam een vis, ook de waard en zijn genezen zoon, en de
vissen werden dan ook snel gegeten en iedereen raakte volkomen verzadigd van
het warme voedsel. [14] Toen iedereen zoveel vis had gegeten als hij maar op kon,
bleven er op de grote schalen toch nog enkele vissen over, en de waard vroeg Mij
of hij die vissen voor morgen moest bewaren.
[15] Maar Ik zei: 'Degenen die deze vissen hebben klaargemaakt moeten ze
helemaal opeten - want iedere arbeider is zijn loon waard; roep dus je vrouw en je
andere kinderen, laat hen de tafel afruimen en zeg hun dat ze in de keuken hetgeen
er over is, moeten opeten!' [16] Dat deed de waard, en de tafel werd afgeruimd.
Hoofdstuk 145: De waardin en haar dienstboden
[1] Toen de vrouwen de andere kinderen dat hadden gedaan en ook gehoord
hadden dat ze de overgebleven vis in de keuken moesten opeten, werden ze heel
blij, omdat ze allemaal erge honger hadden. [2] Toen ze de vis begonnen op te
eten, kwamen er ook enkele dienaren en dienstmaagden de keuken binnen om hun
avondbrood in ontvangst te nemen en op te eten. Die waren ook direct erg verbaasd
en vroegen de waardin waar ze in deze streek die vissen had gekregen.
[3] De waardin zei: 'Er zijn vreemdelingen aangekomen die zelf voor deze vissen
hebben gezorgd; meer kan ik jullie niet zeggen. Maar neem jullie avondbrood, en
omdat er nog genoeg vissen zijn, zal ik ieder van jullie vanwege jullie bewezen
trouwe diensten er nog wat van deze vissen bij geven.'
[4] Dat deed de waardin, en ieder van de twintig huisbedienden, bestaande uit
knechten en dienstmaagden, kreeg zoveel dat ze het nauwelijks konden opeten.
[5] Ze konden er maar niet over uit en ze zeiden (de huisbedienden): 'Daar moet
een speciale zegen van J ehova op rusten; want je hebt ons bij ons brood slechts
kleine stukken vis gegeven, waardin, maar het stuk vis leek telkens groter te
worden en we konden het nauwelijks op, hoe goed het ons ook smaakte!'
[6] De waardin zei: 'Blijf dan steeds het huis trouw in alle plichten en vroomheid,
dan zal de zegen van J ehova in alles steeds bij ons blijven!'
[7] Na deze goede opmerking van de waardin verlieten de huisbedienden de
keuken en begaven zich ter ruste; want ze hadden deze dag allemaal hard gewerkt
en waren moe geworden. [8] Daarna kwam de waardin naar onze kamer en
vertelde ons over de wonderbaarlijke vermeerdering van de stukken vis, die zij
onder het personeel had verdeeld vanwege hun vlijt.
[9] De waard zei: 'Luister, mijn steeds vrome en aan God toegewijde vrouw: voor
Degene die almachtig is, is niets onmogelijk, maar wij mensen kunnen alleen maar
de Almachtige steeds bewonderen, loven, liefhebben, prijzen en Zijn geboden
houden! God kan alles uit Zichzelf, maar een mens en een engel niets zonder God.
[10] Kijk, omdat ons huis steeds in God heeft geloofd en voorzover mogelijk
onder de vele heidenen de oude trouw in hart en daad heeft bewaard, heeft Hij aan
ons gedacht, is Hij op wonderbaarlijke wijze in deze Heiland zichtbaar naar ons toe
gekomen en heeft onze zielen geweldig verkwikt! Laten we dus blijven zoals we
waren en steeds rechtvaardig volgens de ons bekende geboden Gods handelen, dan
zal Hij voortaan met Zijn genade, liefde, mildheid en erbarmen bij ons blijven!'
230
[11] Daarop zei Ik: 'J ij bent nog een echte J ood uit de oude tijd van Samul en
bent daardoor ook verlicht, zoals een J ood dat behoort te zijn; maar toch heb je een
kleine fout, en dat is dat je tegenover vreemdelingen die geen J oden zijn, erg
gesloten en onvriendelijk bent; heimelijk ben je een vijand van de heidenen, en wel
zozeer, dat je hen allemaal zou willen vernietigen, als je dat zou kunnen.
[12] Ik weet wel dat je zo bent door je ware ijver voor een waarheid vanuit God,
en omdat dit bij de oude, ware J oden ook steeds voorkwam, waarbij van hen geist
werd dat ze het zwaard trokken tegen de vijanden van Gods volk. Maar dat moet
nu niet meer zo zijn, en ook aan alle heidenen moet Mijn evangelie verkondigd
worden -dat de vestiging inhoudt van het rijk Gods op deze aarde om alle mensen
zalig te maken. Want er zullen tijden komen en ze zijn er al, dat heel veel heidenen
dichter bij God zullen staan dan veel J oden, die God met hun lippen loven en
prijzen, maar wier harten ver van Hem verwijderd zijn.
[13] Kijk, heel veel heidenen zoeken nu de waarheid die de ware kinderen Gods
vroeger bezaten vanaf Adam tot in deze tijd, en als zij die waarheid vinden,
herkennen ze die direct, nemen die met een zeer bereidwillig hart aan en komen
geheel en al tot een levend geloof! En dat is immers ook Mijn wil, spreekt de Heer,
dat ook de heidenen, die zolang buiten hun schuld in de diepste duisternis van het
zeer domme bijgeloof hebben gesmacht onder de tirannen en hun heerszuchtige
priesters met hun zucht naar een goed leventje, zalig zullen worden door het geloof
in de ene, enig ware God.'
Hoofdstuk 146: Over de liefde tegenover mensen met een ander geloof
[1] (De Heer:) 'Kijk, toen Ik bijna driendertig jaar geleden in een schapenstal in
Bethlehem in deze wereld kwam, geboren uit een zeer zuivere en vrome maagd -
die Maria heette en de enige dochter was van J oachim en de oude Anna, die in de
tijd van de vrome Simeon altijd in de tempel hun bezigheden hadden -waren het
heidenen, die als eersten reeds van verre hadden gezien dat in Mij iets
buitengewoons in deze wereld was gekomen. Ze brachten Mij allerlei offers -
goud, wierook en mirre -en de machtigste gezagsdragers van Rome in J udea en
over alle Romeinse landen in Azi en ook Afrika bewezen Mij alle liefde en
verleenden Mij alle hulp, met name bij die treurige gelegenheid, toen het de oude
Herodes ter ore was gekomen dat in Mij een zeer machtige koning der J oden
geboren was en hij alle mannelijke kinderen tot twaalf jaar wilde laten
vermoorden. Mijn aardse moeder en Mijn pleegvader J ozef en zijn vijf zonen, die
hij uit een eerder huwelijk had gekregen, moesten toen met Mij naar Egypte
vluchten, en de Romeinse commandant Cornelius en zijn broer Cyrenius hebben
Mij bij die vlucht veelliefde bewezen en voor een goed onderkomen in een vreemd
land gezorgd* .( * Zie voor deze gebeurtenissen ook De jeugd van J ezus van J akob
Lorber. Volgens hfdst. 33:3, 17 ,24-25 was Herodes oorspronkelijk van plan alle
kinderen tot 12 jaar om te laten brengen, maar Cornelius wist hem door zijn
231
wijsheid hiervan af te brengen. Volgens hfdst. 41:2 en Matth. 2:16 konden echter
de kinderen tot 2 jaar niet gespaard worden.)
[2] En kijk, dat deden de door de J oden zo gehate heidenen voor Mij, terwijl de
J oden, dat wil zeggen de machtige, Mij uit deze wereld wilden helpen, uit vrees dat
ze hun troon, die ze van Rome gepacht hadden, door Mij kwijt zouden kunnen
raken, als Ik volwassen zou zijn geworden.
[3] Als dat nu zo is, dan is het toch ook volkomen in orde dat nu door Mij, evenals
door iedere ware J ood, aan de heidenen dezelfde liefde betoond wordt als die zij
Mij reeds vanaf Mijn kinderjaren hebben betoond; en de afgelopen tweenhalf jaar
heb Ik tijdens Mijn reizen als leraar steeds wijd en zijd meer geloof en liefde bij de
heidenen gevonden dan bij de J oden, die Mij voor een valse profeet, bedrieger,
volksopruier en een tovenaar houden die een verbond met de duivel heeft en
tegenover het volk beweren zij ook dat Ik dat ben. En hoe meer de gewone J oden
in Mij geloven, des te meer staan zij Mij naar het leven.
[4] Maar Ik zegje ook dat juist daarom het licht van de eeuwige waarheid van de
J oden zal worden weggenomen en aan de heidenen zal worden gegeven. De J oden
zullen verstrooid raken over de hele wereld en zullen nooit meer een eigen land
bezitten, maar als gehate slaven onder de koningen van heidense volkeren alle
smaad en vervolging te lijden hebben, als blijvend getuigenis van hun ongeloof en
hun algehele liefdeloosheid. Ze zullen de beloofde Messias wel altijd verwachten,
maar tevergeefs; want die Messias ben Ik en verder niemand in eeuwigheid.
[5] Daarom moet ook jij je oude gezindheid ten opzichte van de heidenen
volkomen veranderen, dan zullen ze daardoor je vrienden worden en gemakkelijk
jouw ware geloof aannemen; want de meesten geloven toch al niet meer in hun
goden, maar houden zich aan de leringen van hun wereldse wijsgeren en zijn
daardoor zeer scherpzinnige denkers en sprekers, en door hen zul jij heel veel
ontvangen wat je waarschijnlijk niet bij hen gezocht zou hebben. [6] Mensen die
intelligent en scherpzinnig zijn in wereldse dingen, worden dat ook snel en
gemakkelijk in de dingen van de geest, hetgeen tot diepzinnige wijsheid en
levensbeschouwing leidt; het komt er alleen maar op aan hoe men hen behandelt.
[7] Wie direct met het zwaard en de knuppels van de oude haat op hen in begint te
hakken zal bij hen zeker slechte zaken doen; maar wie met alle zachtmoedigheid
en liefde naar hen toekomt, die zullen ze al gauw op handen dragen en hem alle
wederliefde bewijzen.
[8] Kijk, dat is tot nu toe dus jouw fout geweest, die je in het vervolg moet
afleggen, als je net als Ik een volmaakte J ood en voleindigd mens wilt worden!
[9] Laat God Zijn zon soms niet zowel over de heidenen als over de J oden
schijnen, wat je toch iedere dag wel gemerkt zult hebben? Maar als God, de Heer
over alle dingen in de wereld en in de hemelen, geen onderscheid maakt, moet ook
een ware J ood daarin volledig gelijk proberen te worden aan God, die zijn eeuwige
Vader is. [10] Maar je hoeft hen daarom niet behulpzaam te zijn bij het bouwen
van bijvoorbeeld een afgodstempel, want dat zou geen ware naastenliefde zijn en
in Mijn ogen ook geen waarde hebben; maar de heidenen in alle vriendelijkheid
van al hun oude dwalingen te bevrijden en hun het oude licht der waarheid te
geven, dat heeft in Mijn ogen zeer grote waarde.
232
[11] Hetzelfde is het geval als er een arme heiden aan je deur om een aalmoes
komt smeken, maar je geeft hem die niet omdat hij een heiden is -dan heb je in
Mijn ogen niets verdienstelijks voor het eeuwige leven gedaan; maar als je je ook
over een arme, hongerige en dorstige heiden ontfermt en hem geeft wat hij nodig
heeft, dan heb je in Mijn ogen een Mij zeer welgevallig werk van ware
naastenliefde gedaan, en Ik zal je dat hier al honderdvoudig en later aan gene zijde
oneindigvoudig vergoeden.Want de ware naastenliefde in het hart van een mens -
of hij nu J ood of heiden is, dat is om het even - is het enige waarachtig geestelijke
element van het leven, waardoor de hele zintuiglijke wereld en alle hemelen in hun
bestaansorde worden gehouden. Als een mens de ware naastenliefde bezit en
beoefent, leeft hij daardoor in de juiste orde van God en vestigt hij in zichzelf het
eeuwige leven van zijn ziel. [12] Heb dus van nu af aan echte naastenliefde voor
zowel heidenen als J oden, dan zul je door de kracht van Mijn geest tot het eeuwige
leven gewekt worden en in de diepten van Mijn goddelijke wijsheid doordringen;
daardoor zul je in Mij jouw God ook werkelijk boven alles liefhebben -en dat is
alles wat Ik van de mensen verlang om hen het eeuwige leven te doen verkrijgen.
Wie die liefde heeft, heeft in Mijn ogen geen zonde en hoeft niet die lange zinloze,
voor Mij geheel waardeloze gebeden van de J oden te bidden, geen vasten en geen
boete in zak en as te doen. -Heb je dat begrepen?'
Hoofdstuk 147: Over het toelaten van wantoestanden en verval onder de
mensen.
[1] De waard zei:'O Heer en Meester, ik heb U helemaal begrepen en het is mij nu
volkomen duidelijk wie ik in U voor me heb! Mijn zoon, die door Uw genade en
macht genezen is, heeft U direct na zijn wonderbaarlijke genezing volkomen juist
beoordeeld en U herkend als Degene die U zonder enige twijfel ook bent.
[2] Mijn oude fout zal ik van nu af aan geheel en al afleggen en mijn gedrag
tegenover J oden en heidenen precies overeenkomstig Uw heilige ware raad
veranderen.
[3] Maar voor mensen als wij is n ding moeilijk te begrijpen, namelijk waarom
op deze aarde het geheel goede en ware steeds door het boze en valse vaak volledig
onderdrukt en onderworpen moet worden en pas weer tevoorschijn komt, maar
steeds sporadisch, wanneer het boze en valse noodgedwongen zichzelf uit
vertwijfeling het scherpe zwaard op de borst begint te zetten.
[4] Hoeveel duizendmaal duizenden mensen smachten in de grootste nood,
duisternis en veelvoudige vertwijfeling, kunnen zichzelf niet helpen en klagen hun
hele leven lang! Wij, de weinige mensen die nog in de oerwaarheid staan, kunnen
alleen maar diep medelijden met hen hebben, maar hen met de beste wil van de
wereld niet helpen. J a, iemand die honger heeft kunnen wij met onze kleine
overvloed wel verzadigen, iemand die dorst heeft te drinken geven en iemand die
naakt is kleden, en ook als het nodig is, iemand die verdriet heeft, wat schrale
troost geven -maar daarmee is al onze hulp ook ten einde !
[5] Alleen U, o Heer en Meester, die de nood van alle mensen op deze aarde maar
al te goed kent, zou de hele geestelijke en ook lichamelijke nood van alle mensen
233
net zo snel kunnen verhelpen als U mijn zoon van al zijn lijden hebt afgeholpen;
maar dat gebeurt door U - zoals de Schrift zelf ons leert maar heel zelden.
[6] O Heer en Meester, waarom moet het eigenlijk zo zijn op deze aarde? Zijn de
meeste mensen dan werkelijk door U bestemd om te vallen en slechts weinigen
voor de opstanding?' [7] Ik zei: 'Dat zij verre -niet n mens is door Mij bestemd
om te vallen; maar ieder mens is pas werkelijk mens door zijn vrije wil, die hem
door Mij is gegeven, en hij dient zichzelf te oefenen, te beproeven en te bepalen in
het goede en ware, dat Ik hem altijd getrouw heb geopenbaard. En dan gebeurt het
dat de mensen zich door de bekoringen van de wereld, waarin op verborgen wijze
het rijk van satan heerst, maar al te gauw gevangen laten nemen, Mij ondanks Mijn
voortdurende vermaningen geleidelijk aan vergeten, Mijn geboden in de wind
slaan en ze tenslotte met voeten treden. Van de naastenliefde gaan zij over naar
eigenliefde, worden traag in alle goede werken en in die traagheid beginnen zij te
bedenken hoe ze het moeten aanleggen om alle andere mensen voor zich te laten
werken en hen blindelings te laten gehoorzamen.
[8] Bij dat soort overwegingen nemen ze al gauw hun toevlucht tot allerlei
bedrieglijke kunsten, bedrijven die tegenover hun nieuwsgierige medemensen en
presenteren zichzelf door allerlei valse toverwonderen en mysterieuze woorden al
heel gauw als door de Godheid bezielde profeten.
[9] De andere mensen beginnen die leeglopers dan te geloven en hen voor een
soort hogere wezens te houden; ze voelen zich gelukkig als ze regelmatig bij hen
kunnen zijn en hun allerlei offers kunnen brengen, en uiteindelijk vragen ze de
bedriegers zelfs of die hen in bescherming willen nemen.
[10] En kijk, onder zulke omstandigheden hebben die bedriegers hun doel al
bereikt; door hun nietsdoen en hun bedrieglijke kunsten worden ze aldoor
machtiger, ze verdraaien Mijn openbaringen in hun voordeel, worden heersers over
hun verblinde medemensen en geven hun wetten, volgens welke hun medemensen
uiteindelijk alleen voor hen moeten werken en desnoods ook nog al hun bezit,
bloed en leven voor hun tirannen moeten inzetten en opofferen. [11] Steeds
wanneer dergelijke ontwikkelingen op gang komen, wordt het volk door Mij
vermaand en gewaarschuwd door middel van werkelijk door Mij in de geest
gewekte profeten, zoals dat ten tijde van Samul gebeurde, toen het volk der J oden
ook een koning wilde hebben zoals de omringende heidense volkeren die hadden.'
Hoofdstuk 148: De oorzaken van de ziekte van de zoon van de waard
[1] (De Heer:) 'Lees Samul en het boek van de richters maar, dan zul je zien
hoezeer Ik het volk der J oden overduidelijk en indringend voor een koning heb
gewaarschuwd! Maar wat hebben al Mijn vele waarschuwingen uiteindelijk
opgeleverd? Ik zeg je: helemaal niets! Het volk wilde nu eenmaal een koning, en
dus kreeg het die ook, als terechte straf voor zijn onverbeterlijke eigenzinnigheid.
[2] Zou je Mij dan het verwijt kunnen maken dat Ik het volk niet wilde helpen en
liever wilde dat het ten val kwam? J e zult nu wel inzien dat dat bij Mij nooit het
geval was en ook nooit kon zijn. Want aan degenen die het zelf willen geschiedt
geen onrecht, en als iemand geen acht slaat op Mijn vele vermaningen en alleen de
234
lusten van de wereld en zijn vlees najaagt, kan Ik er echt niets aan doen als hij
zichzelf en ook zijn medemensen, als ze zijn voorbeeld volgen, in het verderf stort.
[3] Ben Ikzelf nu niet persoonlijk in deze wereld, onderricht Ik de blinde mensen
niet en doe Ik geen tekenen die buiten Mij niemand anders kan doen? Maar ga eens
naar J eruzalem en vele andere steden, zowel in J udea als in Galilea, en vraag daar
de J oodse priesters wat ze van Mij vinden!
[4] Vangen en doden willen ze Mij, omdat Ik hen hun vele en uiterst grove en
grote zonden voorhoud! Ze willen niet afzien van hun wereldse instelling, hun
wereldse eer en hun grenzeloos goede leventje.
[5] Is het dan Mijn schuld dat die J oodse priesters onverbeterlijk zijn? J ij vindt
natuurlijk dat Ik hen in n ogenblik allemaal te gronde zou kunnen richten en
vernietigen. Dat zou Ik wel kunnen; maar ook de afvalligen zijn Mijn kinderen, en
Mijn liefde heeft geduld met hen en wacht voortdurend af of uiteindelijk niet toch
de een of ander weer naar Mij terugkeert. [6] Nu zul je dus wel inzien dat Ik, als
hoogste liefde en geduld, dat niet doe, opdat bij het einde, wanneer het grote
strafgericht over het volk zal komen, niemand als verontschuldiging kan aanvoeren
dat Ik het te weinig liefde en geduld betoond zou hebben.
[7] Ik zeg je: als J eruzalem in zijn slechtheid blijft volharden en daarin alleen maar
toeneemt, in plaats van minder te worden, zullen er van nu af gerekend geen volle
vijftig jaar meer verstrijken voor het J eruzalem en het hele land nog slechter zal
vergaan dan vroeger Sodom en Gomorra.'
[8] De waard zei: 'O Heer en Meester, nu zie ik heel duidelijk in dat alleen U
uiterst wijs bent en in alles gelijk hebt; de mensen zijn altijd zelf de schuld van alle
kwalen, waardoor ze lichamelijk en wat hun ziel betreft getroffen worden.
[9] Maar wiens schuld was het eigenlijk dat deze zoon van Mij, die steeds vanaf
zijn vroegste jeugd mijn allerbeste en vroomste zoon was, blind en verlamd is
geraakt?' [10] Ik zei: 'Kijk, vriend, daar hebben drie samenlopende
omstandigheden toe bijgedragen! De eerste omstandigheid was jouw te grote
voorliefde voor hem. Als hij ook maar enigszins door een beetje hoofdpijn
bedreigd werd, moesten direct alle bekende artsen bij hem komen om hem te
genezen. Die hebben met hun zeer sterke middelen een tamelijk hevige
hoofdcatarre naar zijn ogen verdreven, waardoor je zoon blind werd.
[11] Tweede omstandigheid: toen je zoon blind was geworden, wilden de artsen
hem weer ziende maken, gebruikten inwendig en uitwendig sterke, maar geheel
verkeerde middelen, waardoor jouw zoon dan ook al gauw over zijn hele lichaam
verlamd raakte. [12] Derde omstandigheid: Ik wist dat wel en liet ook toe dat jou
dat overkwam, en wel om de volgende reden. Ten eerste heb je toen ook je overige
kinderen grotere liefde betoond en ben je hen allemaal beter op gaan voeden. Ten
tweede ben je gaan inzien dat een echte J ood ook bij lichamelijke kwalen zijn
vertrouwen altijd meer op God dan op merendeels blinde en onwetende wereldse
artsen moet stellen; want waar geen arts meer kan helpen, kan alleen God nog heel
goed helpen. En ten derde heb Ik het ook toegelaten, omdat Ik wel wist dat Ik naar
je toe zou komen, om jou in de genezing van ~e zoon een teken te geven dat Ik de
Heer ben en voor Mij niets onmogelijk is.
235
[13] Daardoor zul je nu wel inzien waar het allemaal door kwam dat jouw zoon
voor een poos blind en verlamd is geworden. [14] Er is weliswaar nog een
geheime, innerlijke, geestelijk reden, die jij nu nog niet kunt begrijpen, maar die
jou pas in het andere leven duidelijk zal worden. Maar aangaande jouzelf en je
zoon mag je nu uit Mijn mond horen, dat zowel jij als je zoon wat jullie zielen
betreft niet van deze aarde, maar van boven stammen, dat wil zeggen van een
andere aarde in de eindeloos wijde ruimte van de hemel. Want alles wat zich aan
de wijde en diepe hemel als vaste sterren voordoet, is het ene hemellichaam na het
andere, en geen daarvan is zonder met rede begaafde menselijke wezens die op
jullie lijken; maar alleen deze aarde draagt Mijn kinderen.
[15] Maar vraag Mij daar verder niets over. Als je in de geest voleindigd zult zijn,
zal je innerlijke gezicht je ook wat dat betreft grotere duidelijkheid verschaffen.'
Hoofdstuk 149: De twee vreemdelingen uit Nineve
[1] Toen Ik dat tegen de steeds verbaasder kijkende waard had gezegd, wilde hij
nog iets zeggen; maar er kwamen juist twee vreemdelingen aan de deur van de
herberg, die klopten en binnengelaten wilden worden.
[2] De waard vroeg Mij onmiddellijk wat hij moest doen.
[3] Ik zei: 'Vraag je hart naar de grondbeginselen van de ware naastenliefde, dan
zal het je onmiddellijk zeggen wat je te doen staat!' [4] De waard dacht nu direct
aan wat Ik hem in Mijn lange betoog had gezegd, en wat zijn oude fout was; hij
stond direct van tafel op en liet de twee vreemdelingen binnen.
[5] Toen de twee bij ons de kamer binnenkwamen, vroeg de waard hun waar ze
vandaan waren gekomen en wat ze wensten.
[6] Een van beiden, die wat gebrekkig Hebreeuws kon spreken, zei: 'O vriend, wij
komen van heel ver! Misschien weet je wel waar vroeger het buitengewoon grote
en machtige Nineve heeft gestaan, en nog twee flinke dagreizen voorbij die stad
wonen wij in een meer dan ellendige toestand.
[7] Wij waren onze tiran van een koning enkele zilverstukken schuldig aan uiterst
brutaal opgelegde belasting, en binnen de ons toegestane termijn van slechts zeven
dagen konden wij dat bedrag nergens bij elkaar krijgen. We vroegen om genade en
geduld, maar allemaal tevergeefs. Men gaf ons ten antwoord: als aan n mens die
genade wordt verleend, dan zal ten tijde dat de belasting betaald moet worden
weldra het hele volk voor de troon van de koning komen staan en om genade
smeken. Daarom geen genade! En direct greep men alles wat wij bezaten en ontzag
ook onze vrouwen en kinderen niet, maar namen hen gevangen. Na veel smeken
gaf men ons eindelijk een termijn van drie maanden om te bedelen, om de
verlangde zilverstukken bij elkaar te krijgen en ze naar de kas van de koning te
brengen; als wij dat niet konden, zouden onze vrouwen en kinderen aan Indische
slavenhandelaren verkocht worden en wij het land niet meer in mogen.
[8] Kijk, gelukkige onderdaan van de wijze heersers van Rome, zo gaat het nu
onder onze tiran, die behalve zichzelf en zijn grote hofhouding niemand als een
mens beschouwt; en wij hebben deze verre reis ondernomen om bij jullie, die vast
betere medemensen zijn, om onze zilverstukken te vragen, zodat we weer zonder
236
problemen naar ons land kunnen terugkeren en onze vrouwen en kinderen uit de
harde gevangenschap kunnen bevrijden. Daarmee weet je, gelukkige waard, nu
helemaal waar wij vandaan komen en wat wij wensen en zoeken.' [9] De waard
zei: ' Als er verder niets van jullie dienst is, kunnen jullie snel uit de nood geholpen
worden! Maar nu heb ik nog een vraag, en die is, of jullie honger en dorst hebben!'
[10] De ene zei: 'Allebei; want wij komen vandaag van het gebied van de Eufraat
en hebben onderweg niets te eten of te drinken gekregen. onze waterflessen, die
wij heel vroeg in de ochtend met water uit de Eufraat hebben gevuld, hebben wij
tegen de middag leeg gemaakt, en tot nu toe hebben wij nergens meer water
kunnen ontdekken.' [11] De waard had erg te doen met de twee vreemdelingen,
stond snel op, bracht hun zout, brood en wijn en zei tegen de vreemdelingen dat ze
meteen aan een tafel konden gaan zitten om zich met brood en wijn te sterken.
[12] Met een dankbare blik naar boven gericht reikten de twee onmiddellijk naar
het brood en ook naar de wijn, en laafden en sterkten zich.
[13] De waard vroeg aan Mij wat voor godsdienst de twee eigenlijk beleden.
[14] Ik zei tegen hem: 'Vriend, voor deze twee mensen is het op dit moment nog
niet de tijd, dat Ik met hen ga spreken! Spreek jij nu dus maar alleen; Ik zal er later
wel bij komen!'
Hoofdstuk 150: De religieuze situatie in het land van de twee vreemdelingen
(11.4.1864, vanaf vers 6)
[1] Toen de twee verzadigd waren, vroeg de waard aan hen wat voor goden er in
hun land vereerd en aanbeden werden. [2] De ene zei: 'O beste vriend, bij ons is er
helemaal niet een bepaalde godheid; want onze priesters verkeren onderling in een
voortdurende vete, en bijna ieder van hen heeft zelf zijn eigen god, laat hem
wonderen doen en schreeuwt alleen over de macht en heerlijkheid van zijn god. De
koning maakt zich daar echter niet druk om; want hij beschouwt alleen goud, zilver
en edelstenen als zijn goden -alle andere goden interesseren hem niet!
[3] Wij tween behoren echter nog tot de J oodse stam, die zich sinds de
gevangenschap onder koning Nebukadnezar hier en daar in ons land heeft
gevestigd, en daarom zijn wij in het geheim volgelingen van Mozes, maar
natuurlijk zonder Schrift, zonder Ark des Verbonds en zonder tempel. De hemel
met zijn sterren is alles wat we hebben. [4] Wij geloven in de God die Mozes aan
onze vaderen heeft getoond, en wij houden nog de sabbat en de overige geboden;
maar de oude J ehova schijnt niet meer zo veel aan ons te denken.'
[5] De waard zei: 'Ook ik ben een J ood, en ik kan jullie verzekeren dat de oude
J ehova heel erg aan jullie heeft gedacht, omdat Hij jullie in je grote nood hierheen
heeft geleid. Morgen zal jullie dat waarschijnlijk wel helemaal duidelijk worden;
vandaag kunnen jullie echter uitrusten en je verder sterken met brood en wijn!'
[6] * (De voorafgaande hoofdstukken zijn in maart 1863 nog in Lorbers eigen
handschrift opgeschreven. Daarna volgde een onderbreking van ongeveer een jaar.
Pas op 11 april 1864 werden de dictaten voortgezet. Omdat Lorber tijdens zijn
laatste ziekte (jicht met waterzucht) drie maanden lang aan het ziekbed gekluisterd
was, kon hij hetgeen hij hoorde niet meer zelf opschrijven, maar moest hij het aan
237
iemand anders dicteren.) Toen de waard de twee vreemdelingen gerust gesteld had,
doordat hij hun - behalve nog meer brood en wijn om hen te sterken - de
verzekering gaf dat ze de volgende ochtend in alle opzichten tevreden gesteld
zouden worden, kwam hij weer terug naar onze tafel, terwijl hij geen woorden kon
vinden voor zijn grote verwondering over hetgeen hij van de twee vreemdelingen
over de priesters en de koning van hun land had gehoord.
[7] Maar Ik zei: 'Laat dat maar rusten - want ook onder de Grieken, Romeinen en
J oden gaat het in deze tijd niet beter; ook bij hen dienen de goden geen ander doel
dan door hen en met behulp van allerlei toverij het volk zoveel mogelijk te
verblinden en het zoveel mogelijk tot offeren aan te zetten. Ze hebben weliswaar
geen ius gladii** (** Latijn voor: zwaardrecht, het recht over leven en dood.) en
geen ius potioris et fortioris *** (*** Latijn voor: het recht van de machtige c.q.
bevoorrechte en de sterkste.) , maar de tegenwoordige heersers over het volk zien
graag dat de priesters het volk echt blind en bijgelovig maken, opdat zij - d.w.z. de
koningen het volk gemakkelijker tot gehoorzaamheid kunnen dwingen en daar niet
een groot aantal dure soldaten voor nodig hebben. [8] Over wie God eigenlijk is,
bekommert een heerser over het volk zich uiterst weinig of helemaal niet. Af en toe
doet hij uiterlijk wel mee met de voorgeschreven ceremonin, om het volk te doen
geloven hoe hoog hijzelf hun goden vereert; maar zelf blijft hij wat zijn wereldse
leven betreft een epicurist en wat zijn geloof betreft een cynicus of Sadduceer, die
niet in een voortleven van de ziel na de dood gelooft. En zoals de heerser bij
zichzelf denkt, zo denken ook met name de hoge priesters.
[9] Wil hij tegen een of ander buurland een oorlog beginnen, dan weten de hoge
priesters wel hoe ze het moeten aanleggen dat de grote massa van tevoren door .de
lagere priesters zodanig wordt bewerkt, dat de naderende oorlog van de wil van de
goden uit gaat en dat de koning, als vertegenwoordiger van zijn mensen tegenover
de goden, er niet omheen kan om hun door de hoge priesters bekendgemaakte wil
heel ijverig op te volgen. [10] Daardoor worden de mensen gentimideerd, zodat
ze bereidwillig en ijverig de extra oorlogsbelasting betalen, die de koning nodig
heeft, en ze stellen er voor zichzelf een grote eer in om, als ze nog krachtig zijn,
met de wapenen in de hand aan de oorlog mee te doen.
[11] Kijk, Mijn beste waard, zo gaat het nu niet alleen in het land waar onze twee
vreemdelingen in hun grote nood vandaan zijn gekomen, maar op de hele aarde, en
er zal nog een zeer lange tijd voor nodig zijn voordat de volkeren tot het inzicht
zullen komen dat ze sinds de tijd van Mozes en de na hem volgende richters
menselijke lastdieren van de groten en machtigen zijn geweest, zijn en nog lang
zullen zijn.'
Hoofdstuk 151: Over de gerichten van God en de gevolgen daarvan
[1] (De Heer:) 'Nu denk je natuurlijk -zoals enkelen in Mijn aanwezigheid reeds
hebben gedacht - dat Ik toch de macht heb om voor eens en altijd een einde te
maken aan dat soort wereldse praktijken! Daar heb je natuurlijk wel gelijk in; maar
dan zou ten eerste de mens, die zonder onderscheid naar geboorte of stand
geroepen is een kind van God te worden, zijn vrije wil geheel en al afgenomen
238
moeten worden, en in plaats van zijn vrije inzicht en verstand zou de mensenziel
net als de ziel van dieren van een instinct voorzien moeten worden, waarna ieder
mens alleen nog maar datgene zou kunnen doen waar zijn instinct hem toe aan zou
drijven. En ten tweede zou Ik ook de hele aarde volslagen anders moeten maken en
er enkel het voer voor dergelijke instinctmatige mensen moeten laten groeien, net
als voor de andere dieren. Bovendien zou Ik ten derde daarvoor nog heel veel
planten en diersoorten volkomen moeten laten uitsterven; want die zijn er alleen
maar omdat zich daaruit noodzakelijkerwijs de volledig vrije menselijke ziel moet
ontwikkelen in een schier eindeloze reeks van ontwikkelingsniveaus.
[2] J e begrijpt dus wel, aangezien je nog een echte volgeling van Mozes bent, dat
het er op deze aarde nu niet anders aan toe kan gaan; en als het er beter aan toe zou
gaan dan het nu doet, dan had Ik nog lang niet Zelf als mens op deze aarde hoeven
komen om tenminste bij die mensen, bij wie nog een betere mentaliteit uit de
vroegere tijd van de profeten over is gebleven, het oude geloof weer levend te
maken en door hen ook de andere mensen ervan te overtuigen, dat de
voorspellingen van de profeten niet uit de lucht gegrepen zijn zoals de geschriften
en voorspellingen van de valse afgodsleraren.
[3] Het hele menselijke geslacht op deze aarde zal echter nog meer dan
tweeduizend jaar nodig hebben om tot een zuiverder licht over te gaan.
[4] J e weet dat na de zondvloed van Noach de weinige overgebleven mensen
tamelijk lang een betere weg van licht hebben bewandeld; maar de wereld en haar
materie, waarin de eigenlijke satan verborgen zit, heeft hen al gauw weer naar zich
toe getrokken, en reeds ten tijde van Abraham was de goddeloosheid van de
mensen aanzienlijk ver voortgeschreden. Kijk eens naar al die gerichten, waarmee
Ik dergelijke volkeren heel pijnlijk en scherp heb bezocht! [5] Hoe lang duurde het
effect van zo'n gericht? In het algemeen hoogstens drie tot vier generaties, en
daarna ging het weer als vroeger, en nog veel erger! Een Sodom en Gomorra, een
Babylon en een Nineve zouden nu haast als een paradijs beschouwd kunnen
worden vergeleken bij J eruzalem, vergeleken bij vele andere steden van het
vroegere Beloofde Land en ook vergeleken bij vele steden van de heidenen.
[6] Ook over al deze steden zal zeer binnenkort het ene gericht na het andere
komen; maar het effect ervan zal hetzelfde zijn als dat van de voorgaande
gerichten. Voor een tijdlang zullen vele mensen hun leven beteren, zich bekeren en
boete doen; maar als ze zich daardoor aards beschouwd in een uitstekende toestand
gebracht voelen, zal bij hen al gauw weer de ledigheid optreden, en de slimmeren
zullen zich weer voor allerlei schijnbeloningen door de minder gewieksten laten
bedienen. [7] En als de mensen eenmaal dat punt hebben bereikt, dan begint onder
hen ook de verduistering van hun gemoed weer; de zon des levens gaat onder, en
zegevierend breekt aan de tegenovergestelde kant de volle nacht aan, en dan duurt
het opnieuw lange tijd voor het weer begint te dagen.
[8] En nu kun je, Mijn beste waard en vriend, voor jezelf en je hele huis tevreden
zijn met wat Ik je nu over de huidige staat van de mensen heb gezegd.
[9] Bij een goede gelegenheid kun je dat ook aan je trouwe vrienden meedelen en
hen aanmanen tot geduld en volharden in Mijn naam; en je kunt hen ook
239
verzekeren van Mijn liefde en genade, en dat het er weldra lichter en beter uit zal
zien, zowel onder vele J oden alsook onder de heidenen.'
Hoofdstuk 152: Wat voor invloed het verbreiden van het evangelie heeft Over
de wederkomst van de Heer
[1] Met deze uitleg van Mij was de waard volkomen tevreden, en hij was het er
mee eens. [2] Maar enkelen van Mij? leerlingen, met name de bij Mij aanwezige
leerlingen van J ohannes, zelden: 'Heer, als het altijd zo zal gaan zoals het sinds de
tijd van Noach tot nu toe is gegaan, dan is de aarde toch eerder een kweekschool
voor de hel dan voor de hemel! Want wat zal het baten de volkeren het evangelie te
verkondigen om hen tot echte boete of tot ommekeer van hun oude duisternis naar
Uw levenslicht te bekeren, als satan direct daarna zijn oude spel weer zal
voortzetten, waaraan we niet hoeven te twijfelen?
[3] Want behalve ons, die Uw ware leerlingen zijn, zullen er maar al te gauw een
heleboel valse leraren en profeten opstaan en van U maken wat ze willen en de
mensen zullen zich net als in alle tijden door allerlei bedrieglijke kun~sten ,en
toverwonderen zodanig door hen laten misleiden dat wij, Uw echte leerlingen,
naast en onder hen ons leven niet zeker zullen zijn.
[4] Wat zal Uw huidige neerdaling de mensen in het algemeen baten? Weinigen
zullen wel met angst en beven in Uw naam geloven en in het verborgene ook naar
Uw leer handelen en leven -maar wee hen in deze wereld als ze als zodanig door
de anderen herkend worden! Dan zal er aan de vervolging waarschijnlijk geen
einde komen totdat het kleine aantal van degenen die U echt belijden van deze
aardbodem zal zijn weggevaagd! [5] Als de Isralieten in Uw tegenwoordigheid
een gouden kalf konden maken, en het vereerd en geprezen hebben -hoeveel te
meer zullen de tegenwoordig geheel verstokte mensen en zondaren van allerlei
soort dat doen! Heer, hebben wij gelijk of niet?'
[6] Ik zei: 'Enerzijds wel - maar anderzijds niet; want van nu af aan zal Ik degenen
die Mij echt belijden tot aan het einde der tijden wel zodanig weten te beschermen
en te bewaren, dat de macht van satan hun weinig of niets zal kunnen doen.
[7] Maar zorg ervoor dat jullie het na Mij niet onderling oneens worden, omdat Ik
ook jullie je vrije wil en je vrije inzicht moet laten! Als jullie het oneens worden,
en de een dit en de ander dat als beter zijnde aanprijst, dan zullen jullie zelf de
eerste steen leggen voor het valse profetendom en veelvuldige splijtingen
veroorzaken in de leer die Ik jullie heb verkondigd.'
[8] Nu zeiden de leerlingen weer: 'Heer, dat zal wat ons betreft nooit gebeuren,
aangezien wij getuige zijn van Uw leer en Uw daden!'
[9] Ik, zei: 'Dat zijn jullie wel, maar toch zal er van nu af gerekend geen jaar
voorbijgaan en zullen jullie je aan Mij ergeren, Mij verloochenen en verraden!
Waarlijk Ik zeg jullie nog meer: als Ik als jullie Herder binnenkort gedood wordt,
zullen jullie als Mijn schapen verstrooid raken. Ik zal jullie na Mijn opstanding wel
weer bij elkaar brengen en jullie, voorzien van alles, de wereld insturen om alle
mensen Mijn evangelie over de komst van het rijk Gods op deze aarde te
verkondigen, en jullie zullen vele aanhangers krijgen maar uit deze aanhangers
240
zullen weldra volgelingen opstaan, die in jullie voetstappen treden en eveneens in
Mijn naam zullen onderrichten. [10] Degenen die geroepen zijn zullen niets
bederven, maar naast hen de velen die niet geroepen zijn des te meer, en dan zal er
weldra ruzie en twist onder hen optreden, en ieder van hen zal het doen voorkomen
dat hij de volle, zuivere waarheid leert; Mijn leer zal weldra als aas zijn, dat de
gieren al van verre ruiken, waar ze naartoe vliegen en dat ze tot op het bot opeten
om hun lichaam te verzadigen.
[11] Het geraamte zal dan nog wel overblijven, maar slechts weinigen, die wijs
zijn door Mijn geest, zullen onderkennen hoe het vlees, waarmee de botten vroeger
bedekt waren, er naar waarheid uit heeft gezien. De meesten zullen echter nog
zolang aan het geraamte blijven knagen, tot ze daarbij verhongeren.
[12] Dan zal er op de aarde natuurlijk veel geruzie zijn en tandengeknars, en de
mensen die zo lang in de duisternis zijn geweest, zullen in hun nacht de troebele
dwaallichten achterna rennen, in de mening daardoor een echt licht te verkrijgen;
maar het herhaaldelijke uitdoven van zulke dwaallichten zal hen langzamerhand in
henzelf tot de overtuiging brengen dat ze bedrogen zijn.
[13] Kijk, dan zal Ik wederkomen als een heldere bliksem, die van het oosten naar
het westen licht verspreidt en alles verlicht wat er in, op en boven de aarde is; en
dan zal de tijd komen, dat de valse leraren en profeten niets meer zullen bereiken
bij de door de bliksem verlichte mensen!'
Hoofdstuk 153: De vraag over de opwekking van de gelovigen op de jongste
dag
[1] Daarop zei Simon J uda, die ook Petrus werd genoemd: 'Heer! U hebt ons
herhaalde malen gezegd dat alleen iemand die werkelijk in U gelooft en volgens
Uw leer leeft en handelt het eeuwige leven zal ontvangen, en dat U hem op de
jongste dag zult opwekken! Kijk, Heer, dat zijn twee beloften uit Uw mond, die
mij ondanks Uw veelvuldige verklaringen nog niet helemaal duidelijk zijn.
[2] Hoe zal het met die talloze mensen aflopen, die nog lang niets over U zullen
horen en vernemen? Zijn die enkel op aarde om met hun lichamen de uitgestrekte
bodem van deze aarde te bemesten voor een eventueel beter menselijk geslacht?
[3] Want bij die mensen kan er vanzelfsprekend geen opwekking door U op een
jongste dag plaatsvinden, aangezien zij -buiten hun schuld - onmogelijk in U
kunnen geloven en volgens Uw leer kunnen leven; en zo bezien is een jongste dag,
waarop U alle levenden en doden wilt opwekken, altijd iets hards en raadselachtigs
in Uw leer, ondanks de vele toelichtingen die U daar gedeeltelijk al over hebt
gegeven. Want de ene keer lijkt het dat het een algemene dag is die ooit eens zal
komen, en de andere keer een speciale dag voor ieder mens die naar de grote
wereld aan gene zijde overgaat.
[4] Maar hoe het ook zij, ik begrijp toch niet waarvoor er nogmaals een
opwekking nodig is voor degenen die toch al leven in Uw naam.
[5] Voor de eigenlijke doden lijkt mij een opwekking noodzakelijk; maar wanneer
en waarvoor moeten ze na de opwekking nog meer dood worden dan ze daarvoor
al waren? Of zal hun pas na die opwekking Uw evangelie verkondigd worden?
241
[6] Kijk, o Heer, geeft U ons daarover nu eindelijk eens een volledige uitleg, zodat
wij niet steeds heimelijk moeten denken dat U van de duizend mensen slechts n
voor het eeuwige leven en negenhonderd negenennegentig voor de eeuwige dood
hebt geschapen!' [7] Daarop zei Ik: 'Luister, Mijn Simon J uda! Ik geloof dat jij op
dit punt, waar je voortdurend over twijfelt, nooit duidelijkheid zult krijgen, ook al
zou je in het volledige bezit van Mijn geest zijn! Ik heb jullie toch al enkele keren
gezegd dat Ik jullie nog heel veel te zeggen heb - maar dat jullie het nu nog niet
kunnen verdragen, dat wil zeggen met jullie verstand begrijpen en verstaan;
daarom zal Ik jullie Mijn geest zenden en die over jullie uitstorten, en die zal jullie
pas in alle waarheid en wijsheid binnenleiden! [8] Ik hoef nu tegenover jullie maar
een beetje hoger te grijpen met Mijn leer, en dan zeggen jullie: 'Nu hebt U weer in
gelijkenissen en beelden gesproken!', en omdat jullie niet in staat zijn Mijn leer te
begrijpen, noemen jullie die hard. 'Wie kan die vatten en begrijpen?'
[9] Weten jullie dan niet dat jullie nu met betrekking tot Mijn leer als kleine,
onmondige kinderen zijn, die men met melk voedt, omdat ze nog geen hard en
krachtig voedsel tot zich kunnen nemen en verteren?
[10] Als jullie er na Mij op uit zullen gaan om Mijn evangelie onder de mensen te
verbreiden, dan zullen jullie hetzelfde doen als wat Ik nu met jullie doe en met
andere mensen, die wij ontmoeten.
[11] Of wat zouden jullie ervan vinden, als er op een school voor kinderen een
zeer wijze schriftgeleerde zou komen en voordrachten over de meest verhulde
tekstgedeelten van de profeten zou gaan houden voor zijn jonge en zwakke
toehoorders -wat natuurlijk geen van de toehoorders zou kunnen begrijpen? Zou
die zeer wijze schriftgeleerde het zich uiteindelijk niet moeten laten welgevallen
dat zijn toehoorders hem toeroepen: 'Hooggeleerde en wijze vriend, leer ons toch
liever eerst lezen, desnoods schrijven en rekenen; en kijk dan pas of wij al dan niet
iets van je hoge wijsheid kunnen begrijpen!'?
[12] En kijk, zo'n terechtwijzing zou Ik Mijzelf van jullie moeten laten
welgevallen, als Ik jullie Mijn evangelie in het zuiver hemelse licht zou
voorhouden! Want als jullie de dingen van deze wereld al niet begrijpen, die toch
zo duidelijk voor de hand liggen, hoe zouden jullie dan iets begrijpen, als Ik met
jullie over dingen zou spreken die geheel en al van gene zijde en hemels zijn?'
Hoofdstuk 154: De Heer motiveert Zijn genade
[1] (De Heer:) 'Waar jij, Simon J uda, Mij zojuist naar hebt gevraagd, hoort voor
het allergrootste deel thuis aan gene zijde, en ondanks Mijn veelvuldige uitleg kun
je het niet helemaal tot op de bodem begrijpen en beschuldig je Mij zodoende
heimelijk van een bepaalde onrechtvaardigheid en tirannieke wreedheid. Dat is niet
zo mooi van je, en des te minder omdat je nu wel weet wie Ik ben, en dat Ik alleen
uit liefde voor jullie mensen en niet uit toorn en wraak een lichaam van jullie
aardse vlees heb aangenomen om Mijzelf in al Mijn diepte en grootheid
persoonlijk aan jullie te kunnen openbaren, zonder Mij van de mond van de een of
andere profeet te hoeven bedienen om Mijn wil aan jullie mensen bekend te
maken. [2] Geloof je niet dat Ik nog veel beter het aantal mensen op aarde ken, die
242
nog nooit iets over Mij hebben kunnen horen, die dat nu niet horen en nog lange
tijd niets zullen horen? Hoe zou Ik hen kunnen richten en verdoemen, als ze buiten
hun schuld niet in Mij kunnen geloven, terwijl Ik toch zelfs onder de vele J oden,
die Mij hebben gehoord en Mij hebben zien werken, nog niemand heb gericht en
verdoemd -behalve enkelen wat hun lichaam betreft, die ons met brutale haast en
gretigheid wilden grijpen en doden? Hoe zou Ik dan onwetenden en onschuldigen
richten en verdoemen?! [3] Er bestaat geen volk op de hele aarde dat, aangezien
het van Adam afstamt, niet uit de oertijd nog een restant van de aan de stamvaders
geopenbaarde leer over de ene en ware God bezit. Dat de priesters en wereldse
heersers later louter uit eigenbelang deze ene en ware God zeer verhuld en
verborgen hebben en in Zijn plaats allerlei afgoden hebben gezet, waar het volk in
geloofde en waaraan het ook offerde, is bekend.
[4] En zie: als het volk gewetensvol volgens die verschillende leren leeft en
handelt, dan heeft het in Mijn ogen geen of weinig zonde! Het leeft weliswaar in
de duisternis van allerlei dwalingen, maar wanneer hun zielen aan gene zijde
komen en daar over alles Mijn licht ontvangen, zal het hun net zo vergaan als
iemand hier, die 's nachts ergens naar toe moet gaan en onderweg op allerlei
voorwerpen stuit, die hij nu eens voor mensen, voor dieren en dan weer voor iets
anders houdt, maar niet voor wat ze eigenlijk waren en nog zijn.
[5] Laten we die nachtelijke wandelaar echter op klaarlichte dag over dezelfde
weg gaan, dan zal hij de dingen die voor hem 's nacht wonderlijke verschijningen
waren, zeker zien als hetgeen ze werkelijk zijn en onmogelijk als iets anders;
tenslotte zal hij om zichzelf lachen, omdat hij zo dom heeft kunnen zijn een
boomstronk voor een eventuele straatrover en een op de weg liggende steen voor
een hyena te houden! [6] Daaraan zul je nu gemakkelijk zien dat dergelijke zielen
in de grote wereld aan gene zijde in Mijn licht des levens veel eerder en
gemakkelijker hun weg vinden dan die zielen, die naar waarheid van Mij gehoord
hebben en gemakkelijk kunnen zien en begrijpen dat Ik het licht, het leven en de
waarheid ben - maar wier wereldse instelling en kwade wil hun dat niet toe staat.
[7] Als we die naar gene zijde laten komen, zullen ze het licht van het leven en
van de waarheid, dat ze hier al zo verachtten, nog meer ontvluchten en verachten
dan hier! [8] Heb Ik dan ongelijk als Ik zeg: 'Ik zal ook deze geestelijk doden
opwekken, wanneer ze uit het vlees van deze wereld treden, en Ik zal hen richten
en hen het loon voor hun daden laten vinden!'? [9] Ik zal hen zeker niet
persoonlijk richten; maar de eeuwige waarheid, die ook in hen is en waar ze
buitengewoon vijandig tegenover staan, zal hen richten en voor Mijn aangezicht op
de vlucht drijven. Kan Mij daarvoor enige schuld toegekend worden?
[10] Zeggen de wijzere wetten van Rome al niet: 'Volenti non fit iniuria*!'? (*
Latijn voor: Aan degene die het zelf wil geschiedt geen onrecht.) Of zou Ik Mij
soms uit een soort liefde voor Mijn tegenstanders van Mijn eeuwige levens en
waarheidslicht moeten ontdoen en het kleed van leugen en bedrog aan moeten
trekken? Dat zal hopelijk toch niemand van jullie wensen? Maar zelfs voor
dergelijke door zichzelf verworpen zielen heb Ik jullie twee troostende dingen
gezegd; n keer in de gelijkenis van de verloren.zoon en later bij een soortgelijke
omstreden kwestie als nu, toen Ik tegen J ullie heb gezegd dat er in het huis van
243
Mijn Vader zeer veel woningen -maar om Mij nu duidelijker uit te drukken - zeer
veel leerinstituten en opvoedingsinrichtingen zijn, waar zelfs de op deze wereld
meest verworpen menselijke duivels bekeerd en verbeterd kunnen worden.
[11] Ik geloof, Simon J uda, dat je hieraan wel tamelijk duidelijk zult kunnen zien
hoe je datgene moet begrijpen waarover Ik met jullie al zo vaak heb gesproken.'
Hoofdstuk 155: Het begrip eeuwigheid
[1] (De Heer:) 'Dat Ik met jullie echter nog nooit over een algemene dag van
opstanding en gericht heb gesproken, zullen jullie je allemaal wel weten te
herinneren - maar wel over een speciale jongste dag voor ieder mens, die aanbreekt
op het moment dat zijn ziel haar lichamelijke, aardse beproevingsomhulsel verlaat.
Die opwekking zal evenwel niet bij iedereen direct het verkrijgen van het eeuwige
leven tot gevolg hebben of andersom de eeuwige dood -waarbij echter opgemerkt
moet worden dat jullie het woord 'eeuwig' niet als een eindeloos voortdurende tijd
dienen te beschouwen; evenzo heeft ook de oneindigheid van Mijn
scheppingsruimte niet uitsluitend betrekking op die ruimte, die evenwel nergens
een begin of een einde heeft evenals God Zelf, van wie die ruimte uitgaat, en die
overal in alle richtingen vervuld is van de werken van Zijn liefde en wijsheid en
van de macht van Zijn wil. [2] Die eeuwigheid is in de geestelijke wereld
weliswaar te vergelijken met de tijdsduur in de materile werelden; dus aan gene
zijde in de geest is ze wat hier de tijd is. Daarmee is echter absoluut niet gezegd dat
in de eeuwigheid geen verandering plaats zou vinden, maar alleen is ermee
aangeduid dat de waarheid en het leven eeuwig en onveranderlijk hetzelfde is; het
valse en onware blijft als tegenstelling tot het eeuwige waarheidslicht en leven
derhalve ook eeuwig bestaan, zonder dat een wezen daardoor gedwongen zou zijn
om ook eeuwig in die tegengestelde toestand te blijven. Want jullie weten dat God
als de eeuwige liefde, wijsheid, macht en kracht ook eeuwig nooit werkeloos kan
en zal zijn, maar dat Hij uit Zichzelf eeuwig door scheppingen tevoorschijn zal
roepen, zodoende Zijn gedachten zal belichamen en die vanuit Zijn liefde en
wijsheid naar een toekomstig zelfstandig bestaan zal leiden, waarvoor in de
eeuwigheid tijd genoeg en in de eindeloze ruimte plaats genoeg is.
[3] En zolang er een schepping zal bestaan, zal er tegenover het goddelijk zuiver
geestelijke ook een materieel scheppingsobject bestaan, dat in zekere zin tegenover
de zuivere Godheid het duistere levensproefobject vormt. Daarmee is echter niet
gezegd dat dit duistere object voor de hele eeuwigheid duister en slecht moet
blijven, evenmin als deze hele aarde en de voor jullie zichtbare hemel met zijn
sterren eeuwig zullen blijven zoals jullie dat alles nu zien; maar hij zal vergaan en
in de loop van de tijd der tijden geheel en al opgelost worden, en in plaats daarvan
zal een nieuwe schepping komen. Daarom zeg Ik jullie nu al: zie, Ik maak alle
dingen nieuw, en jullie zullen allemaal nog Mijn helpers aan de nieuwe schepping
zijn! [4] J ullie zijn hier nu weliswaar begrensd zowel wat tijd als wat ruimte
betreft, maar toch bevatten jullie eeuwige en oneindige dingen in je; dat begrijpen
jullie weliswaar nu nog niet helemaal, maar eenmaal zullen jullie geheel en al
begrijpen hoe zelfs het kleinste zandkorreltje iets dergelijks in zich draagt. Want
244
laat iemand van jullie die kan rekenen, eens proberen een zandkorreltje in stukjes
te delen, en laat hij het Mij zeggen als hij daarmee klaar is! Ik geloof dat dat werk
voor iedere rekenkundige, ook voor de beste, nog te lang zou gaan duren, omdat hij
er eeuwig niet mee klaar zou komen. Zoals echter zelfs in het kleinste ding de
oneindigheid aanwezig is, zo is ook de eeuwigheid dat.
[5] Als Ik dus over eeuwigheid en oneindigheid spreek, moeten jullie dat ook in de
juiste betekenis verstaan -maar niet zoals jullie kortzichtige wereldse verstand
jullie dat ingeeft. [6] Kijk, hiermee heb Ik jullie nu mannelijk en vaster voedsel
gegeven, omdat Ik wel zie dat enkelen van jullie al min of meer het vermogen
hebben om dat voedsel te verteren!
[7] Als jullie in Mijn naam in de wereld uitgaan om de volkeren Mijn evangelie te
verkondigen, zullen jullie het de kinderen ook als melkvoedsel moeten voorzetten.
Want als jullie met leringen als deze zouden beginnen, zouden de mensen jullie als
waanzinnigen beschouwen en helemaal niet luisteren naar wat jullie zouden
onderwijzen en zeggen -waarover jullie je echter helemaal geen zorgen hoeven te
maken, want er zal jullie altijd in de mond worden gelegd hoe en wat jullie moeten
spreken. Al het overige zal Mijn geest dan doen bij allen die door jullie Mijn geest
ontvangen en daarin wedergeboren worden. En daaruit zal dan ook het waarmerk
bestaan, dat Mijn woorden niet uit de mond van een mens, maar uit de mond van
God tot jullie zijn gekomen. En nu, Mijn Simon J uda, ben je nu meer verlicht dan
voorheen?'
Hoofdstuk 156: Over het Laatste Gericht
[1] Simon J uda zei: 'Heer en Meester, deze keer heb ik alles wat U nu hebt
uitgelegd heel duidelijk begrepen, beter dan ooit tevoren; maar ik moet bekennen
dat Uw te grote wijsheid mij bijna verpletterde. Voor U is het wel gemakkelijk om
over dergelijke oneindig grote dingen nog gemakkelijker te praten dan een
huisheer over zijn huisraad, maar ons aardse verstand voelt daarbij het gehele
gewicht van Uw eindeloze alwetendheid tegenover zijn eigen volkomen
onbeduidende onwetendheid. [2] O Heer! U zult een grote massa van Uw eeuwige
lichtgeest over ons moeten uitstorten, voor wij begrijpen wat U ons tot nu toe
allemaal hebt geopenbaard! Ik dank U voor Uw zo grote genade, die U ons nu
bewijst; maar toch zie ik ook in dat wij niet in staat zullen zijn om al die grote
geheimen, die U ons al uit de natuurlijke wereld hebt geopenbaard en daarnaast die
nog grotere uit het geestelijke rijk ook aan onze leerlingen door te geven.'
[3] Ik zei: 'Dat is voorlopig ook helemaal niet nodig, maar Mijn geest zal dat wel
doen bij velen die Ik daartoe zal roepen. Voor de kinderen van deze tijd is het
voldoende dat de mensen in Mij geloven, dat Ik wat dit lichaam van Mij betreft
uitgegaan ben van God de Vader en dat ieder mens door dat geloof zal overgaan tot
de ware kennis van God, tot de ware liefde voor Hem en voor zijn naaste en
daardoor ook tot het eeuwige leven.
[4] En zo zullen jullie de bazuinen zijn die iedereen zal horen, ook degenen die in
de graven zijn en die door de zee gevangen worden gehouden vanwege hun
eindeloos vele dwaasheden en zonden, en ze zullen uit de graven komen, en ook
245
degenen die door de zee gevangen zijn gehouden zullen vrij worden en met het
kleed des levens bekleed worden.
[5] Want wie door de bazuin gewekt wordt, wordt niet ten dode opgewekt, maar
ten leven; wie echter het geschal van de bazuin niet wil horen zal ook niet
opgewekt worden, maar in de nacht van zijn graf en in gevangenschap van de zee
blijven tot de tijd dat deze hele aarde door het vuur wordt opgelost. Want evenals
ten tijde van Noach zullen ze huwen en ten huwelijk wor den gegeven en zich niet
bekommeren om de stem van Mijn gewekten. De eerstgenoemden zal Ik dan echter
in n ogenblik van de aarde wegrukken en de laatstgenoemden met al hun
lievelingen prijsgeven aan het allesvernietigende vuur, aan het ontstaan waarvan de
dan levende onboetvaardige mensen zelf het allermeest zullen bijdragen.
[6] En kijk, dat zal een laatste gericht op deze aarde zijn, waarvoor spoedig na
jullie in het klein een eerste begin gemaakt zal worden! Maar jullie moeten
natuurlijk ook niet denken dat zo'n vuur onmiddellijk in alle plaatsen en streken
van de aarde tegelijk zal uitbreken, maar hier en daar, zo geleidelijk aan, opdat de
mensen nog altijd de tijd en de ruimte zullen krijgen om hun leven te beteren.
[7] Nu komt echter in jullie in stilte weer de vraag op hoe het daarna met die
losbandige zielen zal aflopen. Denk wat dat betreft alleen maar aan wat Ik jullie
zojuist heb gezegd, namelijk dat er in Mijn Vaders huis vele woningen en
opvoedingsinrichtingen zijn, dan zullen jullie je daardoor zonder moeite kunnen
voorstellen wat er verder met zulke zielen zal gebeuren!
[8] Wat Ik jullie nu heb gezegd moeten jullie echter voor je houden; want de
mensen, zoals ze nu zijn, kunnen die dingen niet vatten en begrijpen! Daarom
hebben de J oden, toen ze in de tijd van de koningen steeds duisterder en
halsstarriger werden, de laatste drie* (* Namelijk het 6e en 7e boek van Mozes en
het profetische aanhangsel;/zie deel 6, hfdst. 216:6.) jullie reeds bekendgemaakte
boeken niet meer kunnen begrijpen en ze als apocrief weggedaan.
[9] De jullie bekende Essenen hebben zich daar op het juiste moment nog meester
van kunnen maken en hebben daar voor zichzelf ook vele aardse voordelen mee
behaald, wat natuurlijk evenmin Mijn wil was als dat de mensen zich met behulp
van alle vermogens die Ik hun heb gegeven, volop in alle zonden zouden begeven
en Mij geheel en al zouden vergeten. Maar desondanks zijn de mensen allerlei
goede en slechte ervaringen rijker geworden, zijn toen op verschillende tijden toch
weer naar Mij teruggekeerd en hebben zichzelf daardoor wegen tot verbetering en
naar het licht bereid. En zo zal er ook door de Essenen nog een juist licht onder
vele mensen komen.'
Hoofdstuk 157: De Heer geeft Johannes en Mattheus aanwijzingen voor hun
aantekeningen
[1] Daarop zei Mijn J ohannes: 'Moet ik van datgene waarover U ons vandaag zo
genadig hebt onderwezen, iets op mijn perkamentvellen noteren of niet? Het zou in
ieder geval voor de geslachten na ons van belang kunnen zijn!'
[2] Ik zei: 'Laat dat maar; want in die tijd zal Ik, als het nodig is, die dingen door
de mond van nieuw gewekte knechten, zieners en profeten laten openbaren aan de
246
mensen die van goede wil zijn; maar in die tijd zullen degenen die door Mij gewekt
zijn en die in Mijn geest zijn wedergeboren toch wel in alle voor hen noodzakelijke
waarheid en wijsheid binnengeleid worden.
[3] J ij zult echter over het belangrijkste van Mijn ambt als leraar op deze aarde,
dat je in het door jou geschreven en blijvende evangelie hebt opgenomen, over de
buitengewone leringen en daden bovendien nog vermelden, dat je daarvan alleen
maar zegt dat Ik nog heel veel dingen geleerd en gezegd heb die niet in dat boek
geschreven staan; en ook al zouden ze in boeken opgeschreven zijn, dan zou de
wereld, dat wil zeggen de mensen, ze toch niet vatten. En dat is voldoende.
[4] Dat Ik Mijzelf overigens zal openbaren aan degene die in Mij gelooft, Mij
liefheeft en Mijn geboden van de liefde houdt -wat je al geruime tijd geleden hebt
opgeschreven -moet voldoende zijn voor iedereen die in Mijn naam gedoopt en
gesterkt wordt door Mijn geest uit de hemelen!,
[5] Toen Ik J ohannes dit duidelijke antwoord had gegeven, was hij daar volkomen
tevreden mee; maar de eveneens aanwezige evangelist en schrijver Mattheus zei:
'Heer, ik heb toch ook met alle vlijt een groot aantal notities over Uw leringen en
daden verzameld, en U zegt niet dat die ook zullen blijven!'
[6] Ik zei: 'Ook jouw notities zullen blijven! De notities echter die jij met je eigen
hand hebt geschreven zullen weliswaar ergens als geschrift ook blijven bestaan,
maar de mensen bij wie ze blijven bestaan zullen er niet veel aan hebben; maar
iemand anders, die in jouw naam zal schrijven, zal jou vervangen, en zijn geschrift
zal blijven bestaan. En ook jij kunt dus tevreden en gerustgesteld zijn.
[7] Maar omdat het nu al laat in de nacht is geworden, zullen wij ons enige rust
gunnen; de dag van morgen zal het zijne weer met zich meebrengen!'
[8] De waard ging vol diepe achting voor Mij staan en wilde ons allemaal naar een
slaapvertrek brengen. [9] Maar Ik zei: 'Doe dat voor de twee pelgrims; wij blijven
de hele nacht aan deze tafel zoals nu.'
[10] Daar stelde de waard zich mee tevreden en hij bracht de twee vreemdelingen,
die zich uitermate verbaasden over Mijn woorden, die ze niet hadden begrepen,
naar hun slaapkamer; ze verheugden zich al op de komende dag om Mij en Mijn
gezelschap nader te leren kennen, en bedankten de waard in hun slaapvertrek voor
zijn gastvrijheid. [11] Daarna rustten wij zoals gewoonlijk tot zonsopgang, en op
die tijd stonden wij allemaal op van tafel en gingen naar buiten.
[12] Enkele honderden passen buiten de stad bevond zich een tamelijk hoge
heuvel, die ongeveer honderd voet uitstak boven het toch al hooggelegen
landschap, en vanaf die hoogte had men een werkelijk prachtig en wijds uitzicht
over de grote vlakten van de Eufraat, en naar het westen overzag men een groot
gedeelte van het J ordaandal tot aan de Dode Zee, een deel van J eruzalem,
Bethlehem en nog een heleboel plaatsen tot aan de Libanon.
[13] De waard ontbrak niet en vergezelde ons deze heuvel op, en begon ons uit te
leggen wat er in oostelijke richting te zien was, in het zuiden, westen en noorden;
want hij was zeer goed bekend in die streek, en Mijn leerlingen spraken met hem.
247
Hoofdstuk 158: De historie van de basaltstad en haar omgeving
[1] Toen hij tenslotte ook wilde beweren dat de heuvel waar wij op stonden de
berg Nebo was, waar Mozes' aardse leven beindigd werd, zei Ik tegen hem:
'Vriend, nu ga je toch wat te ver met je kennis van deze streek; want de omgeving
van de berg Nebo, van waaruit men ook de nevelige omgeving van J ericho
helemaal kan overzien, ligt nog een kleine dagreis verder naar het zuiden. Maar
aangezien je zo goed thuis bent in deze omgeving, kun je Mij misschien zeggen
wie de bouwer van deze zwarte basaltstad is waar jij woont! Weet je hoe die heet?'
[2] De waard zei: 'Heer en Meester, in de geschiedenis ben ik slecht thuis; maar
als ik mij niet vergis hebben de Gadieten deze stad gebouwd! Want men zegt dat
vanaf daar verder naar het noorden het land aan de stam Gad heeft toebehoord, en
verder naar het zuiden, samen met een gedeelte van het gelukkige Arabi tot aan de
rivier de Eufraat moet alles aan de stam Ruben hebben toebehoord. De grenzen van
deze twee landen schijnen in de boze tijd van de koningen echter sterk te zijn
verschoven, en tegenwoordig weet men niet meer precies tot hoe ver de stam
Ruben en tot hoe ver de stam Gad het land in bezit had. Wij houden deze stad van
ons nog voor een werk van die stam.'
[3] Ik zei: 'Mijn beste vriend, dan heb je je bijna duizend jaar vergist, want de
bouwer van deze stad alsook van nog verscheidene andere steden was Edon, die
nog vr Abraham leefde en die deze stukken land bezat, met nog een aanzienlijk
deel van het gelukkige Arabi tot aan de Eufraat en samen met een groot gedeelte
van het huidige Syri tot ver voorbij Damascus; derhalve is deze stad, samen met
verschillende andere steden, door Edon en zijn nakomelingen gebouwd en is
daarom niet veel jonger in jaren dan Babylon. [4] Kijk, Mijn beste, wij staan nu op
de heuvel waar Abraham en Edon stonden, terwijl ze God in het geloof van hun
hart een offer brachten en de grenzen van hun landen vaststelden. Alles in
westelijke richting behoorde, zover het oog reikt, aan Abraham, en het land in
oostelijke richting tot aan de Eufraat behoorde aan Edon en zijn nakomelingen, die
zich later voor het grootste deel met de nakomelingen van Abraham hebben
verenigd. Kijk, nu weet je wie de bouwer van deze zwarte steden was, die zo stevig
gebouwd zijn dat men ze over meer dan duizend jaar gerekend vanaf nu de alles
vernietigende tand des tijds niet echt duidelijk zal aanzien.
[5] De bevolking zal echter in de loop der tijd sterk afnemen en zeer arm zijn;
want nu is het land nog vruchtbaar, maar dan zal het een woestijn Worden, en
armelijke herdersvolken zullen er alleen in de natte wintertijd schaars voer voor
hun magere kudden aantreffen en niet te kieskeurig zijn om een tijdlang nu eens in
de ene, dan weer in een andere van deze vele steden te wonen.
[6] En toch zal deze nu al zeer woeste streek tot aan de Eufraat weer groen worden
en dan een gezegende plek zijn om te wonen voor de mensen die in Mijn naam van
goede wil zijn!'
[7] Daarop zei de waard: 'J a, Heer en Meester! Eenzelfde voorspelling heb ik ook
bij de profeet J esaja gelezen! Maar wanneer zal die tijd komen? Daarover staat
niets bij de profeet! Kunt U, o Heer en Meester, mij een preciezere tijd aangeven?'
[8] Ik zei: 'Het jaar, de dag en het uur niet - want dat is afhankelijk van het doen
en laten van de mensen, namelijk wanneer ze zich weer van hun wereldse
248
koningen zullen losmaken en zich net als in de tijd van Mozes en de richters onder
Mijn heerschappij scharen; maar toch zeg Ik je met zekerheid, dat er tot dan toe
niet veel meer dan tweeduizend jaar zullen verstrijken.
[9] Maar in het nu nog zeer woeste werelddeel, dat jullie Europa noemen en
waarvan de volkeren nu over jullie heersen, zal die gelukkige toestand eerder
optreden; want in dit oude werelddeel zijn nog een groot aantal -welteverstaan -
zeer harde stenen, die niet zo snel en gemakkelijk in vruchtbaar land zijn te
veranderen. Die harde stenen komen echter overeen met de even harde harten van
de mensen, die eveneens moeilijk in vruchtbare akkers voor het opnemen van Mijn
woord veranderd kunnen worden. [10] Ik zeg je: eerder dan een tiende deel van de
mensen van dit oude grote werelddeel zich in de volle zegen van Mijn leer zal
bevinden, zal het slechtste deel van Europa in Mijn leer gezegender zijn dan in dit
oude werelddeel het kleinste en beste deel; want er zal nog veel vuur nodig zijn
voordat de zeer vele mensen van dit werelddeel de invloed van de stralen van Mijn
levenszon ondergaan die hen tot het eeuwige leven zullen verwarmen.'
[11] De waard zei: 'O Heer, dan ziet het er voor ons nog heel treurig uit! Daarom
heeft de profeet natuurlijk niets met zekerheid kunnen aangeven over de tijd dat die
gelukkige toestand terugkeert?' [12] Ik zei: 'J a, ja, Mijn beste vriend, kijk, daar in
het zeer verre oosten gaat de zon veel eerder op dan in het veraf gelegen westen;
daarom wordt het daar, waar de zon veel vroeger opgaat, ook veel eerder nacht, en
die blijft dan zo lang tot de zon weer opgaat. Dat is een voor jou begrijpelijk,
slechts natuurlijk beeld -maar daarachter gaat ook het geestelijke schuil.
[13] In Mij is de geestelijke zon voor jullie ook het eerst en het vroegst opgegaan;
maar daarom zal ze voor jullie ook het eerste ondergaan. Als ze echter weer
opgaat, zal ze voor jullie niet vanuit het westen opgaan, maar opnieuw vanuit een
zeer ver hier vandaan gelegen oosten; want bij Mij gebeurt alles in een bepaalde
orde, en er gebeurt niets in strijd met die orde, materieel noch geestelijk.
[14] Nu begrijp je deze dingen nog niet, maar weldra zal de tijd komen datje ze
zult begrijpen.'
Hoofdstuk 159: Wat de zon eigenlijk is
[1] De waard zei: 'O Heer en Meester, ik geloof dat zelfs de meest wijze engel-
seraf in eeuwigheid niet volkomen zal kunnen begrijpen wat Uw mond uitspreekt!
Maar ik moet U bij deze gelegenheid toch iets speciaals vragen, omdat de zon
vandaag zo zuiver en prachtig opgaat als men haar anders in deze streek in
oostelijke richting maar heel zelden ziet opgaan vanwege de vele nevels, die zich
in deze onafzienbare vlakte aldoor ontwikkelen: is de zon een vuur op zichzelf,
waarvan de vlammen de aarde verlichten, en wel zo sterk, dat men op aarde nooit
zo'n enorm licht zou kunnen maken en kunnen zien?
[2] De buitengewone warmte van de zon, die zij ons tegelijk met het licht
toezendt, doet ons vermoeden dat ze een uiterst hevig vuur moet zijn; maar omdat
ze 's winters net zo schijnt als nu en wij van de hitte van haar veronderstelde vuur
dan maar heel weinig gewaarworden, zijn enkele mensen van mening dat ze
waarschijnlijk in feite toch geen echt vuur is. Wij vormen hier een gemeenschap
249
bestaande uit Romeinen, J oden, Grieken, Arabieren en Egyptenaren, en er heersen
bij ons verschillende meningen, en toch kan men uit geen enkele daarvan ook maar
enigszins wijs worden.' [3] Ik zei: 'J ullie zullen er zo ook nog lang niet wijs uit
worden, omdat jullie allemaal van oudsher door de diepste nacht van bijgeloof
omringd zijn! Wie het wil begrijpen, moet weten dat het op en ondergaan van de
zon slechts schijnbaar is; want wat jullie dag en nacht verschaft, wordt veroorzaakt
door de draaiing van de aarde, die geen ronde schijf is -zoals jullie denken -maar
een zeer aanzienlijke grote bol; de dag en de nacht zijn dus niets anders dan het
gevolg van een omwenteling van de aardbol, voor welke omwenteling de aarde een
tijd van ongeveer 24 van jullie uren nodig heeft.
[4] En zoals de aarde geen ronde schijfmaar een bol is, zo is de zon dat ook, alleen
duizendmaal duizend keer groter dan deze aarde. Dat ze zich zo klein aan jullie
voordoet, zoals jullie haar zien, komt door haar enorme afstand tot deze aarde. Ook
als Ik je het aantal uren zou noemen dat ze van de aarde verwijderd is, zou je je
daar toch geen voorstelling van kunnen maken omdat je te weinig thuis bent in het
getallenstelsel volgens de Arabische methode. Maar stel je een afstand van bijna 44
miljoen uur voor -een paar Arabieren die hier wonen kunnen dat getal wel voor je
omrekenen - dan zul je je enigszins kunnen voorstellen hoever de zon van de aarde
af staat. En ze draait niet rond de aarde om dag en nacht tot stand te brengen, en
ook zakt ze niet, zoals het bijgeloof van de Romeinen en Grieken wil, iedere dag in
de grote zee om zich daar in zekere zin te baden en schoon te wassen, om daarna
weer met volle lichtsterkte de hele aarde te kunnen verlichten.
[5] De aarde draait echter wel om de zon heen in ongeveer 365 dagen, en deze
tweede beweging van de aarde verschaft jullie een jaar met zijn lente, zomer, herfst
en winter.
[6] De zon als zodanig is echter geen vuur, maar wat jullie als licht Waarnemen is
het stralen van haar atmosferische oppervlak, dat veroorzaakt wordt door de rotatie
van de zon zelf om haar eigen as en meer nog door haar buitengewoon snelle
beweging rond een middenzon, die nog veel verder van haar af staat. Door die
bewegingen van de zon in de uitgestrekte etherruimte wordt op haar atmosferische
oppervlak een grote elektrisch werking teweeggebracht; daardoor is haar lichtglans
hetzelfde als van jullie bliksem, maar dan in een veel hogere intensiteit -en dan met
dit verschil, dat op het luchtoppervlak van de zon de buitengewone ontwikkeling
van de bliksem ononderbroken doorgaat, terwijl een bliksem op deze aarde slechts
hier en daar door een verhoogde wrijving van luchtdelen in zeer geringe mate tot
ontwikkeling komt en daarom ook altijd maar zeer korte tijd flitst.
[7] Er zijn echter ook wel streken en bepaalde plekken op deze aarde, waarboven
zich bliksemstof in veel sterkere mate ontwikkelt en die plek daardoor ook
urenlang met zijn licht geweldig verlicht.
[8] Wie zich daarvan wil overtuigen moet naar die streken in Midden-Afrika
reizen, waar zich de hoogste en zeer uitgestrekte bergen van dit werelddeel
verheffen, en daar zal hij genoeg te zien krijgen van dergelijke elektrische
verschijnselen. Maar bij het aanschouwen van die verschijnselen zal het hem nog
erger te moede worden dan wanneer er boven deze streken dikwijls hevige
elektrische stormen opsteken, waarbij de mensen zich dan vanwege de ontelbare
250
bliksems en het gekraak daarvan liever in de diepste en donkerste kelder opsluiten
dan het lichten van de gevaarlijke, vaak talloze bliksems buiten te bewonderen.
[9] J a, vriend, niet alle natuurverschijnselen op deze aarde, die zelfklein is, zijn
geschikt om de mens zo'n vertrouwen in te boezemen, dat hij ze welgemoed en
zonder vrees en beven kan verdragen en gadeslaan!
[10] Maar als het er af en toe op deze kleine aarde in haar natuurverschijnselen al
enigszins merkwaardig toegaat voor jullie mensen, hoeveel te meer zal dat dan zo
zijn op zo'n groot hemellichaam als de zon.
[11] In de geest zullen jullie dat later allemaal met de grootste vreugde en het
grootste welbehagen kunnen bekijken; maar voor jullie vlees is dat niet mogelijk.
[12] Daarmee heb Ik je nu gezegd hoe het zit met het schijnen van de zon, en
daarmee heb Ik je een klein vonkje licht gegeven; maar wat jij nu nog lang niet
geheel en al zult begrijpen, dat zullen over duizend en nog enkele honderdenjaren
Mijn kinderen in Europa en nog veel verder weg op hun vingers kunnen natellen,
en dat zal heel veel bijdragen tot het verminderen en tenslotte geheel en al
verdwijnen van het oude, zeer primitieve bijgeloof. Voor jullie is het nu echter
voldoende dat jullie in Mij geloven en volgens Mijn leer, leven en handelen; al het
overige zal jullie er op het juiste moment bijgegeven worden.'
[13] Hierop bedankte de waard Mij voor deze uitleg, die hem buitengewoon had
verrast, en hij vertelde Mij dat die sterk overeenkwam met een droom die hij eens
had gehad, waarin hij door de geest van de profeet Elia, van wiens naaste
verwanten ook hij afstamde, een beeld had gezien dat overeenstemde met wat Ik,
de Heer, hem zojuist had verteld.
[14] 'In die droom', zei de waard verder, 'had ik het idee dat ik mij hoog boven de
aarde bevond en dat ik die niet als een ronde schijf, maar als een grote bol onder
mijn voeten waarnam. Toen vroeg ik aan de geest van Elia wat dat te betekenen
had. [15] Hij zei: 'Dat zul je te horen krijgen van Degene die vr mij was en
eeuwig zijn zal!'
[16] Daarop werd ik weer wakker en bevond ik mij in J oppe, waar ik geboren ben;
want hier in deze stad woon ik pas twintig jaar.'
[17] Terwijl de waard nog aan het vertellen was, kwam een bode ons uitnodigen
voor het ochtendmaal, en wij verlieten onze berg en begaven ons naar het huis van
onze buitengewoon vriendelijke waard.
Hoofdstuk 160: De Heer voorspelt dat de vreemdelingen bij hun koning
worden opgenomen
[1] Toen wij aan tafel zaten, kwamen ook de twee vreemdelingen tevoorschijn en
gingen heel schuchter aan hun eenzame kleine tafel zitten. Ik riep hen echter om
maar aan onze tafel te komen zitten en samen met ons het ochtendmaal te
gebruiken; dat deden ze dan ook onmiddellijk, hoewel met de schuchterheid die de
armoede in weerwil van zichzelf eigen is.
[2] Maar Ik boezemde hun weldra moed en troost in, waarop ze vertrouwelijker en
spraakzamer werden en ons veel over hun koning en hun priesters vertelden.
251
[3] Ik zei tegen hen: 'Voor jullie priesters zal weldra het laatste uur geslagen
hebben; maar jullie huidige koning zal nog een goede man voor jullie worden als
hij over enkele jaren over Mij zal horen. Als jullie van hieruit weer in jullie land
komen en de koning de tribuut overhandigen - niet een -, maar tienvoudig, als hij
het wil aannemen - zal hij vriendelijk tegenover jullie worden en vragen hoe jullie
aan zoveel goud en zilver zijn gekomen. Vertel hem dan in alle bescheidenheid
hoever jullie voorbij de Eufraat zijn getrokken, wat jullie hebben gezien en
gehoord en hoe jullie aan het geld zijn gekomen!
[4] Hij zal jullie dan bij zich opnemen en graag met jullie over Abraham, Mozes
en de andere profeten spreken, en vooral over Mij, aangezien Ik Degene ben - zij
het ook in een lichaam van vlees en bloed - van wie alle profeten voorspellingen
hebben gedaan; binnen afzienbare tijd zal Ik boden naar hem toe zenden, die hem
alles wat ze van Mij hebben gezien en gehoord in het helderste licht zullen tonen.
En als de boden naar die stad komen, waar jullie koning verblijf houdt, zullen ze
eerst naar jullie toekomen, en jullie zullen hen naar de koning brengen.'
[5] Daarna begonnen we aan het ochtendmaal, en toen we klaar waren zei Ik tegen
hen: 'N u kunnen jullie gerust opstaan en op weg naar huis gaan; buiten voor het
huis zullen jullie alles aantreffen wat jullie voor de thuisreis nodig hebben!'
[6] Toen bedankten de twee, stonden op van de tafel en wierpen door de deur snel
een blik in de straat, om te zien wat voor nieuws daar voor de thuisreis stond; want
omdat niemand hun in de kamer een gift ter hand had gesteld waren ze wat
kleingelovig, en daarom nieuwsgierig wat ze op straat zouden aantreffen.
[7] Buiten gekomen troffen ze daar zes kamelen aan, waarvan er vier zwaar met
goud en zilver beladen waren en twee voor hen in orde waren gemaakt om hen
naar huis te brengen en eveneens van zoveel goud en zilver waren voorzien, dat de
twee daarmee tot ze weer thuis waren heel goed in hun levensbehoeften konden
voorzien. [8] Hoewel de weg naar hun eigen land tamelijk afgelegen en hier en
daar onveilig was door rovende bedoeenen, kwamen de twee daar toch zonder
enig probleem wel behouden aan; zij deden onmiddellijk wat Ik hun had
aangeraden, waarna de koning hun heel vriendelijk gezind werd, hen tot zijn
zaakgelastigden aanstelde en hen hun vrouwen gezond en wel teruggaf, gekleed in
prachtige kleren.
Hoofdstuk 161: Het verbreiden van de leer van de Heer in Babylon
[1] Bij deze koning werd een paar jaar later de apostel Mattheus met zijn
begeleider tijdens zijn reis naar Indi heel goed opgenomen, en hij bleef een heel
jaar bij hem. [2] Toen hij met zijn begeleiders echter verder naar Indi wilde
reizen, gaf de koning hem een veilig geleide tot aan de grenzen van zijn rijk, en zo
was deze apostel een van de eerste getuigen van Mij bij deze koning; hij wilde in
de stad, die destijds nog Babylon heette - hoewel het oude Babylon als een grote
puinhoop tamelijk ver van deze stad lag - bekeringen maken onder de heidenen,
die voor het merendeel dienaren van Baal waren.
[3] De koning raadde hem dat echter af en zei: 'Het is voldoende dat ik en mijn
hofhouding weten en inzien wat wij moeten geloven en waar wij met dit geloof aan
252
toe zijn; voor de rest zullen mijn zoon en ik wel zorgen - want ik zou jullie niet
prijs willen geven aan de grenzeloze woede van mijn priesters. Als die geleidelijk
aan uitgestorven zullen zijn en ik ervoor zorg dat er na hen geen plaatsvervangers
meer komen, zal er gemakkelijker met het volk te onderhandelen zijn.'
[4] Met deze uitlating van de koning waren de twee apostelen tevreden, en ze
deden geen moeite meer om Mijn leer onder de volkeren van deze koning te
verbreiden. [5] Maar toch kwam zeven jaar later Petrus met zijn zoon Marcus naar
deze koning toe; hij werd eveneens buitengewoon goed ontvangen en deed ook
voorstellen aan de koning om op zijn minst de stad geleidelijk aan met Mijn leer
bekend te maken.
[6] De koning, die Petrus en ook Marcus erg liefhad, raadde Petrus dat af,
aangezien hij wel wist door welke geest zijn Baalpriesters bezield waren, en hij zei
speciaal tegen Petrus: 'Kijk eens, wij leven hier in een land waar zich vooral verder
naar het oosten tot aan de grote rivier de Ganges overal allerlei wilde en
verscheurende dieren bevinden en het ook vergeven is van allerlei giftig onkruid!
Waar God de Heer echter zulke dieren en giftige planten in zulke grote aantallen
laat groeien, daar is de aardbodem en met name ook de lucht vast en zeker vervuld
van boze geesten en duivels, en die rennen rond als hongerige en brullende
leeuwen, tijgers, panters en hyena's en proberen iemand uit de klasse der mensen te
vinden om hem te verscheuren. [7] De genoemde beesten zijn woest en zeer
boosaardig, en men kan alleen met groot gevaar jacht op hen maken; maar mijn
Baalpriesters zijn nog duizendmaal boosaardiger, want ieder van hen heeft
minstens duizend duivels in zich, en behalve ik, met mijn uiterste gestrengheid en
mijn soldaten, die voor het merendeel J oden, Grieken en Romeinen zijn, kan
iemand anders niet zonder moeilijkheden tegen hen optreden, terwijl ik als koning
zelf slechts een vazal van Rome ben, wat jullie beiden wel zullen weten, aangezien
het Romeinse rijk tot aan de Ganges reikt, waarachter pas het grote Indische rijk
begint, waarvan nog niemand van ons uit de grenzen kent.'
[8] Dat advies van de koning beviel Petrus wel, maar toch voelde hij heimelijk een
drang om met enkele burgers van deze stad over Mijn leer en Mijn rijk te spreken;
daar hoorden de priesters natuurlijk ook al gauw van, en ze deden Petrus door
middel van hun boodschappers het verzoek om ook hen met die zaligmakende leer
bekend te maken. [9] Petrus liet zich daar lange tijd niet toe verleiden, vooral
omdat zijn zoon en helper Marcus hem daar ernstig voor waarschuwde en steeds
zei: 'Laat hier de koning voor onze zaak het werk doen; wij zullen niet tegen de wil
van de Heer handelen, als wij hier de raad van de koning opvolgen!'
[10] Maar na een paar jaar ging Petrus toch een keer buiten de stad, om zomaar te
wandelen, en daar trof hij verscheidene bedelaars en zieken. De armen schonk hij
wat geld en de zieken genas hij door de kracht van Mijn geest die in hem woonde.
[11] Bij dit wonder kwamen er ook verscheidene Baalpriesters bij staan, ze
herkenden Petrus en vroegen hem zeer dringend om met hen een stukje verderop
het land in te gaan. [12] En hij gaf gevolg aan hun aandringen en trouwe
verzekeringen, omdat ze hem vertelden dat zich in een dichtbij gelegen dorp een
groot aantal zieken bevond die door geen enkele arts genezen konden worden; als
253
hij ook die zou genezen, zouden zij en alle overige priesters zijn leer aannemen en
hun tempels eigenhandig vernietigen.
[13] Na die woorden ging Petrus met de priesters mee en kwam na een uur
inderdaad met hen in een dorp, waar een groot aantal koortsende zieken en
bezetenen waren, die hij allemaal genas en waarbij hij zelfs een dode tot leven
wekte. [14] De genezenen begonnen Petrus echter te loven en ze zeiden: 'Deze
man moet door de waarachtige God gezonden zijn, anders zou het voor hem niet
mogelijk zijn om enkel door zijn woord datgene bij ons te doen waartoe al onze
vele goden nog nooit in staat waren.'
[15] Dat maakte de priesters die Petrus vergezelden buitengewoon kwaad. Ze
dwongen hem ogenschijnlijk vriendelijk om samen met hen nog een klein dorp te
bezoeken, waar men alleen door een bos van mirten en rozen kon komen. In dat
bos grepen ze Petrus, trokken hem zijn kleren uit, sloegen hem dood en hingen
hem toen met zijn voeten aan een dode mirtenboom waaraan ze aan de onderkant
een dwarsbalk bevestigden en daar zijn handen met touwen aan vastbonden; daar
lieten ze hem zo hangen en trokken zich toen langs een andere weg terug in de
stad. [16] Omdat de koning vond dat Petrus te lang wegbleef liet hij hem overal
zoeken, zowel binnen als buiten de stad, en het lukte hem pas de tweede dag om
Petrus - dood en heel erg toegetakeld - in het mirtenbos te vinden.
[17] Daarbij werd hem door de genezenen ook verteld dat de priesters van de stad
hem met alle vriendelijkheid naar hen toe hadden gebracht, dat hij hen op
wonderbaarlijke wijze beter had gemaakt en bovendien een dode weer tot leven
had gewekt. Ze voegden er nog aan toe dat hij daarna met de priesters verder
landinwaarts was gegaan.
[18] Dat deed de koning groot verdriet, hij liet Petrus met koninklijke eer in de
koninklijke tombe begraven en liet ook de mirtenboom in de tombe leggen.
[19] Maar de meer dan tweeduizend priesters in die stad verging het daarna slecht.
De koning spaarde niet een van hen, liet hen door zijn soldaten allemaal doden en
daarna op meer dan vierhonderd wagens ver weg naar een woestijn brengen, waar
hij hen uit de wagens liet gooien om daar als voedsel voor de vele wilde beesten te
dienen. [20] Daarna begon de leerling Marcus met hulp van de koning en onze
twee bekende zaakwaarnemers de mensen van bijna de hele stad tot Mijn leer te
bekeren, en het duurde nog lang geen jaar, of de hele stad en daardoor spoedig
daarna ook bijna het hele land was zegenrijk tot Mijn leer bekeerd.
[21] (Hiermee stel Ik jullie, Mijn jongste leerlingen, bij deze gelegenheid op de
hoogte waar en hoe de eerste apostel voor deze wereld aan zijn einde is gekomen;
dus niet in Rome, nog minder in J eruzalem, maar in de nieuwe stad Babylon, die
later de Saraceense naam Bagdad kreeg.)
[22] Dat heb Ik echter bij de waard in de jullie bekende stad niet aan de leerlingen
verteld, maar alleen aan jullie in dze tijd, en nu kunnen we weer onze eerdere
plaats, terwijl we nog aan de tafel van de waard zitten, innemen.
Hoofdstuk 162: De Heer zegent het woeste gebied van de roofzuchtige herders
De Heer in de stad bij de Nebo
254
[1] De waard vroeg Mij of Ik niet nog enkele dagen bij hem wilde blijven.
[2] Maar Ik zei tegen hem: 'Als je in Mij gelooft, Mij voortdurend liefhebt en
volgens Mijn leer leeft en handelt, zal Ik in de geest altijd bij je blijven, maar met
Mijn lichaam zal Ik niet lang meer op deze aarde zijn; want Mijn tijd loopt ten
einde, en Ik heb nog veel te doen in andere steden en dorpen; daarom zal Ik met
Mijn leerlingen dan ook onmiddellijk verder naar het zuiden reizen.
[3] Daarop bracht de waard nog nieuwe wijn en vers brood; wij namen daarvan
iets tot ons, stonden toen van tafel op en maakten ons gereed om verder te trekken.
[4] Toen Ik de waard en zijn hele huis had gezegend, bedankten allen Mij en de
waard zelf vergezelde ons nog ongeveer twee uur gaans, bij welke gelegenheid Ik
hem nog menig levensgeheim onthulde, waardoor hij zeer getroost was.
[5] Daarna keerde hij weer terug naar huis en wij trokken nog ruim een halve
dagreis verder naar het zuiden, en wel over zeer woeste en dorre grond; daar
troffen wij slechts enkele herders met hun magere kudden, die op ons toeliepen om
ofwel een aalmoes van ons te vragen of in het ergste geval af te dwingen.
[6] Mijn leerlingen, die met elkaar een aanzienlijke groep mensen vormden,
bedreigden hen echter en zeiden dat ze zich terug moesten trekken, anders zou hun
wat kwaads overkomen; op dat dreigement zetten de te hoop gelopen herders, die
met ongeveer dertig man waren, ook niet zulke tevreden gezichten, en ze begonnen
te schelden en tegen hen tekeer te gaan. Enkele leerlingen, die de Arabische taal
machtig waren, verstonden dat en - zelfs Mijn J ohannes en de apostel Petrus -
zeiden tegen Mij (de leerlingen): 'Heer, hebt U voor dit ellendige gespuis geen
bliksems en geen vuur meer? Laat toch net als over de Sodomieten bliksem en
vuur regenen over dit boosaardige roversgespuis!'
[7] Ik zei tegen de leerlingen: 'Altoran, dat betekent: o kinderen van de donder en
van de toorn! Moet Ik deze armen nog meer straffen dan ze al gestraft zijn? Doe
hun liever goed in plaats van hen erg te bedreigen, dan zullen ze jullie direct een
beter getuigenis en betere woorden geven!'
[8] Daarop liet Ik de herders bij Mij komen en zei tegen hen: 'Kijk eens, arme
gebruikers van dit woeste gebied, goud en zilver hebben wij niet bij ons, en Ik als
de Heer wel het allerminst; en ook al zouden wij jullie goud en zilver schenken,
dan zou jullie dat in deze uitgestrekte woestenij van weinig nut zijn! Maar Ik kan
iets anders voor jullie doen, dat jullie van nut zal zijn. Kijk, jullie en jullie kudden
hebben weinig te eten en ook bijna geen water! Ik heb de macht om jullie gebied te
zegenen, en dan zullen jullie en ook jullie kudden al gauw geen gebrek meer
hoeven te lijden. Als jullie dat goedvinden, zal Ik het ook doen.' [9] Alle herders
zeiden: 'Heer en Meester, als U dat kunt -waar wij niet aan twijfelen, omdat U het
hebt gezegd - zal ons dat onuitsprekelijk veelliever zijn dan wanneer U al deze
steenklompen in goud en zilver zou veranderen, terwijl wij te midden van die
schatten samen met onze kudden aan de hongerdood prijsgegeven zouden zijn.'
[10] Na die woorden van de herders hief Ik Mijn handen op, dankte en zegende
het gebied, en onmiddellijk had de hele streek voldoende gras en ook bronnen, en
de hutten van de herders werden voorzien van brood en zout.
255
[11] Toen de herders dat zagen vielen ze voor Mij neer, prezen Mij uitbundig en
zeiden dat Ik geen mens, maar een God was; want noch Mozes, wiens naam ze
kenden, noch zijn volgelingen zouden daar ooit toe in staat zijn geweest.
[12] Daarop brachten ze ons melk en brood en wij namen daar allemaal wat van,
zetten onze reis verder voort onder vele lofprijzingen van de herders en hoorden
nog ver weg het luide gejuich van deze gelukkige herders.
[13] Onderweg zei Ik tegen Mijn leerlingen: 'Oordeel nu zelf wat het beste is:
goed doen aan degenen die je kwaad willen doen, of kwaad met kwaad vergelden?
Daarom moeten jullie in de toekomst jullie vijanden liefhebben en zegenen, en
goed doen aan degenen die jullie kwaad willen doen; zo zullen jullie gloeiende
kolen op hun hoofden stapelen en daardoor vele vrienden maken! [14] Doe in alle
dingen zoals Ik doe, dan zullen jullie op jullie reizen in Mijn naam met weinig
stenen des aanstoots te maken hebben! Maar wee, als jullie degenen die dreigend
op jullie afkomen ook dreigend tegemoet treden en het hen direct betaald willen
zetten! Dan zullen jullie veel tegenspoed op aarde te verduren krijgen! Liefde wekt
altijd weer liefde op -toorn en straf echter weer toorn en wraak!,
[15] Dit griften de leerlingen in hun hart en ze beloofden Mij dat ze dat tot aan het
einde van hun leven in acht zouden nemen.
[16] En Ik zei tegen hen: 'De meesten van jullie zullen dat wel doen, maar Ik zie
ook enkelen onder jullie die zich ondanks deze raad van Mij bij vervelende
gelegenheden toch van bedreiging en straf zullen bedienen; maar daardoor zullen
ze nooit een goede vrucht tot volkomen rijpheid brengen.'
Hoofdstuk 163: De Heer en de Farizeen voor de stadspoort
[1] Terwijl Ik zo onderwees kwamen wij weer in de buurt van een oude,
merendeels door Romeinen maar ook door Grieken en J oden bewoonde stad, en
daar wilde -zoals men pleegt te zeggen - het geluk, of het ongeluk, hoe men het
ook noemen wil, dat wij eerst enkele J oden en onder hen enkele Farizeen
tegenkwamen. [2] De Farizeen herkenden Mij en zeiden tegen de J oden: 'Kijk,
daar komt vast die man uit Nazareth met zijn leerlingen, die op het laatste feest
verschillende zogenaamde wonderen heeft gedaan, die hij waarschijnlijk in de
school van de Essenen heeft geleerd, waarna hij het volk onderwees en beweerde
dat hij ouder is dan Abraham en nog meer van die dingen!
[3] Hij heeft toen nog geluk gehad dat hij niet helemaal gestenigd is; want zij
raakten heel gergerd toen wij merkten dat hij zich voorgenomen had ons in de
ogen van het volk als dwazen neer te zetten.
[4] Tegelijkertijd beweerde hij overal Gods zoon te zijn, en zijn leerlingen en het
volk geloven dat van hem. En hij geeft niets om de sabbat, is een vreter en een
zuiper en gaat om met tollenaars en zondaars; maar over ons, die aan de
inzettingen van Mozes vasthouden, spreekt hij overal met verachting en bij iedere
gelegenheid stelt hij ons de eeuwige verdoemenis in het vooruitzicht.
[5] Dat wij met zo iemand niet bevriend kunnen zijn is begrijpelijk, vooral omdat
we maar al te goed weten waar hij vandaan komt, wie zijn ouders en zijn broers en
zusters zijn. [6] Maar eigenlijk is hij niet dom; want hij verstaat heel goed de
256
kunst om door zijn toespraken en wonderen de heidenen -zowel Romeinen als
Grieken -voor zich te winnen, om ons later met hun hulp ten val te brengen. Maar
dat zal hem niet lukken! Maar hij moet maar niet al te vaak naar J eruzalem komen,
anders zullen wij een einde maken aan dat goddelijke zoonschap van hem op een
manier die hij echt niet prettig zal vinden.
[7] Hij bedrijft zijn kwalijke praktijken nu hier in deze heidense steden, zeker ook
alleen met de bedoeling de inwoners zoveel mogelijk tegen ons op te zetten. Maar
dat zal slecht voor hem uitpakken, want J eruzalem zal J eruzalem blijven, ook al
zouden er duizend van zulke zonen van God als hij er tegen zijn'
[8] Die laatste woorden konden ook Mijn leerlingen helemaal verstaan, omdat wij
in die tijd al dicht bij het gezelschap waren gekomen, en ze Vroegen zich af, hoe Ik
dat toch kon dulden en verdragen. [9] Maar Ik zei tegen de leerlingen: ' Als het
jullie dan zo vreselijk ergert dat zij Mij zo'n slecht getuigenis geven, ga er dan heen
en bindt ieder van hen zijn mond dicht, zodat hij niet verder kan praten! Ik denk
dat dat een buitengewoon moeilijke bezigheid voor jullie zou worden; in ieder
geval is het voor ons gemakkelijker om hen stilzwijgend te passeren.
[10] Laat de honden maar blaffen; want zolang ze blaffen bijten ze niet! Als ze
ons echter in het voorbijgaan willen aanvallen en bijten, dan zullen we hun wel
laten zien dat onze mond niet zonder tanden is en onze handen niet Zonder nagels!
[11] Die woorden van Mij kalmeerden Mijn leerlingen voor het grootste deel,
maar inwendig kookten ze toch, zodat enkelen bijna zin kregen om die J oden en
Farizeen ook iets te zeggen wat ze niet zo leuk gevonden zouden hebben; maar ze
vermanden zich toch en volgden Mijn voorbeeld.
[12] Wij kwamen al snel bij hen, keken helemaal niet naar de plek waar zij
stonden en liepen hen zwijgend voorbij.
[13] Deze J oden en Farizeen werden echter door nieuwsgierigheid gedreven om
te zien en gade te slaan wat wij in deze stad zouden doen. Maar voor wij de
stadspoort bereikten, kwamen twee Farizeen ons met haastige pas tegemoet, om
ons juist bij de poort te verhinderen de stad binnen te gaan.
[14] Een van hen, die Dismas heette, vroeg Mij heel bars wat Ik hier in de stad te
doen had, of Ik er zou blijven of er enkel doorheen reizen.
[15] Ik zei tegen hem: 'Ben jij hier soms een stadsrechter, die als enige het recht
heeft om reizigers uit te vragen wat hen naar de stad heeft gebracht en inzage in
hun reispapieren mag verlangen?' [16] Toen zei die Farizeer: 'Ik ben geen
stadsrechter, maar ik ben een overste van de J oodse gemeente hier en heb als
zodanig ook het recht om aan reizigers te vragen met welk doel ze naar deze stad
zijn gekomen -en jou en je gezelschap wel in het bijzonder, omdat ik je uit
J eruzalem ken en maar al te goed weet dat jij geen vriend van ons bent en je in het
geheel niet aan onze oude voorschriften houdt, omdat wij niet kunnen en willen
aannemen wat jij tegenover ons en het volk maar al te duidelijk beweerd hebt te
zijn. [17] We weten wel dat je veel kunt, wijs kunt spreken en in staat bent
tekenen te doen die alle mensen tot opperste verbazing brengen; maar je bent
tevens onze vijand en probeert ons, die aan de oude wetten vasthouden, in het
verderf te storten. Maar kijk eerst maar eens of jij je doel zult bereiken; want jouw
257
wonderen, die je van de Essenen hebt geleerd, zullen weldra doorzien worden, en
dan zal wel blijken watje nog meer kunt!
[18] De heidenen kun je daar wel mee misleiden, maar ons oude nakomelingen
van Abraham niet. Maar als je werkelijk iets goddelijks kunt, doe dan nu Voor ons
een teken, dan zullen wij geloven dat je meer kunt dan alle Essenen en andere
tovenaars op aarde, en dat je werkelijk van de geest Gods vervuld bent!'
[19] Ik zei: 'Ik heb in jullie bijzijn al een groot aantal geweldige tekenen gedaan
die nog nooit door een mens op deze aarde gedaan zijn, en jullie zeiden dat
Belzebub, de overste van de duivels, Mij daarbij behulpzaam was. Als jullie dat
geloven en ook jullie voorvaderen in dat geloof bijna alle oude profeten hebben
gestenigd en gedood, omdat ze ook van hen beweerden dat zij de duivel hadden en
met zijn hulp voorspellingen en tekenen deden -hoe zou er dan in jullie enig licht
kunnen zijn om de waarheid van Mijn leer en Mijn daden te herkennen?
[20] J ullie hebben Belzebub als vader en leren en handelen volgens zijn ingeving,
wat Ik maar al te goed zie. Ik ben echter herhaalde malen naar jullie toegekomen
om je uit zijn boeien te bevrijden; maar het bevalt jullie beter om dienaren van de
duivel te blijven dan dienaren van de ene en enig ware God te worden, die jullie
niet kennen en nog nooit hebben gekend. Blijf dus dienaren van wie jullie willen;
Ik zal dat ook doen, en binnenkort zal Ik voor de ogen van de hele wereld openbaar
maken wie jullie zijn en wie Ik ben. En laat ons nu gaan, en het ga je goed in naam
van degene die jullie dienen!' [21] Deze woorden van Mij beledigden deze
Farizeers in zo buitengewoon hoge mate, dat ze Mij en Mijn leerlingen
onmiddellijk naar het kantoor van de stadsrechter wilden brengen.
[22] Maar Ik zei tegen hen: 'Ik ben de Heer, en Ik zal doen wat Ik wil; zorg liever
dat jullie niet eerder dan Ik met de stadsrechter te maken krijgen!
[23] Ik ben met Mijn leerlingen heel rustig naar jullie toegekomen en heb niemand
van jullie met ook maar n enkel woord of door een gelaatsuitdrukking lastig
willen vallen, hoewel Ik al van enige afstand hoorde wat voor laaghartige praatjes
jullie met elkaar over Mij hadden; derhalve zou Ik het recht hebben gehad om
jullie ter verantwoording te roepen over wie jullie hier in den vreemde het recht
heeft gegeven om opmerkingen over Mij te maken, die Mij noch een van Mijn
leerlingen konden bevallen. En dus zeg Ik jullie nu nog n keer dat Ik de Heer ben
en de macht heb om deze stad binnen te gaan en Mij daarin niet door jullie te laten
hinderen; als dat echter niet genoeg is voor jullie en jullie bij je voornemen willen
blijven, zal Ik daar wel met goed gevolg tegen op weten te treden!'
[24] Na deze woorden van Mij zei Dismas, die de hele kwestie toch wat pijnlijk
vond, tegen zijn zeer hardnekkige metgezel: 'Laat hen in Godsnaam maar verder
gaan! Laten wij eenvoudigweg naar ons gezelschap terugkeren; want met
dergelijke mensen, die in het bezit zijn van geheime krachten, wil ik verder niets te
maken hebben! Als ze in strijd met Gods wil handelen, zal God hen te zijner tijd
wel weten te tuchtigen en vernietigen; als ze echter toch hoe dan ook
overeenkomstig de wil van de Almachtige handelen, zullen wij niet in staat zijn
iets tegen hen uit te richten.' [25] De metgezel van Dismas wilde daar echter niet
naar luisteren, maar riep de anderen, die langzaam achter hen aan liepen, om hem
te hulp te komen en samen met hem Mij en Mijn leerlingen naar de stadsrechter te
258
brengen. [26] Ik zei: 'Tot hier en niet verder met jullie Belzebubwoede tegen Mij
en Mijn leerlingen! Ik zal tot morgen wachters voor jullie neerzetten, die jullie aan
geen enkele poort deze stad binnen zullen laten; en die wachters zullen ook het
teken zijn dat jullie van Mij verlangden. Hopelijk zullen jullie daaraan zien dat Ik
volkomen naar waarheid Heer over alle schepselen op deze aarde ben en ook nog
Heer oneindig ver daarbovenuit, veel verder dan jullie je ooit kunnen voorstellen.
Ik wil het, en zo geschiede het!'
[27] Op datzelfde ogenblik stonden er al veertien grote, grimmige leeuwen voor
de J oden die ons achtervolgden, en een van hen pakte de hardnekkige metgezel van
Dismas beet en droeg hem terug naar zijn metgezellen.
[28] Dismas viel echter voor Mij op zijn knien en vroeg Mij hem te sparen,
aangezien hij persoonlijk een heel andere mening over Mij was toegedaan, en dat
hij voorzover mogelijk al herhaalde malen woorden te Mijnen gunste in de Hoge
Raad had laten vallen; maar dat was olie op het vuur gieten en betekende
uiteindelijk noodgedwongen met de honden mee te moeten blaffen. N u moesten
die halsstarrige metgezellen van hem maar tegen de leeuwen blaffen; die zouden
waarschijnlijk niet bang zijn voor hun geblaf.
[29] Ik zei tegen hem: 'Ga voor ons uit de stad in en breng ons naar een
rechtschapen herberg; daarna kun je naar stadsrechter Titus gaan en tegen hem
zeggen dat Ik in die herberg op hem wacht.'
[30] Dismas bedankte Mij, stond op en bracht ons onmiddellijk naar een
nabijgelegen herberg in deze stad.
Hoofdstuk 164: Het wijnwonder in de Romeinse herberg
[1] Toen wij daar binnenkwamen, kwam de eigenaar van de herberg, een Romein
in hart en nieren, ons direct vriendelijk tegemoet, zei ons plaats te nemen en vroeg
ons wat we wensten.
[2] Ik zei tegen hem: 'De dag is weliswaar al gevorderd tot bijna zonsondergang,
en behalve wat brood hebben wij sinds vanmorgen niets tot ons genomen maar
toch is het nog wat te vroeg voor een avondmaal; daarom kun je voorlopig wel wat
brood en wijn voor ons op tafel zetten!'
[3] De waard zei: 'Mijn beste vrienden, brood heb ik wel, evenals gerookt varkens
en schapenvlees, en ook melk heb ik nog in voorraad -maar gevogelte, vis en wijn
zijn in deze stad maar zelden te krijgen en heel dure zaken op de tafel van
reizigers; want van hier naar het diepe J ordaandal is het ten eerste heel ver en de
weinige voetpaden van hier daar naartoe zijn uiterst moeilijk begaanbaar, en
daarom zijn wij niet in staat om uit de gezegende westelijke landstreken iets
goedkoops en eetbaars te halen. Onze grond is, zoals jullie onderweg zelf
opgemerkt zullen hebben, maar heel weinig vruchtbaar door gebrek aan aarde en
water. Onze stadsbronnen die nog water bevatten zijn waterkelders, en hier ver
vandaan is een bron. Voor men in het gebied van de bronnen van de Arnon komt,
treft men niet gauw ergens een bron aan, en die liggen hier nog ver vandaan. Ik zal
jullie daarom brood en melk voorzetten.' [4] Ik zei tegen de waard: 'Geef ons in
plaats van melk liever water uit jouw waterput!'
259
[5] De waard deed wat Ik wenste, bracht een grote stenen kruik vol fris water uit
de waterput en zette een paar gerstebroden voor ons op tafel, terwijl hij zei: 'Dit is
de enige graansoort die hier nog tamelijk rijkelijk groeit, maar met tarwe lukt het
hier heel moeilijk. Want hoe vroeg men die in de winter ook zaait, in het daarop
volgende voorjaar verdort hij nog voor hij rijp wordt. Daarom moeten wij de tarwe
voor ons eigen gebruik uit Damascus halen, welke stad hier ver vandaan ligt, of wij
moeten de tarwe helemaal uit Babyloni halen, dat hier nog verder vandaan ligt
dan Damascus. Maar gerst hebben wij zelf genoeg, en naast melk en vlees is dat
het voornaamste bestanddeel van onze voeding. Daarom moeten jullie genoegen
nemen met hetgeen ik jullie kan aanbieden!'
[6] Ik zei: 'Alles wat door God gezegend is, is goed!'
[7] De waard zei: 'Ik heb direct al gemerkt dat jullie J oden zijn, omdat jullie geen
verlangen kenbaar maakten naar het goede varkensvlees dat wij hebben - maar ik
geloof, als er een echte God bestaat, dat hij ook het varkensvlees heeft gezegend en
niet alleen het vlees van kippen, schapen, geiten en runderen! Ik ben een eerlijke
Romein en houd mij aan de wetten van Rome, die ik heel goed vind, hoewel ze
slechts van mensen en niet van goden stammen.
[8] Wat heeft een mens ook voor baat bij bepaalde goddelijke wetten, die steeds in
duistere en onbegrijpelijke bewoordingen geschreven zijn en door de priesters naar
willekeur en in hun eigen belang worden uitgelegd? Laat de goden dus wetten voor
zichzelf geven zoveel ze willen; wij mensen die door ervaring wijs zijn geworden,
zullen onszelf wel wetten geven, en hebben dat ook gedaan, die wij kunnen
begrijpen en ook opvolgen. Onze belangrijkste goden zijn goede, vruchtbare jaren
en die krachten van de elementen, die zulke jaren tot stand hebben gebracht; en nu
wens ik dat ons brood en water jullie goed smaakt en bevalt!'
[9] Ik zei: 'Beste waard, zet voor ieder van ons ook nog een beker neer, waarvan je
er genoeg zult hebben!' [10] Daarop zette de waard evenveel aarden drinkbekers
voor ons neer als er van ons aan tafel zaten. [11] Ik zei nog tegen de waard: 'Pak
voor jezelf ook nog een beker, en drink met ons mee!'
[12] De waard deed dat in de veronderstelling dat hij zijn water eerst moest
drinken om ons aan te moedigen, opdat wij het ook durfden te drinken. Hij schonk
zijn eigen beker dus eerst vol en begon te drinken; maar na de eerste slok zette hij
hem verrast neer en zei vol verbazing: 'Maar wat is dat dan, mijn beste heren
gasten? Ik heb jullie toch alleen maar water gebracht, en nu ik het proefde is het
zonder twijfel uitstekende wijn, zoals ik die slechts n keer op het eiland Cyprus
heb gedronken.' [13] Ik zei tegen de waard, nadat Ik ook Mijn beker
volgeschonken had: 'Drink nu maar, net als wij allemaal; want waar jij die wijn
vandaan hebt, daar zul je nog wel meer voorraad hebben!'
[14] De waard zei: 'O ja, mijn beste heren gasten, mijn waterkelder is nog voor
meer dan de helft vol water, en als die in plaats van water alleen zulke wijn bevat,
hebben we voldoende wijn voor meer dan een jaar! Maar hier is een wonder
gebeurd, en nu geloof ik voor de eerste keer in wonderen, hoewel ik vanaf mijn
kindertijd daar nooit aan geloofd heb, ofschoon ik in mijn jonge jaren vaak genoeg
allerlei wonderen heb zien doen door bepaalde priesters en tovenaars. Mijn vader
was namelijk zelf goed thuis in zulke kunsten en heeft mij bij alles een goede
260
verklaring gegeven, en zodoende heb ik als eerlijke, welopgevoede Romein een
terecht ongeloof in en weerzin tegen alle wonderdoenerij en toverij opgevat. Maar
met het water van mijn waterkelder is een wonder gebeurd! Maar hoe en door wie,
dat maakt mij nu niet uit; mettertijd zal dat wel duidelijk worden, omdat het een
goed en geen kwaad wonder is.'
Hoofdstuk 165: Het gesprek over het wijnwonder
[1] Terwijl de waard zo nog zijn Romeins verstandige opmerkingen aan het maken
was, kwam onze Dismas al aan met de opperstadsrechter, bracht hem naar Mij toe
en zei tegen hem: 'Dit is de heer die u wenst te zien en te spreken!'
[2] Ik zei tegen de waard: ' Zet er nog maar twee stoelen en twee drinkbekers bij;
want Ik ben eigenlijk naar deze stad gekomen om vooral deze twee mensen een
volkomen geldig bewijs van Mijn heerlijkheid te leveren!'
[3] Dat deed de waard onmiddellijk, en Ik schonk uit de kruik de twee bekers vol
en zei tegen hen dat ze moesten drinken.
[4] Allebei zetten ze de bekers aan hun mond en zeiden: 'O waard, waar heb je
deze wijn vandaan? Het is toch wel heel uitzonderlijk dat men bij jou een keer wijn
krijgt, en dan nog wel de beste keizerswijn van het eiland Cyprus! Zeg ons, waar
heb je die toch vandaan gehaald?'
[5] Enigszins verlegen zei de waard: 'Mijne heren, geloof het of niet - maar ik
spreek eerlijk de waarheid als ik zeg: uit de waterkelder van mijn huis! Deze heren
gasten vroegen om water in plaats van melk, ik heb het uit mijn waterkelder
gehaald en met mijn eigen handen op tafel gezet, en niemand heeft de kruik
aangeraakt voordat ik mijn beker uit deze kruik volgeschonken had; toen ik echter
de beker aan mijn mond zette, was de inhoud ervan geen water, maar, zoals jullie
zelf geproefd hebben, de allerbeste en duurste Cypruswijn. J ullie weten dat ik niet
in wonderen geloof maar dit beschouw ik als een volmaakt wonder!'
[6] Daarop zei de opperstadsrechter: 'Laat mij samen met jou met de kruik naar de
waterkelder gaan en het water onmiddellijk proeven als we het eruit halen, dan zal
direct blijken of jij zo'n wonderbaarlijke waterput bezit!'
[7] Daarop pakte de waard de toch al leeg geraakte waterkruik en ging
onmiddellijk met de opperstadsrechter de kamer uit naar de waterkelder, die zich
op de binnenplaats van de herberg bevond.
[8] De opperstadsrechter schepte hoogst eigenhandig het water, proefde het direct
bij de waterput en ontdekte dat het weer dezelfde wijn was.
[9] Vol vreugde bracht hij de kruik eigenhandig naar de ruime gastenkamer, zette
hem op tafel en zei luid (de opperstadsrechter): 'Dit is werkelijk een duidelijk
wonder, zoals de mensen op deze aarde nog nooit hebben meegemaakt! Zo'n
wonder kan een God wel doen, maar een mens nooit.'
[10] Dismas, die nu al de tweede beker wijn had leeggedronken en daarbij heel
vrolijk en opgeruimd was geworden, deelde de mening van de waard en de
opperstadsrechter en zei: 'Wat hebben die andere eigenzinnige tempeldwazen er nu
aan, dat ze deze echte Heer der heerlijkheid Gods met hun duistere, ruwe grofheid
tegemoet zijn getreden? Buiten voor de poort en bewaakt door veertien leeuwen
261
zullen ze waarschijnlijk van angst en schrik bloed beginnen te zweten, terwijl wij
hier vrolijk en opgeruimd de beste Cypruswijn uit de wijngaarden van de keizer
drinken, waarvan ik in mijn hele leven nog maar n keer een beetje te drinken heb
gekregen, terwijl ik het hier nu als het ware met bekers vol kan drinken.
[11] Daarom zeg ik en belijd ook ik dat Hij, die met Zijn wilskracht bliksemsnel
die veertien leeuwen bij de stadspoort tevoorschijn kon roepen en nu even snel in
staat was het water uit de waterput in de beste Cypruswijn te veranderen, geen
gewoon mens is, maar in Hem woont werkelijk de volheid van de goddelijke geest!
En dit getuigenis, dat ik nu heb uitgesproken, zal met mij het graf ingaan; en nu
begrijp ik ook al Uw andere wonderen, die U, o Heer, in J eruzalem en ook in
andere plaatsen hebt gedaan!
[12] Maar zij daar buiten voor de poort zullen dat nauwelijks ooit begrijpen;
misschien zullen die veertien leeuwen gedurende de nacht de duivels uitdrijven die
hen beheersen, en dan zullen ze toegankelijker zijn voor de goddelijke waarheid
dan vandaag. Maar U bent de Heer en kunt doen wat U wilt!'
Hoofdstuk 166: De bevrijding en bekering van de Farizeen, die voor door
leeuwen worden bewaakt (16.4.1864)
[1] Na deze woorden werd de opperstadsrechter pas nieuwsgierig naar de wacht
buiten de stadspoort, en hij vroeg Mij of Ik hem naar bulten wilde vergezellen,
omdat hij erg bang was voor de leeuwen.
[2] Maar Ik zei tegen hem: 'Ga maar gerust samen met Dismas naar de stadspoort;
geen van die dieren zal je enig kwaad doen!'
[3] Daarop vatte de opperstadsrechter evenals Dismas het volste vertrouwen en
ging samen met hem moedig naar de stadspoort!
[4] Daar vroegen degenen die door de veertien leeuwen bewaakt werden of hij hen
van die verschrikkelijke plaag wilde bevrijden.' [5] De opperstadsrechter zei:
'Wend je tot de Heer, die jullie eerst zo afschuwelijk belasterd hebben; want het is
alleen aan Hem om jullie van deze plaag te bevrijden!'
[6] De J oden en de paar Farizeen riepen: 'Vraag Hem dan voor ons of Hij Zich
over ons wil ontfermen, dan zullen wij in Hem geloven!'
[7] Toen kwamen de twee direct terug en brachten dat aan Mij over.
[8] Ik zei: 'Welnu, vergelden dan ook jullie nooit kwaad met kwaad; dan zullen
degenen voor de stadspoort bevrijd zijn van hun kwelling!' [9] Op dat ogenblik
weken de woeste wachters terug, en zij die bewaakt waren kwamen vol geloof naar
ons toe en werden ook vlug gesterkt met het water uit de waterkelder.
[10] Toen de J oden en de paar Farizeen zich aan een andere tafel niet ver van ons
vandaan met het kelderwater hadden gesterkt, stond die meest grimmige Farizeer
op, die tevoren Mij samen met Dismas had willen verhinderen de stad binnen te
gaan, en zei: 'Heer en Meester! Nu geloof ik ook dat U werkelijk Degene bent op
wie alle J oden en ook heidenen zolang tevergeefs hebben gewacht!
[11] Als U verschenen was op de manier zoals de meeste profeten, te beginnen bij
Mozes, U hebben aangekondigd, zouden wij nooit moeite hebben gehad om U in
vol geloof tegemoet te komen; maar U bent op zo'n manier in deze wereld
262
gekomen, dat men allerminst kon vermoeden dat U de beloofde Messias van de
J oden en via hen ook van alle mensen op aarde bent.
[12] Vrijwel iedereen in J eruzalem kende namelijk Uw afstamming, aangezien
men Uw vader en moeder alsook Uw broers maar al te goed had gekend; want hoe
vaak gebeurde het niet dat Uw vader, die algemeen bekend stond als een vaardig
timmerman en schrijnwerker, bij ons in J eruzalem werk te doen had en dat Uzelf
niet zelden met hem en Uw broers als timmerman meewerkte. Plotseling bent U als
dezelfde timmerman te midden van verscheidene leerlingen als leraar van het volk
opgetreden, hebt in J eruzalem onderricht en een scherp getuigenis tegen ons
gegeven. Daarom zult U wel kunnen begrijpen dat onze haat tegen U enorm moest
toenemen, toen U, iedere keer dat U in J eruzalem verscheen, ons bij het volk in
verlegenheid bracht en tegen ons getuigde dat wij geen dienaren van God, die wij
niet zouden kennen, maar enkel verscheurende wolven in schaapskleren en
derhalve dienaren van Belzebub zouden zijn; zodoende zouden wij het volk niet
bij het licht en daarom ook niet in de hemel binnenlaten en zouden wijzelf daar ook
niet naar binnen willen, en zo waren er nog een groot aantal van dergelijke
kleinerende getuigenissen, die wij met onze eigen oren hebben gehoord of die ons
getrouw door anderen werden meegedeeld.
[13] Daarom zal ieder weldenkend mens wel begrijpen dat wij U nooit vriendelijk
hebben kunnen bejegenen en dat onze haat tegen U steeds meer moest toenemen,
omdat Uw verachtende woorden over ons ook steeds meer toenamen.
[14] Bovendien hebt U nog buitengewone wonderen gedaan en daardoor het volk
zonder enige moeite geheel en al van ons afgekeerd en onze inkomsten in die
tweenhalf jaar over het geheel met meer dan tweeduizend pond goud verminderd.
En ook hebt U het volk doen geloven dat U de Zoon van de ene levende God bent,
waardoor U tot onze grote ergernis de oude wet van Mozes een zware slag hebt
toegebracht, omdat er staat: 'Ik alleen ben jullie God en jullie Heer, in wie jullie
moeten geloven, op wie jullie moeten bouwen en vertrouwen. Buiten Mij is er
geen God; daarom moeten jullie ook geen andere goden naast Mij hebben!'
[15] Maar nu hebt U gezegd dat U Gods Zoon bent en dat de enig ware God in de
hemel Uw Vader is, die U alleen hebt gezien en kent, maar verder geen mens en
wij, dienaren van de tempel, wel het allerminst.
[16] Daar komt nog bij dat David over de komst van de Messias heel anders heeft
gesproken dan Uw komst heeft plaats gevonden, aangezien hij zei: 'Maak de
deuren wijd en de poorten hoog, opdat de Koning der ere bij jullie binnentrekt!
Wie is die Koning? Het is J ehova Zebaoth!' [17] Nu zult U met Uw natuurlijke
gezonde verstand al wel inzien en begrijpen dat U, in Uw positie als timmerman in
Galilea, ondanks al Uw wijsheid aangaande de Schrift niet als koning der ere
gezien kon worden, zelfs niet eens als een profeet, omdat er immers uitdrukkelijk
geschreven staat dat er uit Galilea nooit een profeet opstaat!
[18] Heer, vergeef mij dat ik U nu heel vrijmoedig en openhartig de reden uiteen
heb gezet waarom U zo gehaat bent bij vele, verreweg de meeste Farizeen,
hogepriesters, Levieten en ook andere J oden, die het voor de tempel opnemen, en
waarom ook Uzelf door Uw zeer uitzonderlijke wonderen niet alleen geen goede
indruk hebt gemaakt, maar hen daardoor alleen maar steeds meer tegen U in het
263
harnas hebt gejaagd. Ook ik behoorde voorheen tot hen en net als mijn collega's
was ik van mening dat U Uw wonderdoenerij bij de door ons bovenal gehate
Essenen had geleerd, ons met hun hulp te gronde wilde richten en voor de Essenen
een uitgebreide invloedssfeer wilde creren -en wel om reden dat de Romeinen, die
onze heren en voortdurende vijanden zijn, veel met deze sekte ophebben en hun
alle mogelijke privileges en voordelen schenken, omdat zij deze Essenen zeer goed
en doeltreffend voor al hun heerszuchtige doeleinden kunnen gebruiken.
[19] Wij weten echter hoe de Essenen hun wonderen doen en hebben zelf in het
geheim het een en ander van hen geleerd, en daarom hebben wij nooit welwillend
en vriendelijk tegenover Uw wonderen kunnen staan, omdat wij ook bij hen
soortgelijke dingen hebben gezien. Want in onze -zogezegd blinde woede hebben
wij nooit de tijd willen nemen om Uw daden en die van de Essenen kritisch te
vergelijken, en ik beken eerlijk dat mij hier in deze oude heidense stad voor het
eerst een echt licht over U is opgegaan. [20] De twee tekenen die U hier hebt
gedaan plaatsen de tekenen die U hiervoor hebt gedaan pas in het juiste licht,
waardoor alle andere tekenen geen enkele betekenis meer hebben en maken U voor
onze ogen in volle ernst tot Degene die, zoals David heeft aangekondigd, naar ons
toe zou komen. Want ten eerste komen er in deze hele streek geen leeuwen voor,
omdat deze dieren meestal alleen in Afrika thuishoren, en zo'n beest hoogst zelden
naar Arabi afdwaalt en al gauw weer teruggaat als het in de uitgestrekte
woestijnen geen voedsel vindt; maar op een wenk van U stonden er direct veertien
van zulke beesten voor ons! Zoiets zou al heel moeilijk gaan als die beesten hier in
het land in grote aantallen thuishoorden. U, die Heer over alle schepselen bent,
moet ze dus werkelijk geschapen hebben, het kan niet anders!
[21] En als U dat kunt doen, dan hebt U ten tweede ook gemakkelijk het water uit
de kelder van deze waard in prima Cyperse keizerswijn kunnen veranderen,
waarvan ik slechts n keer -bij een diner van onze koning Herodes -een kleine
beker vol te proeven heb gekregen.
[22] Of U mijn naam weet en kent, of niet, dat maakt mij niet uit; maar U zult hem
vast ook wel kennen. Maar ik geef U hier de verzekering, dat ik en al deze
metgezellen van mij nooit meer in een vergadering van de Hoge Raad onze stem
tegen U zullen verheffen. Wij zullen de vele anderen weliswaar de mond niet
kunnen snoeren, omdat we ons daar veel te machteloos voor voelen; maar -zoals
gezegd -wij zullen in ons hart steeds in U geloven, wat er ook gebeurt! Maar, zoals
gezegd, uit onze mond zal er nooit meer een stem tegen U klinken!'
Hoofdstuk 167: De voorspelling van de Heer aan Barnabas
[1] Na deze tamelijk lange verontschuldiging van de Farizeer, die Barnabas
heette, zei Ik: 'J ouw verontschuldiging en je bekentenis van dit moment neem Ik
als geldig aan en Ik vergeef je al je zonden; en wie Ik zijn zonden vergeef, zijn ze
werkelijk vergeven, zowel in de hemel als op aarde.
[2] J ij zult nog eens een goede arbeider in Mijn wijngaard voor Mij worden, en je
zult in Mijn naam nog veel te doorstaan krijgen. Maar als dat, wat Ik je nu van
264
tevoren heb gezegd,je overkomt, zul je hier wel aan denken; maar blijf zonder
vrees, want Ik zal je niet alleen laten!
[3] In deze dagen moet het hemelrijk echter groot geweld worden aangedaan; wie
het niet met geweld naar zich toetrekt, zal het niet in bezit nemen.
[4] De tijd is nog maar kort, dat Ik Mij zoals nu onder de mensen in deze wereld
zal bevinden en onder hen zal werken; daarna zal Ik op een voor deze wereld
uiterst onaangename en treurige wijze verheerlijkt worden, en dan zal Ik pas voor
allen die in Mij geloven, een eeuwig levensrijk vestigen, waarin Ik zal wonen en al
de Mijnen zullen zijn waar Ik ben.
[5] Neem van Mij aan dat wie in Mij gelooft, volgens Mijn leer leeft en handelt en
Mij boven alles liefheeft en zijn medemens als zichzelf, reeds in dit leven het
eeuwige leven zal ontvangen en nooit meer zal sterven, al zou hij ook -als het
mogelijk zou zijn -wat zijn lichaam betreft honderd keer sterven; want evenals Ik
voortdurend uit eigen macht en kracht zal leven, al wordt dit aardse lichaam Mij
ook afgenomen, zal zijn ziel met Mijn geest in haar voortdurend leven, meer dan
zalig zijn en met Mij in eeuwigheid heersen!'
[6] Met deze belofte van Mij waren allen tevreden, en toen geloofden ze.
[7] Omdat het al avond was geworden, vroeg de waard Mij of het niet al tijd was
om een behoorlijk avondmaal klaar te maken.
[8] Ik zei: 'Het avondmaal dat Mij het liefste is, is dit, waarbij Ik al deze mensen
uit Mijn stam, die verloren waren, weer heb gevonden en gewonnen; maar vraag de
anderen wat ze willen eten!'
[9] Barnabas stond op en zei: 'O Heer en Meester, ook voor ons bestaat het beste
avondmaal uit het feit dat U naar ons toe bent gekomen en wij U herkend hebben
als Degene die U bent! Overigens hebben wij brood en wijn genoeg.Wat voor
ander lichamelijk voedsel hebben we dan nog nodig?'
[10] Toch zei Ik tegen de waard: 'Ga maar naar je provisiekamer en kijk watje
daar aantreft, dat door ons joden gegeten kan worden! Laat het goed klaarmaken,
en zet het dan voor ons op tafel!'
[11] De waard ging de kamer uit en trof op een grote tafel, die daar voor het
bereiden van spijzen was klaargezet, een grote hoeveelheid reeds opengemaakte en
schoongemaakte vis aan, waardoor hij, zijn vrouwen zijn kinderen van louter
verbazing hun handen in elkaar sloegen.
[12] De waard kwam onmiddellijk vol blijdschap weer naar ons terug en zei: 'Mijn
beste heren gasten, een derde wonder! jullie weten hoe moeilijk er in deze streek
vis te krijgen is, en kijk, de grote tafel in de provisiekamer waar wij het voedsel op
klaarmaken ligt zo vol met heel verse, maar reeds schoongemaakte, edele vissen,
dat wij daar voor drie dagen allemaal meer dan genoeg aan hebben; ze hoeven
alleen maar toebereid te worden - waar ik al opdracht toe heb gegeven -en dan
zullen wij verzadigd worden met een zeer zeldzame spijs.'
[13] Toen zeiden Barnabas en Dismas: 'Bij God zijn alle dingen mogelijk, en ons
verwondert het nu helemaal niet meer, aangezien wij Hem in ons midden hebben,
voor wie geen enkel ding onmogelijk is. Want Degene die alle zeen, meren en
rivieren met allerlei vissen en andere dieren kon bevolken, kan ook uit Zichzelf
overal zoveel vissen tevoorschijn roepen als Hij maar wil; en wij belijden nu dat in
265
deze mens J ezus uit Nazareth in Galilea de volheid van de Godheid lichamelijk
woont! En wie anders gelooft, staat nog ver af van de waarheid!'
[14] Ik zei: 'Blijf bij dat geloof en laatje in je innerlijk door niemand misleiden;
want door dat geloof in Mij zullen jullie gerechtvaardigd voor Mij staan en zal Ik
jullie het eeuwige leven geven en jullie op de jongste dag opwekken!'
[15] Met deze woorden van Mij waren zij tevreden.
Hoofdstuk 168: De geloofsbelijdenis van de opperstadsrechter
[1] Nu stond ook de opperstadsrechter, die naast Mij aan onze tafel zat, op en zei:
'Heer en Meester, U weet dat ik een Romein ben die goed thuis is in alle
wetenschappen, anders had men mij niet aangesteld als opperstadsrechter van een
van de grootste gemeenschappen op het Haurangebergte. Omdat ik mij echter al
van kind af aan op allerlei kennis en wetenschap heb moeten toeleggen, om na het
afleggen van strenge examens te kunnen worden wat ik nu ben en nog steeds meer
kan worden. Het is dus in zekere zin vanzelfsprekend dat ik reeds in mijn vroegste
jeugd de volstrekte leegheid en betekenisloosheid van ons afgodendom voldoende
heb leren kennen en verachten, en een wijs man, of het nu een Griek of een
Romein was, was mij duizend keer liever dan al onze Egyptische, Griekse en
Romeinse halfgoden en goden. [2] Reeds de grote keizer Augustus heeft er veel
toe bijgedragen om dat oude afgodendom zoveel mogelijk uit te roeien; in plaats
daarvan heeft hijzelf de echte wetenschappen hoge eer bewezen en zich aan zijn
hof in Rome weten te omringen met wetenschappelijke mannen uit alle landen, en
de bekende dichter Ovidius, die in diezelfde tijd onder de naam 'Metamorfosen'
een soort godenleer heeft geschreven -waar de priesters hem heimelijk en tegen
goede betaling toe hadden aangezet -levenslang uit Rome verbannen.
[3] De gezindheid die Augustus had, had ook zijn opvolger onder wie ik geboren
en opgevoed ben, en omdat ik zo afwijzend stond tegenover de goden, wat de
keizer welgevallig was, heb ik reeds in mijn jonge jaren zo'n vooraanstaande
positie als ik nu bekleed, verkregen, terwijl ik nog niet eens dertig jaar ben.
[4] Maar met het verwerpen van al onze afgoden heb ik ook het geloof in de
onsterfelijkheid van de menselijke ziel na de dood verworpen -en naar ik meende
met goed recht. [5] Daardoor werd ik weliswaar geen epicurist wat mijn
levenswijze betreft, maar des te meer wat mijn geloof betreft, dat zich bij mij niet
alleen door het lezen van boeken van vele filosofen, maar door mijn veelzijdige
ervaring tot volkomen duidelijkheid ontwikkeld had.
[6] ja, ik heb ook de werken van mensen als Socrates en Plato met veel aandacht
gelezen; maar samen met henzelf zijn ook hun bewijzen voor het voortleven van de
menselijke ziel verstomd, doordat ze in de gehele bekende natuur geen weerklank
vonden.Als het anders zou zijn, dan zouden deze toch wel hoog te waarderen
schrijvers een duidelijk teken hebben moeten geven van hun als het ware in een
andere wereld voortlevende ideen, waaraan te herkennen zou zijn dat zij niet
gestorven en vergaan zijn; zo'n teken zou voor ons, zoekende en denkende mensen,
beslist van groot belang zijn geweest, want ik geloof dat een ziel, die na de dood
voortleeft, er tenminste voor zou moeten zorgen dat de geestelijke werken die zij in
266
haar lichaam heeft voortgebracht bij ons, mensen die nog op aarde leven, een
positieve invloed hebben. [7] Maar deze grote, door iedereen hooggewaardeerde
mannen zijn overeenkomstig de wereldse natuurwetten gestorven, en na hun
lichamelijke dood hebben ze nooit ook maar het minste teken gegeven dat wat zij
hebben geleerd en beweerd, waar is! Ieder uur van de dag doen zich echter aan
ieder mens des te meer en sprekender bewijzen voor dat het leven van de ziel niet
voortbestaat na de dood van haar lichaam; want wat wij zien, bestaat slechts een
bepaalde tijd; wat langer of korter, dat is in feite om het even.
[8] Wat eenmaal gestorven en vergaan is, is gestorven en vergaan en komt nooit
weer als hetzelfde tevoorschijn. Een plant die gestorven, verdord en vergaan is,
bemest weliswaar de aardbodem, maar zelf komt ze nooit weer als helemaal
dezelfde plant tevoorschijn; en wie zegt dat de doden stom zijn en geen teken van
leven meer geven heeft gelijk, en ook hij heeft gelijk die zegt dat alles wat
gestorven is ons uit de graven der ontbinding nog de betekenisvolle woorden
toeroept: 'Wij waren, wij zijn vergaan en zullen nooit meer zijn - behalve als een
atoom dat korte tijd deze aarde bemest en vermeerdert.'
[9] Ik heb mij zozeer vertrouwd gemaakt met deze zienswijze, die in waarheid erg
voor de hand ligt, dat ik nu niet meer de allerminste vrees voor de dood heb, maar
er alleen maar meer naar verlang; want mijn huidige bewustzijn zegt mij dat er
vr dit bestaan van mij eeuwigheden na eeuwigheden zijn verstreken, en ik heb in
mijzelf nooit verdriet en treurnis gevoeld om het feit dat ik niet voortdurend
ooggetuige ben geweest van die eindeloos lange tijden.
[10] Het noodlot en de krachten van de natuur hebben mij evenwel tot een
zelfbewust bestaan geroepen, waarvan ik nooit de reden en het doel te weten ben
gekomen.Waarschijnlijk hebben ze in mij, evenals in andere schepselen, een
momentane bewonderaar van hun bestaan en werken willen scheppen. Maar wat
heb ik en wat hebben zij daar uiteindelijk aan? Als de bewonderaar er niet meer is,
dan is met hem ook al het andere er niet meer; want of er nu n wereld of talloze
werelden met hun wonderen bestaan, voor hem, die er zelf nooit was of er nooit
meer zal zijn, bestaan ze niet meer en hebben ze ook zo goed als nooit bestaan.
[11] Maar daarom veracht ik datgene wat ik op de wereld heb gevonden, absoluut
niet; maar ik acht het als iets wat bijna geheel zonder betekenis en waarde is. Mijn
grootste waarde hecht ik aan het echte, rele, volkomen niet zijn; want als ik er niet
ben dan denk ik ook niet, wil ik niets en doe ik niets, heb ik geen bewustzijn, goed
noch slecht, en blijf ik zodoende in eeuwigheid niemand iets schuldig, hoef ik geen
wet in acht te nemen en geen strafgericht te vrezen van de kant van de mensen en
al helemaal niet van de kant van de niet bestaande goden.
[12] Kijk, buitengewone Heer en Meester, dat was sinds mijn jonge jaren mijn
volkomen ware geloofsbelijdenis evenals die van mijn ouders, waarvoor wij in de
natuur, die overal hetzelfde zegt, onweerlegbare bewijzen en redenen hebben
gevonden! Wie deze grondbeginselen in zijn korte actieve leven geheel en al in
acht neemt, zal tot zijn laatste uur nog een eerlijk mens blijven; want hij weet dat
hij een volkomen niets is, en hij weet dan ook dat alles wat hem omringt met hem
hetzelfde lot deelt.
267
[13] Toen ik met zulke geloofsbeginselen naar de J oden kwam en hen zag bidden
en boete doen, kreeg ik werkelijk medelijden met hen omdat ze zo kortzichtig
waren; er moest wel net als onder de heidenen allerlei bijgeloof in hen schuilen, dat
hun gemoed misschien enigszins gelukkig maakte maar daarentegen meestal
buitengewoon sterk verwoestte. En degenen die hun dat bijgeloof bijbrengen
zullen, evenals bij alle andere volkeren, zeker de gezamenlijke priesters zijn, die
zich door de mensen goed laten bedienen en voeden voor het door hen bedachte
bedrog, zich niet in het minst bekommeren om een heil van de mensen, dat ergens
anders vandaan komt, en daarbij denken: ' Als de dood jullie eenmaal heeft
gehaald, dan hebben jullie samen met ons voor eeuwig genoeg van alles!'
[14] Daar wilde ik echter geen genoegen mee nemen, en ik verschafte mijzelf de
boeken van de J oden, las ze met grote aandacht door, en ik moet eerlijk bekennen
dat ze mij te geheimzinnig en onbegrijpelijk voorkwamen. Het beste eraan was nog
dat daarin van slechts n God sprake is, die zeer goed en rechtvaardig is; maar
verschillende dreigementen met aan gene zijde te verwachten eeuwige straffen
ontbreken daar evenmin als in de oeroude mythenleer van de Egyptenaren, Grieken
en Romeinen. Ik legde de boeken dus aan de kant en zei: jullie zijn evenzeer een
werk van zwakke mensen van deze aarde als onze afgoden, goden en de vele
boeken over hen, waarvan de grote bibliotheek in Alexandri er heel veel bezit.
[15] Grote Heer en Meester, dat was tot nu toe mijn geloot; maar nu, in Uw
tegenwoordigheid, voel ik voor het eerst in mijzelf weliswaar veroorzaakt door Uw
daden en weinige woorden -dat ik mij toch in een verkeerd geloof bevind. Daarom
vraag ik U of U mij een goed licht wilt geven, met name over wat U geheel naar
waarheid bedoeld hebt met Uw opwekking tot het eeuwige leven op een bepaalde
jongste dag!'
Hoofdstuk 169: De materialistische kritiek van de opperstadsrechter op de
ontwikkeling van de mens
[1] Ik zei: 'Van zulke gelovigen, zoals jij er een bent, heb Ik er al veel bekeerd,
want ze zijn Mij veel liever dan waangelovigen en bijgelovigen - daarom zal Ik
ook met jou geen moeilijkheden hebben. Maar daar komen de vissen! Na het
avondmaal zal Ik er verder met je over spreken!' [2] Toen Ik dat tegen de
opperstadsrechter had gezegd, werden de vissen, uitstekend klaargemaakt, op
verscheidene grote stenen schalen de gastenkamer binnengebracht, evenals al het
tafelgerei dat voor het eten van zo'n avondmaal nodig is.Wij namen meteen
allemaal een vis op ons bord en aten die snel op, omdat hij geheel op J oodse wijze
bereid was, zodat men tijdens het eten geen last had van de graten.
[3] Het smaakte de opperstadsrechter zo goed, dat hij nog een vis op zijn bord
legde.Toen hij die ook op had, zei hij (de opperstadsrechter): 'Grote Heer en
Meester, het leven heeft toch ook zijn aangename kanten, die de dood
vanzelfsprekend niet kan hebben, en het aangename bestaat uit de omstandigheid
dat men af en toe het geluk heeft zich te midden van goede en wijze vrienden te
bevinden, en in de tweede plaats dat men zich met een eetlustige maag versterkt
met een goed smakende spijs en daarna met een beker goed smakende wijn.
268
[4] J a, onder zulke omstandigheden zou een mens natuurlijk liever eeuwig voort
blijven leven dan zich na een kort leven door een altijd ellendige en pijnlijke dood
te laten vellen; in dat opzicht heb ik het nooit eens kunnen zijn met de hele natuur
en haar steeds eender werkende krachten. [5] Omdat de mens nu eenmaal moet
sterven, zou hij toch ook op een aangename wijze kunnen sterven, die zijn hele
wezen tot zoete vervoering brengt; maar nee, voor dat beetje meestal zeer
kommervolle leven moet hij tenslotte nog onbarmhartig en smadelijk gemarteld
worden, tot hij uiteindelijk door een of ander almachtig noodlot de hoge genade
waardig geacht wordt om voor alle eeuwige tijden op te houden te bestaan.
[6] Deze inrichting van de overigens zo wondermooie natuur is echt iets wat zich
aan ieder rechtschapen denkend mens in hoge mate weerzinwekkend, verachtelijk
en verwerpelijk moet voordoen, zelfs aan iemand die op de een of andere manier
nog met een gekoesterd bijgeloof in zijn vlees gelooft aan een eeuwigdurend leven
van zijn arme ziel; zo iemand zou beslist ook liever op een aangenamere manier
afscheid van deze jammerlijke wereld nemen dan op de manier waarop dat
gewoonlijk gebeurt!'
[7] Ik zei: 'J e hebt dus scherpe kritiek op de schepping, en bent helemaal niet
tevreden met de inrichting van alle bestaande levensomstandigheden op deze
aarde? Wat klopt er nog meer niet, behalve wat je al bekritiseerd hebt?'
[8] De opperstadsrechter zei: 'Och, grote Heer en Meester, als ik alles zou willen
bekritiseren wat ik op de beste rechtsgronden bij de inrichting van deze wereld
absoluut niet rechtvaardig en billijk kan vinden, zou ik een heel jaar nodig hebben!
Maar als vriend van het recht wil ik het heel kort houden en slechts enkele
hoofdzaken noemen; al het overige kan men zich dan zelf wel voorstellen.
[9] Kijk eens naar de ellendige geboorte van de mens, die in zekere zin bestaat als
kroon op de scheppende eigenschappen van de natuur! Waarom is zijn geboorte en
zijn intrede in de wereld niet op zijn minst soortgelijk aan die van de dieren, en met
name de vogels in de lucht, die reeds enkele dagen na hun intrede in deze
natuurlijke wereld het volledige gebruik van hun levenskrachten verkrijgen en zich
tot hun einde daarin kunnen verheugen?
[10] Maar nee, de mens moet armzaliger dan welk dier ook in deze wereld komen,
naakt, zonder kracht, hulpeloos als een steen die op de weg ligt!
[11] Als zijn ouders niet door een soort instinctmatige liefde gedwongen waren de
nieuwe wereldburger zo lang te verzorgen tot hij het geluk heeft een soort halve
mens te worden, zou het met het leven en voortbestaan van ieder in deze wereld
geboren mens wel afgelopen zijn -hij zou na zijn geboorte nog geen twee dagen
lang in leven kunnen blijven.
[12] Met de verzorging van een pasgeboren kind door zijn ouders gedurende n,
twee of drie jaar zou ik nog genoegen kunnen nemen, maar vaak meer dan twaalf,
ja soms meer dan twintig jaar, totdat het kind door alle zorg van zijn ouders zover
gebracht is dat het tenslotte zelf in de wereld vooruit kan komen, is echt teveel en
ook te dom, en het doet de scheppende eigenschap van de werkzame
natuurkrachten absoluut geen eer aan, maar in alle opzichten het tegendeel.
[13] Als die de mensen geen betere manier van ontstaan heeft kunnen schenken,
had ze het voortbrengen ervan wel voor eeuwig achterwege kunnen laten; want
269
daardoor heeft ze voor zichzelf bij de ontwikkelde mensheid op de wereld weinig
lof verworven. Maar ik wil op deze ellendige gang van zaken in de scheppende
natuur nu niet al te veel aanmerken. [14] Als de natuur in de gestalte van een mens
nu eenmaal koste wat kost een denkend en zich van zichzelf bewust wezen op deze
aarde heeft willen hebben, met de bedoeling dat dit wezen zijn Schepper zou leren
kennen, Hem loven en de eer geven; dan zou zij of die Schepper voor de mens de
voorziening moeten treffen, dat de mens het in zijn denken minstens zover
gebracht zou hebben als ik; hij zou dan een onverwoestbare standvastigheid
hebben moeten aannemen en daarin even wijs, sterk en gezond moeten
voortbestaan als de aarde in al haar voornaamste delen weinig veranderd
voortbestaat, evenals de maan, de zon en de overige sterren.
[15] Maar nee, de mens bereikt weliswaar na ongeveer dertig of hoogstens veertig
jaar wel een daarop lijkend standpunt, als zijn oorspronkelijke levenskrachten daar
tenminste op ingesteld zijn -wat echter tot de zeldzaamheden behoort, omdat
vrijwel de meeste mensen gelukkig reeds als kind weer daarheen terugkeren waar
ze vandaan zijn gekomen. De mens, die in alle opzichten sterk is geworden, begint
echter spoedig na dat hoogste punt van zijn leven min of meer ziekelijk te worden,
en als hij het geluk heeft om wellicht zeventig, tachtig of negentig jaar oud te
worden, dan is hij daarom niet te benijden; want zo'n ouderdom is geen leven
meer, maar enkel een steeds gecompliceerdere ziekte, die hem net als ieder ander
mens langzamerhand naar de dood en het niet-bestaan voert.
[16] Waar is dat voor nodig? Hoe kan een scheppende, wijze Kracht dat goed,
rechtvaardig en doelmatig vinden, terwijl ieder slechts enigszins gewekt menselijk
verstand het als onwijs en ondoelmatig moet verwerpen en als kwaad, slecht en in
strijd met de rechtvaardigheid moet verdoemen?
[17] Mijn beste grote Heer en Meester, dat is het voornaamste argument, op grond
waarvan ik iedere andere reden van de scheppende natuur om te scheppen en voort
te brengen in gelijke mate verwerpelijk en volslagen onwijs moet verklaren, en
uiteindelijk moet ik nog die mensen loven, die zich in een zeer duister bijgeloof in
slaap hebben laten sussen; want daarin vinden zij een zalige reden voor vergelding
van al het bittere lijden, dat ze op deze wereld hebben doorstaan.
[18] Maar zelfs die zaligheid, die na de lichamelijke dood verwacht mag worden,
staat onder zulke duimschroeven van dwang en bedrog, dat een eerlijk mens het
horen en zien vergaat over de voorwaarden om tot die zaligheid te komen; want de
mogelijkheid dat men die zaligheid niet bereikt vormt een buitengewoon brede
weg, terwijl de mogelijkheid om die zaligheid te bereiken in een zo steil, smal en
doornig pad is geplaatst, dat men uiteindelijk liever helemaal niet zalig zou willen
worden dan zich het levenslange omhoogklimmen onder alle martelingen en
folteringen te laten welgevallen. [19] En nu, Heer en Meester, ben ik uitgesproken
op mijn echt Romeinse en stadsrechterlijke manier; wees nu zo goed mij iets beters
te zeggen dan ik U heb kunnen vertellen!'
270
Hoofdstuk 170: De Heer stelt aan de opperstadsrechter enkele vragen die tot
nadenken stemmen
[1] Ik zei: 'J a, Mijn beste opperstadsrechter! Als wereldse rechter heb je heel goed
gesproken, en ieder die zoals jij alleen van wereldse dingen verstand heeft, kan
deze dingen ook alleen maar zo zien! Maar desondanks verkeer jij wat het leven
van de mensen en alle andere schepselen betreft in een ongelooflijk ernstige
dwaling. [2] Naar de schijn te oordelen - die echter altijd bedriegt - zou je
natuurlijk wel gelijk hebben, maar wat de innerlijke levenswaarheid betreft
absoluut niet; want alles wat jij op de wereld al als levend waarneemt, is in de sfeer
van zijn leven duizendmaal onverwoestbaarder dan alles wat jij je als
onverwoestbaar kun voorstellen.
[3] J ouw belangrijkste stelregel komt erop neer dat jij aan de ziel van een mens na
het afvallen van zijn lichaam geen voortbestaan meer toekent.
[4] Op dat punt zou Ik je met n enkele verschijning uit het gebied van gene zijde
tot een geheel tegenovergesteld geloof kunnen brengen; maar daar hebben we nog
tijd genoeg voor - Ik wil je eerst langs een andere weg tot een geheel andere
overtuiging brengen!
[5] Ik zal je nu heel korte vragen stellen, die jij gemakkelijk kunt beantwoorden,
en jouw eigen antwoorden zullen je weldra tot een andere visie op de wijsheid van
de Schepper brengen, en dan zul je zelf om je huidige mening moeten lachen.
[6] Zeg Mij, Mijn beste vriend, heb je in je leven al eens gezien en meegemaakt
dat een echte grote sufferd, die nauwelijks kan praten en nog veel minder kan
schrijven, rekenen en tekenen, in staat is een ontwerp te maken, aan de hand
waarvan er onder zijn persoonlijke leiding een keizerlijke burcht gebouwd zou
kunnen worden, die iedereen tot verbazing zou brengen? [7] J e zegt bij jezelf:
'Nee, de bouwmeester moet goed toegerust zijn met alle kennis daarvoor, want
zonder dat is hij onmogelijk in staat een enorme keizerlijke burcht te bouwen!'
[8] Kijk, vriend, hieruit moet je concluderen dat een mens of God, die in staat is
een grote keizerlijke burcht te bouwen, onmogelijk dommer kan zijn dan de sufferd
die Ik aanhaalde!
[9] Een enorme keizerlijke burcht is natuurlijk wel een verbazingwekkend werk,
dat de Meester ervan zeker eer aandoet; maar denk je niet dat het bouwen van een
hele wereld, zoals de aarde is, nog aanzienlijk veel meer wijsheid en kracht vereist
dan het bouwen van de majesteitelijke, kunstige keizerlijke burcht?
[10] Nu zeg je alweer bij jezelf: 'Zeer zeker! Maar hoe die kracht ook heten mag,
die een hele wereld zoals de aarde tot bestaan heeft gebracht met alles wat erop,
erboven en erin is, ze moet toch in het volle bewustzijn van haar scheppende kracht
en diepgaande kennis bestaan hebben en nog steeds voortbestaan; want als ze niet
zou voortbestaan zou haar werk, evenals dat van een mens, maar al te gauw een
volslagen rune moeten worden.
[11] Maar als deze scheppende kracht in het volle bezit van haar grote wijsheid
zo'n geweldig werk heeft kunnen voortbrengen, zal ze bij het voortbrengen van
schijnbaar kleine werken op zo'n hemellichaam waarschijnlijk niet minder wijs zijn
geweest. Of heb je wel eens gezien dat iets, wat in zichzelf dood is en niet bestaat,
iets levends buiten zichzelf tot bestaan kan roepen?
271
[12] J e zegt: 'Nee, zoiets is ondenkbaar en zelfs op logische gronden onmogelijk.
[13] Goed, zeg Ik je; denk je soms dat er minder voor nodig is om de kleinste
worm tot bestaan en leven te roepen dan een hele aarde, de maan en de zon?
[14] Ik zeg je: als je in staat bent het meest eenvoudige wormpje tot een levend
bestaan te roepen, dan ben je even goed in staat een hele aarde, de maan en de zon
evenals de overige sterren tot bestaan te roepen! Want de zichtbare, lichamelijke
levensmachine van zelfs het meest onbeduidende wormpje is in haar organische
bouw zo kunstig, dat je je daar niet de minste voorstelling van kunt maken. Als die
uiterlijke levensmachine niet zo kunstig en wijs was ingericht, hoe zou men daarin
dan een substantieel zieltje kunnen plaatsen, en hoe zou dit zieltje zich dan van de
levensmachine kunnen bedienen om zich verder te ontwikkelen?
[15] En als degene die het wormpje in leven roept, zelf niet een volmaakte heer
over alle krachten en al het leven zou zijn - hoe zou hij zo'n machine dan tot leven
kunnen brengen? En hij zou zelf behalve een heer over alle krachten en al het leven
toch ook zonder meer het eeuwige leven zelf moeten zijn -want hoe zou hij anders
het wormpje zelf tot leven kunnen brengen?'
Hoofdstuk 171: Over het werken van krachten
[1] (De Heer:) 'Heb je in je leven wel eens een werkende kracht gezien?
[2] J e zegt: ' Absoluut niet! Krachten ziet en voelt men wel altijd werken maar ze
zelf zien, dat is nog niemand gelukt. Wij zien wel dat grote stormen en orkanen
groot geweld uitoefenen -maar waaruit de kracht en dat geweld bestaan, dat weten
we niet. En ook moet een bepaalde kracht ons mensen aan de bodem van de aarde
ketenen, anders zouden we ons immers wel vrij in de lucht kunnen verheffen
wanneer we maar zouden willen -wat echter niet het geval is, zoals de dagelijkse
ervaring ons leert. Deze kracht werkt aan n stuk door; maar geen menselijk oog
heeft ooit gezien hoe die eruit ziet en hoe die werkt.' [3] Goed; nu vraag Ik je
verder of je al eens een drager hebt gezien die het licht van de zon naar deze aarde
brengt! Of heb je de band al gezien, waarmee de hemellichamen zodanig met
elkaar zijn verbonden, dat ze voortdurend op dezelfde afstand rond hun grotere
hemellichamen moeten bewegen? Of heb je al eens die krachten gezien, die zowel
in planten als in dieren werken en allerlei dingen voortbrengen?
[4] Kijk, dat zijn voor jou allemaal wereldvreemde dingen, louter vragen die jij
naas jouw rechtsfilosofie allang aan jezelf had kunnen stellen, en waarop je
misschien wel een veel verstandiger antwoord zou hebben gekregen dan op jouw
filosofische, kritische rechtvaardigheidsspitsvondigheden!
[5] Welnu, om uiteenlopende redenen kan geen enkele nog zo kunstig
geconstrueerde levensmachine voor een eeuwige bestaansduur worden geschapen;
want het scheppen van zulke duurzame materile levensmachines zou voor de
Schepper betekenen: Zichzelf in oneindig veel delen verdelen, geleidelijk aan
zwakker worden en Zichzelf onbekwaam maken om verder te scheppen!
[6] Als Hij echter een levensmachine schept met als enig doel dat een vonk van
Zijn oerleven zich daarin sterker en steviger maakt om tot een eigen godgelijke
vrijheid en zelfstandigheid te komen, daarna de levensmachine aflegt en zich door
272
de liefde en wijsheid daarin volkomen verenigt, dan gaat daardoor niet alleen niets
van het oerscheppende fundamentele leven verloren, maar de Schepper en het
schepsel winnen daardoor oneindig veel, wat voor jou nu natuurlijk niet te
begrijpen is. [7] Wanneer je echter in jouw ziel in de ware geest Gods
wedergeboren zult zijn, zal het je duidelijk worden hoe de Liefde Gods door de
liefde van Haar kinderen voor Haar steeds machtiger in Zichzelf wordt, evenals de
Liefde Gods in de kinderen.
[8] God was van eeuwigheid een zuivere en volmaakte geest en kan daarom niets
anders willen dan dat mettertijd al Zijn schepselen langs de door de Schepper
voorziene wegen weer datgene worden wat Hijzelf is - alleen met het verschil dat
zij, voordat ze in zekere zin tot materieel bestaan werden geroepen, niets anders
waren dan enkel grote gedachten en ideen van de Schepper. Die heeft Hij toen
met de macht van Zijn wil in de loop van zeer lange tijden in zekere zin op zichzelf
bestaand buiten Zichzelf geplaatst en hun een omhulsel gegeven, waarbinnen zij
zichzelf geleidelijk aan steeds meer moesten beschouwen en leren kennen en door
Mijn hen toch nog altijd doordringende kracht hun zin voor zelfstandigheid en
vrijheid in zichzelf moesten laten ontkiemen. [9] Vriend, als die kiem niet ook in
jou zou bestaan - waar jij als uiterlijk zintuiglijk georinteerd mens weliswaar niets
van weet -zou jij de Schepper jouw verwijten niet hebben gemaakt; want alleen de
onverwoestbare levenszin in jou heeft je, onbewust voor jezelf, daartoe aangezet,
en Ik ben Voornamelijk ter wille van jou naar deze streek gekomen, om je in
woord en daad te tonen hoe ver en laag je nog achter de pijler van leven en licht
staat! En nu hebben we voorlopig genoeg woorden over en weer gebruikt, en we
zullen ter wille van jou ook tot enkele feitelijkheden overgaan.'
Hoofdstuk 172: Het verkeer met gene zijde Het innerlijk geestelijk gezicht
[1] (De Heer:) 'J e hebt beweerd dat men met de mensen die eenmaal zijn
gestorven, geen overleg kan voeren; maar daar vergis je je heel erg in.
[2] Voor mensen van jouw soort is dat inderdaad nauwelijks mogelijk, want die
zijn vanaf het eerste begin te werelds ontwikkeld; ze hebben wel zoveel mogelijk
hun natuurlijke gezichts- en begripsvermogen gescherpt, maar daardoor hun
innerlijk geestelijk gezicht op de achtergrond geplaatst. Want het gaat hun met dat
innerlijke geestelijke gezicht ongeveer zoals iemand die glazen ruiten in zijn huis
heeft aangebracht. Hij bevindt zich echter buiten en hoort plotseling een hard
geluid in het huis. Hij gaat dus onmiddellijk naar een venster en wil het inwendige
van het huis zien; maar ondanks al zijn inspanning kan hij vrijwel niets ontdekken,
want de weerspiegeling van het daglicht op de ruiten maakt dat onmogelijk. Als hij
dus de oorzaak van het geluid te weten wil komen, blijft hem niets anders over dan
de voordeur van het huis en alle tussendeuren open te doen en naar binnen te gaan,
om te zien Wat de oorzaak van het geluid was; of hij moet een ruit kapotslaan en,
als dat te weinig is, nog meerdere, om beter naar binnen te kunnen kijken naar wat
het geluid heeft veroorzaakt.
[3] Als de desbetreffende huisheer zich op het moment dat hij het geluid hoorde in
het huis zelf in plaats van erbuiten had bevonden, dan zou hij eerder en
273
gemakkelijker achter de oorzaak van het geluid zijn gekomen; maar omdat hij zich
buiten bevond, kon hij niet aanwezig zijn op het moment dat het geluid optrad,
maar pas later en in ieder opzicht minder goed, omdat zowel de oorzaak als het
gevolg al verdwenen waren. Hij zou dan langdurig en met veel moeite alle hoeken
binnen in het huis moeten doorzoeken en tenslotte een gebroken stuk vaatwerk
vinden, waarvan hij dan zou moeten vermoeden dat het door een of andere
beweging van boven naar beneden op de grond is gevallen, daarbij gebroken is en
het lawaai heeft veroorzaakt. Maar toch heeft hij zelfs over dit vermoeden geen
volledige zekerheid, omdat het gebroken stuk vaatwerk ook wel eerder gebroken
had kunnen zijn -daarom is zijn aanname ondanks alles niet zeker, maar slechts een
vermoeden, en dat allemaal vanwege het feit dat hij zich op het moment dat hij het
geluid hoorde niet binnen, maar buiten zijn huis bevond.
[4] Kijk, met dit beeld wil Ik je er op wijzen dat een mens die alleen uiterlijk
verstandelijk ontwikkeld is, helemaal niets of slechts zeer weinig en onduidelijk
kan horen en begrijpen van wat er geestelijk in hem gebeurt!
[5] Het lichaam is het huis van de ziel en de geest in haar is door God daaraan
toegevoegd opdat die de ziel onderwijst en wekt in alles wat geestelijk is, en het
haar ook mogelijk maakt, ermee in contact te treden.
[6] Maar hoe kan de geest dat doen, als de ziel in het volledige bezit van haar vrije
wil zich meestal buiten het huis bevindt en zich verkwikt en laaft aan het wereldse
licht? Daardoor wordt ze zo verblind en verdoofd, dat ze dan niets meer ziet en
gewaarwordt van wat er in haar huis gebeurt.
[7] Als ze daartoe aangemaand wordt wil ze mettertijd wel in haar huis rondkijken
en raakt ze daar erg bezorgd om; ze ziet dat het hier en daar al mankementen heeft,
wil dat herstellen en in orde maken en verenigt zich dan uiteindelijk zelf met de
materie van haar innerlijke en uiterlijke woonhuis. [8] Dan zoekt ze evenwel de
geest in haar huis, die haar door af en toe lawaai te maken bij zich in huis wilde
roepen; maar dikwijls hoorde ze dat lawaai niet door het wereldse tumult. Af en toe
wierp ze wel een vluchtige blik in het inwendige van haar huis, waar ze echter
maar weinig en onbetrouwbare dingen zag. Dan keerde ze zich na zo'n klein
onderzoek al gauw weer naar buiten, waar het haar beter beviel dan in de donkere
vertrekken van haar huis, waarin ze niets duidelijks meer kon ontdekken, omdat
haar gezichtsvermogen door het uiterlijke licht teveel verblind en haar innerlijke
vermogen om te horen door het harde wereldse tumult te sterk verdoofd was.
[9] Hier en daar zijn er echter vreesachtige zielen, net als kinderen, die bang zijn
voor het wereldse licht en het wereldse tumult. Die blijven dan liever thuis en
houden zich bezig met wat zich in het huis bevindt. Als er nu lawaai te horen is,
kunnen ze door een ruit, die niet verblind is door uiterlijk licht, heel goed van
binnen naar buiten kijken en er snel en gemakkelijk achter komen wat het lawaai
heeft veroorzaakt, en ze kunnen zich van veel dingen die ook in het huis gebeuren
juister en eerder bewust worden dan degenen die zich buiten hun huis bevinden.
[10] Het geestelijke vermogen om te zien en te horen is dus steeds binnen in de
mens en nooit buiten, in zijn wereldse zintuigen. Als je dus met een of andere ziel
zou willen spreken en haar zou willen zien, dan kan dat alleen maar in jezelf, maar
nooit buiten jezelf bewerkstelligd worden.
274
[11] Als je meer thuis was gebleven zou je allang dezelfde levenservaringen
hebben opgedaan als heel veel anderen die jou daar wel over verteld hebben, maar
wier verhaal jij steeds tot een lichtgelovige zelfbedrog verklaard hebt. Daardoor
heb jij je ook steeds meer alleen maar buiten je huis opgehouden en er slechts
zelden een vluchtige blik in geworpen; daarbij heb je je altijd maar meer gergerd,
omdat je als gevolg van de verblinding van je innerlijke gezicht door het licht van
het uiterlijke wereldse verstand steeds minder en slechter kon onderscheiden wat er
in jouw levenshuis aanwezig was. En je hebt jezelf gestraft doordatje met je
uiterlijke wereldse licht de eeuwige dood en het eeuwige niet-zijn als de grootste
weldaad beschouwde, en nog beschouwt, voor een wezen dat nu eenmaal tot een
zelfbewust bestaan is geroepen.
[12] Maar kijk, Ik als ware Heer des levens heb de gave omjou in je innerlijk terug
te brengen en je innerlijke gezicht gedurende enkele ogenblikken sterker te maken,
en dan kun je je er onmiddellijk zelf van overtuigen hoe het gesteld is met het
voortbestaan van de ziel na de dood van haar lichaam!
[13] Zeg Mij wie jij uit je vroegere tijd nu wilt zien en spreken, dan zal diegene op
hetzelfde ogenblik komen en je te woord staan, en je zult hem ook herkennen als
degene die je tijdens zijn leven hebt gekend!'
Hoofdstuk 173: Een geestverschijning
[1] De opperstadsrechter zei: 'Laat mij dan mijn vader zien en spreken, die al
twaalf jaar geleden is gestorven en die ik zeer gemist heb, omdat hij voor mij een
buitengewoon lieve en rechtschapen vader was!'
[2] Ik zei tegen de opperstadsrechter: 'J ou geschiede overeenkomstig je wens!'
[3] Op datzelfde ogenblik stond de vader van de opperstadsrechter in de
gastenkamer, zichtbaar voor alle aanwezigen.
[4] Zijn zoon herkende hem onmiddellijk en zei tegen hem: 'Dus je leeft werkelijk
verder na de dood van je lichaam?'
[5] De vader zei: 'Nu geloof je het wel, omdat ik gedwongen ben zo aanjou te
verschijnen door de macht van Hem die bij jou is, en je ziet mij nu omdat Hij jouw
innerlijke gezicht heeft geopend; waarom heb je je nog levende moeder en je drie
zusters niet geloofd, die mij kort na mijn heengaan hebben gezien en gesproken?
Daarbij heb ik hun in korte bewoordingen onthuld dat het leven van de ziel na de
dood van het lichaam er heel anders uitziet dan het oordeel dat de mensen er in dit
korte aardse leven, hoe dan ook, over hebben! [6] Het slechtst zijn diegenen er
voor dit korte leven aan toe, die helemaal niet geloven in een voortleven van de
ziel na het afvallen van het lichaam; want het geloof, dat ze van hier hebben
meegenomen, behouden ze aan gene zijde nog heel lang en ze verwachten nog
altijd de eeuwige vernietiging, die echter nooit meer kan en zal volgen.
[7] Als gevolg van dat verkeerde geloof zijn ze ook lui en traag om iets ten
behoeve van hun vooruitgang aan gene zijde te ondernemen, en zo leven ze aan
gene zijde -zoals ik te horen heb gekregen -vaak nog enkele duizenden jaren lang
en laten zich zelfs door de meest lichte geesten niet van hun onzinnige geloof
afbrengen. Zorg er dus voor, mijn zoon, dat jij niet met zo'n verkeerd geloof van de
275
wereld scheidt!' [8] Hierop zei de opperstadsrechter: 'Werkelijk, vader, je bent het!
Want je hebt nu dezelfde woorden tegen mij gesproken als tegen mijn moeder en
mijn zusters; ik heb ze opgeschreven en bewaar ze nog als een heiligdom bij mij,
hoewel ik er tot nu toe maar weinig geloof aan hechtte. Ik wilde je ook zelf zien en
spreken; maar dat geluk wilde mij niet ten deel vallen.'
[9] Daarop zei de vader tegen hem: 'Hoe zou dat ook gekund hebben? Want hoe
vaak ik ook naar je toekwam,je was nooit thuis en was altijd bezig in de uiterlijke
wereld met haar licht, en daar is het onmogelijk voor ons om aan iemand te
verschijnen en hem te onderrichten. Want zoals we nu zijn, zijn wij niet meer de
verschijning die door een andere kracht bewerkstelligd wordt; wij zijn derhalve
zelf de kracht die innerlijk in alle elementen werkzaam is. Die elementen kan de
zintuiglijk ingestelde mens wel waarnemen -maar de werkzame kracht, die het
eigenlijke, ware zijn in zichzelf is, kan een uiterlijk, op jou lijkend mens evenmin
waarnemen als welke andere kracht ook die in de materile wereld werkzaam is -
tenzij hij in zichzelf in zijn ware zijn zou terugkeren en daardoor zijn innerlijk
gezicht zou ontsluiten, dan zou hij ook het ware zijn van de werkzame krachten
gewaar worden, ze in hun ware zijn aanschouwen en er ook mee in contact kunnen
treden!'
Hoofdstuk 174: Belevenissen aan gene zijde
[1] Hierop vroeg de opperstadsrechter aan zijn vader: 'Waar is de plaats dan, waar
je verblijft, en hoe ziet die eruit?' [2] De vader zei: 'In ons rijk is er helemaal geen
plaats waarvan men zou kunnen zeggen: 'Kijk hier is het, of daar, en zo ziet het
eruit, en zo is het ingericht!'; want bij ons is iedereen zelfde plaats waar hij woont,
en de aanblik en de hoedanigheid van die plaats komt in alle opzichten overeen
met de innerlijke hoedanigheid van de mens.
[3] Ik ben nu naar aardse tijdrekening toch al een zodanige tijd aan gene zijde, dat
men toch wel iets bijzonders kan zien en ervaren; maar tot nu toe heb ik nog niets
gezien wat enigszins overeenkomt met wat men in deze wereld over de wereld aan
gene zijde geloofd, gedacht en verzonnen heeft. Ik heb de rivier de Styx gezocht en
de schipper Charon, en heb geen van beide gevonden. Ik heb ook wel een poosje
een dodelijke angst gehad voor een furie of voor de drie onverbiddelijke rechters
Minos, Aeacus en Rhadamanthys alleen, niets van dat al! Ik heb het Elysium
willen zoeken, ben wijd en zijd als het ware door een grote zandwoestijn
rondgelopen, en zie, er was ook geen Elysium te vinden - kortom, ik zag en vond
niets en niemand, behalve mijzelf en de zeer losse bodem waar ik mij op bevond.
[4] Na volgens aardse tijdrekening - ongeveer twee jaar gezocht te hebben, in
welke tijd ik nog altijd in alle richtingen door die eindeloze zandsteppe trok,
ontdekte ik op tamelijk grote afstand eindelijk toch iemand, die zich in precies
dezelfde toestand leek te bevinden als ik. Ik ging snel op die iemand af en was
weldra helemaal bij hem. [5] Bij hem gekomen, vroeg ik hem direct: 'J ij schijnt je
in een soortgelijke toestand te bevinden als ik! Onder onze voeten niets dan een
zandvlakte, waar geen einde aan komt, boven onze hoofden een meer donkere dan
lichtgrijze nevel, en verder ziet men alleen zichzelf en zijn in het zand gedrukte
276
voetstappen. Er is ook geen wind, en van water of een ander object is helemaal
geen sprake. Ik dwaal nu naar aardse tijdrekening ongeveer twee jaar in deze
zandwoestijn rond, en vind niets waarmee men zich zou kunnen verzadigen en zijn
eventuele dorst zou kunnen stillen. Ik weet dat ik het tijdelijke verlaten heb en als
een echte arme ziel in deze woestijn rondzwerf, wat ik werkelijk buitengewoon
onaangenaam vind. Ik heb heel veel moeite gedaan om hier in deze wereld, die een
geesten of zielenwereld moet zijn, alles te zoeken en te ontdekken waar ik in de
wereld zo half en half in heb geloofd, maar niets van dat alles.
[6] J ij bent nu na twee jaar de eerste op mij lijkende verschijning. Kun je mij
misschien zeggen wat men hier kan doen en hoe men het moet aanpakken om toch
eindelijk eens een plaats te vinden, waar het zo half en half uit te houden zou zijn?
Want ik ben het zoeken in deze uitgestrekte zandsteppe wel moe geworden en heb
echt geen zin meer om nog meer stappen voor en achteruit te doen!' [7] Daarop zei
de persoon, die op mij scheen te lijken en zich in dezelfde toestand als ik bevond:
'J a, mijn vriend, er zijn er tallozen in dit rijk die net als jij wat je zoekt, al vele
eeuwen lang zoeken! Als je hier iets wilt vinden, moet je het niet zo aanleggen als
op de materile wereld, waar men alles alleen buiten zichzelf zoekt. Wie dat hier
doet, vindt eeuwig niets! Want er is hier geen andere plaats en streek meer dan
hijzelf, al zou hij die ook op alle plekken van de oneindige ruimte willen vinden.
[8] J e moet dus met je gedachten, je streven en willen teruggaan in jezelf en in
jezelf beginnen te zoeken, te denken en te vormen; dan pas zul je een plaats vinden
die overeenkomt met jouw denken, vormen, willen en jouw liefde! Doe dus alsof
je deze zandsteppe niet ziet, evenals de grauwe nevel boven je, maar begeef je in
de fantasie van je innerlijke gemoed, dan zal weldra alles een andere vorm voor je
krijgen! Ik heb me door jou laten vinden om je dat te vertellen.'
[9] Na deze woorden verliet die iemand mij plotseling weer en liet me op mijn
zandsteppe staan. Ik nam zijn woorden ter harte en begon in mijzelf te gaan en heel
levendig te denken; ik schetste in mijn fantasie zo goed en zo kwaad als het ging
een streek en een plaats - en ziedaar, het duurde echt niet lang of daar zag ik mijn
fantasie weldra voor mij uitgespreid. [10] Het was een dal waar een beek doorheen
liep. Links en rechts waren weiden en ook bomen en struiken, en op enige afstand
ontdekte ik ook een dorp, bestaande uit lage boerenhutten, waarvan ik het gevoel
had dat ik daar naartoe zou moeten gaan.
[11] Maar ik dacht bij mijzelf: ' Als ik weer begin te lopen, zal ik tenslotte weer
alles kwijtraken wat ik moeizaam voor mijzelf heb geschapen! In plaats daarvan
zal ik proberen om hier vlakbij maar zo'n hut te vormen -daar wil ik dan heel graag
voor altijd in wonen en hem behouden!'
[12] Ik stelde mij zoiets voor, en daar stond de hut ook al gauw, omgeven door
een tuin vol fruitbomen, waarmee ik volkomen tevreden was.
[13] Ik ging de hut binnen om in zekere zin in mijzelf te zien wat er nog meer zou
zijn. Toen ik in de hut kwam, zag ik dat die volkomen leeg was, en ik begon nog
dieper in mijzelf te gaan en mij dingen voor te stellen, waarop weldra allerlei
spullen in die hut verschenen: stoelen, banken, tafels en ook een rustbed, helemaal
zoals ik het mij had voorgesteld. [14] Ik dacht verder: 'De tafel is er nu; maar er
staan nog geen brood, wijn en andere spijzen op!'
277
[15] Terwijl ik daar levendig aan begon te denken, stond er ook al voldoende
brood en wijn op tafel; bij de aanblik daarvan aarzelde ik niet lang, greep snel naar
het brood en ook naar de wijn, want ik had al erge honger en dorst - en kijk,
spoedig daarna voelde ik mij zeer gesterkt, en met mijn denken en fantaseren
begon het veel levendiger en krachtiger te gaan!'
Hoofdstuk 175: Leiding in de wereld aan gene zijde
[1] (De vader:) 'Daarna liep ik weer mijn hut uit en trof alles nog precies zo aan
als tevoren. Toen dacht ik bij mijzelf: ' Allemaal goed en wel; maar toch ben en
blijf ik alleen! Als ik nu maar die eerdere vriend bij mij zou kunnen wensen om
hem mijn dank te kunnen betuigen voor de goede raad die hij mij heeft gegeven!'.
Bij deze wens keek ik in de richting van het verafgelegen dorp dat ik al eerder
noemde, en zag hoe zich weldra vanuit dat dorp verscheidene mensen in mijn
richting begonnen te bewegen. [2] Ze kwamen weldra dichtbij, en onder hen
herkende ik ook al gauw die vriend, die mij in de vroegere zandwoestijn die goede
raad had gegeven, en hij zei tegen mij: 'Wek nu in jezelf een oprecht gevoel van
liefde, medelijden, erbarmen en weldoen, dan zullen er weldra verscheidene
mensen naar je toekomen die het nu nog net zo vergaat als het jou is vergaan! Deel
dan je levensbrood en je levenswijn met hen, dan zullen ze spoedig daarna
gelukkiger en jouw buren worden! Laat echter degenen die niets van je willen
aannemen, overeenkomstig hun wil weer verder trekken en een plaats en een
onderkomen zoeken, dan zal het hun verder net zo vergaan als het jou bij je zoeken
is vergaan! Blijf jij echter van nu af aan steeds groeien in liefde, erbarmen en in het
levende verlangen om arme blinden zoveel mogelijk goed te doen; daardoor zul je
zelfsteeds maar rijker en daardoor ook gelukkiger worden!'
[3] Daarna keerden degenen die mij in mijn eenzaamheid hadden bezocht weer
terug, en opnieuw volgde ik de verdere raad van mijn nog onbekende vriend op. En
kijk, weldra kwam er een grote groep behoeftige zielen naar mij toe, en ik vroeg
hen of ze iets zagen en waarnamen.
[4] Ze antwoordden: 'Tot nu toe alleen nog maar een eindeloze steppe onder onze
voeten en een grauwe nevel boven ons!'
[5] Ik liep mijn hut in en bracht hun brood en wijn.
[6] Enkelen van hen zagen het brood en de wijn onmiddellijk, toen ik tegen hen
zei: 'Hier hebben jullie brood en wijn; versterk jezelf!'
[7] Vele anderen merkten het echter niet op en dachten dat ik opzettelijk de spot
met hen wilde drijven, en ze trokken verder.
[8] Degenen echter die brood en wijn aannamen, zagen ook direct mijn hut en het
hele mooie landschap, en ze bleven bij mij. Ik onderwees hen op de manier zoals
ikzelf onderwezen was, en weldra werd mijn voorheen eenzame hut omringd door
een groot aantal andere goed ingerichte hutten; zodoende kreeg ik mijn eerste dorp
en mijn eerste gezelschap en bleef daar zelf zolang, tot ik mijn innerlijk door de
liefde voor mijn naaste steeds grootser en weidser had gemaakt.
[9] Na die verwijding werd ook al gauw de omgeving weidser, levendiger en
mooier, en ik werd daar steeds gelukkiger en meer verlicht; en naarmate het
278
innerlijke licht zich meer in mij uitbreidde en mij dingen voor de geest riep, waren
die er ook heel snel.
[10] In die toestand begon ik ook te denken aan mijn verwanten die ik in de
wereld had achtergelaten en hun mijn gedachten mee te delen, namelijk dat er na
het wegvallen van het lichaam een onvernietigbaar leven van de ziel bestaat.
[11] En kijk, spoedig daarna kwamen jouw moeder en zusters naar mij toe, en ik
kon met hen spreken, net als nu met jou! Ze geloofden wat ik hun vertelde en
hebben het ook aan jou verteld; maar bij jou vond het tot nu toe geen geloof, omdat
je je met je hele denken, liefhebben en willen te veel in de starre uiterlijke wereld
hebt begeven. [12] Tot slot wil ik nog opmerken dat die goede vriend, die mij als
eerste in de woestijn die goede raad gaf, wat zijn gelaatstrekken betreft heel veel
lijkt op deze Heer waar jij naast zit, en bij de eerste aanblik van Hem voelde ik in
mijzelf het vage idee opkomen dat Hij de Heer van deze en ook van onze wereld is.
Ik spreek nu wel met jou - maar niet alsof het op een andere plaats is, maar enkel
op de plaats waar ik woon. Daaruit kun je concluderen dat het voor mij niet nodig
is mijn verblijfplaats te verlaten om met iemand in deze wereld om te gaan -maar
waar ik ben en spreek, daar is ook de plaats waar ik woon.
[13] Overigens vestig ik er nog je aandacht op dat jij, watje ziel betreft, in de
uiterlijke wereld nu ook op louter zand rondzwerft en datje boven je, dat wil
zeggen in je verstand, alleen maar donkergrijze nevel hebt. [14] Deze aarde en
watje erop en erboven ziet is ook enkel een door de allerhoogste geest geschapen
oord, precies zoals mijn dorp in het klein door mij is geschapen.
[15] De liefde van de grote Geest, Zijn buitengewoon heldere lichtgedachten, Zijn
almachtige wil en Zijn grote barmhartigheid zijn de oerelementen waaruit Hij
zulke wonderbaarlijke oorden vorm geeft en ook in stand houdt, zolang Hij wil. In
deze wereld zie je dus niets anders dan zo'n oord, dat vanuit de grote Geest in een
bepaalde orde tot bestaan werd gebracht; voorjouw ziel blijft het echter alleen maar
zichtbaar als iets bestaands, zolang jouw ziel nog met materie omhuld is.
[16] Als dat omhulsel van je afwordt genomen, dan ben je zonder plaats, zonder
enige vaste bodem en zonder een bepaald licht boven je -behalve wanneer je reeds
in deze wereld de weg naar je innerlijk hebt gevonden. Dan gaat het aan gene zijde
natuurlijk anders; want dan komt alles, de plaats en wat voor jou nodig is, al met je
mee naar de andere kant en hoef je niet pas aan gene zijde door een vriend op de
hoogte te worden gesteld hoe men bij ons een woonplaats en gezelschap verkrijgt.
- Onthoud dat, mijn zoon!'
[17] Nu wilde de zoon nog verder met zijn vader spreken.
[18] Deze zei echter nog terwijl hij ging vertrekken (de vader): 'Voor al het
overige wat je nog wilt weten moet je je in je hart wenden tot Degene die naast je
zit; want Hij kent alle dingen, op deze wereld en in die van ons!'
[19] Na deze woorden verdween de geest.
Hoofdstuk 176: De vraag naar de hel en haar geesten
[1] Nu wendde Ik Mij tot de opperstadsrechter en zei: 'Was dat de geest van je
vader of niet?' [2] De opperstadsrechter zei: 'Grote Heer en Meester, hij was het
279
even zeker en beslist als ik zijn zoon ben, en hij kan geen fantoom van mijn eigen
fantasie geweest zijn; want zo'n fantoom zou niet zo wijs met mij hebben kunnen
praten, en wel over dingen die mij tot nu toe even vreemd waren als wat zich onder
onze aarde bevindt. Van nu af aan geloof ik geheel en al aan een onvernietigbaar
voortleven van de ziel na het afvallen van het lichaam!
[3] Slechts n ding vond ik wat merkwaardig, en dat was dat mijn vader, zolang
hij daarginds is, geen boze geesten van de heidenen en nog minder een of andere
duivel van de J oden is tegengekomen. Er wordt toch overal gezegd dat slechte
mensen ook aan gene zijde voortbestaan en in hun onblusbare woede voortdurend
bezig zijn om alleen maar kwaad te doen. Hoe zien de oorden van die boze geesten
er dan eigenlijk uit? En waarom heeft mijn vader er aan gene zijde nog niet n te
zien gekregen?' [4] Ik zei: 'Maak je daar maar niet zoveel of helemaal geen
gedachten over! De boze geesten, die men duivels noemt, keren uiteindelijk ook in
zichzelf, maar daar vinden ze enkel uiterst kwade dingen, die hun eigenlijke liefde
zijn. Hieruit scheppen ze voor zichzelf oorden die volkomen gelijkenis vertonen
met hun innerlijke karakter, en geleidelijk aan zonderen ze zich af in bepaalde
groepen -al naargelang de mate van hun boosaardigheid -en proberen iedereen te
schaden. Als ze onder de mensen op deze aarde soortgelijke karakters bespeuren,
vinden ze ook al gauw wegen om hen op bijna dezelfde manier te benaderen als
jouw vader jou heeft benaderd, nemen dan eerst het vlees in bezit en vervullen het
met van alles wat men maar slecht en boosaardig kan noemen.
[5] In het begin treden ze stilletjes op en proberen ze de ziel in het vlees te
trekken. Als dat gebeurd is, is de ziel al zo goed als verloren voor alles wat juist,
rein, goed en waar is. En Ik ben juist Zelf in het vlees in deze wereld gekomen om
aan deze oude kwalijke praktijken een definitief einde te maken ten behoeve van al
diegenen die in Mij geloven en volgens Mijn leer zullen leven en handelen -want
kijk, Ik alleen ben de Heer over alles in de wereld en over alles in het rijk der
geesten! Geloof dat, dan zul je leven!'
[6] Daarop dankte de opperstadsrechter Mij voor dit onderricht, maar stelde als
scherpzinnig verstandelijk criticus tot slot nog de volgende vraag: 'Maar, Heer en
Meester, hoe hebt U zulke kwalijke praktijken eigenlijk kunnen aanzien, zonder
daar al heel lang geleden definitief een einde aan te maken?'
[7] Ik zei: 'Wat jij zou willen, is door Mij ook altijd gebeurd, en er is nog nooit een
enigszins goed mens verloren gegaan; maar voor hetgeen nu gebeurt, was de
mensheid op deze aarde nog te jong en is ze ook nu nog lang niet rijp genoeg.
[8] Maar ter wille van de weinige goeden heb Ik Mij over deze wereld ontfermd
en wil Ikzelf voor hen aan gene zijde een rijk vestigen, waar ze eeuwig bij Mij
zullen zijn en samen met Mij zullen heersen.
[9] In de grote wereld aan gene zijde bevinden zich reeds talloze betere J oodse en
heidense geesten zoals jouw vader; als Ik binnenkort naar Mijn eeuwige oer-zijn
terugkeer, zal ook aan al die betere heidenen en J oden aan gene zijde de juiste weg
naar het volmaakte, eeuwige leven getoond worden. Alle slechte zielen zullen
echter ook altijd de vrijheid hebben om hun leven te beteren en de weg van het
licht op te gaan of in hun kwaad te blijven en zich daardoor eeuwig te laten
kwellen; want in wat zijzelf willen, overkomt hun geen onrecht.
280
[10] En zo zal aan gene zijde het loon van de goede het goede zijn, maar het loon
van de slechte het slechte; iedereen zal zich na het afleggen van zijn lichaam in zijn
jongste dag bevinden, en Ik zal iedereen opwekken en hem het loon vanuit hemzelf
geven, zoals hij was, goed of slecht. [11] Daarmee zijn alle vragen die je Mij hebt
gesteld wel meer dan voldoende beantwoord, en als Ik je nog diepgaander zou
willen antwoorden, zou je het toch niet begrijpen; want jullie zijn allemaal wat
jullie ziel betreft nog kinderen en zouden stevige, mannelijke kost nog niet kunnen
verdragen. Daarom moeten jullie ook eerst met melk gevoed worden; maar
wanneer jullie door dat voedsel eenmaal voldoende krachtig zijn geworden, zullen
jullie ook in staat zijn krachtiger voedsel uit de hemel te verdragen.'
Hoofdstuk 177: De afgodsbeelden in het huis van de waard
[1] Na deze woorden van Mij begonnen allen -ook zelfs mijn apostelen Mij zeer te
loven, en ze zeiden: 'Nu, o Heer, hebt U weer eens heel duidelijk en verstaanbaar
over verborgen dingen gesproken, en wij hebben een echt licht gekregen over het
voortleven van de ziel na de dood van het lichaam en hoe het daar is; alles wat op
deze manier bestaat kan alleen door U, o Heer, in een helder licht geplaatst
worden, en daarvoor zij aan U de innige dank van ons aller hart luid en
welgemeend uitgesproken!'
[2] Daarop zei Ik: 'Eet en drink nu nog wat er op tafel staat; daarna zullen wij ons
ter ruste begeven en zien wat de dag van morgen ons zal brengen!,
[3] Daarop aten en dronken allen en spraken veel met elkaar over Mij. Ik at en
dronk echter niets meer en rustte in zekere zin uit van de vermoeienissen van de
dag. Tegen middernacht begonnen ook de anderen slaap te krijgen, en de
opperstadsrechter, de Farizeen en de J oden gingen naar hun huizen. Ik bleef
echter zoals gewoonlijk met Mijn leerlingen de hele nacht aan tafel zitten.
[4] Bij het weggaan zei de opperstadsrechter tegen de waard, dat hij het absoluut
niet moest wagen om enige betaling van ons te verlangen; want hij zou zelf voor
allemaal de rekening betalen. [5] De waard zei: 'Heer opperstadsrechter! Op dat
punt kunt u mij gemakkelijk bevelen geven -want bij deze rekening ben ik de enige
schuldenaar, en alle gasten zijn mijn schuldeisers; want als zij mij in rekening
zouden willen brengen wat zij voor mij hebben gedaan, dan zou ik een flink bedrag
aan hen moeten betalen. Wees dus niet bezorgd, want bij deze gelegenheid ben ik
geen waard, maar een mens en net als jij een echte vriend van al het goede, ware en
buitengewone. Morgen zien we elkaar weer!'
[6] Daarop namen zij afscheid en ook onze waard begaf zich ter ruste, hoewel hij,
voordat hij in slaap viel, nog veel met zijn vrouwen kinderen over de verschijning
van de afgelopen avond sprak. [7] Zijn vrouwen kinderen waren nog echte
heidenen in hart en nieren, en hun slaapkamer stond, waar er maar een plekje te
vinden was, helemaal vol met Romeinse en Griekse beeldjes, sommige van hout,
andere van steen en weer andere van metaal gemaakt.
[8] De waard zei tegen haar: 'Luister eens, brave en trouwe vrouw! Nu wij het
geluk hebben gehad de werkelijke, ene en enig ware God lichamelijk en
persoonlijk te leren kennen, zullen wij morgen deze afgodsbeelden ter hand nemen
281
en ze allemaal vernietigen; want ze zijn ons nog nooit van nut geweest en zullen
ons ook in de toekomst nog minder van nut zijn.' [9] Toen de waard dat tegen zijn
vrouw had gezegd wilde zij aanvankelijk niet toestemmen; maar zijn oudste zoon,
die een vrijdenker was, zei hardop: 'Vader, dat had ik met jouw toestemming
allang willen doen - alleen, het geloof van de vrouwen hier is zo hardnekkig als
steen en er valt geen verstandig woord mee te praten, hoewel ze zouden moeten
inzien dat al die afgoden ten eerste niets anders dan dode materie zijn, en ten
tweede zo slecht en armzalig gemaakt zijn, dat ze de menselijke kunstzin
regelrecht te schande maken; want zo'n Diana van Efeze ziet er immers niet anders
uit dan een verdroogde kikker, en van die J upiter kan men maken wat men wil!
[10] Ik laat me die figuren nog welgevallen als het werken van echte kunstenaars
zijn; maar deze figuren, die de slaapkamer van moeder sieren, zijn voor het
merendeel werken van Griekse herders; naast het hoeden van hun vee maken zij
dergelijke figuren van hout, leem, zachte steen of lood, laten ze daarna door de
priesters wijden, pakken er tenslotte grote kisten mee vol en geven ze dan tegen
een schandalige prijs aan bepaalde beeldenhandelaars om verder te verkopen. Die
komen dan in onze streken, en onze vrouwen hebben in hun domme piteit geld
genoeg om die armzalige rommel van de handelaars te kopen. En de keuken moet
daar dan onder lijden, want alles wordt zuiniger en slechter op tafel gezet, en dan
hebben vreemde gasten werkelijk geen reden om te bedanken voor een goede en
overvloedige verzorging. Daarom liever wat meer vet en olie op tafel voor de
gasten dan zoveel dwaze en belachelijke goden in de slaapkamer!
[11] In een hoek van de gastenkamer staat half levensgroot een Apollo, die al zo
zwart en vies is, dat een eerlijk mens ervan moet walgen om naar zo'n figuur te
kijken. Ik heb die al langer op het oog, en morgen zal ik die miserabele figuur voor
altijd opruimen!' [12] Zijn moeder schrok nogal van het voornemen van haar zoon,
en zei: 'J a, ja, maar pas op dat de priester van Apollo je niet ziet en je dan als
heiligschenner bestraft!'
[13] De zoon zei: 'Ik ben helemaal niet bang meer voor hem! Want Degene die
ons op wonderbaarlijke wijze van wijn en vissen heeft voorzien en ook in staat was
om tegenover de J oden en hun priesters, die Hem wilden verhinderen de stad
binnen te gaan, ogenblikkelijk veertien woeste leeuwen neer te zetten, die ik met
eigen ogen heb gezien, zal ook wel in staat zijn mij tegen die meer dan domme
Apollopriester in bescherming te nemen, en des te meer omdat onze
opperstadsrechter geen vriend is van onze goden en hun priesters.
[14] Deze priester van ons is echter ook verstandelijk ongelooflijk dom en weet
niets anders te vertellen dan oude, al meer dan duizend keer uitgekauwde
godenfabels; daarbij vreet hij als een wolf en zuipt hij als een os, vooral als hij
ergens wijn vandaan kan halen. Daaruit bestaat zijn Apollinische wijsheid; en voor
zo iemand zou ik vrees en respect moeten hebben? Werkelijk, dan zou ik me
moeten schamen om zelf een mens en dan ook nog een Romein te zijn!'
[15] De waard, die heel tevreden was over zijn zoon, zei: 'Wees nu maar kalm;
morgen zien we wel wat er allemaal gedaan kan worden! We zullen nu alles
overlaten aan Hem, die vandaag in ons huis uitrust! Hij zal alles wel in orde
maken.' [16] Daarop werd het in de slaapkamer van de waard rustig tot de
282
ochtend; de waard was een van de eersten die wakker werd en zich direct naar ons
in de gastenkamer begaf.
Hoofdstuk 178: Op de berg Nebo
[1] Omdat hij Mij al wakker aantrof, vroeg hij Mij direct met alle liefde en achting
wat Ik voor de ochtend allemaal nodig zou hebben, en of Ik welriekend water voor
het wassen nodig had. [2] Ik zei: 'Bespaar je die moeite, want als Ik Mij wil
wassen, kan Ik overal voldoende fris water krijgen! Maar vlak bij deze stad is een
berg, die beroemd is uit de tijd van de profeet Mozes, die Ik nog voor zonsopgang
wil beklimmen. In de Oudhebreeuwse taal heet hij 'Nebo', maar jullie noemen hem
'mons Mosis'*. (* Latijn voor: 'berg van Mozes'.) Maak het ochtendmaal dus niet te
vroeg klaar, want Ik wil daar ongeveer drie uur blijven!'
[3] De waard zei: 'O Heer en Meester, alles zal nauwkeurig volgens Uw wil
gebeuren; maar sta ook mij en mijn oudste zoon toe om samen met U deze met
name voor de J oden gedenkwaardige berg te bezoeken, want hij ligt hier helemaal
niet ver vandaan; binnen een klein half uur komen we met gemak helemaal boven
op de top.' [4] Dat stond Ik de waard toe, en hij ging weg om instructies te geven
hoe zijn vrouwen de overige kinderen voor het eten moesten zorgen.
[5] Toen hij terugkwam waren de leerlingen ook wakker, en ook de
opperstadsrechter en de twee Farizeen Dismas en Barnabas stonden al voor de
deur van de herberg en wilden naar binnen gaan; maar Ik stond ook al bij de deur
om met de Mijnen, de waard en zijn zoon de berg van Mozes te beklimmen.
[6] De opperstadsrechter en de twee genoemde Farizeen vroegen Mij
allervriendelijkst of ze Mij daarbij mochten vergezellen, en wij vingen
onmiddellijk onze reis aan en bevonden ons een klein half uur later al boven op de
berg, waar de opperstadsrechter voor zijn genoegen banken had laten neerzetten
om te zitten. De banken bestonden voor het grootste deel weliswaar uit
basaltblokken; maar ze waren heel geschikt voor het doel waarvoor ze gebruikt
werden. Bovendien had hij het plateau van deze berg, dat tamelijk ruim was,
beplant met rozenstruiken en andere geurende boompjes, en het was dus heel
aangenaam om zich voor zonsopgang op deze heuvel te bevinden, die vanaf onze
kant van de stad gemakkelijk te beklimmen was, en daar de opgang van de zon af
te wachten.
[7] Vanaf deze kant van de stad gezien verhief de berg zich nauwelijks meer dan
honderd el*, (* Een el =60 tot 80 cm.) maar naar het J ordaandal toe had hij een
zeer steile helling van iets meer dan tweeduizend el, en zodoende zag hij er vanuit
het J ordaandal uit als een echte berg; alleen vanuit het oosten was het slechts een
heuvel, zoals er langs het Haurangebied wel meer van zulke heuvels zijn.
[8] Wij bevonden ons nu op de heuvel ofwel berg van Mozes en keken uit over de
onafzienbare vlakten van de Eufraat en de woestijn die, zover het oog reikte,
volkomen onbewolkt waren.
[9] ook naar het zuiden was het helder en men kon de uit de bijbel bekende bergen
zien, zoals de Hor, waar Mozes, ondersteund door Aron en zijn zoon Eleazar,
voor de overwinning van de Isralieten op de vijandelijke Amalekieten moest
283
bidden. Als hij zijn handen liet zakken, waren de Amalekieten aan de winnende
hand; als hij zijn handen weer omhoog hief, wonnen de Isralieten.Verder kon men
de berg Hur zien, waar Aron stierf, en helemaal in de verte op de achtergrond
waren ook de toppen van de hoge Sina en zijn naaste buur de Horeb te zien.
[10] Naar het westen was het echter erg nevelig; slechts hier en daar staken de
hoge toppen van de Libanon boven de nevel uit, en ook van de bergen in het
noorden zag men enkel de top van de Hermon, waar de J ordaan ontspringt.
[11] In de vlakte van het J ordaandal viel door louter nevel niets te ontdekken; dat
vond de opperstadsrechter erg jammer, waarna Ik tegen hem opmerkte dat hij
slechts een paar uur geduld moest hebben. De zon zou die nevels wel verdrijven en
deze streek van de J ordaan ook vrijmaken van de kwalijke dampen. 'Maar we
zullen nu niet naar deze omgeving, maar naar die van het oosten kijken.'
[12] Nu zei de Farizeer Dismas tegen Mij: 'O Heer en Meester, is deze berg, waar
wij nu op staan, dezelfde als die waar de grote profeet Mozes, voor de ogen van
degenen die hem vergezeld hadden, met achterlating van zijn lichaam als een vlam
van licht naar de hemel opvoer en verdween, waarna, zoals de Schrift zegt, aan de
ene kant de aartsengel Michal en aan de andere kant satan als overste van de
duivels verscheen, die drie dagen lang met de aartsengel om het lichaam van
Mozes streed en tot overmaat van ramp ook nog van de aartsengel won en met het
dode lichaam van Mozes verdween?
[13] Waar dat eigenlijk goed voor was, daar zwijgt en zweeg tot nu toe onze hele
J oodse wijsheid over, en zelfs de vele grote profeten hebben ons daar geen
opheldering over gegeven. Onze kabbalisten hebben de hele kwestie derhalve voor
apocrief verklaard en houden die voor een fabel; maar menig oude Arabische stam
verklaart die voor waar. - Wat heeft U, o Heer, daar over te zeggen?'
[14] Nu zei in Mijn plaats de opperstadsrechter: 'Dat is toch helemaal niet
belangrijk, als de geest van Mozes toch nog onder jullie leeft en gered is? Het
lichaam is toch maar een omhulsel van de menselijke geest, en het is niet zo
belangrijk of satan of een andere geest dat naar zich toe heeft getrokken. Als ik in
de plaats van de aartsengel was geweest, zou ik satan al eerder dat genoegen
hebben gelaten, als hij dan zo'n honger had naar het lijk van Mozes!'
[15] Daarop zei Ik tegen de Farizeen: 'De opperstadsrechter heeft jullie een heel
goed antwoord gegeven; want Ik, de Heer van al het leven, heb Mozes in plaats
van zijn zondige vlees allang een ander lichaam verschaft, en satan zou geen macht
over het lichaam van Mozes hebben gehad als Mozes vroeger in zijn vlees nooit
een zonde begaan zou hebben. Maar omdat hij ook gezondigd had wat zijn vlees
betreft, hoewel zijn ziel en zijn geest zuiver uit de hemelen stamden, wilde satan
bezit nemen van wat bij Mozes van hem was. Daarbij won hij echter niet alleen
niets, maar verloor hij wat zijn macht betreft vrijwel alles, en vanaf dat tijdstip
mocht hij aan geen enkel sterfelijk mens op de hele aarde meer verschijnen, wat
zijn invloed buitengewoon veel schade berokkende; want vanaf die tijd gingen veel
heidenen over naar de leer van Mozes, en het grote orakel in Dodona, een zeer
belangrijk werk van satan voor het verleiden van de mensen van deze aarde, werd
vernietigd en mocht daarna nooit meer opnieuw opgericht worden. Ook het veel
jongere orakel in Delphi verviel spoedig na de val van de stad Troje en werd later
284
nooit meer helemaal opgericht. - Maar laten we ons nu niet verder met die dingen
bezighouden; want ze hebben geen waarde voor het innerlijk van de mens!
[16] Het is het beste om God, de ene en enig ware, te kennen, Hem boven alles lief
te hebben en zijn naaste als zichzelf. [17] Nu zal de zon zo direct opgaan, en dan
zullen jullie veel dingen zien die jullie zullen bevreemden!'
Hoofdstuk 179: De merkwaardige zonsopgang
[1] Op datzelfde ogenblik was er al een zon te zien, echter tamelijk hoog boven de
horizon, die precies op de echte zon leek. [2] De opperstadsrechter vroeg aan Mij:
'Heer en Meester, hoe heeft de zon deze keer zo snel boven de horizon kunnen
klimmen, dat wij er pas iets van hebben gemerkt toen ze al behoorlijk hoog voor
ons zichtbaar werd? En toch zien wij geen wolken, die hadden kunnen verhinderen
dat de zon direct bij het opgaan zichtbaar voor ons werd!'
[3] Ik zei: 'Dat is echter ook geen echte zon, maar een afspiegeling van de zon die
nog onder de horizon staat, zichtbaar in de spiegel van een volkomen rustig
geworden luchtlaag; deze zon zal echter snel verdwijnen wanneer de echte opgaat.
[4] Kijk, dit beeld van de zon lijkt op het natuurlijke licht van het verstand van de
mens, dat eveneens weldra zal vergaan, als in Mij de ware zon des levens voor hen
op zal gaan en voor een klein deel al is opgegaan!'
[5] Daarop zei de Farizeer Dismas: 'Ik ben van mening dat onze zon die nu
schijnt nog bedrieglijker is dan deze schijnzon in het oosten, en ik wil geen
onheilsprofeet zijn, maar toch zeg ik: voor ons zal de schijnzon ook weldra
vergaan, en de echte zon van de geest en het leven zal voor de heidenen opgaan!'
[6] Ik zei: 'J a, daar kun je wel gelijk in hebben -zoals er ook geschreven staat dat
Ik Mijn licht van de J oden zal wegnemen en het aan de heidenen zal geven.
[7] Daarom zeg Ik je dat Ik dan ook het oude Verbond en het oude Testament zal
opheffen en zowel voor de J oden als voor alle volkeren der aarde een nieuw zal
vestigen volgens de orde van Melchizdek, die een Koning aller koningen en een
Opperpriester aller opperpriesters was; vandaar dat alle koningen en patriarchen
hem ook allemaal de tiende moesten geven, zelfs Abraham niet uitgezonderd.
[8] En deze Melchizdek, vanaf de tijd van Noach tot ver voorbij Abraham, met
wie het Verbond werd gesloten door de aan hem gedane grote belofte, was Ikzelf.
En nu ben Ik er weer als Dezelfde, maar niet om het oude Verbond te bevestigen
en in stand te houden, maar om een nieuw Verbond met alle mensen te sluiten, en
dan zal Ik ook voor eeuwig Koning en Heer en Opperpriester blijven, geheel en al
volgens de orde van Melchizdek. [9] De oude opperpriesters moesten het bloed
van dieren offeren voor het delgen van hun zonden; maar dat was slechts een
voorafbeelding van wat nu gauw op een andere manier zal gebeuren. Want de oude
opperpriesters moesten ook voor hun zonden offeren, en daarna voor de zonden
van het volk, maar zij bleven daarbij toch in hun zonden -anders had Ik Mijn volk
niet veertig volle jaren onder alle mogelijke tegenspoed in de woestijn gelaten.
[10] Aron en Mozes hebben wel jarenlang volgens de voorschriften geofferd,
maar dat hielp noch hen noch het volk, dat in zijn zonden volhardde; maar Ik zal
Mijzelf nu slechts n keer offeren voor alle mensen, en degenen die in Mij
285
geloven zullen ook gerechtvaardigd en rein worden in Mijn ogen, en er zal bij hen
geen zonde meer gevonden worden. En nu weten jullie waar jullie met Mij aan toe
zijn!
[11] Mozes moest op deze berg de dood nog zien, voelen en smaken, en op de
plaats, waar Ik nu zit, riep hij in zijn laatste uren dan ook uit: 'Heer, U hebt een
Verbond met ons gesloten tegen de dood en tegen de zonde, en zie, ik moet hier
sterven zonder het Beloofde Land des levens met mijn voeten te mogen betreden!,
[12] Toen klonk er een stem boven hem: 'J e zult leven, maar niet vanuit de wet
van het oude, maar vanuit de genade van Mijn nieuwe Verbond, dat Ik met de
volkeren van de aarde zal sluiten!' [13] En Mozes werd opgelost en opgenomen,
niet door zijn verdienste, maar door Mijn genade.
[14] En op deze plek zeg Ik nu tegen jullie, J oden en heidenen, dat Ik nu al een
nieuw Verbond met jullie sluit en nog meer zal sluiten, wat jullie allemaal binnen
zeer korte tijd zullen meemaken. Laat nu de opgaande zon tegenover jullie Mij het
getuigenis geven, dat Ik nu geen loze woorden uit Mijzelf tegen jullie heb
gesproken!' [15] Op dat ogenblik ging de zon op, en daarboven stond in lichtende
letters geschreven: 'Eer en prijs aan de ene, enig ware God in de hoogte der
hoogten en in de diepte der diepten!', en onder de zon: 'Melchizdek, de ware
Koning der koningen en Opperpriester aller opperpriesters, de enig ware Vader van
Zijn kinderen in de hemel en op deze aarde!'
Hoofdstuk 180: De ontaarding van de Joodse leer
[1] Toen alle aanwezigen dit zeer veelzeggende opschrift hadden gelezen, waren
ze uiterst verrast en verbaasd, met name de drie Romeinen en de Farizeen.
[2] Want er waren nog enkele Farizeen Dismas en Barnabas achterna gekomen,
en die zeiden zelf: 'J a, ja, wonderbaarlijk om te zien wat daar geschreven staat! Het
oude Verbond met Abraham is ten einde en heeft geen geldigheid en werking
meer; want wij weten immers allemaal dat de werking van de Ark des Verbonds al
bijna dertig jaar geleden zo goed als geheel opgehouden is -alleen Simon en
Zacharias kenden die nog in haar gebruikelijke kracht. De staf van Aron werd niet
meer groen en de zeven toonbroden werden door de motten tot stof stuk geknaagd.
Alleen de twee stenen tafelen zijn nog gebleven; maar wat daarop geschreven
stond werd van jaar tot jaar onleesbaarder, en daarom was het noodzakelijk om de
hele oude Ark des Verbonds, met uitzondering van het goud ervan en de twee grote
cherubs, reeds twintig jaar geleden te vernietigen en in plaats daarvan door een
vooraanstaand en uitstekende schrijnwerker van hetzelfde hout een nieuwe te laten
vervaardigen, overeenkomstig de vorm van de oude met het goud te beslaan en de
twee cherubs er weer op te plaatsen. En in het midden van de Ark, waar de
rookzuil of bij tijd en wijle ook een vuurzuil uit opsteeg, moest de Ark zo ingericht
worden dat men er pas aangestoken kolen in kan doen en daar dan wierook en
andere welriekende hars op kan leggen om zo een rookkolom te vormen, die echter
de hele ruimte van het Allerheiligste dermate in alle richtingen vult, dat men het
daar nauwelijks kan uithouden, en de vuurzuil moet met aangestoken nafta tot
stand gebracht worden.
286
[3] De toenmalige hogepriester was evenwel van mening dat het met de nieuw
gebouwde Ark net zo zou gaan als met de opnieuw opgebouwde tempel na de
Babylonische gevangenschap; maar hij heeft zich erg vergist. Want met de nieuwe
Ark des Verbonds ging het helemaal niet meer -vandaar dat de latere hogepriesters
ook zonder enig gewetensbezwaar het Allerheiligste tegen betaling van een offer
door de Romeinen en Grieken net zo lieten bezichtigen als elke andere plaats; want
er overkwam niemand die in de buurt van de nieuwe Ark des Verbonds kwam,
enig kwaad. [4] Ons Farizeen en schriftgeleerden is het dan ook allang duidelijk
dat het met het oude Verbond helemaal afgelopen is; alleen moet men het volk
toch in het oude geloof houden zolang dat lukt, en wel vooral omdat men het volk
er geen beter geloof voor in de plaats kan geven, en ten tweede om te zorgen dat de
tempel met zijn dienaren hun inkomsten blijven ontvangen, zonder welke de
tempel noch zijn dienaren verder zouden kunnen voortbestaan.
[5] En dat is ook de voornaamste reden waarom deze Heer en Meester, die wij nu
hebben herkend als de enig ware Vestiger van een eeuwig, nieuw Verbond, door de
tempeldienaren zozeer gehaat wordt; want de tempeldienaren zien wel in dat Zijn
leer vol goddelijke kracht is, maar ze weten ook maar al te goed dat het met hen
volkomen afgelopen is, zodra zijzelf die nieuwe leer volgen en die volledig ingang
doen vinden bij het volk. [6] Dat zal hun echter -wat zij heel goed inzien -voor de
toekomst weinig baten, omdat reeds velen in het volk weten dat de oude Ark des
Verbonds haar kracht heeft verloren en de nieuwe geen andere kracht bezit dan die,
welke de mensen haar met hun grove kunsten verlenen.
[7] Wij, die zelf nog met de tempel in verbinding staan, kunnen pro noch contra
iets doen, maar wij willen met zaligmakende hoop afwachten wat deze enig ware
Heer van de hemel en de aarde zal doen, en in de toekomst zullen wij volharden in
het volste geloof in Hem en in alle liefde voor Hem. Dat Hij de beste en meest
doeltreffende maatregelen zal treffen, daar zijn wij allemaal diep van overtuigd.'
[8] Na deze woorden zei de opperstadsrechter: 'Ik behoor ook tot degenen die de
nieuwe Ark des Verbonds in de tempel hebben gezien en daarbij tot de overtuiging
kwamen dat het geloof van de J oden van even weinig waarde is als het geloof in
afgoden van de heidenen. De heidenen zijn tenminste nog bekwamer in allerlei
toverij en kunnen het blinde volk nog lange tijd met Succes voor de gek houden;
maar met de rook en vuurzuil in het Allerheiligste in de tempel te J eruzalem is het
slecht gesteld, en de priesters van de tempel zorgen goed voor zichzelf als ze het
blinde volk nog proberen wijs te maken dat de oude Ark des Verbonds van Mozes
nog geheel en al werkzaam is. Maar als het volk eenmaal te weten komt dat dat
allang niet meer het geval is, dan kunnen de priesters in J eruzalem maar beter
gauw maken dat ze wegkomen, anders zullen ze met het volk niet hun beste dagen
meemaken.' [9] Hierop wendde hij zich tot Mij en zei: 'Heer en Meester, die ons
nu meer dan voldoende overduidelijke bewijzen van Uw goddelijkheid hebt
gegeven, zeg mij of ik juist heb gesproken of niet?'
[10] Ik zei: 'Volkomen juist; want geen enkel bedrog kan lang stand houden,
evenals ook de nacht niet, als de zon eenmaal is opgegaan.
[11] Dat de tempel met zijn dienaren en de hele stad J eruzalem al zeer binnenkort
volledig en voor alle tijden te gronde zal gaan, daar kun je volkomen zeker van
287
zijn; er zal niet n steen op de andere blijven! Slechts om n ding kunnen de
J oden van J eruzalem bidden, namelijk dat hun grote vlucht niet midden in de
winter of op een sabbat plaatsvindt; want dan zou het hun nog veel
beklagenswaardiger vergaan dan in een beterjaargetijde ofop een werkdag.'
[12] Toen Ik dat had gezegd, verdwenen de letters boven en onder de zon, en de
nevels in het J ordaandal begonnen op te lossen, omdat de zon begon met haar
stralen de landstreken van het Beloofde Land te beschijnen.
[13] De opperstadsrechter maakte de opmerking: 'Het is jammer dat de inwoners
van J eruzalem de zon met de woorden erboven en eronder niet hebben kunnen
zien; want dat zou hen toch sterk tot nadenken hebben moeten stemmen over zo'n
verschijnsel!'
[14] Maar Ik zei: 'J uist opdat ze dat niet zouden zien heb Ik toegelaten dat al deze
streken van de J ordaan in een dichte nevel gehuld werden; want degenen die
vreugde beleven aan de duisternis, moeten daar ook hun loon van ontvangen!'
[15] Bij deze gelegenheid zagen we een vluchtende gazelle, die door een jakhals
achtervolgd werd. In korte tijd had de jakhals de gazelle ingehaald en zich daar een
ochtendmaal mee verschaft, en het kostte hem, ongeveer vijfhonderd passen bij ons
vandaan, niet veel tijd om met zijn buitgemaakte ochtendmaal klaar te komen.
Daarna begaf hij zich heel langzaam verder naar het zuiden, om misschien elders
nog een middagmaal buit te maken. [16] Maar tamelijk hoog in de lucht vloog er
een Arabische reuzenadelaar, die vanuit zijn hoge positie al gauw de sluipende
jakhals zag; hij liet zich vanaf zijn hoogte pijlsnel bovenop hem vallen en droeg
hem ondanks zijn verzet hoog de lucht in. Toen liet hij hem vallen op een plaats
die overal erg steenachtig was. Begrijpelijkerwijze bezorgde dat de jakhals de
dood; de adelaar daalde snel naar beneden, overtuigde zich ervan dat de jakhals
werkelijk dood was, pakte hem opnieuw in zijn klauwen en vloog met hem in
zuidelijke richting naar een gunstige plek, waar de jakhals samen met de door hem
opgegeten gazelle de reuzenadelaar tot ontbijt moest dienen.
[17] Na dit korte tafereel zei de opperstadsrechter: 'Heer en Meester, dit soort
taferelen van elkaar over en weer opeten onder de dieren, en de ernstige ziekten die
aan de dood van een mens voorafgaan zijn voor mij steeds een onwijze en wrede
aanblik geweest -terwijl de inrichting door een of verschillende goden toch wijs
geacht moet worden. U zult wel weten waarom dat allemaal zo is en moet zijn;
maar mensen als wij kunnen zich daar met de beste wil geen duidelijke
voorstelling van maken!' [18] Ik zei: 'Dat zal je nog wel duidelijk worden! Na het
ochtendmaal zal er wel gelegenheid zijn om daarover te praten; maar nu zullen we
nog een ogenblik Mozes zien en ook de engel, die om zijn lijk streed.'
[19] Toen Ik dat had gezegd, stonden Mozes en de aartsengel Michal voor Mij,
bogen voor Mij en loofden en prezen Mijn naam. Daarna verdwenen ze, en wij
stonden op en begaven ons naar de stad, waar het ochtendmaal al op ons wachtte.
Hoofdstuk 181: De huisgoden in de herberg worden vernietigd (27.4.1864)
[1] Toen wij in het huis van onze waard de gastenkamer binnenkwamen, namen
wij plaats aan de tafel en de Farizeen en J oden aan hun bijtafel, en direct werd er
288
een flinke hoeveelheid goed klaargemaakte vissen op tafel gezet, en er kwam
brood en wijn bij. Wij namen de vissen en al het overige en aten ervan.
[2] Na het ochtendmaal bleven we aan tafel zitten; want Ik wilde niet dat wij ons
overdag teveel buiten lieten zien als dat niet nodig was, omdat er in deze stad nog
heel veel verstokte heidenen waren, die sterk aan hun tempels en afgoden gehecht
waren. [3] Nu kwam de zoon van de waard naar Mij toe, en vertelde Mij dat zijn
moeder haar hele slaapkamer vol gezet had met afgodsbeelden en dat er ook in
deze eetkamer een buitengewoon lelijke Apollo stond, wiens gestalte hij iedereen
alleen maar het tegengestelde effect kon hebben van wat de bedoeling was, en dat
hij daarom deze Apollo en ook de afgoden van zijn moeder graag verwijderd wilde
hebben. [4] (De zoon:) 'Want nu wij U hebben leren kennen, o Heer, deugen deze
afgoden niet meer voor dit huis.'
[5] Ik zei: 'J e hebt een goede instelling, Mijn beste zoon -maar als je er zelf de
hand aan slaat, kan dat problemen en veel vijandschap veroorzaken bij jullie nog
blinde buren; maar Ik zal je steunen, en deze Apollo en de andere afgoden zullen
direct verdwenen zijn. Ga maar naar de hoek en kijk of je nog een Apollo vindt, en
dan kun je naar de kamer van je moeder gaan, en daar zul je ook geen afgoden
meer vinden!' [6] De jongeman stond nu direct op en liep naar de hoek waar tot
dan toe Apollo had gestaan, en hij vond er geen spoor meer van. Daarna ging hij
naar de slaapkamer van zijn moeder, en ook de vele honderden afgoden waren
verdwenen; dat vertelde hij onmiddellijk vol vreugde aan zijn moeder, die in de
keuken bezig was, maar die schrok daar van en zei tegen haar zoon:
[7] (De moeder:) 'Mijn beste zoon, dat is allemaal goed en wel; maar denk aan
onze buren! Wat zullen die zeggen, als ze bij een bezoek in ons hele huis geen
afgodsbeeld meer aantreffen?' [8] De zoon zei: 'Laat mij dan maar het woord
doen, dan zal ik hun zeggen dat de Heer en Meester, die in ons huis zulke grote
tekenen heeft gedaan, al je afgoden met n gedachte heeft vernietigd, en dan
zullen ze niets meer kunnen zeggen. Bovendien hebben wij onze strenge en
rechtvaardige opperstadsrechter aan onze kant, en dan zullen de buren er wel
wijselijk voor oppassen hun ongenoegen tegen hem te uiten.'
[9] Met die verklaring was zijn moeder tevreden en kwam daarop samen met haar
zoon in de gastenkamer om Mij te bedanken dat Ik haar op zo'n wonderbaarlijke
wijze verlost had van iets, waar ze zelf toch al nooit zo in geloofd had.
[10] Ik zei tegen haar: 'Ga naar je slaapkamer, dan zul je op de plaats van je vele
vroegere afgoden iets anders vinden, wat je liever zal zijn!'
[11] Daarop ging ze opnieuw naar haar slaapkamer en keek daar rond, en op de
plaats waar haar meeste goden hadden gestaan trof ze een kist aan van zwart
ebbenhout, voorzien van slot en grendel. Ze maakte de kist open en zag dat die vol
Romeinse zilveren munten zat, die een flinke waarde hadden.
[12] Ze kwam snel weer terug en vertelde het waar allen bij waren, met name aan
haar man en haar zoon. [13] En de waard zei: 'Dat is veel meer waard om in ons
bedrijf te gebruiken dan al je vroegere afgodsbeelden; maar de grootste waarde
heeft toch altijd het woord dat wij van deze Heer en Meester hebben ontvangen en
misschien, als wij het waardig zijn, nog meer zullen ontvangen. Laten we dus jouw
zilveren munten rusten en de Heer en Meester vragen of Hij ons hart en gemoed
289
van zulke geestelijke gouden en zilveren munten wil voorzien, die wij weldra in
het andere leven zullen gebruiken!' [14] Daarop bedankte de vrouw Mij, ging weer
naar haar keuken en haar personeel, en regelde daar voor de hele dag alles waar
aan gedacht en wat er gedaan moest worden.
[15] Direct daarna zei de opperstadsrechter tegen Mij: '0 meer dan grote Heer en
Meester van eeuwigheid! Aangezien U mij vanmorgen op de berg N ebo beloofd
hebt nog twee vragen te beantwoorden, die ik U al heb gesteld -en wel de ene
gisteravond en de tweede vanmorgen op de berg Nebo, toen er een jakhals een
arme gazelle achterna zat, haar verscheurde en opvrat en spoedig daarna zelf door
een reuzenadelaar hetzelfde lot moest ondergaan wees zo genadig mij meer licht te
geven!'
Hoofdstuk 182: De oorzaken van lichamelijke ziekten
[1] Ik zei: 'Wat je vraag van gisteren betreft, namelijk over het dikwijls langdurige
en zware ziek zijn voorafgaand aan de dood van het lichaam en ook over de
meestal zeer vroege dood van kinderen: dat wordt door Mij ook alleen maar
toegelaten om de mensen te verbeteren, maar daarom is het nog geen beschikking
die uit de almacht van Mijn wil voortkomt. [2] Kijk, de oermensen, die steeds in
de orde en eenvoud zijn gebleven die hun door Mijn geest was getoond, hadden
helemaal geen weet van een ziekte die aan de lichamelijke dood voorafgaat; ze
bereikten meestal een zeer hoge leeftijd, werden nooit ziek en sliepen tenslotte heel
rustig in, en daarbij voelde hun ziel geen pijn en geen doodsangst.
[3] Hun voeding was ook steeds hetzelfde, en niet vandaag zo en morgen anders.
Meestal leefden ze van melk, brood en goede, rijpe boomvruchten; dat gerecht was
gedurende hun hele leven hun lichamelijke voeding, en om hun dorst te stillen
diende fris bronwater.
[4] Om die reden waren hun lichaamszenuwen steeds gevoed door dezelfde goede,
onschadelijke zielensubstanties, en er kon geen kwade, onreine en derhalve
schadelijke zielensubstantie het lichaam binnensluipen; daarom bleven die mensen
steeds krachtig en gezond, zowel geestelijk als lichamelijk.
[5] Maar bezie in deze tijd en ook in de veel vroegere tijden eens de vele
duizenden soorten lekkernijen waarmee de mensen hun maag en hun buik vullen,
dan zal je direct duidelijk worden wat een ongelooflijk grote hoeveelheid van
allerlei ongegiste en derhalve onreine, kwade en schadelijke substanties bij zo'n
gelegenheid vaak het hele menselijke lichaam in bezit nemen en het
langzamerhand steeds meer beginnen te martelen en te kwellen! Want zulke
uiteenlopende substanties raken dan in een menselijk lichaam in een constant
gevecht, dat het alleen voor een poos kan temperen door zijn toevlucht te nemen
tot allerlei uit ervaring bekende kruiden en wortels en met behulp daarvan de
neiging van de inwendige zielensubstantie tot revolutie te stillen
[6] Maar die gezondheid duurt nooit lang, met name bij een oud mens, tenzij hij
voor langere tijd zijn toevlucht tot heel eenvoudige lichamelijke voeding zou
nemen, wat echter gewoonlijk niet gebeurt. Want als de mensen wat hun lichaam
betreft door een gelukkig gekozen medicijn weer draaglijk gezonder worden,
290
krijgen de meesten van hen al gauw weer zin in hun oude lekkernijen, worden
daarna zieker dan ze voorheen waren, beginnen te sukkelen en komen gewoonlijk
smartelijk aan hun einde. [7] Kijk, daarom heeft Mozes de Isralieten, die uit de
harde slavernij van Egypte waren verlost, de spijskaart voorgeschreven! Zij die
daar strikt naar leefden, bleven gezond tot op hoge leeftijd; maar velen verlangden
maar al te gauw naar hun Egyptische vleespotten, en het gevolg was dat ze spoedig
daarna ziek, zwak en vermoeid werden en met allerlei lichamelijke ziekten hun
aardse leven moesten beindigen.
[8] Een nog grotere droefenis in dit opzicht komt bij kinderen naar voren.
[9] Ten eerste hebben de ouders vroeger al her en der gezondigd en hun lichaam
daardoor gevuld met een groot aantal kwade en schadelijke zielensubstanties, en
het kind is dus door een zondige vader in het lichaam van een nog zondiger moeder
verwekt. Vraag: hoe moet er uit zo'n lichaam een gezond kind voortkomen?
[10] Ten tweede is de moeder tijdens haar zwangerschap het meest belust op
allerlei lekkernijen, en haar familieleden weten haar geen betere dienst te bewijzen
dan zoveel mogelijk aan het verlangen van de zwangere vrouw tegemoet te komen.
[11] Bij die gelegenheid krijgt het kind de tweede stoot tegen zijn gezondheid. Het
is niet voldoende dat het al volkomen ziek uit het moederlichaam is gekomen,
maar direct daarna moet het met een nog slechtere moedermelk gevoed worden.
Dat is de tweede, nog veel hardere stoot tegen de grondvesten van de gezondheid
van een kind.
[12] Als een kind nog zo gelukkig mogelijk en zogezegd heelhuids deze twee
gezondheidsstoten heeft doorstaan, komt er nog een derde gezondheidsstoot. Het
kind wordt natuurlijk groter, guitiger en beminnenswaardiger voor zijn omgeving.
Dan wordt het al gauw bovenmate vertroeteld en van allerlei snoepgoed voorzien;
want zulke domme ouders kunnen hun oogappel niets verbieden. Maar wat is daar
het gevolg van? Dat het kind al vroegtijdig zijn maag en de noodzakelijke
verteringsorganen zodanig bederft en verzwakt, dat het dan al vroeg allerlei
lichamelijke ziekten krijgt en ook spoedig sterft. [13] Vele kinderen sterven al in
het lichaam van hun moeder, een veel groter aantal spoedig na de geboorte binnen
twee tot drie jaar, maar de meesten tussen vier en twaalf jaar. De kinderen die dan
nog een rijpere leeftijd bereiken, moeten ten eerste verstandige ouders hebben, een
kuis en gezond, eenvoudig leven leiden en zich niet kwaad maken en ergeren. Zo
kunnen ze nog een heel goede en draaglijke gezondheid bereiken en ook zestig,
zeventig, tachtig jaar en ouder worden; maar dan is hun hoge leeftijd zelf al zo
goed als een ziekte, die nog altijd een gevolg is van het moederlichaam en voor het
merendeel ook afkomstig is van de jeugdzonden.
[14] Uit deze korte uiteenzetting zie je dat Ik absoluut nooit de veroorzaker van de
menselijke lichamelijke ziekten ben geweest, maar de mensen zelf, en wel vanaf
het tijdstip dat ze lichtzinnig en moedwillig Mijn geboden en regels, die Ik hun
altijd heb gegeven, steeds meer begonnen te verlaten en hun verstand en hun wil
volgden, die steeds meer verduisterd en verward raakte door de kwade geesten die
zich in de lucht, de aarde en het water ophouden.
[15] De ouden wisten heel goed dat de nacht buiten geen vriend van de mensen is;
maar toch trachtten zij 's nachts hun grote winstgevende plannen ten uitvoer te
291
brengen. Al dergelijk overmatig speculeren is echter hetzelfde als diefstal of
moord, die - zoals je wel weet - meestal 's nachts bedreven worden.
[16] De aarde is groot genoeg om nog duizendmaal zoveel mensen te voeden als
er nu mensen op de aarde leven; maar de hebzucht, de gretigheid en de zucht zich
te verrijken heeft de landerijen afgegrensd en gemarkeerd, en degenen die het
rijkst, gierigst en machtigst zijn hebben vaak de grootste en beste stukken land tot
hun eigendom gemaakt en iedereen vervolgd die zich daartegen wilde verzetten.
En zo is het gekomen dat menig mens honderdduizend maal meer uitstekend land
bezit dan hij nodig heeft voor het levensonderhoud van zichzelf en zijn
gezinsleden. [17] Daarentegen moesten dan weer vele honderdduizenden naar de
kusten van de zee gaan en daar hun slechte en ongezonde voeding uithalen.
Daardoor werd de scheepvaart uitgevonden, en de mensen voeren wijd en zijd
langs de oevers van de zee en jaagden stoutmoedig op de schatten en rijkdommen
die de zee in zich verborg; en zo leven er heden ten dage heel grote volkeren bij en
van de zee, wat allemaal bij de eerste mensen op aarde niet het geval was.
[18] Maar als dat zo is -zoals de ervaring leert -hoe kan een enigszins verstandig
mens ook maar in de verte denken dat de volkeren, die in deze tijd buitengewoon
ver buiten de vroegere orde zijn getreden, even gezond zouden zijn en blijven als
die eerste mensen op aarde, die reeds vanaf het moederlichaam nooit buiten die
orde zijn getreden? [19] Het ziek worden dat tegenwoordig voorafgaat aan de
lichamelijke dood van de mensen is derhalve niets anders dan het gevolg van het
bijna geheel verlaten van de aloude orde, maar is tegelijk ook een beschermer van
de in menig mens nog gezonde ziel; want het zorgt ervoor dat de ziel zich
geleidelijk aan uit haar slechte vlees terugtrekt, zich daardoor losmaakt uit de
boeien van de kwade zielensubstanties van haar lichaam en, als die te erg beginnen
huis te houden, zich met hulp van haar betere geest van gene zijde nog bijtijds voor
altijd uit haar lichaam verwijdert. Daarna heeft ze voor eeuwig nooit meer ook
maar de geringste wens om zich ooit weer in een lichaam te begeven -behalve als
ze al geheel en al boosaardig uit haar lichaam is getreden en dan, om zich bitter op
het vlees te kunnen wreken, probeert binnen te dringen in het vlees van een mens
die nog op aarde leeft om dat op de meest wrede en onbarmhartige wijze te
martelen, wat jullie al dikwijls hebben gezien en meegemaakt bij door boze
geesten bezeten mensen.
[20] En daarmee, Mijn vriend, heb Ik je vraag van gisteren zeker meer dan
voldoende duidelijk beantwoord. We zullen nu de gazellenjacht van vandaag en
meer van dat soort dingen wat nader in ogenschouw nemen!'
Hoofdstuk 183: De strijd in de natuur
[1] (De Heer:) 'J e kunt op de hele aarde overal rondgaan, en je zult wat de
uiterlijke verschijnselen betreft niets anders dan aartsvijandschap onder de
schepselen aantreffen. [2] Kijk maar eens naar de zon, die toch zeker de grootste
weldoenster voor de aarde en alle schepselen is; want door haar licht en warmte
komt alles opnieuw tot leven en groeit en wordt sterk. Het plantenrijk spruit als het
ware nieuw uit de bodem van de aarde, zet vrucht binnen de orde van iedere soort,
292
in de bomen komt de sapstroom op gang, ze krijgen knoppen, bladeren, bloesem,
en daarna volgt de geleidelijk aan rijpende vrucht.
[3] Een ontelbare hoeveelheid van de meest uiteenlopende insecten hebben eieren
gelegd, het licht en de warmte van de zon broeden die uit, en ze vullen de lucht met
talloze kleine en grotere schepselen.
[4] Zo gaat het met de vogels, met de vissen in het water en talloze andere dieren
in dat element, en zelfs de andere (land)dieren en de mensen beleven grote vreugde
aan de zon; derhalve is ze, zoals Ik al zei, zeker de grootste weldoenster van de
aarde en haar schepselen -maar tegelijkertijd ook de grootste vijand ervan.
[5] Want kijk, het duurt niet lang of de zon heeft alles op de aardbodem tot leven
geroepen; daarna neemt ze toe in licht en warmte, en wel zozeer dat ze in de zomer
alles weer doodt wat ze in de winter en het voorjaar heeft geschapen.
[6] J ullie streek hier is daar zelf een voorbeeld van. In de tweede helft van de
winter tot in de eerste helft van het voorjaar wordt alles groen, en jullie streek ziet
er uit als een paradijs. En nu? Het is nog maar nauwelijks halverwege de herfst, en
alles is een steppe, waar men maar zeer zelden nog iets groens vindt. Alles is
verdord en uitgestorven. [7] Maar ga eens naar Afrika, of de zuidelijkste gebieden
van Arabi, dan zul je vele dagreizen ver moeten reizen zonder iets levends tegen
te komen; want de hitte van de zon doodt alles wat ze eventueel in een winter nog
tevoorschijn heeft gebracht.
[8] In de zogeheten gematigde zones van de aarde gaat het nog het minst extreem
toe; maar daartegenover duren de winters daar veellanger dan hier, en de planten
en dieren gedijen daar niet meer in zo'n weelderige overvloed als in deze warme
aardstreken. En zo zul je overal op aarde zien dat de zon enerzijds de grootste
weldoenster van de aarde is, maar aan de andere kant weer haar grootste vijand.
[9] Zelfs de zee in de heetste zones wordt, wanneer de zon haar grootste kracht
ontwikkelt, heel weinig door vissen en andere zeedieren bewoond; die vluchten
dan verder naar het noorden of het zuiden, al naargelang de zon meer op het ene of
op het andere halfrond haar grootste hittekracht ontplooit.
[10] En kijk, zoals de zon zich tot de aarde verhoudt, verhouden alle schepselen op
aarde zich min of meer ten opzichte van elkaar!
[11] Dat is bijvoorbeeld al onder de elementen het geval. Is het water na de zon
niet een van de grootste weldoeners op aarde? Wenst niet iedere boer, wiens
akkers, weiden en tuinen droog worden, een zegenrijke regen? En als die komt,
begint in zekere zin al het geschapene vol blijdschap te juichen!
[12] Maar laten we nu in plaats van een zegenrijke regenbui de ene hevige
wolkbreuk na de andere komen, dan zal niemand op aarde het nut daarvan prijzen;
want door hun machtige waterstromen verwoesten ze alles wat ze tegenkomen, en
dan laten ze in een uitgestrekt gebied een woeste bodem achter, waar de vlijt van
de mens vaak na eeuwen ondanks alle inspanning nog geen nuttig gebruik meer
van kan maken. [13] Zo zijn ook de verschillende winden buitengewoon grote
weldoeners voor de bodem van de aarde en de fysieke gezondheid van alle
schepselen. Maar als ze ontaarden in grote stormen en orkanen, dan brengen ze
weinig nut, maar enkel schade, dat wil zeggen vanuit jullie menselijke verstand
293
bezien, omdat dat niet in staat is de gewelddadige verschijnselen te beoordelen op
hun doelmatigheid voor een groot nuttig doel.
[14] Evenzo .gaat het bij de planten, waar veel edele bij zijn, maar nog meer
onedele, die jullie met het woord 'onkruid' aanduiden. Als iemand een schone
akker heeft om zijn tarwe en gerst te zaaien, zullen deze twee edele graansoorten
zich ook wel goed en zuiver ontwikkelen; maar als er een vijand zou komen die 's
nachts een hoeveelheid onkruidzaad op de tarwe en gerstakker zou strooien, en het
onkruid zou dan tussen het edele graan opkomen, dan zou het dat weldra
verdrukken en verstikken. [15] Er bestaan trouwens plantensoorten die ervoor
zorgen dat er geen andere planten opkomen, wanneer ze zich meester hebben
gemaakt van een groter of kleiner stuk land.
[16] En zo zie je nu hetzelfde voor je in het rijk der dieren. Het ene dier dient het
andere wat zijn vlees betreft tot prooi en voeding, en de mens, die wat zijn vlees
betreft zelf van dierlijke aard is, is en blijft het grootste roofdier. Want een gazelle
of een schaap vluchten als ze een wolf, een beer, een leeuw, een tijger en
dergelijke verscheurende dieren in hun buurt zien komen; maar de mens slaat niet
op de vlucht voor zulke boosaardige dieren als hij voorzien is van allerlei wapens,
die hij met zijn verstand heeft uitgevonden, maar maakt gretig jacht op hen om hun
pelzen te bemachtigen en zo nu en dan ook hun vlees bij het vuur in een goed
smakend stuk gebraad te veranderen.'
Hoofdstuk 184: Het doel van de strijd in de natuur
[1] (De Heer:) 'J ouw vraag is eigenlijk, waarom Ik die vijandelijkheden toelaat op
een hemellichaam, zoals de aarde er n is. Daarop zeg Ik je dat er behalve deze
aarde ontelbare veel grotere hemellichamen zijn, en daar zul je helemaal geen of
slechts zeer weinig van deze aardse vijandelijkheden onder het geschapene
aantreffen. [2] J a, waarom dan juist op deze aarde? Ik zeg je: omdat de mensen
van deze aarde wat hun ziel en geest betreft in de positie zijn om kinderen Gods te
kunnen worden, waardoor ze dan tot hetzelfde in staat zijn als Ikzelf; daarom is
door de mond van de profeten ook al tegen de ouden gezegd: 'J ullie zijn Mijn
kinderen en derhalve goden, evenals Ik, jullie Vader, God ben!'
[3] Maar om een ziel in die positie te krijgen moet ze, zoals men pleegt te zeggen,
na een lange reeks van jaren in zekere zin samengesteld worden uit een ontelbaar
aantal zielenpartikels uit het rijk van alle schepselen op deze aarde, en dit
samenvoegen van die vaak eindeloos vele zielen van schepselen is datgene wat de
oude wijzen, die daar wel van op de hoogte waren, de 'zielsverhuizing' noemden.
[4] De uiterlijke, materile vormen van de schepselen vernietigen elkaar wel over
en weer, maar daardoor worden vele zielen die in die schepselen wonen vrij; de
gelijksoortige verenigen zich en worden op een volgend, hoger niveau weer in een
materile vorm verwekt, en zo voort tot aan de mens.
[5] En zoals het met de ziel gaat, zo gaat het ook met haar bijbehorende geest, die
de eigenlijke opwekker, verdere begeleider, ontwikkelaar en instandhouder van de
zielen is tot aan de menselijke ziel toe, die daarna pas volledig haar sfeer van
vrijheid binnentreedt en in staat is zichzelf in moreelopzicht verder te ontwikkelen.
294
[6] Pas wanneer de ziel zich door zichzelf tot een bepaalde graad van geestelijke
volmaaktheid heeft verheven, verenigt zich haar licht en liefdegeest van gene zijde
met haar, en vanaf dat moment begint de mens in alles steeds meer op God te
lijken; en als het lichaam dan van de ziel wordt weggenomen, is ze al een geheel
op God gelijkend wezen en kan ze vanuit zichzelf alles tot bestaan roepen en ook
door haar wijsheid in stand houden. [7] Wat Ik je nu heb gezegd vindt alleen op
deze aarde plaats en op geen enkel ander hemellichaam in zo'n overweldigende
overvloed als juist op deze aarde, en wie verstand heeft, moet het begrijpen om de
volgende reden: omdat deze aarde overeenkomt met Mijn hart, maar ook Ikzelf
slechts n hart en niet verschillende harten bezit, kan er ook maar n door Mij
gesitueerd hemellichaam zijn, dat volkomen overeenstemt met Mijn hart, en wel
met het meest innerlijke levenspunt daarvan.
[8] Dat zul je nu nog wel niet helemaal duidelijk inzien, en als Ik het aan jouw
verstand zo duidelijk mogelijk wilde maken, zouden we meer dan duizend jaar
bezig zijn voordat je Mijn innerlijke wijsheid ook maar een beetje duidelijker zou
gaan begrijpen. [9] Maar als je in je ziel n wordt met Mijn geest, zul je in n
ogenblik meer inzien en begrijpen dan je nu zelf via de weg van moeizaam
onderzoeken in duizend jaar zou doen.
[10] En omdat Ik nu juist hier ben en voor Mij alle dingen mogelijk zijn, zal Ik je
tonen wat er van de jachtpartij die je vandaag hebt gezien en gadegeslagen, met
betrekking tot de ziel is geworden.'
Hoofdstuk 185: Het voorbeeld van een vereniging van dierlijke zielen
[1] (De Heer:) 'J e hebt nog gezien hoe de reusachtige adelaar zich tenslotte
meester maakte van de jakhals, die zich reeds met de gazelle had verzadigd, ermee
omhoog vloog en hem toen op een steenachtige bodem liet vallen; bij die
gelegenheid vond dat roofdier een zekere dood, maar daarna werd het weer door de
adelaar gegrepen en ver naar het zuiden gedragen, waar de adelaar tussen de
steenrotsen zijn nest en thuisbasis had. Toen hij daar met zijn buit aankwam, liet
hij zijn prooi nogmaals van een behoorlijke hoogte naar beneden vallen, omdat die
hem al wat te zwaar werd. [2] De buit sloeg echter tegen een rotswand en viel naar
beneden in een tamelijk diepe kloof van het dal. In die kloof weidden Arabische
herders hun magere kudden en zagen al gauw hoe de reuzenadelaar, die voor de
herders een bekende vijand van hun kudden is, steeds lager daalde om zijn prooi op
te halen, die te diep in het dal was gevallen.
[3] Toen de herders dat merkten, spanden ze onmiddellijk hun bogen en mikten op
de steeds lager dalende adelaar, en toen die volgens hun berekening laag genoeg
was gekomen, schoten ze met hun bogen scherpe pijlen af en zie, de adelaar werd
door drie herders goed geraakt, viel dood in de kloof en werd als een echte
overwinningstrofee door de herders in ontvangst genomen. De arme jakhals met
zijn gazelle ligt echter nog tussen de lage rotsen waar hij gevallen is, en zal pas na
enige tijd door andere roofvogels opgegeten worden.
[4] En kijk! Daar voor de deur staat al een menselijke gestalte als die van een
kind, en wacht om bij een volgende verwekking in het lichaam van een moeder
295
opgenomen te worden. En achter deze zielsverschijning zie je een lichtende
gestalte; dat is reeds van gene zijde de geest van die ziel, die ervoor zal zorgen dat
deze ziel die nu nog tot het rijk der natuur behoort bij de eerstvolgende
gelegenheid in een moederlichaam wordt verzorgd. [5] En nu heb je ook gezien
hoe uit de laatste drie, reeds voleindigde dierlijke niveaus -natuurlijk na vele
duizenden voorafgaande processen -een menselijke ziel tevoorschijn is gekomen.
[6] Daaruit zal een mannelijk kind ter wereld komen, waaruit, als het goed
opgevoed wordt, een groot man kan worden. Het goedaardige van de gazelle zal
zijn hart regeren, het slimme van de jakhals zijn inzicht en het krachtige van de
reusachtige adelaar zijn verstand, zijn moed en zijn wil. Zijn karakter zal
voornamelijk krijgslustig zijn, wat hij echter door zijn gemoed en zijn
schranderheid kan matigen, waardoor hij een zeer bruikbaar mens in wat voor
positie dan ook kan worden.Als hij echter soldaat wordt zal hij door zijn moed
weliswaar geluk hebben, maar eveneens aan de oorlogswapens van anderen ten
prooi vallen. [7] Maar opdat jij het kind direct vanaf zijn geboorte kunt gadeslaan,
zal je naaste buurman volgend jaar al als zijn vader kunnen optreden.
[8] Nu weetje alles, en Ik heb je nu iets gezegd en getoond wat Ik tot nu toe aan
geen enkel ander mens op die manier heb gezegd en getoond. -Maar laten we nu
weer wat brood en wijn nemen en ons na deze tamelijk lange verklaring
versterken!'
Hoofdstuk 186: Dat de Heer de heidenen schijnbaar begunstigt
[1] Mijn raad werd direct opgevolgd. We namen allemaal weer brood en wijn tot
ons, en de aanwezige Farizeen zeiden: 'Nu geloven we pas helemaal dat U de
Heer en de waarachtige Christus bent! Want dergelijke geheimen in de grote
natuur kunnen alleen aan U en verder aan geen mens op de hele aarde bekend zijn.'
[2] Daarop zeiden Mijn leerlingen: 'Heer en Meester! Zo hier en daar hebt U ons
in het bijzijn van de mensen ook wel soortgelijke dingen getoond, maar onszelf
hebt U eigenlijk nog nooit zo diepgaand onderwezen over zulke geheimen van de
natuur, en ze ons ook niet op die manier uitgelegd; het blijft toch merkwaardig van
U, dat U onder de heidenen veelopenhartiger spreekt dan onder onsjoden!'
[3] Ik zei: 'Zijn jullie dan nog zo kortzichtig en begrijpen jullie de reden daarvan
niet? Zijn jullie soms vanaf je geboorte mensen geworden die in de natuur thuis
zijn? jullie hebben nog nooit het een of andere verschijnsel onderzocht, lieten het
gaan zoals het gekomen was, en het bleef jullie per slot van rekening volkomen
onverschillig of een wolf een schaap verscheurt en opvreet of dat een moedige ram
zelfs een wolf velt en hem van kant maakt of ijlings op de vlucht jaagt.
[4] jullie zijn wel altijd ijverig geweest in het opvolgen van de wetten van Mozes,
maar om de wetten in de natuur hebben jullie je zelden of vrijwel nooit
bekommerd, en Ik wist daarom wel wat Ik jullie het eerst moest onderwijzen en
voor jullie in een juist licht moest plaatsen; al het overige wat jullie nodig hebben
zullen jullie bij gelegenheid bij Mij wel successievelijk te horen krijgen.
[5] Menigeen van jullie vond het aanvankelijk moeilijk en was vol bedenkingen
om Mij als meer dan een profeet te beschouwen. Maar nu het jullie duidelijk is
296
geworden -hoewel niet ieder van jullie in dezelfde mate -dat Ik de waarachtige
Messias ben, is ook voor jullie de tijd gekomen dat jullie vele andere dingen op het
gebied van de natuur van de aarde nader verklaard en onthuld krijgen; maar tot op
de bodem begrijpen en inzien zullen jullie al die dingen pas, wanneer jullie van
Mijn geest vervuld zullen zijn. [6] Dan zullen jullie ook inzien dat men met
dergelijke verklaringen in deze nog totaal duistere tijd niet naar buiten kan treden,
met name onder de joden, die tot nu toe - in het bijzonder van de betekenis van het
eerste boek van Mozes - nog geen vleugje begrip hebben en bij wie de
gezichtsbedekking van Mozes nog altijd hun innerlijk gezicht verhult.
[7] Daarom zullen jullie ook voldoende hebben gedaan als jullie je broeders tot
geloof in Mij wekken; al het overige, voorzover nodig, zal Mijn geest dan in hen
tot stand brengen. [8] De Romeinen zijn echter mensen die goed thuis zijn in de
natuur en veel ervaringen hebben opgedaan en waarnemingen gedaan; aan hen
moeten daarom zulke verschijnselen en ook andere dingen op het gebied van de
natuur onderwezen worden, en ze begrijpen het ook en hebben meer licht dan
jullie; en Ik zeg jullie bovendien nog, dat het grote licht weldra van de joden
weggenomen en volop aan de heidenen gegeven zal worden.'
[9] Daarop zei een leerling van J ohannes: 'Heer en Meester! Dat zijn woorden uit
Uw mond die ons joden niet blij, maar enkel treurig kunnen stemmen; want wij
zijn volgens de Schrift toch het uitverkoren volk van God, en U bent Zelf uit ons
voortgekomen. Nu zal aan de heidenen boven ons de voorkeur worden gegeven en
zullen wij in zekere zin verstrooid worden onder alle volkeren der aarde en geen
land en geen huis meer bezitten, en met de navolger van koning David zal het ook
wel niets worden!'
Hoofdstuk 187: De liefde van de Heer voor het Joodse volk
[1] Ik zei: 'Mijn vriend, nu spreek en oordeel je nog als een blinde! De joden
waren weliswaar het uitverkoren volk van God - maar hebben ze zich er ook naar
gedragen om datgene te zijn en te blijven, waartoe ze sinds de tijd van Abraham
geroepen waren? Ze hebben zich uiterlijk wel op een heel dorre manier aan de wet
gehouden en God met hun lippen geprezen, maar hun harten bleven verstokt en ver
van God. [2] Ze zijn door de mond van vele profeten en andere wijze leraren
talloze keren vermaand over hoe ze zich tegenover God moesten gedragen; maar
hebben ze ook maar enigszins naar die vermaningen gehandeld?
[3] Ze waren onderling voortdurend in strijd gewikkeld en voerden oorlog om het
bezit van aardse goederen. Eenmaal heb Ik hen daarvoor bestraft met de
Babylonische gevangenschap, en wel door het zwaard van de heidense koning
Nebukadnezar, en liet Ik hen daar veertig volle jaren in alle smaad en nood, opdat
ze hun leven zouden beteren; maar toch heb Ik hen niet zonder profeten en leraren
gelaten. [4] Toen ze hun leven weer begonnen te beteren, liet Ik weer gebeuren dat
ze naar hun land mochten terugkeren en de stad J eruzalem en de tempel weer
opbouwen, en ze werden weer een volk dat aanzien had. [5] Alleen, toen het weer
goed met hen ging, vergaten ze Mij geleidelijk aan weer, luisterden niet naar de
profeten en leraren, maar vervolgden hen en stenigden verschillende van hen.
297
[6] Toen Ik zag dat het J oodse volk opnieuw geen acht meer begon te slaan op
Mijn vermaningen, wekte Ik de Romeinen op; die kwamen met een machtig
oorlogsleger, veroverden niet alleen het Beloofde Land, maar bovendien nog veel
meer van Azi, en stelden hardvochtige leenvorsten over de J oden en ook voor
andere volkeren aan, maar lieten hen toch hun geschriften en godsdienst houden.
[7] Nu ben Ik tenslotte Zelf gekomen, ben herhaalde malen naar J eruzalem
gegaan, heb in de tempel onderwezen en heb het volk als Vader, zoals een kip haar
kuikens, onder de vleugels van Mijn liefde, macht en wijsheid in bescherming
willen nemen. Alleen, wat hebben Mijn verschijnen, Mijn leer en Mijn daden tot
nu toe bewerkstelligd? Niets anders dan dat men Mij van dag tot dag meer haat, in
alle richtingen vervolgt en Mij in volle ernst wat Mijn lichaam betreft probeert te
doden - wat de J oden binnenkort ook zal lukken, opdat het gericht dat hen door de
Schrift dreigend wordt voorgehouden aan hen in vervulling gaat.
[8] Het oude Verbond zal ophouden te bestaan, zoals ook de profeet Danil reeds
heeft voorspeld, en er zal een nieuw Verbond gesloten worden, waarbinnen ook
alle heidenen erfgenamen en bezitters van het rijk Gods worden. Want de
Romeinen hebben het Beloofde Land al een keer veroverd, maar daarin niets
verwoest; korte tijd na Mij zullen de Romeinen het opnieuw veroveren en het dan
zodanig verwoesten, dat van de vele steden - J eruzalem niet uitgezonderd - niet n
steen op de andere zal blijven, en korte tijd daarna zal men niet eens meer kunnen
vaststellen op welke plaats de ene of de andere stad heeft gestaan.
[9] Als Ik dan nu hier heb gezegd dat het licht van de J oden zal worden
weggenomen en aan de heidenen zal worden gegeven -ben Ik dan onrechtvaardig?
Of ga jij maar alle J oden voor Mij bekeren, zodat ze in Mij geloven, dan zal Ik het
laatste gericht voor hen tegenhouden, het oude Verbond hernieuwen en het ook
voortaan tot aan het einde der tijden staande houden. [10] Maar pas op hoe het je
bij die onderneming zal vergaan! Ik zeg je: nog veel erger dan het jouw leraar
J ohannes is vergaan, die in de woestijn boete predikte tot vergeving van zonden,
maar spoedig daarna door Herodes in de gevangenis werd gegooid, die hem
naderhand op verzoek van de overspelige vrouw Herodias liet onthoofden.
[11] Denk je dat het jou beter zou vergaan, als jij nu in Mijn naam de hoge en
trotse J oden van hun zonden zou gaan bekeren en hen hun talloze zonden voor zou
houden?
[12] Als je hier met ook maar een vonkje licht in je verstand naar kijkt, zul je toch
wel inzien dat de maat van de zonden van dit volk vol is geworden, zoals ook de
maat van de zonden van de Hanochieten ten tijde van Noach vol was geworden,
waarna vervolgens de zondvloed kwam die alle vijanden van God verzwolg.
[13] Of zijn de J oden in J eruzalem nu soms vrienden van God, als ze niets anders
in de zin hebben dan in Mij God, hun Heer en Vader, gevangen te nemen en te
doden? Zou men zo'n volk nog verder moeten laten bestaan?
[14] Kijk, dat gaat niet, ter wille van de vele andere uitverkorenen; daarom .zal Ik
de tijd tot de ondergang van J eruzalem en de bevolking ervan dan ook sterk
verkorten en het gericht laten komen!'
298
Hoofdstuk 188: Over valse Christussen, valse profeten en valse wonderen
Wenken voor het gedrag van de leerlingen
[1] (De Heer:) 'J a, vele J oden zullen ook in Mij geloven, en velen geloven al; maar
het .zal niet lang duren voor er onder hen een groot aantal op zal staan, waarvan
Ieder over MIJ een ander evangelie zal schrijven en verkondigen, zoals dat nu al op
veel plaatsen het geval is, waardoor dan vele valse Christussen zullen
ontstaan.Want deze valse verbreiders van Mijn leer zullen tegen hun leerlingen
zeggen: 'Kijk, hier is de ware Christus -en ik kan het weten, aangezien ik Zijn
ooggetuige was!' En een ander zal over zijn Christus hetzelfde beweren.
[2] En zo zullen deze valse profeten weldra ook grote verwarring stichten onder de
heidenen, omdat ze in eerste instantie als J oden gemakkelijker geloof zullen vinden
dan door Mij gewekte heidenen, en onder het predikaat 'in Mijn naam' zullen ze
ook valse wonderen en tekenen doen, daardoor veel mensen verleiden en hen voor
hun valse Christussen winnen.
[3] Ik zeg jullie dat nu, opdat jullie het kunnen weten, als jullie zelf nog op zulke
valse profeten zullen stoten, en jullie dan niet geloven wat ze onderrichten, maar in
Mijn naam tegen hen getuigen en het volk voor hen waarschuwen, de valse
profeten zelf echter straffen en hen ervan weerhouden Mijn leer te verbreiden.
[4] Als jullie in die werkzaamheden lauw worden, zullen jullie op zout lijken dat
krachteloos en nutteloos is geworden. En als het zout krachteloos en nutteloos is
geworden, waarmee moet men de spijzen dan op smaak brengen? Leer de volkeren
dus vooral dat ze zich moeten hoeden voor de valse profeten en hun woorden noch
hun tekenen geloven!
[5] J ullie zelf moeten het echter niet oneens worden, in woorden noch in daden -
maar geef alles in de volle, zichzelf nergens tegensprekende waarheid we~r aan de
mensen zoals jullie het van Mij hebben ontvangen en bij Mij gezien hebben! Want
als jullie het onder elkaar oneens worden en de een dit en de ander dat zal zeggen,
zullen jullie daardoor zelf het onheil brengende zaad van de .tweedracht in Mijn
leer leggen en je daarvoor bij Mij in weinig lof en beloning kunnen verheugen. Het
meest echter zal men jullie herkennen als Mijn echte leerlingen, als jullie elkaar
liefhebben, zoals Ik ook jullie steeds heb liefgehad, en nooit tot twisten en geruzie
vervallen, wat bij de valse profeten al heel gauw het geval zal zijn; daarbij zal de
ene door hen verkondigde Christus de andere onder allerlei vervloeking en
verdoemenis vervolgen, waardoor Mijn leer, die Ik jullie heb gegeven, evenzeer in
stukken gebroken zal worden als binnenkort J eruzalem en andere steden, waar
geen steen op de andere wordt gelaten.
[6] Maar Ik zal Mijn leer toch wel helemaal zuiver weten te bewaren tot aan het
einde der tijden.Wee echter mettertijd alle antichristenen! Ze zullen hun kwade
praktijken niet veellanger bedrijven dan de J oden sinds de tijd van Mozes tot aan
Mij toe met Mij hebben gedaan, en Ik zal hen bezoeken met een wereldgericht dat
nog erger zal zijn dan dat ten tijde van Noach, Sodom en Gomorra, en nog veel
andere steden en volkeren meer tot in deze tijd.
[7] Ik zal echter tot aan het einde der tijden voortdurend bij de Mijnen blijven en
op verschillende wijzen naar hen toekomen, nu eens hier en dan weer daar; Ik zal
in alle dingen Zelfhun Leraar zijn -want in die tijd zal Ik dan ook komen als een
299
bliksem, die van het oosten tot het westen oplicht en alles verlicht wat op aarde
duister en donker was.
[8] Kijk, dat sterke licht van die bliksem zal hen, de tegenstanders namelijk, net zo
vernietigen als het licht van een bliksem kreeften doodt, als het op hen schijnt! Er
bestaat een overeenkomst tussen dieren en mensen die het voortgaan in Mijn licht
schuwen en voortdurend net als de Isralieten naar de volle vleespotten van het
duistere Egypte terugverlangen. Zo heeft een kreeft, die bij voorkeur in Egypte
voortkomt, ook de eigenschap dat hij gewoonlijk zijn voedsel in duister slijk zoekt;
en als hij al van tijd tot tijd per ongeluk naar het licht kruipt, maakt hij snel weer
een terugtrekkende beweging en zoekt hij weer zijn duistere slijk op.
[9] Zeg Mij eens: lijken de J oden van nu in het Beloofde Land niet nog volkomen
op de door Mozes uit Egypte bevrijde Isralieten, die in de woestijn, in plaats van
vooruit te gaan om in het Beloofde Land te komen, enkel terugverlangden naar de
Egyptische vleespotten en daarom Mozes verweten dat hij hen uit Egypte had
weggeleid, waar het hun zo goed was gegaan? Zijn dergelijke mensen niet te
vergelijken met die lelijke slijkdieren, die het licht van een bliksem niet kunnen
verdragen en zich steeds achterwaarts in plaats van naar voren bewegen om hun
voedsel te zoeken?
[10] Daarom heb Ik bij hun uiteindelijke gericht voorzien en bepaald, dat ze
tenslotte allemaal zullen omkomen door het vuur en het licht van Mijn bliksem.
[11] En zo zal datgene in vervulling gaan wat Ik jullie al eens bij gelegenheid heb
gezegd, namelijk dat Ik de aarde tenslotte door vuur van haar vuil zal laten
reinigen. [12] Ik denk dat Ik je daarmee meer dan voldoende de reden heb getoond
waarom het licht van de J oden afgenomen en aan de heidenen gegeven wordt.
[13] Weliswaar zullen de J oden als zodanig nog onder de heidenen voortbestaan
onder alle volkeren op aarde, en ze zullen nog op een Messias hopen, die echter
niet meer zal komen; daarom zullen ze voortdurend lijken op dieren z~als honden
en zwijnen, want een hond keert altijd terug naar wat hij heeft uitgespuwd en een
zwijn naar de modderpoel waarin hij zich heeft gebaad en bevuild.
[14] De drievoudige bedekking voor het gelaat van Mozes zal voor hun ogen
blijven hangen, aangezien ze het.heldere licht van de hemelen niet verdragen en
daarin de innerlijke betekenis van de geschriften van Mozes en de profeten nooit
zullen vatten en begrijpen.
[15] Ben je nu tevreden met deze goed gefundeerde verklaring van Mij?"
[16] De leerling van J ohannes zei: 'O Heer en Meester, ik moet daar wel tevreden
mee zijn, omdat ik nu maar al te duidelijk inzie dat het precies zo is en ook in de
toekomst zal zijn, zoals U hier nu in alle duidelijkheid aan ons allen hebt
geopenbaard. [17] O, wie kan er iets aan doen dat de mensen hun vrije wil zozeer
misbruiken en zich liever aan de leiband van de duivel laten rondleiden en
verleiden dan Uw raad op te volgen, die hen zo graag wil verheffen tot alle vrijheid
en hun het eeuwige leven in Uw rijk wil geven!
[18] Ik hoop alleen dat U, o Heer en Meester, nog heel veel middelen over zult
houden om in de loop van vele tijden ook uit de kreeften mensen tevoorschijn te
roepen, die U zullen herkennen; want U hebt hen toch niet op deze wereld laten
komen om hen voor eeuwig wat hun ziel betreft zulke kreeften te laten blijven?'
300
[19] Ik zei: 'Wat aan de langdurige tijden van de toekomst is voorbehouden ligt
verborgen in het raadsbesluit van Mijn liefde en wijsheid; het zal echte; nog lange
tijden duren voor het licht van de laatste zon uit zal doven. De mensen zullen vele
sterren aan de hemel zien uitdoven en weer andere in hun plaats zien treden -maar
de eigenlijke kreeften zullen daarbij nog niet veel van hun lelijke gedaante
kwijtgeraakt zijn. Maar bij Mij zijn duizend aardse jaren als een ogenblik; wat n
lange tijd niet tot stand kan brengen, kan misschien een volgende of de duizendste
tijdsperiode wel. [20] Wie wil dat hij geholpen wordt, zal ook binnen korte tijd
geholpen worden; wie echter in zijn starheid wil volharden, laat die volharden
zolang het hem belieft -en wil hij daar eeuwig in volharden, dan staat hem dat ook
vrij! Want ook het inwendige materile lichaam van de aarde, evenals dat van de
eindeloos vele andere hemellichamen, heeft zijn voeding nodig om in stand te
blijven, en het zal verschrikkelijk lang duren voor een atoom uit het inwendige van
de aarde weer het oppervlak ervan zal bereiken.
[21] J e zult weliswaar niet begrijpen wat Ik hiermee wil zeggen: de verloren Zoon
is weliswaar al op zijn weg terug, maar er zullen nog bijna eindeloos lange tijden
nodig zijn, voor hij geheel en al in het oude Vaderhuis terug zal komen.
[22] Op kleine schaal lijkt evenwel iedere zondaar op een verloren zoon, over
wiens ware terugkeer grotere blijdschap zal zijn dan over negenennegentig
rechtvaardigen, voor wie boete niet noodzakelijk is.
[23] Het woord dat Ik tot jullie spreek geldt echter niet alleen voor deze aarde,
maar op analoge wijze voor de hele oneindigheid; want Mijn woorden zijn geen
menselijke woorden, maar Gods woorden, en ze worden ook door de talloze
myriaden engelen gehoord en van het ene einde van Mijn eindeloos vele
scheppingen naar het andere gedragen en zullen overal hun uitwerking hebben.
[24] Dit begrijp je ook niet; maar wanneer je in de geest wedergeboren bent, zul je
ook in de eindeloze diepte van Mijn ontferming kunnen blikken. Neem voorlopig
genoegen met wat je nu hebt gehoord; want soortgelijke dingen als die Ik nu tegen
jullie heb gezegd zal Ik in deze wereld niet veel meer zeggen! Houd het dus bij en
in jezelf tot de tijd van jullie innerlijke verlichting, waarna ook jullie met
begrijpende en verlichte mensen kunnen spreken over alles wat jullie van Mij
hebben gehoord; maar houd het vr je tegenover niet begrijpende mensen, en
werp Mijn parels niet als voer voor de zwijnen!'
[25] De leerlingen hielden dit voor zich, hielden zich daar ook aan bij het
verbreiden van Mijn leer en hebben met name aan de J oden weinig andere dingen
over Mij geopenbaard dan vooral Mijn lijden en sterven en Mijn opstanding, en dat
Ik dienovereenkomstig werkelijk de Messias was. Maar zelfs over deze laatste
gebeurtenissen waren ze het niet volkomen met elkaar eens. Dat blijkt al uit het feit
dat na het bericht van de vrouwen over Mijn opstanding -met name dat van
Magdalena -enkelen van de leerlingen geloofden, anderen weer niet en de
mededeling van de vrouwen voor een sprookje hielden, tot Ik persoonlijk aan hen
verscheen en nog heel wat moeite had om hen er volledig van te overtuigen dat Ik
opgestaan was. Bij deze gelegenheid heb Ik de leerlingen weliswaar gezegd dat ze
zich er vooral voor moesten hoeden dat ze het oneens met elkaar zouden worden;
301
maar het ging bij en onder hen net zo als bij andere mensen: hun geest was
gewillig, maar hun vlees zwak.
Hoofdstuk 189: De moeilijkheid van het ambt van leraar
[1] Terwijl wij nog zo aan tafel bij elkaar zaten en brood en wijn tot ons namen,
zei Barnabas, die een Farizeer was, zoals jullie weten: 'Heer en Meester, als U mij
ook als waardig zou beschouwen om Uw leer onder de mensen te verbreiden, zou
ik niet n woord van Uw leer weglaten en er ook niet n aan toevoegen!'
[2] Ik zei: 'J e bent weliswaar een J ood en hebt het door je aanzienlijke vermogen
zover gebracht dat je Farizeer bent geworden, aangezien je kon aantonen dat je
van de stam van Levi bent; maar je bent onder Grieken opgevoed en hebt daardoor
ook veel Griekse onbuigzaamheid aangenomen, en na verloop van tijd zul je met
een andere leerling van Mij niet zo goed overweg kunnen. Maar Ik zal jullie
allemaal iets zeggen, dus luister naar Mij! [3] Een ware verbreider van Mijn leer
moet als een zeer ervaren, meegaande en buitengewoon bekwame arts zijn.
[4] Zo komt bijvoorbeeld een arts in een dorp, waar hij bij veel zieken wordt
geroepen, die aan jicht en allerlei koortsen lijden. Nu denkt de arts bij zichzelf:
'Dergelijke zieken heb ik al veel behandeld en hen met dit of dat geneesmiddel
geholpen, en deze zieken hier lijden aan dezelfde ziekten; ik zal hun dus dezelfde
geneesmiddelen geven, dan zullen ze gezond worden!' De arts doet dat - en zie, de
zieken worden door zijn medicijnen steeds slechter in plaats van beter, verliezen
het vertrouwen in hem en zoeken een andere arts! De arts wordt daar boos over en
zegt bij zichzelf: 'Deze medicijnen van mij hebben al zoveel mensen geholpen;
waarom nu juist deze dan niet?', en hij gaat gergerd naar huis.
[5] Weldra kwam de arts die als tweede geroepen was. Hij was verstandiger dan
de eerste en informeerde eerst hoe de zieke had geleefd, wat voor voedsel hij tot
zich had genomen en door welke ziekten hij al vanaf zijn jeugd gekweld werd. En
zo informeerde hij naar nog meer dingen waar een wijze arts naar dient te
informeren, en aan de hand daarvan stelde hij zijn geneesmiddelen vast: voor de
ene zieke dit, voor een andere weer heel iets anders. En kijk, die arts die deze
moeite nam genas spoedig de zieken in het hele dorp, omdat hij de kunst verstond
zijn geneesmiddelen af te stemmen op de verschillende karakters en eigenschappen
van zijn zieken.
[6] Zoals een arts alleen op deze manier -als het niet echt te laat is -gelukkige
genezingen bij een zieke kan bewerkstelligen, zo kan een echte zielenarts dat ook
bij de vele zielszieke mensen op deze wereld, waarvan de ene ziel lichtgelovig is,
de andere weinig geneigd om te geloven, weer een andere hoogmoedig, of gierig,
zelfzuchtig en vele van dergelijke dingen meer. Als nu de zielenarts bij zulke
zielen komt en direct op starre wijze de leer die hij van Mij heeft ontvangen aan
die uiteenlopende zielen begint te verkondigen, zal dat niet veel nut hebben.
[7] Wie niet met de wenenden weet te wenen, met de lachenden te lachen, met de
opgewekten zelf opgewekt en met de ernstigen zelf ernstig te zijn, is nog niet
geschikt om Mijn rijk op aarde te verbreiden en lijkt in dat opzicht op een landman
die bij het omploegen van een veld wel zijn hand aan de ploeg slaat, maar steeds
302
achter zich kijkt om te zien hoe de voren liggen; daarbij vergeet hij de ploeg, die
scheef ging door te weinig oplettendheid van de ploeger, en er rest hem niets
anders dan de ploeg terug te trekken naar de plek waar hij nog recht ging, om daar
weer opnieuw te beginnen met ploegen.
[8] Zo is het ook met de leraren die alle mensen -welk karakter en wat voor
aangeboren eigenschappen ze ook hebben - op een en dezelfde manier ergens in
willen onderrichten. Enkelen van die mensen zullen iets van dat onderricht vatten,
omdat het onderricht precies geschikt was voor hun capaciteiten; de anderen zullen
echter onwetend en onbekwamer dan voorheen de leraar verlaten.
[9] Ook bij het verbreiden van Mijn leer moet er dus goed op gelet worden wat
voor mensen het zijn aan wie jullie Mijn leer verkondigen, anders zal het weinig
nut hebben. [10] Een lichtgelovige zal al gauw alles geloven -met name wanneer
jullie de leer nog met een wonder bekrachtigen; maar bedenk daarbij: wie al te
gemakkelijk iets nieuws aanneemt, laat het ook even gemakkelijk weer varen,
vooral als hij onder druk staat van een verzoeking. Met iemand die moeilijk iets
gelooft zullen jullie weliswaar veel meer werk hebben -maar als jullie hem
eenmaal hebben gewonnen, zal hij ook blijven bij wat hij heeft aangenomen.
Daarom moeten jullie bij hem ook meer moeite doen dan bij lichtgelovige mensen.
Vertrouw die niet, omdat ze zo graag en zonder veel moeite jullie leer hebben
aangenomen. Want als jullie weer naar hen toekomen, zal misschien nauwelijks de
helft van hen zich nog aan jullie leer houden, en de andere helft naar hun oude,
onzuivere geloof terugkeren of een andere, valse profeet aanhangen.
[11] Wees dus volkomen eensgezind in datgene wat Mijn leer betreft -maar wat
het overdragen ervan betreft moeten jullie eerst bekijken wat voor mensen jullie
vr je hebben; begin hun daarna pas Mijn evangelie te verkondigen, dan zullen
jullie overal nuttig werk verrichten!
[12] Denk daarbij ook aan het aloude Romeinse spreekwoord, volgens welk er van
een zeer plomp en verrot houtblok geen Godheid gevormd kan worden en dat een
zachtmoedige, vreesachtige duif nog nooit een adelaar uit haar eieren heeft
uitgebroed! Wees dus ook -zoals Ik jullie al vaker heb gezegd sluwals slangen,
maar toch vol zachtmoedigheid als de duiven!
[13] Het ambt van leraar is een van de moeilijkste beroepen; maar heil degene die
dat ambt bekwaam weet te vervullen!'
[14] Hierop zei Barnabas: 'O Heer en Meester, U hebt nu heel duidelijk de zuivere
waarheid gesproken; want ik ben vroeger ook leraar geweest en heb ervaren hoe
moeilijk het is om met uiteenlopende mensen om te gaan. Daarom zal ik deze raad
van U ook boven alles goed ter harte nemen en hem in daden omzetten!,
[15] Ik zei: 'Dat zul je wel doen; maar jij zult ook een van de eersten zijn die met
een door Mij uitverkoren leerling van Mij zal botsen, en dan zullen jullie voor
geruime tijd uit elkaar gaan. Ik vertel niet wanneer, bij welke gelegenheid en met
welke leerling; maar wanneer het gebeurt, zul je je herinneren wat Ik je zojuist heb
gezegd.' [16] Daarop zei Barnabas: 'Heer en Meester, aangezien U dat al van
tevoren weet, zou het voor U toch ook mogelijk moeten zijn om zo'n onaangenaam
voorval al van tevoren op de juiste manier te verhinderen!'
303
[17] Ik zei: 'J ullie, Mijn leerlingen, zijn nu de meest vrije mensen op de hele
aarde, en juist jullie wil Ik niet de minste boei aanleggen vanuit Mijn almacht;
want als Ik jullie de wereld instuur om andere mensen in Mijn naam van hun
boeien van het harde knechtschap onder de wet te bevrijden -kan Ik jullie toch niet
als geboeide knechten uitzenden? Als Ik dat zou doen, zou het er met het
vrijmaken en verlossen slecht uitzien bij de mensen; want in dat geval zou hun een
nieuw, zwaarder juk opgelegd worden dan het oude was en zou Mijn komst op
deze aarde van geen enkel nut zijn. [18] Ik wek jullie echter tot apostelen en
profeten van het nieuwe en niet meer van het oude Verbond en maak jullie
daardoor tot de eerste verlosten op deze aarde, opdat door jullie Mijn verlossing op
de juiste manier en in de volmaakte orde van Mijn eeuwige liefde, wijsheid en
macht op alle mensen overgaat. -Heb jij, Barnabas, dat begrepen?'
[19] Barnabas zei dat hij het goed had begrepen, en allen zeiden hetzelfde.
[20] Ik zei tegen hen: 'Blijf in Mij, dan zal Ik bij jullie blijven tot aan het einde der
tijden en zal ieder van jullie op zijn jongste dag in Mijn rijk opwekken!'
Hoofdstuk 190: De priester van Apollo informeert naar de Heer
[1] Toen Ik dat had gezegd, liet de priester van Apollo via een bode aan de waard
meedelen, dat hij met nog twee andere heidense priesters zou komen kijken hoe de
God van de J oden, die naar verluidde onder zijn dak verbleef, er uitzag.
[2] Wij zeiden tegen de bode dat dit een openbare herberg was en dat het iedereen
vrijstond om hier binnen te gaan.
[3] Deze Apollopriester en zijn twee ondergeschikte priesters hadden via het
personeel van de waard gehoord dat er zich een God van de J oden bij de waard
bevond, die vele ongehoorde wonderen deed, die nog nooit waren verricht.
[4] De bode ging onmiddellijk naar buiten en deelde de drie heidense priesters
mee, dat ze vrij naar binnen konden gaan als ze wilden. [5] Daarop aarzelden de
priesters niet lang en kwamen dadelijk naar ons toe in de gastenkamer.
[6] De Apollopriester wendde zich direct tot de opperstadsrechter en zei: 'Door
mijn god Apollo verlichte opperstadsrechter, zeg mij wie van deze vele J oden die
aan de tafel zitten, de wonderendoende god van de J oden is, opdat ook ik voor hem
buig en hem eer betoon; want wij priesters van de goden van Egypte, Griekenland
en Rome weten ook de goden van andere volkeren te eren, naar de mate dat ze dat
verdienen!' [7] De opperstadsrechter keek Mij enigszins vragend aan, of hij deze
ingebeelde opperpriester van Apollo antwoord moest geven of niet.
[8] Ik gaf hem echter een wenk dat hij hem eerst een volle beker wijn moest
aanbieden en zeggen dat het water uit de waterkelder van de waard was.
[9] De opperstadsrechter begreep Mijn wenk en zei tegen de Apollopriester, die er
merkwaardig onnozel uitzag: 'Hier naast ons staat nog een kleine, lege tafel; ga
daar zitten! En hier zijn ook drie bekers, gevuld met water uit de waterkelder van
de waard, zodat jullie eerst je dorst kunnen lessen met dit beste water van onze
hele stad!'
[10] Onmiddellijk werden er drie volle bekers voor de drie neergezet, en de
Apollopriester, die weliswaar geen speciale vriend van water was, proefde het toch
304
en ontdekte dat het geen water, maar de beste Cyperse wijn was, die alleen aan de
tafels van de keizer werd gedronken. Hij dronk zijn beker dan ook meteen tot de
laatste druppel leeg, en zijn twee onderpriesters volgden zijn voorbeeld.
[11] Toen de Apollopriester zijn beker leeggedronken had, zei hij vol verbazing:
'Wat, moet dat water uit de kelder van de waard zijn? Dat is een van de beste
wijnen van het eiland Cyprus! Waar heeft ooit een waterkelder zulk water gehad?
Dat is niet mogelijk, jullie houden me voor de gek!'
[12] De opperstadsrechter zei: 'Laat je dan maar door de waard zelf naar zijn
waterput brengen en schep daar zelf water uit en drink het; kom dan weer terug en
zeg of men je voor de gek heeft gehouden! Maar J e zult de waard toch niet voor zo
onzinnig en onnozel houden dat hij voor ontzettend veel geld enkele honderden
zakken van de beste wijn uit Cyprus heeft laten komen en die toen uit de zakken in
zijn waterkelder heeft gegoten!'
[13] Hierop stond de Apollopriester onmiddellijk op, en de waard vergezelde hem
samen met zijn twee onderpriesters naar de waterkelder; hij gaf de opperpriester de
putemmer in de hand en zei: 'Put nu zelf het water en proef het dan!'
[14] Dat deed de Apollopriester direct, en hij ontdekte dat het geen water, maar
voortreffelijke wijn was. Zijn twee onderpriesters deden insgelijks en ontdekten
hetzelfde; ze raadden de waard aan om zulk kostbaar water niet zo in de
waterkelder te laten, maar er veel wijnzakken mee te vullen en het te bewaren voor
voorname gasten, die hem er graag flink voor zouden willen betalen.
[15] De waard zei: 'Daar heb ik van Degene die het water in mijn waterput in de
kostelijkste wijn veranderd heeft, geen bevel of bevoegdheid voor ontvangen, en
daarom moet het blijven zoals het is!'
[16] Daar konden de priesters niets tegenin brengen, en ze begaven zich weer
samen met de waard naar ons in de gastenkamer. [17] Toen ze hun vroegere
plaatsen weer innamen, zei de Apollopriester met een zeker pathos tegen de
opperstadsrechter: 'Heer, zoiets hebben we van al onze goden, van J upiter tot de
kleinste bronnimf, nog nooit gehoord; wij hebben al met vele honderden
vooraanstaande magirs te maken gehad en die konden veel wonderbaarlijke
dingen tot stand brengen -maar om water in wijn te veranderen is nog bij geen van
hen opgekomen! Ik vraag u dus mij in dit tamelijk talrijke gezelschap degene aan
te wijzen, aan wie ik mijn grootste hoogachting en eerbied dien te betuigen!'
[18] Hierop zei de opperstadsrechter met Mijn toestemming: 'Degene die rechts
van mij zit is de Heer van alle heerlijkheid, de Meester van alle meesters en de God
van alle goden!' [19] Toen de Apollopriester dat hoorde, zei hij: 'Dan zou hij zelfs
het voor alle goden ondoorgrondelijke fatum zijn, waarvan zijzelf afhankelijk zijn,
evenals de zon, de maan en alle sterren en de hele aarde met alles wat zich daarop
en daarin bevindt. En er staat meen ik ook in een oud Egyptisch boek geschreven
dat deze ondoorgrondelijke Godheid -het noodlot namelijk zich eenmaal aan de
goden en ook aan de mensen van deze aarde nader zal openbaren.
[20] Vandaag heb ik zoals gewoonlijk bij het opgaan van de zon voor alle mensen
mijn ochtendgroet aan de god Apollo gebracht, maar daarbij was ik buitengewoon
verrast toen ik twee zonnen na elkaar zag opgaan. Maar ik was nog meer verrast,
toen ik boven en onder de tweede zon heel duidelijk geschreven woorden
305
waarnam, die ik echter niet kon lezen, omdat ze met Hebreeuwse letters waren
geschreven, en derhalve de betekenis ervan nog minder kon begrijpen.
[21] Maar ik dacht wel bij mijzelf dat zoiets een zeer buitengewone betekenis
moest hebben. En toen ik later overal informeerde of behalve ik nog iemand anders
deze bijzondere zonsopgang had gadegeslagen, kwam ik daarbij ook bij de mensen
van deze herberg, en dezen wisten mij te vertellen dat de God van de J oden
begeleid door verscheidene dienaren hier gisteren tegen de avond werkelijk Zijn
intrek had genomen en hier nog verbleef.Als U, o Heer, Meester en God, diegene
bent, vergeef mij dan dat ook ik -hoewel ik een heidense priester ben -U hier mijn
volle hoogachting en eerbied betuig, en Uw goddelijke toestemming vraag om
voor U in onze stad op het hoogste punt een tempel te mogen bouwen om U daarin
te allen tijde zeer hoog te vereren!'
Hoofdstuk 191: Het ware vereren van God en afgodendienst
[1] Ik zei: 'Laat dat maar achterwege; want Mijn tempel is overal, met name in het
hart van de mensen die in Mij geloven, Mij boven alles liefhebben en Mijn
geboden houden!
[2] Bekijk de aarde eens met alles wat zij draagt en bevat, en ook het firmament!
Dat is ook allemaal Mijn tempel, die Ikzelf heb gebouwd; daarom heb Ik geen
tempel nodig die door mensenhanden is gemaakt. Maar als jij gelooft dat Ik de
Heer ben, keer je dan af van je afgoden en je tempels, die door mensenhanden zijn
gemaakt! Als de mensen, die de goden met hun handen maakten en toen tempels
voor hen bouwden, waar ze offers brachten en aan de mensen die ook offers
brachten, allerlei voordelen beloofden, al niet zoveel macht bezaten om ook maar
het allereenvoudigste mosplantje uit de aarde te laten groeien -wat moeten dan
jullie goden en tempels, die door hen zijn gemaakt, voor macht bezitten?
[3] De priesters bezitten wel een slechte macht, namelijk die van bedrog en de
macht om een zeer duister bijgeloof in het gemoed van de mensen op te wekken;
die macht is afkomstig van de overste van de duivels, die langs zijn geheime
wegen de harten van alle mensen weet te verduisteren, om daarna zijn rijk met hen
te verrijken en te vergroten. [4] Maar wee degenen die wel weten dat datgene wat
ze de mensen leren, niets voorstelt, maar niettemin de mensen de duisternis in
leiden om hen in het zweet van hun aangezicht voor hen te laten werken en
zichzelf door de offers die ze van hen verlangen een buitengewoon goed werelds,
moeiteloos en zorgeloos leven te verschaffen!
[5] Ik zeg jullie dat Ik Mij over de arme, misleide mensen wel zal ontfermen, maar
nooit over degenen die misleiden; want die weten wat ze doen -maar de anderen
weten het niet. [6] J ijzelf hebt nog nooit serieus in een van je goden geloofd, maar
toch heb je andere mensen gedwongen om in datgene te geloven, wat jij al lange
tijd voor een pure fabel van de ouden hield.
[7] Als je jezelf van de ondergang wilt redden, keer dan al je goden de rug toe,
onderricht de door jou bedrogen mensen over de ene, ware God van de J oden; dan
kun jij ook eenmaal deelhebben aan Mijn rijk, dat niet van deze wereld is, maar
van de geestelijke wereld aan gene zijde, waar jij geen weet van hebt!'
306
[8] Hierop zei de Apollopriester: 'O Heer, Meester en God, dat zal moeilijk voor
ons worden! Want de mensen zijn nog te zeer doordrongen van de oude waan dat
onze goden in alle realiteit bestaan; en als wij het tegenovergestelde gaan
onderrichten, zullen wij gevaar lopen door het volk te worden vervolgd en
mishandeld.' [9] Ik zei: 'Als jullie zelf in Mij geloven, zal dat geloof jullie de
kracht verlenen om ook het onmogelijke gemakkelijk mogelijk te maken!'
[10] De Apollopriester zei: 'Wij hebben nu gezien dat voor Uw wil niets
onmogelijk is; als U wilt, kunt U onze afgodstempels in n ogenblik vernietigen.
Wij zijn dan aan het volk geen verantwoording schuldig en kunnen dan des te
gemakkelijker tegen het volk over U beginnen te spreken. Want het ontbreekt hier
niet aan getuigen over dat wat U bent; ten eerste is onze opperstadsrechter een
volkomen geldige getuige, verder de waard en zijn huispersoneel en ook die J oden
daar.' [11] Ik zei: 'Dat zou wel kunnen -maar het is beter dat jullie eerst bij goede
gelegenheden het volk over Mij onderrichten en dat het volk dan zelf de tempels en
de heilige bossen eromheen aanpakt, die op zichzelf eerder dor struikgewas dan
voorname heilige bossen zijn.'
[12] Daarop zei de Apollopriester: ' Meester, Heer en God!
[13] Na die uitroep zei Ik tegen hem: 'Als je met Mij spreekt, noem Mij dan enkel
Heer en Meester; maar noem Mij pas God, als je in jezelf beseft wat de Godheid is.
En nu kun je verder spreken!' [14] Toen zei de Apollopriester: 'Maar hoe zijn al
die goden ontstaan? Ik zal het niet hebben over de kleine goden, de bijgoden en
halfgoden, en evenmin over de vrouwelijke godheden; maar die mannelijke
godheden, die zover onze herinnering reikt de oudste Egyptenaren al hebben
vereerd, moeten toch enige betekenis hebben -want deze goden kunnen toch niet
zomaar uit het niets in het voorstellingsvermogen van de mensen zijn gekomen! U,
o Heer en Meester, zult dat beslist geheel en al weten!
Hoofdstuk 192: Het ontstaan van het afgodendom
[1] Ik zei: 'De oerbewoners van Egypte, die nakomelingen van Noach waren,
hebben ook de kennis van de ene, enig ware God naar dit land gebracht en hebben
de enig ware God meer dan zevenhonderd jaar lang vereerd, en er bestaat nog een
tempel die uit een grote granietrots is gehouwen, die vier opeenvolgende leiders
van de herders hebben gebouwd om de enig ware God te vereren.
[2] Helemaal achter in deze tempel heeft men een belangrijk opschrift in de stenen
wand gebeiteld, en wel met de volgende paar woorden: J a bu sim bil wat zoveel
betekent als 'Ik was, ben en zal zijn!' [3] Volgens deze opvatting van de Godheid
vereerden de oerbewoners de ene en enige echt ware God, evenals Abraham in dit
land, en de geest Gods was met hen en leerde hun grote dingen.
[4] Later begonnen deze door de geest Gods onderwezen oerbewoners echter
dieper over het wezen van de Godheid na te denken, en wel des te dieper naarmate
ze meer vertrouwd raakten met de krachten van de natuur.
[5] Iedere kracht die zij onderkenden werd als een specifieke eigenschap van de
ene oerkracht in de Godheid weergegeven. Om het volk daar gemakkelijker in te
onderrichten begon men deze uit de ene Godheid vloeiende krachten door middel
307
van overeenstemmende beelden aanschouwelijker te maken voor het volk, en men
zei daarom ook tegen het volk, dat ieder van die krachten eveneens heilig en
goddelijke verering waardig was, omdat hij van de ene en enig ware God uitging.
[6] Men stelde leraren aan en richtte ook scholen op, en er werd aanvankelijk op
de scholen weliswaar over de Hoofd oergod onderwezen, maar daarna ging de leer
het accent leggen op de specifieke uitstromingen van de goddelijke kracht; daarna
werden er al gauw voor iedere kracht weer eigen leraren en scholen opgericht, die
iedere leerling eerst moest doorlopen, voor hij na het afleggen van examens op de
hoofdschool aangenomen werd. [7] Mettertijd werden deze leraren priesters van
de afzonderlijke goddelijke krachten of eigenschappen, en iedere priester kon
zodoende optimaal instaan voor wat hij moest onderwijzen.
[8] Toen het volk in de loop der tijd echter sterk in aantal toenam, werden de
scholen, waarvan er aanvankelijk maar een paar waren, te weinig. Men bouwde
toen meerdere scholen en tempels, en voorzag die tempels van de daarbij
behorende beelden van de goddelijke kracht; men ontdekte ook voortdurend nog
meer afzonderlijke uit de ene Godheid vloeiende krachten, richtte daar eveneens
weer kleinere scholen voor op en voorzag de tempels van nieuwe, daar weer
bijbehorende godheden, die overeenstemmende afbeeldingen van krachten uit de
ene, enig ware Godheid waren. Tenslotte stelde men voor de leraren en priesters
gemakkelijke leringen op, volgens welke het voldoende was om slechts n zo'n
kracht, die in een tempel werd voorgesteld, als goddelijk te erkennen en te vereren;
want daardoor zou men ook de Hoofd oergod in al Zijn afzonderlijke
uitstromingen van kracht en werkzaamheid erkennen en vereren.
[9] Zodoende bleef de eigenlijke, belangrijkste kennis van de enig ware Godheid
alleen nog onder de steeds trager en heerszuchtiger wordende priesters bestaan.
Het volk werd echter, al naargelang het werk dat verricht werd, alleen maar
verplicht tot het erkennen en vereren van de vele afzonderlijke
krachtsuitstromingen van de ene Godheid, en slechts weinigen werd het meer
toegestaan om zich in de hoge scholen in de diepere geheimen te laten inwijden.
[10] Er kwamen ook van alle kanten vreemdelingen naar Egypte, die in de
wijsheid van de Egyptenaren ingewijd wensten te worden. Maar de Egyptenaren,
dat wil zeggen de priesters, voerden hen wel van tempel naar tempel en van school
naar school, maar onderwezen hen alleen maar via de afbeeldingen in de tempels,
welke afbeeldingen gerelateerd waren aan de ene Hoofdgod. De vreemdelingen
namen behalve enkele leringen ook de vele beelden mee naar hun eigen land, die
ze voor geld konden kopen, en bouwden daar ook tempels en scholen voor, waar
ze leraren en priesters aanstelden.
[11] En kijk, zo ontstond toen het afgodendom en de beeldenverering, en de
mensen werden tot het geloof gebracht dat ze alles hadden gedaan, wanneer ze
alleen maar n of ook verschillende beelden, die voor hen in de tempels werden
neergezet, werkelijk vereerden en hun naar vermogen vlijtig offers brachten!
[12] De ene en enig ware Godheid heeft men met een zekere vrees en schroom
vereerd als het onverbiddelijk noodlot, en de Grieken hebben voor dit noodlot zelfs
een tempel gebouwd, en wel met de benaming: 'Gewijd aan de enige aan alle
mensen onbekende God'. In die tempel was dan ook geen enkel beeld geplaatst,
308
maar alleen een cirkel, die met de 'sluier van Isis' bedekt was, waar niemand achter
kon en mocht kijken. [13] Daarmee heb je nu in deze paar woorden van Mij een
volledige uitleg over de achtergrond van de vele heidense afgodenbeelden.'
Hoofdstuk 193: Het ontstaan van de Apollo verering
[1] (De Heer:) 'J ij noemt jezelf Apollopriester en weet niet eens welke specifieke,
van God uitstromende kracht bij de oorspronkelijke Egyptenaren door Apollo werd
voorgesteld. [2] Kijk, reeds bij de eerste bewoners van dat land werd de behoefte
aan een duidelijker tijdsindeling steeds sterker voelbaar; want ze zagen wel dat de
tijd dag en nacht hetzelfde verliep en zichzelf door de duur van de dag en de nacht
in stukken deelde!
[3] De dag deelde zichzelf weliswaar ook in verschillende delen, doordat de zon in
een halve dag haar grootste hoogte bereikt; maar met de nacht hadden ze meer
moeite. Bepaalde sterren dienden hun wel als houvast; maar ze merkten al gauw
dat de sterren niet steeds op dezelfde tijd op en ondergaan. Het was zodoende
moeilijker om de tijd 's nachts in te delen dan overdag.
[4] Eerst richtte men op tamelijk grote vlakten hoge zuilen op en observeerde de
loop van de schaduw daarvan. Met stenen gaf men de opgang en de ondergang van
de zon aan, vanaf deze punten maakte men vervolgens op de lijn van de schaduw
kleinere indelingen, en welovereenkomstig de tijdsduur die iemand bij een
gemiddelde loopsnelheid nodig had om een bepaalde afstand af te leggen.
[5] Zo'n afstand werd dan een 'veldweg' genoemd, en maakte ongeveer een vierde
deel van het huidige uur uit. De tijdsduur van een veldweg gaf men met kleine
stenen aan, die van vier veldwegen met grotere stenen; de hoofdzuil in het midden
vormde de middag, en van daaruit werden natuurlijk al naargelang de stand van de
zon op gemakkelijk te begrijpen wijze ook verschillende rijen van zulke stenen
neergelegd om de tijd te meten. [6] Men noemde die tijdmeters op de velden 'Sa-
pollo', dat betekent: voor het veld, en men koos die benaming om voor de herders
en andere veldarbeiders de tijd vast te kunnen stellen.
[7] Zo'n zuil versierde men ook al gauw met een beeld, dat in zijn ene hand de zon
hield, vervaardigd uit gloeiend brons, waartegen door de wachter van de
veldtijdmeter met een hamer op een lange steel geslagen moest worden, en wel met
evenveel slagen als de schaduw zich uren van de zonsopgang had verwijderd.
[8] Daaraan wisten de herders en de veldarbeiders hoe laat het was en wat ze op
die tijd moesten doen. [9] Dat men later het veldbeeld ook in allerlei verschillende
gedaanten op de zuil plaatste, om daardoor de vlucht van de tijd nog
aanschouwelijker te maken voor de mensen, spreekt vanzelf.
[10] Na verloop van tijd was men niet langer tevreden met dit instrument voor het
meten van de veldtijd, waarmee men immers 's nachts de tijd niet kon meten; men
wijdde steeds intensiever aandacht aan de sterren en ontdekte de jullie bekende
twaalf sterrenbeelden en gaf daar namen aan overeenkomstig in Egypte van maand
tot maand optredende, geheel natuurlijke verschijnselen waaronder ook vier
menselijke namen voorkwamen: de waterman, de tweelingen, de boogschutter en
de maagd -en noemde die sterrenbeelden samen de 'dierenriem'.
309
[11] Hoe meer aandacht men aan deze sterrenbeelden schonk, des te preciezer
begon men ook de tijd van de nacht in te delen, en in de stad Diadeira (Diathira) *
(* Bij het huidige Dendera, ten noorden van Thebe.) richtte men een reusachtige,
uit kunstig behouwen stenen samengestelde dierenriem op, die heden ten dage nog
bestaat en door alle sterrenkundigen als een groot kunstwerk wordt bewonderd.
[12] Aan de hand van deze korte uitleg van Mij zul je nu gemakkelijk inzien hoe
jouw god Apollo oorspronkelijk is ontstaan, en waarom de mensen hem later tot
god van de zon en ook god van verscheidene kunsten en wetenschappen maakten;
dan zul je ook begrijpen dat er in werkelijkheid nooit een god Apollo heeft bestaan.
Maar omdat door de ouden de tijd ook gezien werd als een belangrijk uitvloeisel
van de goddelijke kracht, werd ook dat beeld aan de twaalf hoofdgoden
toegevoegd, terwijl die twaalf hoofdgoden op zichzelf niets anders waren dan de
door mensen onderscheiden twaalf voornaamste uitvloeisels van de ene
oergoddelijke kracht.
[13] Daaruit kun je nu wel afleiden hoe naderhand de vele andere goden en
afgoden zijn ontstaan, en nu zul je ook wel weten hoe je jouw blinde heidenen
moet onderrichten, zodat ze weer terug kunnen keren naar Mij, het ene en enig
ware oergoddelijke Wezen, het Zijn van al het zijn en het Leven van al het leven.'
Hoofdstuk 194: De vermaning van de Heer tot liefde en geduld bij het
verbreiden van Zijn leer
[1] Hierop zei de Apollopriester: 'O Heer en Meester, wat zijn wij heidenen tot nu
toe nog onbeschrijfelijk blind en dwaas geweest! De zaak ligt nu zo duidelijk voor
mij alsof ikzelf in de oertijd van de Egyptenaren had geleefd en eraan mee had
gedaan en gewerkt; maar het is me nu ook duidelijk, dat er veel inspanning en
werk voor nodig zal zijn om de vele heidenen tot de sfeer van het licht der
waarheid te verheffen. [2] In mijn kleine kring zal ik wel alle moeite doen, en ik
hoop dat ik mijn volkje snel in orde zal hebben; maar de landen en volkeren van de
heidenen zijn wijd over de aarde verspreid. Er zullen dan ook een veellangere tijd
en heel veel moedige leraren nodig zijn, voordat zij met het neerhalen van de vele
afgodstempels klaar zullen zijn.
[3] Maar vertrouwend op Uw hulp zal dat na geruime tijd wel in orde komen;
want het beste van onze heidense godsdienst is, dat zij van de kant van de regering
niet met dwang aan de mensen is opgelegd, en het staat iedere echte Romein vrij
om te geloven wat hij wil of ook om niet te geloven, maar te leven en te handelen
volgens de leer van de filosofen, waar de Grieken en Romeinen er veel van
hebben.
[4] Voor de regering is het voldoende dat men een trouw staatsburger is en zich
haar wijze staatswetten laat welgevallen; maar om het geloof in deze of gene god
bekommert de regering zich weinig of helemaal niet en laat een ieder zijn vrije wil.
[5] Of ik een cynicus, een pythagoreer, een volgeling van Plato of Aristoteles dan
wel een epicurist ben en daarnaar handel, dat staat mij allemaal vrij, evenals ook de
leer van Mozes bij ons Romeinen nog nooit tot de van staatswege verboden
leerstelsels heeft gehoord; en ik geloof daarom dat Uw leer, o Heer en Meester, bij
310
de vele betere heidenen eerder ingang zal vinden dan bij vele J oden, die zelfhun
eigen leer niet begrijpen en ook over de werkzame krachten in de natuur geen
kennis bezitten en datgene wat ze daarvan weten, aan de heidenen hebben
ontleend. [6] Ik denk dus dat het veel vruchtbaarder zal zijn een natuurkundige
Uw evangelie te verkondigen dan die mensen, die tot nu toe nog steeds niet weten
waarom het water vanuit de hoogte steeds naar het laagste gebied bij de zee
stroomt, en waarom een steen vanuit de hoogte naar beneden valt en niet
omgekeerd. Dat weten wij Romeinen wel, hoewel niet tot in de grond van de zaak,
maar toch voor het belangrijkste deel! Ik dank U, o Heer en Meester, voor Uw
wijze les!' [7] Hierop zei de opperstadsrechter: 'O Heer en Meester, ik heb bij deze
gelegenheid ook enorm veel gewonnen, en ik weet wat mij te doen staat om de
heidenen op de juiste wijze te bekeren!'
[8] Ik zei tegen hem: 'Wat jullie in Mijn naam doen, doe dat met alle liefde en
geduld; want met het zwaard in de hand moeten jullie de mensen Mijn evangelie
niet verkondigen! Ik denk echter dat het heel veel mensen buitengewoon welkom
zal zijn om uit hun langdurige, diepe duisternis in het zeer heldere licht des levens
gebracht te worden. [9] Neem aan Mij een voorbeeld, want ook Ik ben hier onder
jullie volliefde en geduld, heb tegen niemand ook maar n hard woord gezegd en
heb niemand gedwongen om in Mij te geloven, behalve door de weinige wonderen
uit liefde, die Ik in jullie bijzijn heb gedaan. Dergelijke tekenen zullen jullie zelf
ook in Mijn naam kunnen doen; maar als jullie dat kunnen doen, wees er dan zo
spaarzaam mogelijk mee!
[10] De oude Griekse, Egyptische en Romeinse wijzen hebben helemaal geen
tekenen gedaan en toch een groot aantal aanhangers gekregen; het is dus beter voor
iedereen, dat hij Mijn leer aanneemt door de kracht van de waarheid die daarin
overvloedig aanwezig is, dan wanneer hij de leer pas aanneemt als hij daar eerst
door verscheidene wonderen toe gedwongen is. Want Ik zeg jullie: de letter,
evenals ieder ander teken, brengt de geest van de mens niet tot leven, maar enkel
de geest van waarheid in het woord maakt alles levend! [11] Ik zou voor jullie
ogen nog een groot aantal uitzonderlijke tekenen kunnen doen; maar het is beter
voor jullie om bij het woord te blijven dat Ik tot jullie heb gesproken.
[12] Mijn hele leer bestaat in het kort echter uit het volgende: herken in Mij de
geest van de ene en enig ware God en heb Hem boven alles lief en jullie als
broeders onder elkaar, heb elkaar ook in Mijn naam lief zoals ieder zichzelf
liefheeft! Meer hebben jullie niet nodig; want van daaruit zullen jullie door Mijn
geest tot alle waarheid en wijsheid vanuit Mij opgeheven worden.
[13] Ik zal wat dit lichaam van Mij betreft deze wereld weliswaar spoedig
verlaten, maar toch zal Ik in de kracht van Mijn geest bij jullie blijven tot aan het
einde der tijden van de wereld; en wat jullie de Vader, die de eeuwige liefde in Mij
is, in Mijn naam zullen vragen, zal jullie ook gegeven worden.
[14] Maar om dingen van deze wereld moeten jullie je niet veel bekommeren en
zorgen maken; want Ik weet wat jullie wat je lichaam betreft nodig hebben.
[15] Zoek dus allereerst Mijn rijk in de liefde tot Mij en tot jullie zelf onder elkaar;
al het overige zal jullie er zonder meer bij gegeven worden!'
311
Hoofdstuk 195: De alomtegenwoordigheid van de Heer en Zijn almacht Over
het wezen van de ziel en het proces van het zien
[1] Nu bedankten allen Mij heel innig voor deze les.
[2] De opperstadsrechter zei: 'Nu pas zie ik geheel en al in dat U werkelijk de
Heer en Schepper van de hele materile en geestelijke wereld bent! Ik had U nog
wel willen vragen hoe U ook op afstand door de macht van Uw wil kunt werken,
terwijl U nu toch persoonlijk alleen bij ons aanwezig bent.'
[3] Ik zei: 'Dit lichaam van Mij, dat net als dat van jullie uit vlees en bloed bestaat
en eigenlijk datgene aan Mij is wat men de Zoon Gods noemt, is nu inderdaad hier
bij jullie en niet tegelijkertijd ergens anders; maar de van Mij uitgaande kracht van
de geest Gods vervult de gehele oneindigheid en werkt overeenkomstig de
fundamentele wil in Mij, en wel op het ogenblik dat door Mij het 'Er zij' wordt
uitgesproken -wat Ik evenwel niet hardop hoef uit te spreken, maar alleen in Mijn
diepste innerlijk. En zo is alles wat je ziet in de grond van de zaak niets anders dan
Mijn vaste, onveranderlijke wil.
[4] Deze eigenschap, waarvoor de geest van jouw vader je al heel betrouwbare
mededelingen heeft gedaan, hebben ook alle zuivere geesten - en heel in het
bijzonder Mijn engelen, die steeds klaar staan om Mij te dienen -in een meer
volmaakte graad dan de minder zuivere en nog onvolmaakte geesten.
[5] Dat kun je nu natuurlijk nog niet geheel begrijpen en inzien, omdat de wereld
jouw ziel nog in zijn greep houdt; maar als jouw ziel vrij wordt door Mijn geest in
haar, zal deze zichtbare wereld voorjou vergaan, dat wil zeggen: als je dat wilt zul
je haar nog altijd kunnen zien, maar de materie, die nu voor jou overal hard is, en
de daarin wonende krachten zullen je op geen enkele manier meer enige weerstand
kunnen bieden. En je zult vanuit je eigen innerlijk zelf een wereld kunnen
scheppen die voor jou, zolang jouw wil die in stand wil houden, een even
volmaakte ondergrond zal zijn om te wonen als nu deze aarde voor jouw lichaam
een ondergrond vormt om te wonen en bezig te zijn.
[6] Ik kan je een klein beeld tonen, en als je dat op de juiste wijze beschouwt,
wordt datgene wat Ik zojuist tegen je heb gezegd begrijpelijker voor je. je hebt
bijvoorbeeld 's nachts een heel levendige droom. In deze droom ben je volkomen
bij bewustzijn en ben je je er steeds volkomen van bewust dat alleen jij het bent die
droomt, en niemand anders in jouw plaats.je hebt echter nog nooit een droom
gehad waarin je geen omgeving hebt gezien waar je je bevond alsook mensen met
wie je vaak een gesprek voerde, en wel steeds overeenkomstig jouw inzicht en
manier van denken. [7] Waar is die omgeving, waar je je in je droom hebt
bevonden, en waar en wie waren de mensen met wie je hebt gesproken of iets
anders te doen had? Kijk, nergens anders dan in jezelf!
[8] Als je ziel zich tijdens de slaap van je lichaam voor een korte tijd grotendeels
vrij voelt van de banden met het lichaam, kan ze niet anders dan hetgeen er diep in
haar verborgen ligt, als het ware buiten zichzelf waarnemen in de vorm waarin het
in haar ligt; wat het ook is, de ziel ziet het in volle werkelijkheid voor zich en is in
haar omgeving dan evenzeer thuis als in wakende toestand op deze aarde.
312
[9] Dat ze in een droom ook mensen kan ontmoeten, en wel enerzijds levende
mensen en anderzijds mensen die al gestorven zijn, komt doordat de ziel van ieder
mens in zekere zin een uiterst kleinschalige afbeelding in zich draagt van alle
mensen die ooit op aarde hebben geleefd, nu leven en nog zullen leven evenals van
de gehele geestenwereld, precies zoals een spiegel uiterlijke beelden in zich
opneemt, zonder dat die beelden werkelijkheden zijn. Natuurlijk is een spiegel
maar een heel zwakke vergelijking, omdat die op zichzelf dood is en daarom alleen
dode vormen van tegenover hem staande dingen kan weergeven.
[10] De ziel is echter een levende spiegel; daarom kan ze de beelden die in haar
aanwezig zijn tot leven brengen en ermee omgaan en handelen alsof ze rele
werkelijkheid zijn; daarbij heeft ze het onschatbare voordeel dat ze zich via de
beelden die in haarzelf tot leven zijn gekomen, zonder enige moeite met de
werkelijke beelden in verbinding kan stellen.
[11] Zolang de ziel evenwel nog in deze wereld leeft, blijft dat vermogen in haar
nog onvolmaakt en weet ze tenslotte zelf niet wat ze ermee moet doen; maar
wanneer ze eenmaal geheel en al van deze wereld is bevrijd, zal ze zich in een
steeds hogere graad bewust worden wat ze met dat vermogen moet doen.
[12] In dat opzicht lijkt ze op een jonge erfgenaam, die van zijn vader veel
goederen heeft ontvangen en aanvankelijk ook niet weet hoe de goederen eruit zien
en waar hij ze voor moet gebruiken. Maar mettertijd zal hij al zijn goederen leren
kennen en ook de kennis verkrijgen hoe ze gebruikt moeten worden en wat hij
moet doen om ze zich allemaal ten nutte te maken.
[13] Op dezelfde manier zal het iedere ook maar enigszins meer volmaakte ziel
vergaan, namelijk dat ze zich langzamerhand steeds meer bewust wordt van wat er
diep in haar verborgen ligt en hoe ze dat moet gebruiken. [14] Met je lichamelijke
ogen zie je de gebieden en mensen van deze aarde, evenals alle andere dode en
levende objecten, alsof ze werkelijk buiten jezelf zijn; maar Ik zeg je dat je al die
dingen die je ziet alleen in jezelf ziet. J ouw ziel heeft alleen te maken met de
afbeeldingen van de uiterlijke werkelijkheden die buiten haar zijn, en niet met de
werkelijkheden zelf. Pas jouw tastzin heeft met de werkelijkheden te maken.
[15] J e ziet in de verte een gebergte; maar je ziet niet het gebergte zelf, maar
alleen een afbeelding daarvan door middel van je lichamelijke oog, dat zo ingericht
is dat het de grote beelden van de werkelijkheid -of dingen, als je dat liever wilt -
op een sterk verkleinde schaal in zich kan opnemen en die door een buitengewoon
kunstige inrichting van het lichaam onmiddellijk de ziel voor ogen kan stellen om
ernaar te kijken. [16] Het lichaam zelf ziet niets, en als het lichaam zelf iets zou
kunnen zien, zou zijn oog niet zo'n kunstige inrichting nodig hebben. Die is er dus
alleen ter wille van de ziel en niet ter wille van het lichaam zelf. Want als je de
werkelijkheden zou kunnen aanschouwen in hun werkelijke grootte, zoals ze uit
Mijzelf buiten Mij zijn geplaatst, zou je met een steen, nauwelijks zo groot als een
vuist, in duizend jaar nog niet klaar komen; want alleen op het oppervlak ervan zou
je al zulke wonderbaarlijke, bijzondere dingen aanschouwen, dat je daar vele jaren
niet van zou kunnen scheiden.
[17] In de toekomst zullen de mensen een soort instrumenten voor het oog
ontdekken, waardoor ze zelfs de kleinste dingen sterk vergroot zullen zien en zich
313
daardoor niet genoeg kunnen verbazen over Mijn macht en wijsheid; maar toch
zullen ze het nooit zover brengen dat ze een nog zo klein voorwerp in de
werkelijke grootte zien waarin het door Mij tot bestaan is gebracht.
[18] De kleinste diertjes, die nauwelijks met het oog te zien zijn, zullen ze met
dergelijke instrumenten weliswaar in zo'n reusachtige grootte kunnen aanschouwen
als jij nu met je oog een op zichzelf werkelijk groot dier kunt zien; maar al zouden
ze zelfs het kleinste diertje in de reusachtige grootte van een olifant waarnemen,
zou zo'n vergroting toch nagenoeg niets zijn vergeleken bij de werkelijke, ware
grootte van zo'n diertje, zoals het door Mij in de wereld is geplaatst.
[19] Ik heb je dit verteld opdat je gemakkelijker inziet dat de ziel niets buiten
zichzelf, maar alles alleen maar in zichzelf te zien krijgt, en wel in de afmeting die
ze het gemakkelijkst kan overzien. [20] Als de ziel eenmaal met haar geest
verenigd zal zijn, zal ze, als haar dat vreugde geeft, alles op ware grootte kunnen
bekijken; maar Ik zegje ook dat zelfs de meest volmaakte engelen in de hemel er
een behoorlijke schroom voor hebben om de door Mij geschapen dingen in hun
ware grootte te bekijken en daarbij Mijn eeuwige en oneindige grootsheid te zien
in alles wat ze kunnen zien, voelen, denken en begrijpen. - Mijn beste vriend, heb
je iets begrepen van wat Ik je heb gezegd?'
Hoofdstuk 196: Een beeld van de geestelijke ontwikkeling van de mens
(10.5.1864)
[1] De opperstadsrechter zei: 'Heer en Meester, het lijkt alsof alles in mij ruimer
begint te worden, en ik zie de grote waarheid van Uw lessen evenals de
voorwerpen van deze aarde in een schemerig ochtendlicht; maar er hangt nog veel
nevel in de lagere regionen, en ik zal nog wel moeten wachten voor de zon van de
geest in mij zal opgaan. Dat er in U een oneindige grootheid aanwezig moet zijn,
zelfs in het kleinste van Uw schepselen, dat bewijst Uw onderricht meer dan
voldoende; want de fantasie en verbeeldingskracht van geen enkel mens zou ooit
zo hoog en zo laag kunnen reiken om ons mensen zulke beelden voor ogen te
stellen, die alleen hun oorsprong kunnen hebben in de eindeloze wijsheid en
volheid van macht van de ene en enig ware Schepper van alle dingen.'
[2] Hierop zeiden alle aanwezigen: 'Heer en Meester, wij voelen ons bijna
helemaal vernietigd tegenover Uw grootheid, die U ons door Uw woorden slechts
een beetje en voor U waarschijnlijk met het grootste gemak hebt getoond! Wat zal
er uit ons groeien, als wij U in de toekomst steeds volmaakter zullen leren
kennen?!' [3] Ik zei: 'Uit jullie zal datgene groeien, wat er uit een mosterdzaadje
groeit, dat een heel klein zaadje is wanneer het in vruchtbare en tot leven
brengende aarde wordt gelegd. Het zal weldra uitgroeien tot de grootte van een
echte boom, en onder de takken ervan zullen zelfs de vogelen des hemels wonen.
En dat mosterdzaadje zal dan in staat zijn om zich in zijn vrucht geleidelijk tot in
het oneindige te vermeerderen, een eigenschap die niet alleen eigen is aan een
mosterdzaadje, maar ook aan alle andere zaden.
[4] Nu zijn jullie weliswaar ook nog heel eenvoudige zaadkorrels. Mijn aan jullie
gerichte leer is de goed bemeste aarde waarin Ikzelf jullie zaai, en als jullie de
314
levenskracht van deze leer gretig in je opnemen, zullen jullie ook in Mijn rijk
eindeloos overvloedig vrucht dragen; want geen oog heeft ooit gezien, geen oor
gehoord en geen zintuig gevoeld wat diegenen in Mijn rijk te wachten staat, die in
Mij geloven, Mij liefhebben en Mijn gemakkelijke geboden houden.
[5] Maar het is nu al midden op de dag geworden, en onze lichamen hebben ook
hun versterking nodig. Zorg er dus voor, Mijn beste waard, dat wij een flinke
hoeveelheid wijn en brood en ook vis te eten krijgen; want na het middagmaal zal
Ik jullie met Mijn leerlingen weer verlaten en verder reizen!'
[6] Nadat Ik dit had gezegd was alles wat Ik gevraagd had er weldra, en
welgemoed hielden wij een goed middagmaal. [7] Na het middagmaal, dat
ongeveer een uur duurde, vroegen de waard en de opperstadsrechter, evenals de
drie Apollopriesters, de twee Farizeen en de overige joden die hier aanwezig
waren, of Ik nog tot de volgende ochtend bij hen wilde blijven.
[8] Ik vroeg het aan Mijn leerlingen en zei: ' Als jullie willen, kunnen we hier wel
tot morgen blijven!'
[9] De leerlingen zeiden: 'O Heer, U weet toch wel dat wij alles goedvinden wat U
goedvindt; laten we daarom hier blijven overeenkomstig de wens van Uw nieuwe
fijne vrienden, want het is toch al ruim een uur na de middag, en wij zouden
waarschijnlijk van hier verder naar het zuiden geen plaats meer kunnen bereiken.'
[10] Daarop zei de opperstadsrechter: 'O Heer en Meester, wat dat betreft hebben
Uw leerlingen de waarheid gesproken, want van hier tot de volgende stad, die van
hieruit helemaal in het zuidoosten ligt bij de bronnen van de beek de Arnon, is het
meer dan een dagreis ver, en langs de weg van hier naar daar staat er slechts af en
toe een uiterst armelijke herdershut.' [11] Ik zei: 'Wat de afstand betreft zou het
Mij wel mogelijk zijn die stad samen met Mijn leerlingen te bereiken; maar omdat
jullie in je hart wensen Mij nog tot morgen bij jullie te hebben, zal Ik ook aan die
wens tegemoet komen; Ik blijf daarom tot morgen bij jullie.
[12] Deze namiddag is echter heel mooi en zuiver; laten we daarom deze tijd van
de dag buiten doorbrengen, en wel nogmaals op de berg Nebo! We zullen er dan
ook dadelijk heengaan!'
Hoofdstuk 197: Over het opstijgen en neerdalen van engelen
[1] Nadat Ik dat gezegd had leegde iedereen zijn beker wijn, waarna wij allemaal
welgemoed opstonden en ons naar de genoemde berg begaven, waarop -zoals jullie
al weten -Mozes, Mijn eerste grote profeet, gestorven is.
[2] Binnen een klein half uur bevonden we ons al op de berg, waar het er nu
veellieflijker uitzag dan 's morgens; want nu was het ook in het hele westen helder
en vrij van nevel, en men overzag het hele J ordaandal benevens een groot stuk van
de Dode Zee en de hele streek van het Libanongebergte, en natuurlijk ook een
buitengewoon groot aantal steden, plaatsjes en dorpen, evenals de oude Davidsstad
Bethlehem en verder naar boven J eruzalem.
[3] Ongeveer een uur lang werd er veel over de geschiedenis van het Beloofde
Land gesproken, en dat het welzeker een van de meest gezegende landen van de
hele aarde was. [4] Tenslotte zei Ik: 'J a, jullie hebben gelijk, maar binnenkort zal
315
het er in dit land heel anders uitzien! Enkelen van jullie en jullie kinderen zullen
aan den lijve ervaren dat dit aardse paradijs van de joden tot een woestijn gemaakt
zal worden; want omdat dit volk de tijd van zijn grote beproeving niet heeft
herkend en ook niet heeft willen herkennen, zal er na de grote tijd van genade
weldra een andere tijd van gericht komen, en vele joden zullen verjaagd en de hele
wereld in gedreven worden, en velen zullen ook naar jullie in deze zestig oude
steden vluchten.
[5] Houd degenen van wie jullie zien dat ze van goede wil zijn, bij jullie en geef
hun onderdak; laat de eigenzinnigen echter verder trekken! Deze streek van jullie
zal Ik daarvoor in de wijde omtrek zegenen en vruchtbaar maken zodat jullie grote
kudden zullen kunnen houden en veel gerst en ook tarwe kunnen verbouwen; ook
wijnstokken zullen jullie kunnen telen en daar een passende hoeveelheid goede
wijn van oogsten.' [6] Daarop zei de Farizeer Barnabas: 'Afgaande op Uw woord,
o Heer en Meester, zal de oude profeet inderdaad gelijk hebben, toen hij zei: 'Het
gebied Hauran zal weliswaar door heidenen vertrapt worden; maar als de Heer der
heerlijkheid het met Zijn voeten zal betreden, zal het weer groen worden en tot
vruchtbaar land worden.'
[7] Ik zei: 'ja, ja, dat zal het ook, maar toch nog niet in het algemeen - want
voordat dit uitgestrekte Haurangebied in zijn geheel weer vruchtbaar land wordt
zal er nog wel heel lange tijd nodig zijn; maar voor enkele honderden jaren zal dit
hoogland in de wijde omtrek vruchtbaar zijn op die plaatsen die Ik heb bezocht en
waar Ik vruchtbare mensenharten heb aangetroffen. Wanneer de harten van de
mensen echter weer hard en droog worden, zal ook dit gebied hetzelfde aanzien
krijgen als de harten van de mensen.'
[8] Hierop zei de Farizeer Dismas: 'O Heer en Meester, ik heb ook in de Schrift
gelezen dat, als U op aarde bent, de hemelen open zullen staan en Uw engelen op
en neer zullen zweven en U dienen. Hoe moeten we dat opvatten?'
[9] Ik zei: 'Ik denk dat dit voor jullie nu niet zo onbegrijpelijk hoeft te zijn,
aangezien jullie zelf vanmorgen op deze plaats Mozes en een engel aan zijn zijde
hebben gezien. Overigens heeft dit tekstgedeelte van de profeet ook een andere
betekenis, die eigenlijk de enige volkomen ware is.
[10] Kijk, het hemelrijk, dat het eigenlijke rijk Gods is, bestaat voor de mensen
niet in uiterlijke pracht en praal, maar het is inwendig in de mens. De mensen die
dit rijk Gods in zich hebben opgenomen -het rijk dat Ikzelf naar hen toe heb
gebracht -zijn in hun hart, dat van liefde voor Mij en hun naaste vervuld is, ten
eerste de hemel zelf, die nu openstaat, en ten tweede de engelen zelf, die tussen
Mij en hen opstijgen en neerdalen en Mij in hun liefde dienen!
[11] Want wat jullie hemel noemen, is als zodanig geen hemel, maar door en door
wereld, en is door Mij geschapen voor de periode waarin de mensen hun
vrijheidsproef moeten doorstaan; maar wanneer jullie je eigen wereld tegelijk met
je vlees afgelegd zullen hebben, zal deze uiterlijke, nu zichtbare wereld er zo goed
als niet meer voor jullie zijn. Dan zullen jullie bewoners van een heel andere
wereld worden, die niet Ik voor jullie vanuit Mij of vanuit jullie zelf heb
geschapen, maar die voor jullie vanuit jullie zelf geschapen zal zijn, en wel voor
iedereen al naargelang het soort liefde dat hij voor Mij en zijn naaste heeft -zoals
316
jij, Mijn beste vriend en opperstadsrechter, gisteravond hier hebt gehoord uit de
mond van je reeds tien jaar geleden gestorven vader, die Ik aan je heb laten
verschijnen.'
Hoofdstuk 198: Het verschijnen van de engelen
[1] (De Heer:) 'Maar opdat jullie toch zien dat Ik, als Ik wil, Mij ook kan laten
bedienen door Mijn engelen die in Mijn hemel wonen - de hemel die de hele
oneindigheid doordringt - zal Ik jullie daar een bewijs van geven. Kijk, Ik wil dat
er nu verschillende hoge engelen hier verschijnen, en uit hen zal Ik er n roepen
om Mij voor een korte tijd omwille van jullie te dienen - want Ikzelf heb noch de
dienst van een engel noch van een mens nodig. En daarom wil Ik dat er nu meteen
een groot aantal engelen om ons heen staat!' [2] Ik had dat nog niet uitgesproken,
of daar waren we al aan alle kanten omringd door een heellegioen van engelen,
deels in witte, deels in blauwe en deels in rode gewaden gekleed.
[3] Toen met name de voormalige heidenen en ook de J oden en Farizeen de vele
engelen zagen, legden ze hun handen op de borst en durfden van louter ontzag voor
Mij en de vele engelen niet te spreken.
[4] Enkele engelen liepen naar hen toe en zeiden: 'Beste vrienden en broeders,
waarom zijn jullie bevreesd voor ons? Zien wij er soms zo verschrikkelijk uit?'
[5] De opperstadsrechter zei: 'O beste vrienden uit de hemelen Gods, dat is het
niet, maar juist het tegendeel, zodat ik moet bekennen dat ik nog nooit van zulke
prachtige menselijke gestalten zelfs maar gedroomd heb! De Heer, die bij ons
verblijft, is kennelijk ook jullie Heer, anders zouden jullie niet zo plotseling aan
Zijn wil hebben gehoorzaamd; want ik zou met mijn wil jullie wel mijn leven lang
hebben kunnen roepen, en dan zou er hoogstwaarschijnlijk niet een van jullie aan
mij verschenen zijn. Maar daarom is en blijft de Heer de Heer en is daardoor alles
in alles, en hemel en aarde zijn onderworpen aan Zijn wil; alleen de grote blindheid
van de mensen kan en wil niet erkennen wat voor grote genade de Heer hun in
deze tijd heeft bewezen.'
[6] Nu kwam er een engel dichter naar de opperstadsrechter toe -het was de jullie
reeds bekende aartsengel Rafal - en zei tegen hem: 'J e hebt juist en naar waarheid
gesproken - maar wat nu nog niet is, zal mettertijd steeds meer komen; want neem
van mij aan dat wij -zoals je ons hier ziet - en nog tallozen van onze gelijken nooit
stil hebben gezeten, en in deze tijd al helemaal niet!
[7] Wij reizen over de hele aarde en beproeven de harten van de mensen, om te
zien of ze in staat zijn de levend makende genade van de Heer in zich op te nemen;
als wij dergelijke harten vinden, sterken wij hen en als het woord van de Heer tot
hen komt, wordt het ook weldra met veel vreugde en vol geloof opgenomen.
[8] Zo ben ik ook al eerder bij jullie geweest en heb jullie overeenkomstig de wil
van de Heer gesterkt, en toen de Heer Zelf nu naar jullie toekwam, hebben jullie
Hem dan ook snel en gemakkelijk herkend.
[9] Wij hoeven ons bij dit werk niet aan de mensen te vertonen, aangezien wij van
de Heer de macht en de kracht bezitten om de mens op zo'n manier van nut te zijn,
dat de vrije wil van de mens daarbij geen dwang of schade ondervindt. Nu hebben
317
jullie echter de Heer herkend en in jullie harten opgenomen, en dan oefent ons
zichtbare verschijnen geen dwang meer uit op jullie hele gemoed en kunnen jullie
met ons praten zoals jullie met elkaar doen.'
[10] De opperstadsrechter zei: 'Beste en verheven vriend uit de hemelen Gods, als
ik in de toekomst jouw zichtbare aanwezigheid voor iets belangrijks in naam van
de Heer nodig zou hebben, en ik zou je roepen om aan mij te verschijnen, zou je
dan inderdaad aan mij verschijnen?'
[11] Rafal zei: 'Als het nodig zou zijn in naam van de Heer -altijd, wanneer je mij
zou roepen; maar ik zou alleen aanjou verschijnen, en pas aan je medemensen, als
mijn verschijnen geen geloofsdwang meer bij hen teweeg zou brengen. En op wat
ik je nu heb gezegd kun je je wel verlaten -en dat ik jou in heel veel verschillende
dingen kan dienen, daarvan zul je mij door toelating van de Heer vandaag en de
komende nacht nog menig bewijs zien geven. [12] Hierop deed Rafal weer een
paar stappen terug, en Ikzelf vroeg aan de opperstadsrechter en de anderen, of ze
zich nu voldoende verzadigd hadden aan de aanwezigheid van de vele engelen.
[13] En ze zeiden allemaal: 'Heer, Uw wil geschiede; want wij hebben ons er nu
allemaal van overtuigd dat de profeten geen letter te veel over U voorspeld hebben!
leder woord over U is tot nu toe zelfs letterlijk in vervulling gegaan!'
[14] Hierop zei Ik eerst tegen de aartsengel Rafal: 'J ij blijft zichtbaar zo lang bij
ons, tot Ik je een wenk geef om overeenkomstig Mijn wil ergens anders heen te
gaan.' [15] En Rafal bedankte Mij voor deze opdracht.
[16] Daarop zei Ik tegen de vele andere engelen: 'Gaan jullie weer daarheen, waar
Mijn wil en Mijn wijsheid werk voor jullie heeft aangewezen!'
[17] Daarop verdwenen plotseling alle andere engelen.
Hoofdstuk 199: Over het werken van de engelen
[1] Rafal echter bleef, en hij kleedde zich plotseling in een donkergrijs gewaad,
en zijn voeten waren voorzien van schoenen. Zijn hoofd werd bedekt door een
J oodse hoed, die zoals gebruikelijk van zijde of kameelhaar in een willekeurige,
maar gewoonlijk tamelijk lichte kleur was gemaakt. En zo was hij voor niemand
meer een opvallende gedaante. [2] Ik zei tegen de opperstadsrechter: 'Ga naar hem
toe, geef hem een hand en begroet hem als vriend en broeder, en overtuig je ervan
dat ook hij nu vlees, huid en beenderen heeft!'
[3] De opperstadsrechter deed onmiddellijk wat Ik hem aangeraden had, en hij
verbaasde zich er buitengewoon over dat deze engelengeest zich nu in
werkelijkheid als een geheel en al aards mens onder hen bevond. Hij vroeg Rafal
om dicht bij hem te komen, wat Rafal ook direct deed door naast hem op een
zodenbank plaats te nemen.
[4] Nu kwam ook de Apollopriester naar Rafal toe, begroette hem en zei: 'J e zult
aan mij wel geen grote vreugde beleven, aangezien ik al lange tijd een
afgodspriester ben geweest -nu heb ook ik de ene en enig ware God en Heer
herkend en ik zal er in de toekomst naar streven dat het hele afgodendom,
voorzover zich dat in mijn gebied bevindt, zo snel mogelijk verdwijnt.'
318
[5] Rafal zei tegen hem: 'En ik zal je helpen en je met mijn kracht ondersteunen,
als het jou daaraan zou ontbreken; daar kun je van op aan; want ook bij jou was ik
al nog voor je de Heer herkende, en ik heb je hart bereidwillig gemaakt. Later zal
ik weer met je zijn en het nodige voorwerk voor je doen onder jouw
heidenen.Want neem van mij aan dat wij niet stilzitten wanneer de Heer Zelf werk
ter hand neemt, en wij volmaakte engelengeesten zijn zogezegd als het ware de
vingers aan de hand van de Heer -en die vingers zijn bij iedereen elk moment aan
het werk, zolang hij met zijn handen werk verricht.Vertrouw dus op de belofte van
de Heer, dan zal ik je niet in de steek laten! Geloof je dat?'
[6] Hierop zei de opperstadsrechter: 'Kun jij ook alles -maar vanzelfsprekend met
toelating van de Heer! -wat de Heer Zelf kan?'
[7] Rafal zei: 'Mijn beste vriend en broeder, dat was een nog wel erg menselijke
vraag uit jouw mond! Wij engelen des hemels, zijn evenmin als jullie mensen op
aarde geen van allen in staat uit onszelf iets tot stand te brengen; maar ik heb je al
gezegd dat wij in zekere zin de vingers aan Zijn hand en de uitvoerders van Zijn
wil zijn. Daardoor zijn wij, als door niets beperkte, vrije wezens, zelf een
uitvloeisel van de goddelijke kracht en kunnen dan ook alles tot stand brengen wat
die kracht in ons openbaart en in ons wil; en wat wij dan tot stand brengen, is dan
niet ons werk, maar alleen dat van de Heer.
[8] Wij zijn weliswaar volkomen zelfstandig en eveneens in alle opzichten
volkomen vrij. Maar omdat de grootste volledigheid enkel en alleen in de wijsheid
en de wil van de Heer bestaat, spreekt het toch vanzelf dat niet alleen een mens,
maar met name ook een engelengeest, die in feite ook maar een mens is, zich in
een steeds grotere zelfstandigheid en vrijheid bevindt, naarmate hij zich meer van
de wijsheid en de wil van de Heer eigen heeft gemaakt. Ik kan je daar zelfs een
aards voorbeeld van geven -kijk maar: [9] J ij bent hier een vooraanstaande
opperstadsrechter en hebt niet alleen gezag over deze ene stad, maar ook nog over
veertien andere steden; die macht is je door de keizer verleend, zelfs over leven en
dood van mensen, geheel vrij en zonder verantwoording af te leggen; hoe heb je
die aanzienlijke aardse macht eigenlijk verkregen?
[10] Kijk, ik zal het je uitleggen. Door je rechtenstudies heb je er bij de strenge
examens in Rome duidelijk blijk van gegeven dat je je de wil van de keizer, die je
door de wetten nauwkeurig hebt leren kennen, zodanig eigen hebt gemaakt dat je je
eigen wil volkomen ondergeschikt hebt gemaakt aan de wil van de keizer,
waardoor je dan ook een geheel nieuw mens bent geworden, die je bij het begin
van je studie niet was. Omdat je dus de wet van de keizer diep hebt ingeprent, en
dus ook zijn wil, zodat jouw oude, schijnbaar vrije wil door de nieuwe keizerlijke
wil in jezelf met onlosmakelijke boeien en ketenen is gebonden, heb je daarbij niet
alleen niets verloren, maar alleen maar buitengewoon veel gewonnen; want met
jouw eigen, oude wil zou je voor altijd een slaaf van de keizerlijke wil gebleven
zijn. Maar omdat je de keizerlijke wil tot de jouwe hebt gemaakt, ben je daardoor
zelf helemaal vrij geworden, kun je doen wat je wilt en ben je niemand
verantwoording schuldig; en als iemand zich niet naar jouw wil zou willen voegen,
dan heb je vanwege de keizer het ius gladii* (* Latijn voor: Zwaardrecht, ofwel het
319
recht over leven en dood.) in de hand en kun je de weerspannigen door de macht en
het gezag van de keizer tot gehoorzaamheid dwingen.
[11] En kijk, hoe meer je ernaar streeft om de wil van de keizer zo nauwkeurig
mogelijk te vervullen -waarvan de keizer binnen zeer korte tijd in kennis gesteld
kan worden -een des te hoger en qua invloedssfeer veel uitgestrekter ambt zal je
door de keizer geschonken worden, waarin je nog veel vrijer zult kunnen handelen
dan nu; en zo kun je je voortdurend steeds verder omhoogwerken, zodat je
tenslotte zelf naar het hof van de keizer wordt gehaald en van daaruit beveelt en
handelt, alsof je al bijna de keizer zelfwas.Vraag jezelf nu eens af hoe je die hoge
macht verkregen hebt -en het antwoord in jezelf zal onmogelijk een ander kunnen
zijn dan: 'Ik heb mijn oude menselijke wil zozeer geheel en al verloochend, dat
daar niets anders van over is gebleven dan alleen, dat ik mij door die oude wil er
heel ijverig op toe heb gelegd mij de wil van de keizer volkomen eigen te maken.'
[12] En kijk, precies zo vergaat het ons, volmaakte engelengeesten! Wij hebben
ook onze eigen, volkomen vrije wil; maar die is desondanks oneindig veel
beperkter dan de volkomen vrije wil van de Heer Zelf.
[13] En hoe meer we ons eigen maken van de wil van de Heer, alsof het onze
eigen wil zelf was, des te meer vrije macht, kracht en gezag wordt ons dan
volkomen eigen, en wij kunnen dan ook alles bewerkstelligen en voortbrengen wat
de Heer Zelf tot stand brengt en voort kan brengen. [14] Maar nu zul je zelf ook
inzien dat niet wij het zijn, die dat kunnen, maar alleen de Heer in en door ons.
[15] Als iemand in jouw gezagsgebied iemand anders heeft beroofd en vermoord
en daarna gepakt en voorjou gebracht wordt, zul je hem berechten en ook laten
doden. Daarmee heb je juist gehandeld, omdat je volgens de wil van de keizer hebt
gehandeld, en daarbij ben je evenals de keizer zelf ex lege*; (* Latijn voor: buiten,
boven de wet.) de rover en moordenaar heeft echter volgens zijn eigen wil
gehandeld en is daardoor ten onder gegaan. [16] Begrijp je nu, hoe ook wij
engelengeesten de macht en heerschappij bezitten om vrij en zonder
verantwoording af te leggen alles te doen wat de Heer Zelf doet?'
Hoofdstuk 200: Een bewijs van de macht van Rafal
[1] Hierop zei de opperstadsrechter: 'Luister, mijn hemelse, buitengewoon wijze
vriend, doorjouw verklaring is het me nu zo duidelijk geworden, dat ik er mijn hele
leven verder geen vragen meer over zal hebben; en aan je wijsheid, die gelijk is
aan de wijsheid van de Heer, zie ik ook dat jij alles kunt wat de Heer zelf kan!
J ouw hulp zal mij daarom, als de Heer het toelaat, buitengewoon goed van pas
komen bij ieder werk van mij in Zijn naam.' [2] Hierop zei Ik tegen de
opperstadsrechter: 'Welnu, Mijn beste vriend, hoe bevalt Mijn hemelse dienaar je?'
[3] De opperstadsrechter zei: 'Heer en Meester, hij spreekt precies zoals Uzelf uit
hem zou kunnen spreken, en daaraan herken ik heel duidelijk dat hij een hoge
dienaar van Uw eindeloos goddelijke heerlijkheid en majesteit moet zijn. Ik geloof
ook zonder twijfel dat hij door Uw wijsheid en Uw wil alles tot stand kan brengen
wat Uzelf kunt bewerkstelligen en tot stand kunt brengen dat wil zeggen: te
oordelen naar mijn menselijke wijsheid; maar dat Uw wijsheid en Uw wil vast nog
320
eindeloos veel dieper en verder om zich heen zullen grijpen dan zelfs het meest
verlichte verstand van al Uw engelengeesten kan zien en begrijpen, daar ben ik
volkomen van overtuigd!' [4] Ik zei: 'Mijn beste vriend, dat heeft jouw vlees je
niet ingegeven, maar jouw geest uit Mij van gene zijde; streef er dus naar om je
ook Mijn wil eigen te maken, zoals je je de wil van de keizer eigen hebt gemaakt,
dan zul je weldra en gemakkelijk steeds meer volkomen n worden met jouw
geest uit Mij van gene zijde, die Mijn liefde, wijsheid en macht is, en dan zul je
ook zo kunnen werken als deze engelengeest -die 'Rafal' heet! J e hebt nu
natuurlijk nog niet het flauwste idee van wat hij allemaal tot stand kan brengen;
maar enkele bewijzen zullen je daar meer duidelijkheid over geven.
[5] Vraag nu aan hemzelf maar in redelijkheid -om voor jullie aller ogen een teken
te doen, om jullie allemaal een besefte geven van waar Mijn macht en Mijn wil
door hem toe in staat is, dan zal hij niet aarzelen jou en jullie allemaal daarmee van
dienst te zijn!' [6] Daarop zei de opperstadsrechter: 'O Heer en Meester, ik vind
mijzelf te midden van jullie nu opeens zo dom en onnozel, dat ik nu werkelijk niet
weet wat voor redelijk teken ik van hem moet vragen! Het zou daarom beter zijn
als U, o Heer en Meester, zo genadig wilde zijn hem Zelf te zeggen wat hij moet
doen om ons onze voorstellingen over zijn macht te verhelderen!'
[7] Daarop zei Ik: 'O nee, Mijn vriend, dat is nergens voor nodig; want Mijn
Rafal is immers vervuld van alles wat Ik wil en wens! Maar Ik trek Mijn speciale
wil en Mijn macht terug, opdat hij zelf vanuit zijn rijkdom uit Mij, die hij zich
eigen heeft gemaakt, kan werken en willen zoals hij maar wil, opdat jij daardoor
pas goed ziet wat Mijn rijk in alle engelen en ook in de mensen geheel vrij, als het
ware zelfstandig uit zichzelf, kan bewerkstelligen, zonder dat Ik al Mijn talloze
engelengeesten en ook de mensen op deze aarde aan de leiband van Mijn
almachtige wil hoef te leiden; kies dus in vrijheid iets wat jou goed dunkt en zeg
het tegen hem, dan zal hij onmiddellijk uitvoeren wat jij wilt!'
[8] Nu zweeg de opperstadsrechter een poosje, wreef met zijn ene hand over zijn
voorhoofd en krabde zich met zijn andere een beetje achter zijn oor, omdat hij nog
niet goed kon besluiten wat voor echt redelijk verzoek hij tegenover Mij en Rafal
naar voren moest brengen. Tenslotte moest hij er weer aan denken dat Ik hem had
beloofd -nog in het huis van de waard -dat deze steppeachtige streek, die arm was
aan alles, groen zou worden en veel gras, graan, vruchtbomen en zelfs de wijnstok
voort zou brengen, en dat legde hij precies zo aan Rafal voor.
[9] Rafal klopte hem vriendelijk op de schouder en zei: 'Mijn beste vriend en
broeder, daarmee heb je werkelijk iets heel verstandigs van mij verlangd, en aan
jouw verlangen zal ook onmiddellijk voldaan worden!'
[10] Daarop zei de opperstadsrechter, die zijn blik niet van Rafal kon afwenden:
'Nee, nee, mijn beste hemelse vriend, het hoeft niet onmiddellijk te gebeuren; ik
ben al tevreden als het zo geleidelijk aan gebeurt met medewerking van onze
armzalige menselijke vlijt.'
[11] Daarop zei Rafal: 'Beste vriend en broeder, heb je nooit gehoord dat iemand
aan wie iets gevraagd wordt, twee keer zoveel en nog meer geeft wanneer hij het
onmiddellijk geeft, dan wanneer hij het degene die hem ergens om gevraagd heeft,
pas stukje bij beetje schenkt, al naargelang hij tijd en gelegenheid heeft?'
321
[12] De opperstadsrechter zei: 'Dat is natuurlijk wel waar, en wij Romeinen
hebben in onze burgerlijke wet ook een soortgelijke uitspraak, maar die wordt niet
altijd zo ten uitvoer gebracht.' [13] Daarop zei Rafal: 'Beste vriend en broeder,
dat is bij de burgers van deze wereld wel gebruikelijk, omdat jullie wil en de kracht
om die ten uitvoer te brengen nog met veel zwakheden behept is; maar voor ons,
burgers van de hemel van de Heer, is dat niet meer het geval, maar wat wij wensen
en willen is er al op hetzelfde ogenblik en zo volmaakt als maar mogelijk is. Sta nu
op en bekijk deze streek een beetje, dan zul je volkomen overtuigd raken van de
waarheid van wat ik je nu heb gezegd!'
Hoofdstuk 201: De veranderde omgeving bij de berg Nebo
[1] De opperstadsrechter stond op en richtte zijn blikken naar alle kanten op de
omgeving en herkende die niet meer; want hij zag een groot aantal zeer
weelderige, volledig rijpe graanvelden, verder met dicht gras begroeide weiden, die
zich bijna onafzienbaar ver uitstrekten, en rond de stad grote tuinen, die vol
stonden met de edelste fruitbomen. Ook de berg Nebo, waar wij ons op bevonden,
was helemaal groen geworden en rondom begroeid met de prachtigste
vijgenbomen en wijnstokken. Ook zag hij iets beneden de stad een behoorlijk grote
vijver, van waaruit verscheidene beekjes in verschillende richtingen stroomden.
[2] Toen de opperstadsrechter en ook de anderen dat allemaal zagen, sloeg hij -
evenals de waard, de drie Apollopriesters en ook de Farizeen en de J oden -zijn
handen van verbazing boven zijn hoofd en zei: '0 Heer, dat is haast oneindig veel te
veel, en het gaat werkelijk al mijn voorstellingen te boven! Wat zullen de mensen,
die in deze stad en in het tamelijk uitgestrekte gebied er omheen wonen, van dit
verschijnsel zeggen? Er kan onmogelijk een andere gedachte bij hen opkomen dan
dat een of andere barmhartig geworden god dat allemaal heeft gedaan door de bede
van een van zijn priesters; maar ik zal het volk er heel gauw van op de hoogte
brengen hoe en waardoor dit allemaal zo is geworden.
[3] Maar nu vraag ik U, o Heer, om noch voor mij noch voor deze hele streek een
tweede teken te doen; want dit teken heeft mij, behalve mijn verbazing, tegelijk
ook buitengewoon in verlegenheid gebracht, en er zullen daarover waarschijnlijk
vandaag nog en morgen van alle kanten zoveel vragen komen, dat we daar niet
voldoende passende antwoorden op kunnen geven!'
[4] Ik zei: 'Dat zal natuurlijk wel zo zijn; maar Ik zal er ook voor zorgen dat het
jullie niet zal ontbreken aan de juiste antwoorden, en de hele bevolking van deze
uitgestrekte streek zal blij en dankbaar naar huis gaan en vergaren wat er op ieders
stuk grond is gegroeid. Maar je kunt het met de hulp van je vele ondergeschikten
wel tot een wet voor jezelf maken dat je het volk ernstig op het hart drukt hier geen
ruchtbaarheid aan te geven, omdat het zich daardoor uit veel verder gelegen
streken vele hebzuchtige en afgunstige lieden op zijn hals zou halen en uiteindelijk
naar de wapenen zou moeten grijpen om de afgunstige vijanden weg te houden van
de gezegende grenzen van deze landstreek. [5] En ook jullie, Mijn leerlingen en
322
jullie J oden, moeten er onder de J oden daar in het Beloofde Land geen ophef over
maken; want velen zouden jullie niet geloven, maar jullie alleen maar uitlachen en
vervolgen. En veel andere, zwakke J oden zouden jullie wel geloven, en door jullie
ook in Mij geloven; maar dat geloof zou voor hen geen stevige basis hebben,
omdat ze het ten eerste door hun eigen toevoegingen maar al te gauw groter
zouden maken zoals ze met al hun bijgeloofdoen, en ten tweede zou zo'n manier
van verder verbreiden te zeer naar het oude bijgeloof rieken en zodoende slechts
een zeer twijfelachtig geloof bewerkstelligen; want als men later in deze streek zou
komen om zich van het wonder te overtuigen, zou men zeggen dat ook echte vlijt
en ijver van de mensen dit tot stand had kunnen brengen.
[6] Maar later kunnen jullie het wel op verstandige wijze vermelden bij die
mensen, die Mijn leer al volkomen aangenomen hebben en daardoor Mijn rijk zijn
binnengegaan. Die zullen jullie geloven, maar ook zeggen: 'J a, wat zou er voor de
Almachtige onmogelijk kunnen zijn? Als wij Hem hebben, hebben wij door Hem
alles!' [7] Blijf dus in eerste instantie alleen bij de leer, en naderhand kunnen jullie
pas overgaan tot Mijn tekenen, die evenwel in de loop van de tijd toch weinig
geloof zullen vinden, hoe waar ze ook zijn; want het verstand van de mensen zal
pas ophouden die dingen te bekritiseren, als het ingewijd kan worden in de
fundamentele oorzaak van het ontstaan ervan, en die inwijding zal bij zeer velen
niet hier op aarde, maar pas aan gene zijde plaats kunnen vinden.
[8] Volg deze raad van Mij op, dan zullen jullie daardoor zonder problemen
vorderingen maken; in het andere geval zouden jullie wel eens met veel stenen des
aanstoots te maken kunnen krijgen! Goed is dus goed, maar beter is ook eeuwig
beter, en het beste is datgene wat Ik jullie zeg.'
[9] Hierop gaven allen Mij hun woord dat ze deze raad zeer getrouw zouden
opvolgen, en de opperstadsrechter vroeg Mij of hij de keizer er ook van op de
hoogte moest stellen. [10] Ik zei tegen hem: 'Laat de keizer er voorlopig buiten,
maar over een jaar kun je Mijn vriend Agricola in Rome ervan in kennis stellen, en
hij zal het te zijner tijd tot jouw voordeel ook wel aan de keizer overbrengen! Voor
dit moment is het echter voldoende om alleen jouw gebied te onderrichten; en als
er een buurman uit de noordelijk van hier gelegen steden naar je toe zou komen,
zal die jou zelf zeggen wie daarvoor gezorgd heeft. De commandant Pellagius kun
je ervan op de hoogte brengen; want hij is in militair opzicht ook over deze stad
aangesteld en kent Mij!'
Hoofdstuk 202: Rafals bewijs van zijn snelheid
[1] Hierop vroeg Ik de opperstadsrechter of hij thuis bij zijn moeder niet iets bezat
wat hij graag hier zou hebben.
[2] De opperstadsrechter zei: 'J awel, Heer en Meester. Maar dat is in de tijd dat ik
nog in Rome was op zo'n plaats neergelegd, dat wij het ondanks ons ijverige
zoeken niet meer hebben kunnen vinden! Het is namelijk onze oude
patriciersbrief* (* Van oorsprong vormden de patricirs in Rome het 'populus'
ofwel het eigenlijke volk, een erfadellijke kaste, streng onderscheiden van het
'plebs'. Later gingen de Romeinse keizers ertoe over om aan mensen persoonlijk de
323
waardigheid van 'patricius' te verlenen, wat bevestigd werd in een soort oorkonde.
Waarschijnlijk is dat de 'patriciersbrief' waar hier sprake van is.) , nog uit de tijd
van J ulius Caesar, in een gouden koker. Daar is mij veel aan gelegen, niet zozeer
ter wille van mijzelf als veeleer ter wille van mijn jongere broers en zusters.'
[3] Rafal, die naast hem zat, zei: 'Kijk eens hier, hier is je oude patriciersbrief!
Bekijk hem maar goed, of het wel de goede is!' [4] De opperstadsrechter opende
uiterst verbaasd de koker en vond daarin opgerold zijn patriciersbrief, die hij maar
al te goed kende, en hij vroeg aan Rafal: 'Wel, hoe heb je dat gedaan?'
[5] Rafal zei: 'Kijk, het is onder andere ook een eigenschap van ons dat wij ons in
n ogenblik van de ene plaats naar de andere en vandaar weer terug kunnen
begeven, en zo was ik op ditzelfde moment ook in Rome en ben nu weer hier.'
[6] De opperstadsrechter vroeg nu weer aan Rafal: 'Als ik de koker en ook de
patriciersbrief die erin zit niet zo goed kende, zou ik geloven dat jij hem net zo
door je macht hebt geschapen als je deze streek in n ogenblik tot bloeien hebt
gebracht; maar die gedachte moet ik vanwege de echtheid van de koker en van
deze brief helemaal opgeven.
[7] J e hebt mij wel gezegd dat jullie, volmaakte engelengeesten, ook de
eigenschap bezitten om je in n ogenblik van de ene plaats naar de andere en
vandaar weer terug te bewegen. Dat geloof ik nu ook; maar je bent hier niet n
moment afwezig geweest, en daarom ben ik van mening dat jij een andere
dienstbare engelengeest die zich in jouw nabijheid bevindt naar Rome hebt
gestuurd, en dat die jou ook snel genoeg deze koker kon brengen.'
[8] Rafal zei: 'O nee, mijn beste vriend, dat heb ik echt zelf gedaan. Want zie,
evenals al het andere wat de ruimte betreft kan ook de tijd in zeer kleine stukjes
worden verdeeld, en wel zodanig dat het tijdsverloop, dat jij een ogenblik noemt,
in een eindeloze reeks van nog kortere spannen tijds ingedeeld kan worden! Voor
jou en je begripsvermogen is zo'n klein stukje tijd natuurlijk zo goed als niets,
maar zo is het voor ons volmaakte engelengeesten niet; want in zo'n heel klein
stukje tijd kan ik mij talloze malen van hier heel ver weg en weer terug bewegen,
terwijl jij nooit zult merken dat ik in die tijd ook maar een ogenblik afwezig was,
en de mensen op dat meest verafgelegen punt, waar ik mij naartoe heb bewogen,
zullen mijn aanwezigheid even weinig missen als jij! Weetje hoe snel een gedachte
is?' [9] De opperstadsrechter zei: 'J a, mijn beste hemelse vriend, daar heb ik enige
voorstelling van, en wel met name uit de leer van de wijze Plato!'
[10] Daarop zei Rafal weer: 'Hoe heet de verst gelegen plaats die jij min of meer
persoonlijk kent?'
[11] De opperstadsrechter zei: 'Brittanni! Want met mijn vader, die toen nog
leefde, heb ik daar eens een reis naartoe gemaakt, en wel over het water, welke reis
heen en terug naar Rome meer dan twee volle jaren heeft geduurd.'
[12] Rafal zei: 'Binnen welke tijd kun jij je met je gedachten daarheen begeven?'
[13] De opperstadsrechter zei: 'J a, beste vriend, in n ogenblik ben ik daar en hier
tegelijk, en al zou ik in gedachten nog duizend keer zover weg moeten gaan, geloof
ik dat ik daar niet meer tijd voor nodig zou hebben.'
[14] Daarop zei Rafal: 'Kijk, mijn beste vriend en broeder, diezelfde eigenschap
die jij in je gedachten bezit, bezitten wij volmaakte geesten natuurlijk in een veel
324
volmaaktere graad in het rijk Gods in werkelijkheid, en als reine en vrije geest in
het rijk Gods zul jij diezelfde eigenschap als ik ook bezitten.
[15] J a, mijn beste vriend, het rijk Gods heeft in alle opzichten een eindeloze
uitgestrektheid! Als wij volmaakte geesten ons niet sneller zouden kunnen
bewegen dan jullie mensen op deze aarde, zou het er met het verrichten van de wil
van de Heer op zeer veraf gelegen plaatsen van Zijn scheppingen erg bedenkelijk
uitzien -maar omdat de tijd en de ruimte voor ons volmaakte geesten helemaal
geen belemmering kunnen vormen, kan ook de orde van de Heer in de hele
oneindigheid nooit ook maar enigszins verstoord raken. Begrijp je dat, mijn beste
vriend en broeder?'
[16] De opperstadsrechter zei: 'Wel een beetje beter dan eerst; maar toch zal ik
nog lang niet in staat zijn om dat bewegingsmysterie ten volle te doorgronden!'
Hoofdstuk 203: De stralende steen van de zon
[1] Daarop zei Rafal: 'Mijn beste vriend en broeder, kijk eens naar de zon, die nu
al een heel eind in het westen staat! Hoe ver denk je dat die ster hier vandaan is? Ik
weet dat je dat niet weet, en ook al zou ik je de afstand in jullie aardse maat van de
veldweg aangeven, zou je het getal niet begrijpen omdat je het Arabische
getallenstelsel niet kent en een zo groot getal niet met jullie Romeinse cijfers
uitgedrukt kan worden. Maar je weet wel hoe snel een pijl een afstand van 50 tot
100 passen aflegt; hij zal daar niet veel meer dan vier ogenblikken voor nodig
hebben, en derhalve is de vlucht van een pijl de snelste beweging op aarde die je
kent. Kijk, een pijl die vanaf de aarde naar de zon wordt afgeschoten zou -als hij
zover zou kunnen vliegen en de aantrekkingskracht van de aarde het hem niet zou
verhinderen -voor zo'n reis, namelijk van hier naar de zon, een tijd van bijna vijftig
jaar nodig hebben voor hij op de zon aan zou komen!
[2] Dat een mens er met zijn voeten wel enkele honderden jaren voor nodig zou
hebben, spreekt vanzelf. En hoeveel tijd denk je dat ik ervoor nodig heb om van
hier naar de zon en weer terug te komen?'
[3] De opperstadsrechter zei: ja, mijn beste hemelse vriend, zoals ik het nu zie zul
je voor die reis ook niet meer tijd nodig hebben dan van hier naar Rome en terug.'
[4] Rafal zei: 'Dat heb je goed geantwoord -en kijk, terwijl ik nu met je praat ben
ik al naar de zon geweest en weer terug! Als bewijs daarvan heb ik ook een klein
aandenken van de zon voor je meegebracht.' [5] Hierop greep Rafal met zijn
hand in de zak van zijn mantel, haalde er een steen uit die bijna net zo straalde als
de zon en toonde hem aan de opperstadsrechter met de woorden: 'Kijk, dergelijke
stenen zijn er op aarde niet; maar op het grote lichaam van de zon, met name in de
middelste gordel ervan, die je later ook nader zult leren kennen, zijn er
buitengewoon veel van zulke stenen van verschillende grootte!
[6] De bewoners van dat grote hemellichaam gebruiken dergelijke stenen om hun
vertrekken die van binnen donker zijn, te verlichten; want het eigenlijke
zonnelichaam is in feite alleen maar donker. Het licht van de zon dat je ziet,
ontwikkelt zich op het atmosferische oppervlak ervan; alleen naar buiten toe werkt
325
het in zijn volle kracht, en naar het eigenlijke vaste zonnelichaam toe nauwelijks
sterker dan zoals je het oppervlak van deze aarde verlicht ziet.
[7] Neem jij ook deze steen dus maar, dan zul je daarmee tien jaar lang je kamers
's nachts goed kunnen verlichten; maar na tien jaar zal het licht ervan steeds minder
worden. Als je hem echter langer als verlichting wilt gebruiken, stel hem dan
iedere dag bloot aan de zonnestralen; hij zal zich daar dan mee verzadigen en jou
in plaats van een goede lamp de hele nacht als verlichting dienen. Maar na honderd
jaar, als deze steen te sterk doordrongen zal zijn geraakt van het zuur van de aardse
lucht, zal hij helemaal ongeschikt worden voor verlichting.'
[8] Daarop nam de opperstadsrechter de steen met diep ontzag aan, bedankte
ervoor, wikkelde hem in een schone doek en stopte hem in de zak van zijn mantel.
[9] Dat zagen natuurlijk ook Mijn leerlingen, die de Romeinen heimelijk
benijdden en bij zichzelf zeiden: 'Wij zijn al zolang bij Hem -maar voor ons heeft
Hij nooit zulke wonderen gedaan. Zo gauw Hij bij Romeinen kwam deed Hij
steeds Zijn grootste wonderen, en wij hebben ze pas bij de heidenen kunnen zien,
aan wie Hij ze ook Zelf of door de engel Rafal kon verklaren! Maar toen in de
buurt van J eruzalem de ons allen bekende vrome Nicodemus Hem eens vroeg hoe
het rijk Gods eruit zag, gaf Hij hem ten antwoord: 'Zolang je niet in de geest
wedergeboren bent, zul je de dingen van de hemel niet kunnen begrijpe.n; want je
begrijpt de dingen van deze aarde niet, die je toch ziet - hoe zul je dan de hemelse
dingen begrijpen, die je niet ziet?' Waarom zei Hij dat ook niet tegen de heidenen,
en waarom juist tegen de joden?' [10] En zo mopperden de leerlingen heimelijk
onder elkaar, en Ik stond op, liep naar hen toe en zei: 'Wat mopperen jullie daar
heimelijk onder elkaar? Laat Ik jullie niet getuige zijn van alles wat Ik bij de
heidenen doe, en heb Ik jullie niet pas twee dagen geleden nog de reden genoemd
waarom Ik de heidenen meer kan tonen en verklaren dan jullie?
[11] Wat de kennis van de natuur betreft zijn jullie allerminst op de hoogte; de
Romeinen hebben daar echter veel gedegen kennis van en kunnen de
wetmatigheden en de samenhang van de dingen in de natuur heel goed
onderscheiden. Dat alles ontbreekt jullie joden, en dat is al zo sinds de tijd van de
eerste richters, die ook wisten hoe alles in de natuur met elkaar te maken had, en
wel uit de twee boeken van Mozes die jullie verworpen hebben en waarvoor in
plaats jullie een kabbala hebben gemaakt, waarvan de inhoud slechter is dan de
inhoud van welke heidense filosoof ook. Maar Ik belet jullie niet om dergelijke
hogere verklaringen mede aan te horen en dergelijke daden mede te aanschouwen.
Hoe lang zal Ik jullie nog moeten verdragen, tot jullie de dingen beginnen te
begrijpen?' [12] Simon J uda zei: 'O Heer en Meester, heb toch geduld met ons; wij
zien alweer in dat wij tegenover U weer eens gezondigd hebben!'
[13] Ik zei: 'Het is alweer goed; maar laat in de toekomst dergelijk gemopper
achterwege!' [14] Dat griften de leerlingen in hun hart en werden daarna bij iedere
gelegenheid veel bescheidener en gelatener, en Ik keerde van hen weer terug naar
de opperstadsrechter en Rafal.
326
Hoofdstuk 204: De dierenwonderen van Rafal
[1] Daarna werd er over meer natuurlijke dingen gesproken, en in de loop van dat
gesprek merkte onze waard op, dat deze streek nu weliswaar tot ver in de omtrek
het heerlijkste gras bezat, zoals niet licht op een andere plek op aarde te vinden zou
zijn -maar de kudden van de bewoners van deze stad en omgeving waren heel
klein, en men zou de kudden wel honderd keer zo groot kunnen maken, dan
zouden ze nog voedsel in overvloed vinden.
[2] Daarop zei Ik: 'J ullie kudden zouden wel op even wonderbaarlijke wijze
vermeerderd kunnen worden, maar dat zou voor de mensen nog opvallender zijn
dan al het andere; want iedereen, die nu tien schapen op de weide heeft, zou erg
grote ogen opzetten als zijn herder in plaats van tien schapen er opeens duizend
naar huis zou brengen, die de eigenaar van de schapen niet eens zou kunnen
onderbrengen, omdat zijn schaapsstal hoogstens ruimte voor twintig schapen heeft.
Probeer dus een flink aantal schapen en andere dieren te kopen; over twee jaar,
gerekend vanaf nu, zullen ze zich wel op een goede manier vermeerderen! Als
jullie het graan geoogst hebben, zullen jullie het gemakkelijk kunnen bewaren -
want daar hebben jullie ruimte genoeg voor; maar met het houden van huisdieren
zou jullie dat slecht lukken -en daarom laten we dat zoals het is!
[3] Van hieruit zien jullie die ene behoorlijke grote vijver; maar in de omgeving
zijn er nog zes, waarmee de hele streek voldoende bevloeid kan worden. In het
diepe water van de vijvers zullen jullie ook een groot aantal vissen aantreffen, die
de bewoners van deze stad en omgeving voor hun dagelijkse levensbehoefte
kunnen gebruiken; de vissen van de vijver die we van hieruit kunnen zien, zullen
echter eigendom zijn van de opperstadsrechter, de waard, de Apollopriesters en de
paar J oden, zodat ieder van jullie die Ik zojuist heb genoemd, dus het recht heeft
om een vierde deel van de vijver te bevissen. Maar laat niemand dat overmatig
doen, maar alleen zoveel hij nodig heeft, opdat niemand door de te grote hebzucht
van een ander benadeeld wordt. De vissen in de vijver zijn van een heel edele
soort, waardoor het water van de vijver nooit verontreinigd raakt.' [4] Daarop
bedankten de vier partijen Mij voor dit geschenk en bezwoeren dat ze zich zeer
nauwkeurig aan dat gebod zouden houden, en de opperstadsrechter zou ook zorg
dragen voor eenzelfde orde bij de andere vijvers en die orde ook in stand houden.
[5] Terwijl verscheidenen nog onder elkaar over dit wonder spraken, namelijk hoe
het mogelijk was geweest om de vijvers direct met vissen te bevolken, stond
Rafal op en zei tegen de opperstadsrechter en de waard: 'Dat is voor de
almachtige wil van de Heer in ons even gemakkelijk te doen als om een woestijn in
n ogenblik groen te laten worden; want het maakt niet uit om dieren, ongeacht
welk soort, ogenblikkelijk tot bestaan te roepen of talloze grassen, planten,
graansoorten en vruchtbomen.
[6] Want wat een geest zich vanuit de wil van de Heer in zichzelf voorstelt en wil
dat het bestaat, dat is er dan ook meteen; maar natuurlijk is het denken van een
zuivere engelengeest heel anders dan het denken van een mens. [7] De mens kan
zich alleen de uiterlijke vormen voorstellen en daarover allerlei fantasien vormen;
maar wat de vormen van het kleinste tot het grootste inwendig moeten bevatten, en
hoe ze gebouwd moeten zijn om te kunnen leven, dat kan geen mens zich
327
voorstellen, en daarom kan hij zijn wil ook niet zodanig richten, dat de geest van
zijn wil de vormen tot leven brengt en actief doet worden. Maar een volmaakte
engelengeest kan dat wel, en een minder volmaakte kan het in mindere mate ook.
[8] Daartussen bestaat bijna hetzelfde verschil - om op aardse wijze met je te
praten, mijn beste opperstadsrechter -als tussen een in alle regelen der kunst
ontwikkelde beeldhouwer en iemand anders, die eventueel ook wel in staat is uit
een stuk hout een heel gebrekkig beeld te snijden; maar wat een verschil tussen
zo'n beeld en dat van de hand van een volleerd kunstenaar! [9] En als er reeds op
deze aarde een zeer uiteenlopende gradatie bestaat in de ontwikkeling van de
mensen, hoeveel te meer is dat dan in het rijk van de geesten het geval!
[10] Kijk, een olifant is tegenwoordig het grootste maar tevens meest intelligente
,dier op aarde en kan, als hij door de mensen goed worden afgericht, gebruikt
worden voor allerlei dienstbaar werk. Er is een tijd geweest dat deze diersoort ook
in deze streek woonde. [11] Maar omdat deze streken in de loop der tijd door de
vele wandaden van de mensen steeds onvruchtbaarder zijn geworden, trok dat dier
verder naar het zuiden naar die streken, waar het genoeg voer voor zichzelf vond;
deze streken hebben echter als gevolg van het vertrek van dit dier aan heel wat
belangrijke aardse voordelen ingeboet.
[12] Maar als jij het wenst, mijn beste vriend en broeder opperstadsrechter, kan ik
voor jou in n ogenblik voor een mannetje en een vrouwtje zorgen, en daarvoor
zul je wel voer genoeg vinden -en kijk nu eens naar beneden naar de omgeving van
de vijver, dan zul je daar al een mannetje en een vrouwtje zien!
[13] Stuur je knechten er straks heen met een paar broden, dan zullen ze de
knechten volgen naar jouw eigen stal, die voldoende ruimte heeft voor deze dieren!
Maai dan het gras op het grote stuk weide dat van jou is, laat het drogen en tot
bossen samenbinden; laat de knechten dan met de dieren naar buiten gaan dan
zullen die zelf het hooi in de schuur brengen, en zo zul je ze geleidelijk aan voor
nog verschillende andere werkzaamheden kunnen africhten.'
[14] De opperstadsrechter bedankte Rafal voor dit wonderbaarlijke geschenk en
zei: 'Een paar knechten van mij verstaan heel goed de kunst om deze dieren af te
richten, want ze hebben dergelijke dieren vanuit Indi zelfs naar Rome gebracht,
en de keizer heeft hen een tijdlang bij zich gehouden om die dieren te verzorgen;
daarna kwamen ze bij mijn vader in dienst en zijn ook hier mijn trouwste dienaren.'
Hoofdstuk 205: De verbaasde dienaren vangen en temmen de olifanten
(13.5.1864)
[1] Na dat gesprek ging de zon onder, en wij stonden op en begaven ons weer naar
de stad naar onze waard. [2] We kwamen al gauw weer in onze gastenkamer; ook
Rafal kwam met ons mee, en toen we aan tafel gingen zitten vroeg de waard Mij
of hij ook voor de bijzondere gast Rafal moest laten dekken.
[3] Ik zei: 'Natuurlijk; want nu is ook hij voor deze tijd omhuld met een lichaam,
dat uit de lucht van deze aarde is genomen, en hij heeft evengoed ook aardse
versterking nodig als Ik, de Heer Zelf. Het voedsel dat hij tot zich neemt wordt in
hem weliswaar op een heel andere manier omgezet dan bij een natuurlijk mens;
328
maar dat doet niets ter zake. Hij zal dus evengoed samen met ons spijs en drank tot
zich nemen als wijzelf, alleen aanzienlijk veel meer dan wij, waar je van tevoren
rekening mee moet houden. Maar laat nu eerst brood en wijn op tafel zetten, en pas
later de vissen en een goed klaargemaakt, gebraden lam!'
[4] De waard zei:'O Heer en Meester, met een lam zal het niet zo goed lukken,
omdat ik er geen meer heb! Maar ik heb wel ongeveer dertig schapen; als de herder
ze al naar huis heeft gedreven kan ik daarvan het jongste direct laten slachten.'
[5] Daarop zei Ik: 'Maak je daar geen onnodige zorgen om! In de keuken zul j e
een reeds geslacht en voor het braden helemaal klaargemaakt lam aantreffen, en
zodoende hoeft er dus van jouw dertig schapen geen een geslacht te worden; want
op het mannetje na zijn ze allemaal drachtig en zullen over twee weken jouw
schaapskudde twee keer zo groot maken.' [6] Hierna zorgde de waard direct voor
het brood en de wijn en ging toen naar de keuken om naar het lam te kijken, dat
klaargemaakt was om te braden. Hij verwonderde zich daar al niet zo erg meer
over, omdat hij de andere wonderen al had gezien en hij dit wonder ook heel
begrijpelijk vond; maar zijn keukenpersoneel was des te meer verbaasd, evenals
zijn vrouw.Want terwijl wij op de berg verbleven, was zij in de kleine, aan de
herberg grenzende moestuin om welriekende kruiden te verzamelen voor de vis die
's avonds klaargemaakt zou worden, en ze was echt geschrokken toen voor haar
ogen de anders schraal uitziende moestuin plotseling opnieuw groen werd en een
overvloed bood van alles wat er voor het huis nodig was.
[7] De vrouw kwam woorden tekort om de waard te vertellen hoe het haar bij die
gebeurtenis te moede was geworden; maar na verloop van tijd had ze bedacht dat
niemand anders dat bewerkstelligd kon hebben dan de aanwezige wonderbaarlijke
gast, die ook zij nu evenals al haar huispersoneel als een ware God zou
beschouwen en vereren, en wel temeer omdat ook de drie Apollopriesters zich aan
deze God hadden onderworpen. Daarna begon ze direct de vissen te bereiden en
het lam te braden. [8] Terwijl wij ons in onze eetkamer versterkten, kwamen de
twee trouwe dienaren van de opperstadsrechter, die hij op de berg al had genoemd,
bijna buiten adem naar ons toe, en begonnen te vertellen wat ze allemaal hadden
gezien en meegemaakt. Het meest verbaasden ze zich over de vijver, die plotseling
ontstaan was op de plaats waar vroeger maar een kleine bron was, die slechts af en
toe water gaf.
[9] De ene van de dienaren zei tegen de opperstadsrechter: 'En - o gestrenge heer,
heer - nog een groot wonder: in de buurt van de vijver grazen twee geheel
volgroeide olifanten! Die twee dieren zullen waarschijnlijk door gebrek aan voer
ontsnapt zijn uit een Perzische of zelfs Indische karavaan om zich hier te
verzadigen, waar door een godswonder allerlei soorten planten, gras en bomen heel
weelderig zijn gaan groeien. De dieren weiden precies op het stuk grasland dat u
toebehoort, en u zou dus het recht hebben om deze twee zeldzame en..kostbare
dieren voor uzelf in bezit te nemen. Zoals u weet verstaan wij tween heel goed de
kunst om zulke dieren de baas te worden. Als u wilt zullen wij erheen gaan en ze
met groot gemak vlug in uw grote stal onderbrengen; en als ze daar eenmaal zijn
ondergebracht, zullen wij ervoor zorgen dat ze ons nooit meer ontsnappen.'
329
[10] Daarop zei de opperstadsrechter: 'Doe dat, ik zal jullie daarvoor goed weten
te belonen!' [11] Daarop voorzagen de twee dienaren zich in de herberg direct van
verscheidene gerstebroden en gingen meteen vol blijdschap naar buiten, waar de
beide dieren graasden. Toen ze in de buurt van de dieren kwamen spraken ze die
op hun manier toe. De dieren werden opmerkzaam, de geur van de broden trok hen
dichter naar de dienaren toe; die gaven hun direct stukken brood en liepen toen
naar de stad, terwijl ze onderweg, wat niet zo ver was - de dieren van tijd tot tijd
een stuk brood gaven. En weldra zagen wij vanuit onze gastenkamer door de open
ramen hoe de twee reusachtige olifanten de beide dienaren van de
opperstadsrechter als makke lammeren op de voet volgden, en zo naar de grote stal
gebracht werden, terwijl de vele mededienaren, knechten .en burgers van de stad
verbaasd toekeken. In de stal voorzagen ze de dieren direct van een goede
hoeveelheid voer en water.
[12] Deze beide dieren bleven onmiddellijk in de stal en lieten zich door de twee
dienaren verzorgen; de andere dienaren konden zich echter nog niet in de buurt van
de twee dieren wagen, wat later echter ook mogelijk is geworden.
[13] Vijf jaar daarna. kreeg onze opperstadsrechter door bemiddeling van de
commandant Pellagius en opperstadhouder Cyrenius een veel hogere positie in de
grote stad Damascus, waar hij de christenen in bescherming nam en hen zoveel
mogelijk aanzienlijke voordelen schonk; bij die gelegenheid gaf hij deze tamme
dieren, samen met de twee dienaren de keizer ten geschenke, waar de keizer heel
blij mee was en uit dankbaarheid aan hem alsook aan zijn nakomelingen het
oppergezag over die stad, waar hij zoveel goeds had gedaan, volledig in eigen
beheer beleende. [14] Dit heb Ik er nu zo terloops bij verteld.
Hoofdstuk 206: Waarom volmaakte geesten zalig zijn
[1] Wij begonnen aan ons avondmaal, dat onmiddellijk klaargemaakt kon worden;
Wij waren daarbij heel welgezind en opgewekt, en Mijn leerlingen wisten veel te
vertellen over alle dorpen en steden en over Mijn onderricht en daden. Ook Rafal
kreeg een goed getuigenis uit de mond van Mijn leerlingen, want ook over wat hij
aan Mijn zijde had gedaan werd veel gesproken.
[2] De Romein en de opperstadsrechter, alsook de waard en zijn zoon en de twee
Farizeen en de J oden hadden het zo naar hun zin, dat de opperstadsrechter zei: 'O
Heer en Meester! Als ik het tenminste wat mij betreft op deze aarde voortdurend
zo zou kunnen hebben als nu in Uw gezelschap en in het gezelschap van Uw
hemelse dienaar, zou ik direct afzien van de vast nog veel grotere zaligheden van
Uw hemelen; want ik beschouw het nu als de hoogste hemel dat ik mij heel dicht
in Uw nabijheid bevind en met U gesprekken kanvoeren.
[3] Als men Uzelf heeft, hoeft men de dingen van de natuur helemaal niet nader te
leren kennen; want men weet toch al dat ze allemaal, van het kleinste tot het
grootste en van het eerste tot het laatste en van de alfa tot de omega, enkel Uw
vastgehouden gedachten en ideen zijn, tot leven gebracht door Uw wil en door
Uw geest.' [4] Ik zei: 'Dat heb je goed en waar gezegd, en in de hemel is het
330
inderdaad de hoogste zaligheid van alle voleindigde geesten, als ze zich bij Mij
kunnen ophouden en met Mij kunnen praten en omgaan.
[5] Maar die overgrote zaligheid komt in feite toch niet voort uit Mijn heel
eenvoudige persoonlijkheid, waarin Ik evengoed een mens ben als jij en als geest
evenzeer een geest ben als deze oer-aartsengel Rafal; maar de voornaamste
zaligheid van de volmaakte geesten is gelegen in het feit dat ze Mijn eindeloze
volmaaktheden steeds vollediger, helderder en dieper herkennen in Mijn eindeloos
vele werken die grenzeloos en onbeperkt zijn.
[6] Kijk, vriend, het gaat ongeveer zoals het al bij tijd en wijle op deze aarde bij de
mensen toegaat die echt gevoel hebben voor hogere kunsten en wetenschappen, en
daarmee ingenomen zijn. Stel nu bijvoorbeeld dat je over een groot architect en
beeldend kunstenaar hebt gehoord, dat zijn werken van alle mensen de grootste
bewondering oogsten. Toen je dat hoorde, bekroop je de lust om de grote
kunstenaar zelf persoonlijk te leren kennen, en omdat de middelen voor de reis je
niet ontbraken, begaf je je al gauw op weg naar dat verre land waar de kunstenaar
verbleef en zijn werken op geweldige schaal ten toon stelde en uitvoerde.
[7] Na een tijd gereisd te hebben bereik je dan de plaats waar de kunstenaar
verblijft, en daar kom je vervolgens gemakkelijk in contact met de kunstenaar,
over wie je je tijdens je reis allerlei geweldige voorstellingen hebt gemaakt
waaronder ook, dat hij zich als mens onder de andere mensen door een bijzonder
verheven gestalte kenbaar zou maken. Maar als je hem in zijn dorp ontmoet,
ontdek je dat de kunstenaar een heel bescheiden en eenvoudig mens is, wiens
persoon niet in het minst laat merken wat er in zijn innerlijk schuilgaat. J e voert
dan heel vriendelijk een gesprek met hem, maar tevens denk je toch bij jezelf: 'Het
is haast niet mogelijk dat in deze uiterst eenvoudige en bescheiden persoonlijkheid
zo'n scheppende grootheid aanwezig is, waarover jij je door zelfs de meest
verstandige mensen zulke grootse dingen hebt laten vertellen!' Maar toch ben je
gelukkig, omdat je er in jezelf van overtuigd bent dat je je in gezelschap van de
grootste architect en beeldend kunstenaar bevindt en met hem kunt spreken over
allerlei dingen die hij gemaakt heeft. [8] Tenslotte zegt de kunstenaar tegen je:
'Omdat je de moeite hebt genomen mij op te zoeken en persoonlijk te leren kennen,
wil ik je van deze Woonplaats van mij, die maar weinig van mij kan laten zien,
naar een heel grote stad brengen, die hier niet ver vandaan is, waar je meer dan
voldoende gelegenheid zult krijgen om je in mijn werken te verlustigen!'
[9] Daarop ga je brandend van nieuwsgierigheid mee met de kunstenaar, die heel
vriendelijk tegen je is geworden, maar die jou op je hele reis nog altijd als een heel
eenvoudig en bescheiden mens voorkomt. Terwijl je echter samen met de
kunstenaar steeds dichter bij de grote stad komt en reeds vanaf een flinke afstand
de prachtigste gebouwen, tempels, paleizen en burchten begint te aanschouwen,
begint ook jouw fantasie over de kunstenaar die jou vergezelt steeds maar groter te
worden, zoals zijn bouwwerken in die stad steeds groter beginnen te worden, hoe
dichter je bij de stad komt. Zijn persoonlijke eenvoud begint te verdwijnen
naarmate jou zijn innerlijke, geestelijke grootheid door zijn werken steeds
duidelijker voor ogen komt te staan.
331
[10] Als je dan helemaal in de stad komt, maakt het ene bouwwonder na het
andere, steeds groter, kunstiger en stoutmoediger, je werkelijk sprakeloos van
bewondering, en je bewondering voor de kunstenaar die jou vergezelt wordt
bovendien nog grenzeloos vergroot als je ziet dat in deze stad alle mensen, groot en
klein, hem heel vriendelijk en vol eerbied begroeten.
[11] Zeg Mij nu eens, Mijn beste vriend, of jouw vroegere denkbeelden over de
kunstenaar bij het aanschouwen van zijn grote werken niet van een heel andere
aard en voorjouw gemoed veel zaligmakender zijn geworden!'
Hoofdstuk 207: Over de onbevattelijkheid van de schepping
[1] De opperstadsrechter zei: 'J a, Heer en Meester, U hebt een buitengewoon
treffend beeld gekozen, dat ik - hoewel niet op zo'n geweldige schaal in mijn jeugd
zelf heb beleefd; want ik heb samen met mijn vader, die toen nog leefde, door het
noordelijke deel van het eigenlijke Romeinse rijk gereisd en kwam in de omgeving
van Veneti. Daar zag ik een prachtig paleisgebouw, dat volgens de regelen der
kunst bijna voltooid was, en mij bekroop sterk het verlangen om de stoutmoedige
bouwmeester persoonlijk te leren kennen. [2] Daarop kwam ik met mijn vader
weldra in zijn woning en in zijn beeldhouwerswerkplaats en ontmoette in
gezelschap van mijn vader de bouwmeester zelf. Hij was echter ook een heel
bescheiden en eenvoudige man, een op het kleine eiland Rhodos geboren Griek,
aan wie men in de verste verte niet gezien zou hebben dat hij het vermogen bezat
de vingers van zijn hand te tellen; maar als men met hem begon te praten, merkte
men wel direct dat hij behalve de oude rekenkunde van Euclides ook nog in andere
kunsten en wetenschappen thuis was, en ik kreeg dan ook werkelijk een geweldige
hoogachting voor deze grote bouwmeester en kunstenaar.
[3] Maar nu weet ik nog niet, o Heer en Meester, wat U met dit voortreffelijk
gekozen beeld met betrekking tot Uzelf eigenlijk hebt willen zeggen!'
[4] Ik zei: 'Mijn beste vriend en broeder, niets anders dan dat jouw vermeende
grote zaligheid in Mijn gezelschap en dat van de aartsengel Rafal nog niet de
hoogste graad heeft bereikt en die pas zal bereiken, wanneer je al Mijn
bouwwerken en scheppingen steeds nader en beter zult leren kennen! J ij weet nu
wel dat in Mij een geweldig grote scheppende eigenschap huist en je maakt je daar
een zo groot mogelijke voorstelling van, sinds je die paar tekenen door Mij hebt
zien doen; maar je zult je er vast een heel andere voorstelling van maken wanneer
je innerlijke gezichtsvermogen ten aanzien van Mij door Mijn werken te
beschouwen buitengewoon veel weidser en verhevener zal worden. Want dan pas
zal het werkelijk goddelijke in Mij zich in een steeds hoger licht aan je voordoen,
hoewel eeuwig nooit in het allerhoogste finale licht, dat Ikzelf in Mijn innerlijk
ben, en wel omdat dat voor iedere vanuit Mij geschapen geest zelfs in zijn hoogst
mogelijke voleinding onmogelijk is.
[5] Nu denk en zeg je natuurlijk bij jezelf: 'Hoe zit dat dan? Want dan blijft
immers de hoogste en volmaakte geest toch nog eeuwig niets vergeleken bij U!'
[6] J a, Ik zeg je datje daar gelijk in hebt: voor Mij is weliswaar alles mogelijk,
maar een tweede, volkomen aan Mij gelijk Ik kan Ik niet scheppen, evenmin als
332
een tweede oneindige ruimte en een tweede eeuwig durende tijd; en zo kan ook de
meest volmaakte engelengeest uiteindelijk ook nooit de volledige sterkte van het
licht in Mij noch de grenzen van de oneindige ruimte bereiken of de uren van de
oneindige tijdsduur tellen. Hij kan zich over die drie dingen wel steeds
uitgebreidere voorstellingen vormen, maar daar uiteindelijk toch eeuwig nooit
komen. [7] J e ziet het licht van de zon en beschouwt haar licht reeds als het
sterkste wat jouw begrip kan vatten -hoe zou het dan zijn als Ik voor jou in plaats
van die ene zon ineens duizend zonnen van dezelfde grootte en lichtsterkte tegelijk
aan het firmament zou plaatsen? Zou dat licht dan ook niet duizendvoudig
versterkt op deze aarde vallen?'
[8] De opperstadsrechter zei: 'O Heer en Meester, doe dat maar niet; want met
name in de zomer hebben wij meer dan genoeg licht van die ene zon! Als er
duizend zonnen aan het firmament zouden schijnen, zouden alle schepselen op
deze aarde in zeer korte tijd verbranden en daarna ook de gehele grote aarde zelf.
Want ik heb al eens gezien, en wel in Alexandri, wat het licht van de zon door een
arcadische holle spiegel teweeg kan brengen en door middel van die ene spiegel
wordt die ene zon slechts zo'n 10 tot 20 keer vergroot en bewerkstelligt dan in het
brandpunt reeds een zodanig verwoestend effect, dat ze alles in brand steekt; en
stel je dan eens het effect van duizend zonnen voor!'
[9] Ik zei: 'Nou ja, daar heb je gelijk in, en de aarde heeft meer dan genoeg aan die
ene zon; maar Ik wilde er alleen maar je aandacht op vestigen dat zelfs het
natuurlijke licht tot in het oneindige versterkt kan worden - en hoeveel te meer dan
het geestelijke licht! Daarom staat er bij Mozes ook geschreven dat geen enkel
geschapen wezen God in Zijn innerlijke werkelijkheid kan aanschouwen en daarbij
zijn leven kan behouden.' [10] De opperstadsrechter zei: 'O Heer en Meester! Nu
word ik echt bang in Uw tegenwoordigheid, want ik voel steeds meer mijn
volslagen nietigheid en Uw volkomen alles in alles, en Plato had gelijk toen hij zei:
'Ik heb in een visioen de zoom van Gods kleed gezien, alles was veranderd in licht,
en ik zag mijzelf daarin als het ware volledig tot niets opgelost; alleen de liefde
voor de Godheid zorgde ervoor dat ik mijn bewustzijn behield!'
[11] Ik zei: 'Daar had deze filosoof gelijk in -maar voor zijn tijd; van nu af aan zal
dat anders zijn! Want Ik heb Mijzelf met een lichaam omgeven om voortaan niet
meer als een onbegrijpelijke en niet te aanschouwen God aan jullie te verschijnen,
maar als een mens, met wie jullie net zo kunnen praten en omgaan als met elkaar,
en daardoor heb Ik jullie niet alleen tot Mijn volkomen op Mij lijkende kinderen,
maar ook tot Mijn ware vrienden en broeders gemaakt.
[12] Met dat geschenk van Mij zullen jullie allemaal wel tevreden zijn, en het zal
jullie niet hinderen als jullie inzien dat Ik in Mijn eeuwige, goddelijke
eigenschappen nooit te bereiken ben. [13] Maar daar komt het gebraden lam; laten
we ons daarmee bezighouden en al het andere intussen opzij zetten!'
Hoofdstuk 208: De wonderbare spijziging in de herberg
[1] Het lam werd in evenveel stukken verdeeld als er gasten aan tafel zaten, en
vanzelfsprekend vielen de stukken wat klein uit. [2] De waard merkte het zelf en
333
vroeg aan Mij: 'Heer en Meester, dit ene lam is kennelijk te weinig voor het grote
aantal gasten! Wat denkt U ervan als ik inderhaast nog twee of drie lammeren liet
klaarmaken? Want zoals ik opgemerkt heb, is dat ene lam alleen voor onze
wonderbaarlijke gast Rafal al nauwelijks voldoende!'
[3] Ik zei: 'Dat komt wel goed; want zoals Mijn leerlingen wel weten heb Ik al
eens met heel weinig broden en nog minder vissen enkele duizenden mensen
zodanig verzadigd, dat ze allemaal meer dan genoeg hadden en er na de maaltijd
nog enkele manden vol overgebleven stukken brood werden verzameld en daarom
zullen we aan dit ene lam meer dan genoeg hebben!'
[4] De waard zei: 'Wat U, o Heer en Meester, goedvindt, vind ik natuurlijk ook
goed; alleen Uw wil geschiede altijd!'
[5] Daarop ging ook de waard - zoals steeds -bij ons aan tafel zitten, maar durfde
toch niets van het lam voor zichzelf te nemen, omdat hij bang was dat er voor de
anderen toch te weinig over zou blijven. [6] Toen nam Ik een stuk van de grote
schaal, legde het op zijn bord en zei daarbij tegen hem: 'Vriend, geloof wat Ik je
heb gezegd! Als het lam nog lang niet op is zullen wij al meer dan voldoende
verzadigd zijn, en zal er tenslotte voor al je personeel nog genoeg overblijven.'
[7] Daarop werden alle gasten van het in stukken verdeelde lam voorzien en aten
daarvan naar behoefte, en hoe meer ze aten, des te meer zagen ze nog op hun bord
liggen; tenslotte bleef er bij allen zoveel over, dat de overgebleven stukken niet
meer pasten op de grote schaal, waarop het lam op tafel was gezet, en er moest nog
een tweede even grote schaal gehaald worden om daar de overige stukken op te
leggen om ze van de tafel naar de keuken te kunnen brengen. Daarop werden de
twee schalen weggebracht, en de vrouw van de waard met haar dochters en de
keukenmeisjes konden hun ogen niet geloven dat dit ene gebraden lam zoveel
restanten had kunnen opleveren; ze bedankten Mij allemaal en aten toen van de
overgebleven stukken, en daarvan bleef ook voor de volgende dag nog een hele
schaal vol over. [8] Toen wij het lam hadden gegeten en nog met onze volle
bekers wijn aan de tafels zaten, zei de opperstadsrechter tegen Mij: 'O Heer en
Meester, ik begrijp nu zo'n beetje hoe u en Rafal door U -een geheel woest gebied
kunt veranderen in een streek, rijk aan alle vruchten en gewassen, en hoe U voor
mij twee olifanten en -zoals gisteren gebeurde -voor de J oden en Farizeen
veertien wilde leeuwen als wachters hebt kunnen neerzetten; ook is het mij niet
helemaal onduidelijk hoe U het water uit de waterkelder onmiddellijk in de beste
Cyperse wijn hebt kunnen veranderen, want dat zijn allemaal dingen die voor Uw
almacht gemakkelijk mogelijk zijn.
[9] Want ik had zo gedacht: U hoeft het maar te denken en daarna met Uw wil te
zeggen: 'Er zij!', en dan is datgene wat U door Uw wil al helemaal voltooid tot
bestaan hebt geroepen, er al; want dat hebt U destijds immers ook moeten doen,
toen U de hele aarde vanuit Uzelf tot bestaan hebt geroepen en met haar geleidelijk
aan ook alles wat erin, erop en erboven is. En toen alles wat U op aarde wilde
hebben klaar en voltooid bestond, was het voor U even gemakkelijk om in alle
planten, dieren en mensen het vermogen tot voortplanten en vermeerderen te
leggen, al naar de soort van Uw tot leven gebrachte schepselen.
334
[10] Maar met dit lam zit het heel anders. Het was maar n lam dat reeds goed
klaargemaakt en gebraden op tafel was gezet, en bij het verdelen bleek duidelijk
dat de stukken van alle gasten kennelijk klein moesten uitvallen. Maar als je het
kleine stuk naar je mond bracht, kon je dat niet meer op krijgen; want het groeide
zichtbaar in de hand van degene die at.
[11] Hoe kon dat op zichzelf dode lam met zijn door het braden geheel vernielde
organisme in een steeds goed eetbare toestand groter worden, op zo'n manier als
een jonge ceder van jaar tot jaar groter wordt tot zij een reusachtige boom wordt?
[12] Bij een ceder is dat niet verwonderlijk - want die heeft haar plantaardige,
natuurlijke leven, en haar inwendige organisme is op die manier ingericht maar het
organisme van een gebraden lam kan naar mijn mening toch haast onmogelijk
meer de eigenschap bezitten om van binnenuit te groeien en groter te worden.
Maar omdat het lam, waar wij van gegeten hebben, toch zozeer groter is geworden
dat wij het onmogelijk helemaal hadden kunnen opeten, moet ik openlijk bekennen
dat ik dit wonder van U absoluut niet begrijp.'
[13] Ik zei: 'Kijk, beste vriend, deze leerlingen van Mij zijn al zolang bij Mij en
hebben dergelijke buitengewone voedselvermeerderingen al herhaalde malen
gezien; maar ze zijn J oden, en geen van hen is ook maar n keer op het idee
gekomen om Mij daar speciaal naar te vragen! En ze hebben het Mij niet gevraagd,
omdat ze in hun nog veelvuldige echt J oodse blindheid geen verschil hebben
kunnen ontdekken tussen het ene of het andere wonder dat Ik heb gedaan; maar
jullie scherpzinnige Romeinen ontdekken bij Mijn wonderen een echt verschil, dat
voor de scherpte van jullie verstand waard is verder besproken te worden.'
[14] Een van Mijn leerlingen, die Philippus heette en anders niet zo gemakkelijk
zijn mond opendeed, zei: 'O Heer en Meester, wij hadden U al zo vaak bij
gelegenheden graag meer over het een of ander willen vragen en hebben dat soms
ook gedaan, maar we kregen bij U altijd een terechtwijzing; we lieten het dus
voortaan liever anderen vragen, en luisterden dan wat U daarover zou zeggen, en
zo ontdekten wij Uw grote licht in heel veel dingen en hoefden daarbij geen
terechtwijzing van U te verwachten!' [15] Ik zei: ' Als jullie Mij dergelijke dingen
hadden gevraagd, zouden jullie er bij Mij net als alle andere mensen zonder
terechtwijzing vanaf zijn gekomen; maar jullie vroegen Mij steeds om iets wat Ik
jullie al verschillende keren had uitgelegd, en daardoor hebben jullie Mij
gedwongen tot de voor jullie enigszins onprettige vraag: 'Hoelang zal Ik jullie nog
moeten verdragen, voor jullie Mijn woorden begrijpen?'
[16] Maar ziehier, bij deze Romeinen ben Ik niet genoodzaakt zo'n tegenvraag te
stellen, want hun scherpzinnigheid ontdekt ieder verschil dat er bestaat tussen de
ene of de andere daad die Ik heb verricht! Ik heb destijds toch ook op zeer grote
schaal een vermeerdering van voedsel bewerkstelligd, toen Ik verscheidene
duizenden mensen met een paar broden en vissen ruim voldoende heb verzadigd,
en Ik heb voor jullie ogen ook een groot aantal daden verricht, die deze Romein
van ons tot de meer natuurlijke en begrijpelijke zou rekenen. En toch hebben jullie
destijds niet gezegd: Heer en Meester, wij denken te kunnen begrijpen dat U onze
netten al verschillende keren met vissen hebt gevuld, hele woeste streken
vruchtbaar hebt gemaakt en bij de bruiloft in Kana in Galilea en op veel andere
335
plaatsen water in wijn veranderd hebt; maar hoe hebt U die op zichzelf dode
broden en vissen zozeer kunnen veranderen, dat vele duizenden zich daar meer dan
voldoende mee konden verzadigen?'
[17] Kijk, Mijn beste vriend Philippus, als jullie Mij daar toen naar hadden
gevraagd, zouden jullie er ook heel zeker zonder enige terechtwijzing van Mijn
kant vanaf zijn gekomen; maar jullie hebben Mij niets gevraagd! Want jullie
maken geen onderscheid tussen Mijn daden en gooien ze allemaal op n hoop;
maar onze vriend hier, een echte Romein van het zuiverste water, heeft met de
scherpzinnigheid van zijn verstand een werkelijk verschil ontdekt, en Ik zal hem
dat ook uitleggen, zonder hem vanwege zijn vraag een terechtwijzing te geven, die
jullie zo vervelend vinden!'
Hoofdstuk 209: Het voedingsproces in het menselijke lichaam
[1] (De Heer:) 'Mijn beste vriend en opperstadsrechter, Ik zal je op je vraag, die uit
jouw mond heel scherpzinnig werd gesteld, ook een helder en scherpzinnig
antwoord geven.
[2] Kijk, tussen de door Mij bewerkte wonderen bestaat er wel schijnbaar een
duidelijk voelbaar verschil, maar in de grond van de zaak niet. Kijk, alles wat je eet
en in je maag opneemt om je lichaam te sterken en in leven te houden, is helemaal
niet zo dood als jij denkt! Het heeft drie delen: ten eerste een materieel deel, dat jij
ziet en voelt en waarvan je, als het voedsel goed klaargemaakt is, in je mond een
lekkere smaak waarneemt en waarvan je tevoren ook al met je neus de fijne geur
inademt. Kijk, dat is het gedeelte dat je lichaam in leven houdt!
[3] Als, ten tweede, de spijzen in de maag aankomen, worden ze daar in zekere zin
voor de tweede keer gekookt, en daarbij ontwikkelen zich twee hoofdbestanddelen,
waarvan het ene, het grovere, dient om het lichaam, zijn ledematen en spieren te
voeden, terwijl het andere door het bloed, dat van deze twee bestanddelen
afkomstig is, overal heen geleid wordt waar het lichaam voeding en versterking
nodig heeft. [4] Als deze twee bestanddelen in de bovenste maag voldoende zijn
onttrokken aan hetgeen je gegeten hebt, en in het lichaam zijn verspreid, krijg je
dorst en neem je drank tot je. Daardoor komt het voedsel in de onderste, kleinere
maag, die in twaalfvakken verdeeld is. Hier wordt door middel van een speciaal
gistingsproces de etherische stof uit de kleine cellen van het voedsel gehaald en
dient om de zenuwen levend te houden, vandaar dat je die stof ook de 'zenuwgeest'
kunt noemen. [5] Het buitengewoon fijn etherische, dat wij 'substantie' zullen
noemen, wordt door de milt langs een heel verborgen weg naar het hart geleid en
gaat vanuit het hart volledig gezuiverd over in de ziel van de mens, en zo haalt de
ziel uit al het opgenomen voedsel ook wat haar verwant is naar zich toe en wordt
daardoor in al haar afzonderlijke bestanddelen, die geheel overeenkomen met die
van het lichaam, gevoed en gesterkt.
[6] Dat kun je gemakkelijk merken aan het feit dat de dingen die je zegt en je
oordelen onbeholpen en onsamenhangende spinsels van gedachten en ideen zijn,
wanneer je honger en dorst hebt; maar als je eerst goed, zuiver voedsel hebt
gegeten en ook zuivere, goede wijn hebt gedronken, zullen de dingen die je zegt en
336
je oordelen ook in zeer korte tijd een heel ander karakter krijgen -en dat komt,
doordat de ziel dan ook verzadigd en versterkt wordt. Als je lange tijd geen voedsel
en geen drank tot je zou nemen, zou het denken, spreken en oordelen je weldra
heel gebrekkig afgaan.
[7] Als de spijzen eenmaal hun belangrijke deel aan het lichaam, de zenuwen en
de ziel hebben afgegeven, wordt het in feite onzuivere deel van de materie, die je
tot je hebt genomen om je lichaam in leven te houden, via de twee natuurlijke
uitgangen uit het lichaam verwijderd.Als een mens echter in ieder opzicht een
zwelger is geworden en zijn buik tot afgod heeft gemaakt, dan kan het tot zich
genomen voedsel alsook de teveel in de maag gegoten wijn niet meer volledig
afgescheiden worden in de twee magen, die Ik je heb uitgelegd. Daardoor komen
er nog veel delen -die het lichaam, de zenuwen en de ziel in leven moeten houden
maar die niet aan het voedsel onttrokken zijn -in de grote buik en de darmen
terecht en voor een ander deel via de lever en de milt in de urineblaas; daar
veroorzaken ze opnieuw gistingen, waaruit zich mettertijd allerlei ziekten voor het
lichaam ontwikkelen en die de ziel traag, afgestompt en gevoelloos maken.
[8] Uit die kwade stoffen komt dan echter nog een ander kwaad voort. Als
namelijk de slechte, nog ongegiste natuurgeesten uit de invloedssfeer van zo
iemand duidelijk merken dat zich in zijn buik en zijn onderlichaam al een groot
aantal aan hen verwante natuurgeesten hebben verzameld, dringen ze weldra het
lichaam van zo'n mens binnen en verenigen zich met die soortgelijke geesten in het
lichaam. [9] Als dat gebeurd is, ziet het er met zo iemand al erg slecht uit. Weldra
maken zich een aantal moeilijk of niet te genezen ziekten meester van niet alleen
zijn lichaam, maar ook van zijn ziel; en door het feit dat die in zichzelf erg
verzwakt en traag gemaakt is, kan ze niet verhinderen dat ze steeds meer in haar
zinnelijke en lijdende vlees overgaat.
[10] Om te verhinderen dat een ziel helemaal materieel wordt, bestaan er geen
andere middelen dan de grote ziekten van het lichaam zelf. Zo iemand verliest dan
alle eetlust en probeert door geneesmiddelen het oude vuil uit zijn lichaam te
verwijderen. Hier en daar bereikt hij wel een soort genezing, maar nooit helemaal
volledig, en zo iemand hoeft maar een beetje onachtzaam te zijn of hij heeft zijn
vroegere kwelgeesten weer tot leven gewekt, en zijn tweede lijdende toestand is
dan gewoonlijk erger dan de eerste. [11] Maar dat alles is niet de enige erge
toestand die de mens zich door zijn vraat en drankzucht op de hals heeft gehaald;
er komt nog een derde, veel ergere bij, en die bestaat uit het zogenaamde bezeten
zijn door n of verschillende werkelijk boze geesten, die korter of langer geleden
in werkelijkheid in het lichaam van de een of andere mens hun leven ter
beproeving van hun vrijheid hebben doorgemaakt.
[12] Van dit derde kwaad kan geen enkele aardse arts de mens meer bevrijden,
maar alleen Ik en ook degene die van Mij de kracht en macht daarvoor heeft
ontvangen.'
337
Hoofdstuk 210: De belangrijkste voedingsmiddelen voor de mens
[1] (De Heer) , Als een mens dus naar lichaam en ziel volkomen gezond wil
blijven, moet hij van kind af aan matig gevoed worden met zuiver voedsel.
[2] Kijk naar Mij! Ik ben wat Mijn lichaam betreft ook een mens, maar Ik eet en
drink steeds een en hetzelfde voedsel en stil Mijn dorst eveneens met zuivere,
goede en gezonde wijn -maar altijd in de juiste mate; en wat Ik nu voor jullie ogen
eet en drink, dat at en dronk Ik ook al in Mijn kinderjaren, evenals trouwens de
meeste van Mijn leerlingen, die bijna allemaal vissers waren en van vis leefden.
[3] Voor wat ze overhielden aan vis kregen ze geld en kochten daarvan de nodige
kleren, brood, zout en ook wijn, die ze met mate met water dronken; en vraag hen
of een van hen ooit door een ziekte gekweld is, behalve degene die Ik j e niet nader
wil aanduiden. [4] Ik zegje: als de mensen gebleven zouden zijn bij de kost die
hun door de profeet Mozes is aangegeven, zouden de artsen met hun
geneesmiddelen nooit iets bij hen te doen gekregen hebben; maar ze zijn begonnen
om net als de heidenen op de wijze van de epicuristen hun lichaam met honderden
verschillende zogenaamde lekkernijen vol te proppen en zijn daardoor binnen korte
tijd tot allerlei ziekten vervallen. [5] Vissen van een goede soort, die zich in
schoon water ophouden, en klaargemaakt op de manier zoals wij ze hebben
gegeten, zijn het allergezondste voedsel voor het menselijke lichaam.
[6] Waar dergelijke vissen echter niet te krijgen zijn, is tarwe en gerstebrood op
zichzelf de meest gezonde voeding voor de mens, evenals de melk van gezonde
koeien, geiten en schapen. Onder de peulvruchten nemen linzen de eerste plaats in,
en ook zoals bij het bereiden van brij de grote Perzische maskorrels. Alleen het
vlees van enkele kippen en duiven, dan van een gezond en rein rund alsook van
geiten en schapen, in volkomen bloedeloze toestand, kan gebraden of gekookt
gegeten worden; gebraden verdient echter de voorkeur boven gekookt.
[7] Het bloed van dieren moet echter door niemand worden gegeten.
[8] Wat Ik nu heb opgenoemd is en blijft voor de mensen het eenvoudigste,
zuiverste en gezondste voedsel; al het overige -met name wanneer het overmatig
wordt gegeten -is schadelijk voor de mens, met name wanneer het niet zodanig
wordt toebereid, dat het boze van de natuurgeesten er volledig uit wordt gehaald.'
[9] Nu vroeg de opperstadsrechter aan Mij: 'O Heer en Meester, hoe zit het dan
met de vele soorten buitengewoon goed smakend fruit en wortelen?'
[10] Ik zei: 'Het eetbare fruit moet in de eerste plaats volkomen rijp zijn. In die
staat kan men het met mate eten; maar toch is het in gekookte, gebraden of
gedroogde vorm gezonder dan rauw, omdat door het koken, braden en drogen de
slechte en nog ongegiste natuurlevensgeesten eruit verwijderd worden. Hetzelfde is
met wortelen het geval. [11] J e kent het fruit en de wortelen die geschikt zijn voor
mensen om te eten; de begerige en vraatzuchtige mensen nemen daar echter geen
genoegen mee, maar ontdekken voortdurend nog een groot aantal
voedingsmiddelen, zowel uit het planten alsook uit het dierenrijk, en de gevolgen
daarvan zijn de steeds meer toenemende, meest uiteenlopende lichamelijke ziekten.
[12] Op grond van wat Ik je nu heb gezegd kun je met weinig moeite zelf
oordelen, dat het voor Mij in de grond van de zaak een en hetzelfde is om door
Mijn wil een akker van de ene of andere soort graan te voorzien,jouw graanschuren
338
met al rijp graan te vullen of een klaargemaakt brood voor jou en ieder ander neer
te zetten en het ook te vermeerderen, als dat nodig zou zijn. En zo is het ook met
allerlei vlees; want als Ik levende dieren kan scheppen, zal het ook wel niet
onmogelijk voor Mij zijn hun vlees te scheppen, het tevens klaar te maken en het
in toebereide staat naar behoefte te vermeerderen.'.
Hoofdstuk 211: De Heer als almachtige Schepper
[1] (De Heer:) 'Want kijk, in de oertijd der tijden schiep Ik maar n, voor jouw
begrippen onmetelijk grote zon -en als je 's nachts naar het firmament kijkt, dan zul
je het met louter sterren bezaaid zien! En kijk, al die sterren, met uitzondering van
de paar planeten die je wel kent, zijn ook zonnen waar omheen zich
hemellichamen zoals deze aarde bewegen!
[2] Bij deze sterren, die je 's nachts aan het firmament ziet, moet je je een enorm
grote ruimte meer dan duizendmaal duizend keer voorstellen, en kijk, al die voor
jou ontelbaar vele zonnen en andere hemellichamen zijn in de loop van eindeloos
lange tijden uit die ene oergeschapen grote zon voortgekomen natuurlijk niet al
volkomen rijp en klaar, maar als zaadkorrels uit de aar van een halm, die het
vermogen hebben zich verder voort te planten!
[3] Maar nu vraag Ik je: wie heeft eigenlijk de stof verschaft die nodig was om de
grote hemellichamen verder te ontwikkelen en er meer te maken?'
[4] De opperstadsrechter zei: 'Wie anders dan U, o Heer en Meester?'
[5] Ik zei tegen hem: ' Als je dat kunt begrijpen, Mijn beste vriend, zul je ook wel
inzien dat het voor Mij evenzeer mogelijk moet zijn om een wat te klein
uitgevallen gebraden lam op onze tafel te vermeerderen en groter te maken op
dezelfde manier als Ik in de loop van zeer lange tijden uit die ene, buiten gewoon
grote oerzon de talloze zonnen en hemellichamen in een zichtbaar bestaan heb
kunnen brengen en ze al naargelang hun hoedanigheid krachtig en actief op hun
plaatsen heb opgesteld. [6] Kijk, een steen is voor jou een volkomen dood ding; en
als je hier een steen zou hebben, zou Ik die onmiddellijk tot enorme afmetingen
kunnen vergroten of ook de grootste steen onmiddellijk zodanig kunnen oplossen,
dat er voor jouw aardse zintuigen niets van over zou blijven, of Ik zou hem ook
ogenblikkelijk in vruchtbare aarde kunnen veranderen. [7] Het is derhalve om het
even of Ik op een of ander hemellichaam alles volgens een bepaalde orde pas
geleidelijk aan vorm geef of heel plotseling, in n ogenblik, als dat nodig is.
[8] Dat op de hemellichamen alles geleidelijk aan en als het ware het een uit het
ander tot bestaan komt, wordt in het bijzonder veroorzaakt door Mijn liefde,
geduld en zachtmoedigheid voor de mensen, in de eerste plaats speciaal op deze
aarde, maar ook voor die mensen, die op andere hemellichamen wonen en daar hun
proef om in vrijheid te leven doormaken. Want zie, de hele eeuwige, oneindige
ruimte is Mijn eigenlijke woonhuis, en in dat huis zijn ook oneindig veel
woningen, die jij eenmaal in Mijn rijk nader zult leren kennen.
[9] Begrijp je nu, Mijn beste vriend, hoe Ik het gebraden lam groter heb kunnen
maken en vermeerderen?'
339
[10] De opperstadsrechter was helemaal overweldigd in zijn gemoed en zei: 'O
Heer en Meester, ik begrijp het natuurlijk wel iets beter dan eerst, maar ik voel me
tegenover Uw oneindige grootheid en verhevenheid als het ware totaal vernietigd.
Ik voel wel dat ik er nog ben, maar daarnaast voel ik ook dat Ik vergeleken bij U zo
goed als niets ben!' [11] Ik zei: 'En toch ben je, net als ieder ander mens, uit Mij en
door Mij eveneens oneindig en eeuwig! Wil je nog meer zijn? Maar hoe, dat zul je
je pas bewust worden als Mijn geest in jou ontwaakt is!'
Hoofdstuk 212: De belijdenis van Petrus en zijn verzoek om de gelijkenis van
de zaaier uit te leggen
[1] Toen Ik klaar was met dit onderricht stond Simon J uda op, die Petrus genoemd
werd, en zei: 'Heer, ook wij allen danken U voor deze geweldige les; want nu pas
voel ik tot diep in mijn gemoed dat U wat Uw lichaam betreft de Zoon Gods bent
en daarom ook werkelijk Christus, over wie de profeten vanaf Mozes herhaaldelijk
voorspellingen hebben gedaan, maar ook al vr Mozes, te beginnen met
Abraham, de grote verlichte oeraartsvaders van de mensen. Ik zou nu werkelijk
niet meer weten met wat voor vraag ik U verder nog lastig zou kunnen vallen; want
alles lijkt mij nu duidelijk, in een geweldig beeld voor mijn ogen te zweven.'
[2] Daarop zei Ik: 'Simon J uda, dat heb je goed gezegd, omdat het zo is. maar toch
zul jij samen met de andere schapen op de vlucht slaan wanneer de herder geslagen
wordt; want een mens moet eerst menige proeve van zijn geloof aan .de dag
leggen, voordat hij als voleindigd op zijn Meester gaat lijken. Herinner je daarom
Mijn woorden, dat het ook jou nog zal gebeuren dat je Mij tegenover de wereld
geheel en al zult verloochenen! J e zult dan wel weer omkeren en je zwakke geloof
versterken - maar niet uit jezelf, maar uit Mijn geest in jou, die je daar flink bij je
haren naartoe zal trekken!' [3] Daarop zei Simon J uda: 'Heer en Meester, het is
toch merkwaardig van U dat U ons, terwijl we toch al vanaf het begin bij U zijn
geweest en ter wille van U alles hebben verlaten - zoals onze akkers, huizen,
vrouwen en kinderen - nu nooit eens echt iets goeds kunt voorspellen!'
[4] Ik zei: 'Als Ik jullie alleen voor deze wereld geschapen en geroepen zou
hebben, zou Ik jullie ook alleen maar goede wereldse dingen kunnen voorspellen;
maar omdat Ik jullie alleen voor Mij en voor Mijn rijk aan gene zijde heb geroepen
- wat maak je je er dan druk om als Ik jou, wat deze wereld aangaat, niets goeds en
aangenaams kan voorspellen? Want je weet toch dat de eigenlijke slechte en
duistere wereld alleen datgene liefheeft en gelukkig maakt, .wat. .is zoals ze zelf is;
wat echter niet zo is, vervolgt en verdoemt zij.
[5] J ullie zijn echter evenals Ik niet van deze wereld, maar van boven - derhalve
vervolgt en haat de wereld ons ook; en omdat het zo is en niet anders, kan Ik jou,
Mijn beste Simon J uda, wat deze wereld betreft ook niets anders :oorspellen dan
alleen hetzelfde wat Ik jullie steeds al heb voorspeld! Begrijp je dat?'
[6] Daarop zei Simon J uda: 'O Heer en Meester, ik begrijp het wel, maar het
vergaat mij daarbij niet veel anders dan onze vriend de opperstadsrechter men
wordt door Uw oneindige volmaaktheid en persoonlijke aanwezigheid volkomen
vernietigd! [7] Maar nu ik toch aan het praten ben, zou ik U om een nadere
340
opheldering willen vragen over een gelijkenis van het rijk Gods, die U ons eens in
de buurt van Besetha * ( Waarschijnlijk Bethsada) hebt gegeven. U hebt ons
destijds weliswaar een verklaring gegeven die heel goed te begrijpen was, maar uit
het beeld zelf heb ik zelfs met de beste wil nooit helemaal wijs kunnen worden.
[8] Het beeld of de gelijkenis was, dat het rijk Gods, dat hetzelfde is als het
hemelrijk, lijkt op een zaaier, die uitging om tarwe op zijn akker te zaaien. Tijdens
het zaaien viel er een gedeelte op paden en wegen; dat werd gedeeltelijk al gauw
vertrapt en gedeeltelijk door vogels opgegeten, ontkiemde dus met en leverde geen
vrucht op. Een ander gedeelte viel op rotsen en stenen, ontkiemde wel zolang het
nog vocht had, maar dat was spoedig niet meer het geval, zodat het zaad geen
voeding meer had, verdorde en ook geen vrucht opleverde. Een gedeelte van het
tarwezaad viel tussen doornen en struiken, ontkiemde weliswaar, maar werd al
gauw door de doornen en de struiken overwoekerd, verstikte en leverde derhalve
ook geen vrucht op. Slechts een gedeelte viel in goede aarde en leverde
honderdvoudig vrucht op. [9] Dat was het beeld, o Heer en Meester, dat U ons
hebt verteld; en toen wij U vroegen: 'Waar en hoezo dan?', zei U tegen ons: aan
jullie is het gegeven om de geheimen van het rijk Gods te begrijpen -echter niet
aan de anderen, zoals er ook in de Schrift geschreven staat: 'Ze zullen kijken en
toch niets zien, luisteren en toch niets horen en begrijpen!'
[10] Daarna verklaarde U ons het beeld, en wij waren allemaal heel tevreden met
de uitleg, maar tot nu toe nog niet helemaal met het beeld zelf.
[11] Als U, o Heer en Meester, ns ermee hebt bedoeld, die er door U voor
bestemd zijn om Uw leer, die het eigenlijke rijk Gods op aarde is, onder de mensen
te verbreiden, en ons als de zaaier hebt voorgesteld, dan zou Uw beeld helemaal
kloppen; maar als U Uzelf als de zaaier hebt voorgesteld, komt het beeld mij steeds
weer enigszins eigenaardig voor, omdat ik mij geen echt verstandige zaaier kan
voorstellen die driekwart van zijn edele tarwe daar zaait, waar de ervaring van zeer
lange tijd hem toch had moeten leren dat paden en wegen, rotsen en stenen,
doornen en struiken absoluut niet geschikt zijn om er edele tarwe in te zaaien,
omdat die op zulke plaatsen nooit vrucht kan opleveren -en zo verstandig zal de
zaaier toch wel zijn, dat hij voor het zaaien van zijn zuivere tarwe eerst een akker
geschikt zal maken, voordat hij er zijn tarwe in zaait, opdat die hem dan
honderdvoudige vrucht oplevert.
[12] Maar U, o Heer en Meester, bent als Zaaier oneindig veel wijzer dan wij
allemaal ooit zullen worden, en ik heb dus het idee dat ik een grote zonde bega als
ik U voor zo'n onverstandige zaaier zou houden; maar als U ons, Uw leerlingen, als
die onverstandige zaaier hebt voorgesteld, dan is zoals gezegd Uw beeld volkomen
juist -want in ons zit nog veelonverstand en onwetendheid.
[13] Bovendien hebt U ons al verschillende keren gewaarschuwd dat wij Uw
parels -die hetzelfde zijn als de zuivere tarwe en derhalve ook hetzelfde als het rijk
Gods -niet voor de zwijnen moeten gooien, en ik denk dat U met Uw beeld ook
hebt willen zeggen dat wij Uw tarwe niet op paden en wegen, op rotsen en stenen
en tussen doornen en struiken moeten zaaien, omdat die daar geen vrucht zal
dragen. Heer en Meester, heb ik Uw gelijkenis zo op de juiste manier belicht?'
341
Hoofdstuk 213: Over het verkondigen van het evangelie aan alle schepselen
[1] Ik zei: 'Nu begint Mijn geest toch eindelijk actief in jullie te worden! Want als
jullie een beter geheugen zouden hebben, zouden jullie je ook herinneren dat Ik
jullie dit beeld naderhand bij een goede gelegenheid zodanig heb uitgelegd, dat
jullie bij het verbreiden van Mijn leer niet zo zullen handelen als de onverstandige
zaaier, die de tarwe ook op straten, stenen en struikgewas zaaide, maar als de
verstandige zaaier, die zijn tarwe in goede aarde zaaide. Kijk, Ik heb jullie al eens
gezegd dat jullie de hele wereld in moeten gaan en Mijn evangelie moeten
verkondigen aan alle creatuur! Zeg Mij, Simon J uda, hoe heb je dat eigenlijk
begrepen?'
[2] Simon J uda zei: 'O Heer en Meester, met deze heilige vraag van U hebt U een
enorme steen van mijn borst gewenteld. Want dat U dat beroep op ons doet heeft
althans bij mij de dwaze gedachte opgeroepen, dat U daarmee in ernst zou willen
dat wij later niet alleen aan de mensen, die eigenlijk een goede akker voorstellen,
maar ook aan de bergen, bossen, meren en rivieren, aan alle vogels en alle in de
lucht levende dieren, alle dieren op de aarde en zelfs aan alle vissen in het water
Uw evangelie moeten prediken; want de creatuur is nu eenmaal alles wat door U
geschapen is, en als wij Uw evangelie in de hele wereld aan al het geschapene
moeten verkondigen, heeft mijn verstand toch onmogelijk iets anders kunnen
bedenken dan letterlijk ten uitvoer te brengen wat U ons hebt opgedragen.
[3] Of wij bij dat werk, in het bijzonder bij de verscheurende beesten van de
woestijn, heelhuids weggekomen zouden zijn, valt niet met zekerheid aan te
nemen. Uw wil is natuurlijk de Heer over alles, en als wij het overeenkomstig Uw
wil ook letterlijk zouden doen, zouden wij van de woestheid en woede van die
dieren wellicht minder te vrezen hebben dan van de hoogmoed en het eigenbelang
van de wereldse mensen; maar met de taal die ook voor zulke schepselen
begrijpelijk zou moeten zijn, zou het ons duidelijk erg slecht afgaan!
[4] Men zegt dat er in het grote Indi werkelijk mensen bestaan die met de dieren
kunnen praten; maar daar heb ik nog niets naders van te zien gekregen, en derhalve
kan men zo'n sage al dan niet geloven. Het laatste is naar mijn mening dan ook het
verstandigste!' [5] Ik zei: 'Kijk eens, Simon J uda, wanneer we het beeld van de
zaaier op jou en jullie allemaal betrekken, zal het met betrekking tot zijn domheid
waarschijnlijk nog duidelijker voor je zijn dan eerst; want als je Mijn symbolische
eis om Mijn evangelie aan alle creatuur te verkondigen zo hebt begrepen als je
zojuist onder woorden hebt gebracht, heb je jezelf daarmee al het getuigenis
gegeven dat jouw verstand als zaaier nog niet zo heel bijzonder is.
[6] En toch heb Ik met dat beeld een zeer juiste en waarachtige eis aan jullie
gesteld. Want kijk, als jullie Mijn evangelie aan de juiste mensen verkondigen,
zullen die daardoor in alle dingen wijs en machtig worden door Mijn geest in hen,
en dan zullen zij met die kracht van Mij ook de minder geschikte mensen voor
Mijn leer winnen! [7] Ik heb de mens op deze aarde geplaatst om heerser en heer
te zijn over alle schepselen -wat hij echter al heel lang niet meer is, en hij moet
zich daarentegen door de schepselen van deze aarde laten overheersen. Maar als hij
door Mijn geest weer datgene wordt wat hij zou moeten zijn, zal hij weer heer en
342
beheerser van alle schepselen worden en in staat zijn om ze voor zichzelf
dienstbaar en nuttig te maken.
[8] Als nu de mens dat tot stand zal kunnen brengen, wil dat dan niet zoveel
zeggen als: mijn evangelie is aan alle schepselen verkondigd? Want als jij met
Mijn macht in jou een leeuw, een tijger of een beer kunt bevelen om weg te gaan
naar waar zijn plaats is -zoals je Mij al verschillende keren hebt zien doen -zal je
daarbij toch duidelijk zijn dat Mijn woord en wil door alle schepselen begrepen
wordt. [9] Heb Ik jullie niet al herhaaldelijk gezegd dat jullie, als jullie een echt
geloof zonder twijfel zouden hebben, zelfs tegen een berg zouden kunnen zeggen:
'Verhef je en stort je in zee!', en dat dan zou gebeuren wat jullie zeiden? Maar als
Mijn woord in jullie al door bergen begrepen wordt, zullen alle andere schepselen
het zeker ook begrijpen; maar daar is natuurlijk eerst de echte schranderheid van
een zaaier voor nodig! [10] Mijn beste Simon J uda, nu zul je het beeld van de
zaaier wel duidelijker begrijpen dan tot nu toe! Als er nu nog iets is wat je op
dezelfde manier hebt begrepen als Mijn aansporing om Mijn evangelie aan alle
schepselen te verkondigen, kom er dan mee naar voren!'
Hoofdstuk 214: De beelden van het uitrukken van de ogen, het afhakken van
de handen en van het eten en drinken van het vlees en bloed van de Heer
(20.5.1864)
[1] Simon J uda zei: 'Heer en Meester, ik heb nog wel iets, en wel uit de tijd van
Uw beroemde bergrede; maar eerlijk gezegd schaam ik me om dat naar voren te
brengen, omdat mijn domheid daardoor nog een graadje sterker belicht zal
worden!' [2] Ik zei: 'Wel, wat heb Ik dan in de bergrede gezegd, wat je nog altijd
niet behoorlijk in je gemoed hebt verteerd?'
[3] Daarop zei Simon J uda met benepen stem: 'Och, daar was sprake van het
uitrukken van ogen en het afhakken van handen, als het een of ander je mocht
ergeren; want het zou beter zijn om met n oog en met n hand in de hemel
opgenomen te worden dan met twee ogen en twee handen in de hel af te dalen.
[4] Ik weet wel, o Heer en Meester, dat U dat alleen geestelijk hebt bedoeld, maar
ondanks de uitleg die U ons hebt gegeven hebben wij het geestelijke toch met
helemaal tot op de bodem kunnen vatten. We zijn daarbij toch voor zeker
driekwart aan de altijd nog wat eigenaardig klinkende letterlijke betekenis blijven
hangen en begrepen toch echt niet hoe je het moet aanpakken om, in het geval dat
een oogje ergert, het oog zomaar uit te rukken; het blind maken van een oog zou in
ieder opzicht gemakkelijker zijn. Met het afhakken van een hand zou het in de
meeste gevallen nog ellendiger toegaan; want ten eerste heb je niet altijd een
scherpe hakbijl bij je, en ten tweede zou het afhakken van een hand mij bijzonder
slecht lukken wanneer ik wellicht mijn rechterhand zou moeten afhakken, omdat ik
met mijn linkerhand werkelijk erg onhandig ben in die bezigheid.
[5] Ik weet wel, o Heer en Meester, dat ik hiermee iets heel doms en belachelijks
naar voren heb gebracht -maar wat heeft het voor zin dat U die dingen in Uw
bergrede hebt gezegd, als ik ze niet in de ware geestelijke betekenis heb kunnen
begrijpen, evenals ik Uw prediking in Kapernam niet goed heb begrepen, waarin
343
U uitdrukkelijk hebt bevolen Uw vlees te eten en Uw bloed te drinken, omdat men
anders niet het eeuwige leven zou kunnen ontvangen en Uw rijk binnengaan?
[6] Die gelijkenis heeft de scherpzinnige waard voor ons opgehelderd, welke
opheldering Uzelf als goed en waar hebt bevestigd, en wij waren daar allemaal
volkomen tevreden mee. Maar met het genoemde verminken van het lichaam wil
het ons nog niet zo goed lukken, en als wij die bergrede verder onder het volk
verbreiden, zouden er echt hier en daar zwakke mensen kunnen zijn die dat
onderricht letterlijk ten uitvoer zouden kunnen brengen; het wijzere deel van de
mensen zou die leer dan als wreed en onwijs noemen, en wij zouden daar niet veel
goede vruchten mee oogsten.
[7] Tenslotte zou het kunnen gebeuren dat daardoor een gehele zwakke gemeente
eenogig en eenhandig zou worden, en dat al te blind vrome ouders wellicht uit
voorzorg zo'n verminking aan hun kinderen zouden toebrengen, om te voorkomen
dat ze later door dat ene oog of die ene hand gergerd zouden kunnen worden!'
[8] Daarop zei Ik tegen Simon J uda: 'Wat dat betreft moet je je tot Mijn beste
J ohannes wenden, die de geestelijke waarheid van dat beeld al direct na de
bergrede kon verklaren, en dan zul ook jij duidelijk inzien dat Ik daarmee geen
lichamelijke verminking heb aanbevolen, maar alleen het strenge bewaken van de
steeds vrije wil van de mens en zijn verstand! Begrijp je dat?'
[9] Nu zei Simon J uda: 'O Heer en Meester, met Uw laatste twee woorden hebt U
mij de zaak volledig verklaard en kan ik broeder J ohannes met rust laten; want dat
het verstand van de mens het oog van de ziel is en de wil haar handelende hand
staat mij nu heel duidelijk voor ogen. [10] Maar een mens heeft twee ogen en twee
handen en heeft dienovereenkomstig ook twee verstanden en twee willen, namelijk
een goed en een slecht verstand en derhalve ook een goede en een slechte wil.
[11] Als het slechte verstand het goede ergert, moet je dat onderkennen en voor
altijd afstand doen van het slechte verstand, en evenzo moet je met de wil doen; en
het is natuurlijk ook beter om met je goede verstand en wil het hemelrijk binnen te
gaan dan met twee verstanden en willen naar de hel te gaan. Want ik houd het er
nu op dat iemand die zich al naargelang de gesteldheid van zijn liefde voor de
wereld nu eens door zijn slechte verstand en zijn slechte wil en dan weer door zijn
goede verstand en goede wil tot allerlei handelingen laat verleiden, reeds op deze
wereld een aartsduivel is. Want iemand anders, die als gevolg van zijn
oorspronkelijke opvoeding alleen maar een slecht verstand en een slechte wil heeft
en derhalve ook niet anders dan slecht kan handelen, is in feite eigenlijk geen
boosaardige, maar veeleer een domme duivel, voor wie je nog tot U de bede kunt
richten: 'Heer, vergeef hem en maak hem beter; want tot nu toe heeft hij niet
geweten wat hij heeft gedaan!' O Heer en Meester, wees zo genadig mij te zeggen
of ik nu goed en juist heb geoordeeld!'
[12] Ik zei tegen Simon J uda:'Nu heb je volkomen goed en juist geoordeeld; maar
je zult tevens hebben gemerkt dat jouw vlees je dat oordeel niet heeft ingegeven,
maar alleen Mijn geest in jou! Daarom moet ook jij proberen je wereldse verstand
en wereldse wil volkomen kwijt te raken, dan zal het hemelse begrip van de geest
en de kracht van het hemelse willen je volkomen eigen worden!
344
[13] Als je nu nog iets hebt op het gebied van het onderricht dat Ik de mensen heb
gegeven, laat het dan horen; want vandaag ben Ik in de stemming om alles wat
voor jullie krom lijkt, recht te maken!'
Hoofdstuk 215: De juiste toepassing van het gebod van de naastenliefde
[1] Toen zei Simon J uda: 'J a, Heer en Meester, er is nog wel het een en ander wat
in mijn begrip niet helemaal de juiste vorm wil krijgen; maar ik denk bij mijzelf:
omdat nu datgene wat mij het meest krom toescheen, zo gemakkelijk recht is
geworden, zullen mettertijd de minder kromme lijnen van mijn verstand vanzelf
ook wel helemaal recht worden.'
[2] Ik zei: 'Breng nu maar naar voren wat jou nog enigszins krom voorkomt!'
[3] Simon J uda zei: 'Heer, dat wil ik wel doen, maar niet zo graag, omdat ik
daarmee tegenover de andere leerlingen laat blijken dat ik in veel opzichten
misschien onnozeler ben dan zij; maar omdat U het wenst, zal ik ook spreken en
mijzelf tegenover al mijn metgezellen verdeemoedigen!
[4] Kijk, bij de gelegenheid dat U ons en het volk onderwees over de liefde tot
God en tot de naaste, gaf U ook aan datje zelfs je aartsvijanden moet liefhebben, en
dat je degenen moet zegenen die je vervloeken, goed doen aan degenen die je
kwaad doen en aan iemand die je een oorveeg geeft, nog je andere wang moet
toekeren in plaats van hem een oorveeg terug te geven.
[5] Ik zie wel in dat in die handelwijze de door U geleerde en tot daadwerkelijk
beoefenen aanbevolen naastenliefde de ware, hemelse vorm krijgt. Want als wij
mensen dat allemaal moeten doen -namelijk wat wij wensen en willen dat zij in
soortgelijke gevallen ook aan ons zouden doen - dan is het daardoor natuurlijk ook
volkomen gebillijkt dat je zelfs je vijanden moet liefhebben, bidden voor wie je
vervloeken en goed doen aan wie je kwaad doen; maar toch vind ik een paar
dingen nog krom, en wel omdat in die gevallen de zelfverdediging helemaal aan de
kant geschoven is. J e kunt dit wel in acht nemen tegenover mensen die in hun
boosaardigheid tegenover andere mensen niet te ver gaan, maar ten opzichte van
mensen die hardnekkig ware aartsduivels zijn geworden tegenover hun
medemensen, zou er in Uw goddelijke leer een kleine uitzondering gemaakt
moeten worden. [6] Ik wil het niet over de oorveeg hebben, en het zou mij echt
niets uitmaken om, als iemand mij bij een of andere gelegenheid een niet al te
harde oorveeg heeft gegeven en zin zou hebben mij er nog een te geven, ook de
andere wang toe te keren, zodat er dan vrede en eendracht tussen ons kan ontstaan;
maar wat, als mijn tegenstander mij met zijn eerste oorveeg al bijna halfdood heeft
geslagen? Moet ik in dat geval niet liever mijzelf verdedigen, als ik dat op een of
andere manier zou kunnen, dan mij door zo'n woedende reus van een Simson
helemaal dood laten slaan?
[7] Ik denk, o Heer en Meester, dat er in deze leer die U over de naastenliefde hebt
opgesteld -natuurlijk alleen naar het oordeel van mijn wereldse verstand nog heel
wat kroms zit, dat door de rechtlijnige maag van ons gemoed niet zo gemakkelijk
te verteren valt. Ik weet niet of ik verstandig of onverstandig heb gesproken; maar
omdat ik toch geloof dat mijn wereldse verstand wel redelijk is, omdat ik U anders
345
waarschijnlijk nooit als de Heer en Meester herkend zou hebben, ben ik dus ook
van mening dat juist die redelijkheid van mijn verstand ook dergelijke kromme
dingen herkent.'
[8] Ik zei: 'J e hebt een heel goede en juiste vraag gesteld; maar Ik moet tegen jou
altijd weer opmerken datje weliswaar een heel scherp verstand hebt, maar
daarentegen -wat door je gevorderde leeftijd komt -een minder goed geheugen;je
herinnert je daarom veel dingen niet meer die Ik bij verschillende gelegenheden als
verklaring over de ware naastenliefde aan de mensen heb gegeven.
[9] Het is op zichzelf heel duidelijk dat men een door en door slecht mens door
een te vriendschappelijke houding niet nog meer gelegenheid moet bieden om zijn
boosaardigheid te laten groeien en steeds slechter te worden dan hij voorheen was.
[10] In dat geval zou het volhouden van een toegeeflijke houding niets anders zijn
dan een ware ondersteuning van de te sterk groeiende boosaardigheid van de
vijand; maar daarvoor heb Ik in deze wereld te allen tijde strenge rechters
aangesteld en hun het recht verleend om de mensen die te slecht en boosaardig zijn
geworden, te tuchtigen en te straffen al naargelang ze dat verdiend hebben, en Ik
heb jullie daarom ook het gebod gegeven, dat jullie onderworpen moeten zijn aan
de wereldse overheid, of die nu zachtmoedig of streng is.
[11] Wie dus zo'n erge vijand heeft, moet naar een wereldse rechter gaan en het bij
hem aangeven, dan zal die bij degene die door en door slecht is geworden zijn
boosaardigheid uitdrijven.
[12] Als dat niet lukt met alleen lichamelijke tuchtiging, dan lukt het tenslotte wel
met het zwaard. En zo is dat ook met die oorveeg. Als je die krijgt van een minder
boosaardig mens, die daartoe verleid werd door een plotselinge opwelling van zijn
gemoed, verweer je dan niet, opdat hij milder gestemd wordt door het feit dat je
hem geen oorveeg teruggeeft, dan zullen jullie daarna zonder wereldse rechter
gemakkelijk weer goede vrienden worden.
[13] Als iemand in volle woede met een moorddadige oorveeg op je afkomt, dan
heb je ook het volste recht om je teweer te stellen; kijk, als het niet zo was, zou Ik
jullie niet gezegd hebben dat jullie ook het stof van je voeten moeten afschudden
over die mensen in een plaats, die jullie niet alleen niet opnemen, maar jullie
bovendien nog bespotten en met allerlei vervolging bedreigen.
[14] O, wees er zeker van dat Ik met Mijn prediking over de naastenliefde de
macht en het gezag van het zwaard niet in het minst heb opgeheven, maar wel
verzacht, zolang de vijandigheid onder de mensen niet die graad heeft bereikt die
men met het volste recht hels kan noemen!
[15] Bij de ouden die volgens de wet van Mozes leefden en bij de meeste oude
richters werd gezegd: 'Leven voor een leven, oog om oog, tand om tand!', maar het
moet bij jullie niet zo zijn dat je dergelijke wetten al te letterlijk neemt, en dat je je
vijanden niet vaker dan zeven keer moet vergeven waarover Ik jullie al herhaalde
malen een verklaring heb gegeven, die jullie ook goed hebben begrepen!
[16] Maar, zoals gezegd, daarmee heb Ik de wet van Mozes, de richters en de
profeten niet opgeheven, maar alleen verzacht; want zij namen de wet al te
letterlijk en straften met dezelfde strengheid ook diegene, die vaak meer toevallig
346
dan als gevolg van zijn kwade wil zijn medemens een of andere schade had
berokkend.
[17] Doordat de richters te streng aan de wet vasthielden, kwam het dan ook dat
het volk in de tijd van Samul, de laatste richter van Isral, van Mij een koning
verlangde, omdat het onder die koning op een mildere handhaving van de wetten
hoopte dan onder de richters. Weliswaar vergiste het volk zich, met name in
koning Saul, die het nog veel erger tuchtigde dan de vroegere richters; maar onder
David en ook onder Salomo ging het wel menselijker toe dan onder de richters.
[18] Maar onder de latere koningen, met name toen het rijk onder meerdere
koningen werd verdeeld, ging het er nog veel erger aan toe dan onder de richters.
En toen het uiteindelijk al te slecht begon te gaan, bleef er ook niets anders over
dan alle joden en ook vele naburige volkeren, met wie de joden voortdurend in
ruzie leefden, aan de verenigde macht van Rome over te geven, omdat Rome in
werelds opzicht de beste, meest wijze en doelmatigste wetten had. En kijk, toen
kwam er onder de joden alsook onder hun naburige volkeren direct volledige rust
en orde! [19] Maar als de joden nu geleidelijk aan steeds opstandiger worden en
de priesters van de joden de wetten van Rome steeds meer als godslasterlijk gaan
aanduiden en de betere joden verdoemen omdat zij vrienden van de Romeinen zijn,
dan zullen de Romeinen weer opstaan en met grote macht dit rijk binnendringen en
het zozeer verwoesten, dat er geen steen ongebroken op de andere zal blijven.
Daarna zullen de joden zelf over de hele wereld uiteen gedreven worden, en dan
zal ook gebeuren wat Ik jullie al van tevoren heb gezegd, namelijk dat de joden
moeten bidden dat de tijd van hun vlucht niet in de winter en ook niet op een
sabbat plaatsvindt; want dan zou het hun nog slechter vergaan dan in een ander
jaargetijde of op een werkdag. Bijzonder zwaar zal die vlucht voor de zwangere
vrouwen worden.
[20] In die tijd zullen ook twee joden in n bed slapen; de ene, die een bekende
vriend van de Romeinen is, zal behouden blijven en de hardnekkige jood zal
verworpen worden. Zo zullen er ook twee anderen in n molen malen; ook daar
zal om dezelfde reden de ene behouden, de ander verworpen zijn. Wie op het veld
werkt, laat die niet weer naar zijn huis terugkeren om zijn mantel te halen, en wie
het dak op zijn huis repareert, moet niet van het dak zijn huis ingaan om iets te
halen, maar laat hij liever van het dak op de grond springen en door te vluchten
proberen zijn leven te redden! Want als hij in zijn huis afdaalt, zal hij zijn leven
zeker verliezen; als hij echter van het dak springt, kan hij in het gunstigste geval
zijn leven nog behouden en zichzelf door de vlucht redden.
[21] Kijk, Mijn beste Simon J uda, die dingen heb Ik jullie al herhaaldelijk gezegd,
evenals aan vele andere joden en Farizeen, en Ik denk dat jij in al die dingen geen
kromme lijnen zult ontdekken!'
Hoofdstuk 216: Over de ontrouwe rentmeester
[1] Simon J uda zei: 'O Heer en Meester, wat dat betreft absoluut niet meer; maar
er zijn nog twee andere dingen die mij nog niet helemaal duidelijk zijn; maar ik
347
hoop dat door Uw liefde en genade ook die twee kleinigheden in zekere zin vanzelf
opgelost zullen worden!'
[2] Ik zei: 'Noem Mij op zijn minst die twee kleinigheden!'
[3] Simon J uda zei: 'Och, Heer en Meester, dat loont de moeite eigenlijk niet,
maar omdat U het wilt: het gaat om Uw lof over de ontrouwe rentmeester en het
wegsturen van de gast aan de maaltijd, omdat hij geen feestkleed aan had! Want
daar komen twee onbegrijpelijke dingen in voor: ten eerste hoe en waar de gasten,
die door de dienaren van de gastheer, die bij hekken en stegen werden opgevangen
en naar binnen werden geduwd om aan het gastmaal deel te nemen, van de vereiste
feestelijke kleding voorzien zijn, en ten tweede waarom die ene arme duivel, die
ook door de dienaren van de gastheer naar het gastmaal werd gestuurd, eruit
gegooid moest worden omdat hij geen feestkleding aanhad. Kijk, o Heer en
Meester, die man die eruit werd gegooid en Uw lof over de onrechtvaardige
rentmeester zijn voor mij nog twee kromme lijnen, die ik nog niet recht heb
kunnen krijgen!' [4] Ik zei: 'Heb Ik destijds niet tegen jullie gezegd: 'Doen jullie
net zo als de onrechtvaardige rentmeester, en vergaar vrienden door de
onrechtvaardige mammon, dan zullen zij jullie later, als jullie nog geen woning
zouden hebben, in hun hemelse woningen opnemen!'?
[5] Maar opdat jij, Simon J uda, dit goed begrijpt, moet je naar Mij luisteren, met
beide oren tegelijk, opdat niet via het ene oor er weer uit gaat wat het andere heeft
opgenomen, en het zodoende in je hart blijft hangen! Kijk, ieder aards rijk mens
die veel meer goederen en geld bezit dan hij nodig heeft voor zijn aardse
levensonderhoud, is ten opzichte van Mij steeds min of meer een onrechtvaardige
rentmeester, omdat Ik de enige ware eigenaar van de goederen ben, en de goederen
die hij de zijne noemt zijn alles bij elkaar genomen een onrechtvaardige mammon.
[6] Als hij dan met zijn onrechtvaardige rijkdommen tenminste de armen rijkelijk
bedenkt, wanneer de aard van zijn ziekten, die Mijn boden zijn, hem heel duidelijk
zegt: 'De Heer van deze goederen heeft veel tegen jou ten aanzien van je
onrechtvaardige handelwijze, en je zult voortaan geen rentmeester meer zijn!', dan
zal hij vrienden maken door de vele armen die hij veel heeft gegeven, en als hij dan
spoedig daarna naakt en verlaten in Mijn rijk naar hen toekomt, zullen zij zich over
hem ontfermen en hem zijn goede werk aan hen rijkelijk vergelden.
[7] Want kijk, toen Ik de aarde schiep heb Ik geen grenzen vastgesteld, de aarde
niet met meetlint uitgemeten en dus ook niet gezegd: 'Kijk, dit gedeelte behoort
aan hem, het andere aan een ander!', maar Ik heb de hele aarde als een
gemeenschappelijk bezit voor alle mensen gemaakt. Pas in de loop van de tijd zijn
de begeerte, hebzucht en heerszucht van de mensen de aarde begonnen te meten en
met geweld vast te stellen: 'Dit grote stuk land behoort mij toe, en wie mij wil
dienen en voor mij wil werken, zal een klein stuk land in zekere zin in pacht
krijgen; maar desondanks blijf ik de heer over het gehele grote stuk land!'
[8] En kijk, dat was de eerste zogenaamde patriarchale wetgeving onder de
mensen -en hoe onrechtvaardig die op zichzelf ook was, toch was het de beste en
meest rechtvaardige; want als de patriarch zoals gewoonlijk een goede en
godvrezende man was, dan hadden zijn onderdanen of kleine pachters het aan zijn
zijde eveneens goed, want hij zorgde voor het algemeen welzijn van het grote stuk
348
land. [9] Hij bezat weliswaar voor zijn persoon en zijn huis vele duizenden malen
meer dan hij nodig had, en was zodoende ook een onrechtvaardige rentmeester -
maar hij gebruikte zijn onrechtvaardige mammon voor louter goede en Mij
welgevallige doeleinden en maakte daardoor onder zijn onderdanen een groot
aantal vrienden overeenkomstig Mijn wil en welbehagen, en Ik moest hem
eveneens Mijn welbehagen en Mijn lofschenken.'
Hoofdstuk 217: De verklaring van de gelijkenis van de onrechtvaardige
rentmeester en van het koninklijke gastmaal
[1] (De Heer:) 'Zo was de patriarch Abraham, die eigenaar van het hele Beloofde
Land was, ook een onrechtvaardige rentmeester; maar jullie zullen wel gehoord
hebben dat hij in Salem waar hij woonde, altijd een grote tafel klaar had staan,
waar iedere dag een paar duizend armen en behoeftige mensen te eten kregen, en in
die tijd ontstond het spreekwoord dat diegenen tot de gelukzaligen behoren, die het
geluk hebben aan de tafel van Abraham te eten. [2] Kijk, daarom was Abraham
Mijn lieveling en Ik heb hem en zijn hele huis veelvoudig gezegend -wat jullie
kunnen afleiden uit het feit dat Abraham de voornaamste en grootste vriend was
van de Koning der koningen en de Priester der priesters, die zonder begin en einde
was en Melchizdek heette, aan wie hij zelf de tiende gaf en die onder de vele
toenmalige koningen als enige het geluk en het recht had om de woonplaats van
Melchizdek te naderen; en Deze is een keer Zelf naar hem toegekomen vergezeld
van twee engelen en voorspelde hem, dat zijn bejaarde vrouw Sara hem een zoon
ter wereld zou brengen, wat Abraham dan ook zeer vast geloofde!
[3] Maar tegelijkertijd onthulde Melchizdek dat de steden Sodom en Gomorra
zouden vergaan, en verder voorspelde Hij hem dat Hijzelf uiteindelijk als mens in
een lichaam van vlees en bloed uit zijn stam zou voortkomen om alle mensen
waarachtig gelukkig te maken. [4] Maar we zullen Abraham en Melchizdek nu
laten rusten, want de laatstgenoemde zit nu in Mijn persoon bij jullie, en de oude
patriarch Abraham is in de geest niet ver bij Hem vandaan! Laten we eens kijken
naar een andere onrechtvaardige rentmeester, die nu in de buurt van J eruzalem
leeft, en in wiens huis wij weldra zullen verblijven! Het is onze Lazarus, een zoon
van Simon de melaatse, die Ik reeds in mijn twaalfde jaar, nog voordat Ik de
tempel bezocht, met Mijn wil heb genezen, zonder dat hij zich dat bewust was, en
wel omdat hij in alle rechtschapenheid met zijn grote, onrechtvaardige mammon
aan vele duizenden grote weldaden bewees, waar ze ook vandaan kwamen, zoals
zijn zoon Lazarus nu ook doet!
[5] J ullie weten wat hij allemaal heeft gedaan toen wij verschillende keren in zijn
stad in zijn huis ondergebracht werden -en kijk, wie de onrechtvaardige mammon
op die manier gebruikt, maakt zeker vele zeer goede vrienden in Mijn rijk en is Mij
ook welgevallig; en als hij sterft, zal Ik hem terstond weer tot leven wekken zodat
hij eeuwig nooit meer zal sterven, en zijn overgang van deze naar de andere wereld
zal zijn zoals lang geleden die van Mijn beste Henoch, die nu hier als een echte
aartsengel naast Mij zit. [6] Ik denk, Mijn beste J uda, dat Ik je daarmee nu meer
349
dan zonneklaar heb getoond waar Mijn lof over de onrechtvaardige rentmeester op
slaat, en daarmee heb Ik die ene kromme lijn in jou recht gemaakt.
[7] Nu gaat het nog om degene die van Mijn gastmaal naar buiten werd gegooid
omdat hij geen feestgewaad aanhad en die doorjou een 'arme duivel' werd
genoemd. [8] Kijk, de genodigden die niet verschenen en zich vanwege hun
wereldse bezigheden lieten verontschuldigen zijn louter van die zeer
onrechtvaardige rentmeesters, die van Mijn kant echter geen lof verdienen; de
anderen, die later in de stegen, straten en bij de hekken uitgenodigd werden, zijn
degenen die, hoewel ze aards gezien arm zijn, innerlijk door hun rechtvaardige
leven volgens Mijn wet toch feestelijk gekleed zijn.
[9] Die ene, die ook naar Mijn gastmaal kwam, stelde door zijn persoonlijkheid
het starre farizeerdom voor, en hij nam ook plaats aan Mijn gastentafel. Toen
Ikzelf echter kwam, wat nu in jullie aller bijzijn het geval is, zag Ik, Mijn beste
Simon J uda, dat die 'arme duivel' van jou geen feestgewaad aan had, en daarom
heb Ik Mijn dienaren bevel gegeven hem te grijpen en naar buiten in de buitenste
duisternis te gooien. [10] En zie, dit gastmaal geef Ik nu -sinds de tijd dat Ik als
leider en leraar van de mensen in deze wereld ben opgetreden, en je zult al
herhaaldelijk hebben gemerkt dat bij heel verschillende gelegenheden dergelijke
gasten zich naar Mijn tafel drongen, die Ik door Mijn woord ook altijd buiten de
deur heb laten zetten -en waarom eigenlijk? Omdat ze geen feestgewaad
aanhadden! Begrijp je nu, Simon J uda, wat Ik heb willen aanduiden met die niet-
feestelijk geklede gast aan de tafel van Mijn gastmaal?'
[11] Simon J uda zei: 'J a, Heer en Meester, ik begrijp dat nu meer dan zonneklaar,
en ik voeg er nog aan toe dat er aan de tafel van Uw gastmaal zeker nog heel vaak
zulke gasten zullen verschijnen die geen feestgewaad aanhebben, en ik geloof dat
het tijd is om zulke gasten onmiddellijk van de eettafel te verwijderen.'
[12] Ik zei: 'Zeer zeker, maar op deze wereld zal dat waarschijnlijk niet altijd
uitvoerbaar zijn! Ik zal jullie daarvoor een ander beeld van een zaaier geven, waar
jullie je in de toekomst naar dienen te richten, luister dus!'
Hoofdstuk 218: De gelijkenis van het onkruid tussen de tarwe
[1] (De Heer:) 'Er was eens een huisheer die veel wijngaarden, weiden, tuinen en
akkers had. Hij kreeg een buitengewoon edele en zuivere soort tarwe van zijn
vader en zei toen tegen zijn knechten: 'Ga een grote akker heel zorgvuldig
schoonmaken, zodat, als ik die zuivere en edele tarwe op de akker zaai er daar geen
onkruid tussen opschiet!' [2] Dat deden de knechten, en de tarwe werd rijkelijk op
de schoongemaakte akker gezaaid; hij kwam snel op, en de heer van de akker was
echt blij dat hij geen onkruid zag tussen de opgekomen tarwe.
[3] Maar na een tijd, toen de tarwe al zo hoog stond dat hij aren begon te vormen,
kijk, toen kwamen plotseling de knechten naar de huisheer toe en zeiden: 'Heer,
wij hebben de akker schoongemaakt en overeenkomstig uw wil de zuivere tarwe
daarin gezaaid; die kwam ook zuiver op, waar uzelf erg blij om was. Maar kijk nu
eens: nu de tarwe weldra aren moet gaan vormen, schiet er ineens een grote
350
hoeveelheid onkruid tussen de tarwe op! Als u wilt, zullen wij erheen gaan om het
onkruid er tussenuit te wieden!'
[4] Daarop zei de heer van de akker: 'Laat dat maar, opdat jullie door jullie werk
niet ook de reeds hoog opgegroeide edele tarwe beschadigen; want ik weet wel dat
een vijand mij dat heeft aangedaan! Laat dus alles maar rijp worden, de tarwe
samen met het onkruid! Als de tijd aanbreekt dat hij rijp is zal ik de tarwe door
jullie, mijn dienaren, laten verzamelen en in mijn schuur brengen -en daarna pas
het vele onkruid in bundels laten binden, totdat het verdroogt; daarna zullen we het
aansteken en verbranden om de akker verder te reinigen!'
[5] Kijk, dat is het beeld waaruit jullie moeten leren wat jullie met betrekking tot
het onkruid op Mijn levensakker te doen staat!
[6] De edele tarwe stelt die mensen voor, die bij Mijn gastmaalstafel een echt
feestgewaad aanhebben, maar het onkruid stelt in zijn geheel die gast voor, die
geen bruiloftskleed aanhad. Hij bediende zich weliswaar ook net zolang van de op
tafel gezette spijzen, tot de scherpziende gastheer zelf de gastenkamer binnenkwam
-wat het rijp worden van de edele tarwe en van het onkruid betekent.
[7] De feestelijk getooide gasten zullen behouden blijven, en degene die niet
feestelijk gekleed is zal buiten in het toornvuur van de gastheer gegooid worden,
en hij zal er dan toe moeten dienen dat hij door zijn verbranden de verontreinigde
akker tenslotte zelf zal reinigen. [8] J ullie zullen op deze wereld dus nog heel veel
niet feestelijk geklede gasten tegenkomen en heel veelonkruid tussen de zuivere
tarwe zien opgroeien; maar maak je daar niet al te druk om en laat alles rijpen -en
wacht af, totdat de grote Gastheer Zelf komt! Dan zal tegelijk met Hem ook de
juiste tijd van scheiding komen, en iedereen zal het loon ontvangen waar zijn
goede of slechte liefde naar gestreefd heeft.Want in Mijn huis zijn weliswaar heel
veel zaligmakende woningen, maar daarnaast ook heel veel kerkers, en degenen
die aan Mijn vele kerkers de voorkeur geven boven de zaligmakende woningen en
ernaar streven die te bewonen, zullen ook krijgen wat ze wensen; wij zullen hen
daar nooit ofte nimmer door wat voor macht ook uittrekken en door hen onze
zuivere hemelse woningen verontreinigen. Als ze echter iets beters voor zichzelf
bedenken, dan zullen hun wat dat betreft ook geen grenzen gesteld worden. -
Begrijpen jullie dat nu allemaal?'
Hoofdstuk 219: De kenmerken van een valse profeet
[1] Simon J uda zei: 'O Heer en Meester, ik begrijp dat allemaal nu zo helder en
duidelijk, dat ik geloof dat het gewoon niet duidelijker kan! Maar ik moet wel
eerlijk bekennen dat het voor ons, Uw eerste leerlingen, wel gemakkelijker is die
dingen te begrijpen, omdat wij door Uw genade en liefde bij veel gelegenheden
grote en soortgelijke verklaringen hebben gehoord. Maar het zal nog veel
moeilijkheden opleveren om ook aan vele anderen die nog in de duisternis
wandelen, dergelijke waarheden even duidelijk te maken als wij ze nu zelf inzien;
met veel van Uw leren, die U heel eenvoudig onder woorden hebt gebracht, o Heer
en Meester, zal het niet veel beter gaan dan met de zeer vele leringen uit de mond
van de profeten, met name de profeten Danil en Ezechil, en de leringen die aan
351
de wijsheid van Salomo ontspringen. Want hoe vaker je die leest of hoe vaker je je
die laat voorlezen, des te minder begrijp je ze!
[2] Uw leer is van een soortgelijk karakter, in het bijzonder waar U in
gelijkenissen en beelden spreekt. Wij begrijpen Uw gelijkenissen en beelden nu
wel; maar vele duizenden en nog eens duizenden mensen die na ons komen, zullen
Uw leer ook aannemen, maar de gelijkenissen en beelden niet begrijpen en er
hoogstwaarschijnlijk maar al te vaak een verkeerde betekenis aan toekennen, en op
die manier zal Uw zo zuivere en ware leer veelvuldig verbrokkeld worden. Maar
wat moeten wij doen om dat kwaad tegen te gaan?'
[3] Ik zei: 'Heb Ik jullie niet gezegd dat het jullie gegeven is om de geheimen van
Mijn rijk te begrijpen, omdat Ik jullie heb uitverkoren als Mijn leerlingen en
leraren van het volk, die Mij zullen navolgen? Want iedere leraar en meester moet
onmiskenbaar meer weten en begrijpen dan zijn leerling, anders zou hij geen leraar
en meester kunnen zijn! [4] Als de meester niet wijzer zou zijn dan de leerling,
zou het net zo gaan als wanneer de ene blinde de andere zou leiden, net zolang tot
ze aan een kuil kwamen, waar ze dan allebei tegelijk in zouden vallen; daarom zijn
er maar weinigen uitverkoren, hoewel er velen geroepen zijn.
[5] Ze moeten aanvankelijk alleen met de heel eenvoudige melk van Mijn leer
worden gevoed; als ze daarna mannelijk en sterk worden, kan men hun wel
mannelijker en krachtiger voedsel geven. Let er dus vooral op dat er geen mensen
opstaan die enkel geroepen zijn en die tegen het volk zeggen: 'Ook wij behoren tot
de uitverkorenen!', om vervolgens het volk te onderwijzen ter wille van aards
voordeel; want dan zou de ene blinde de andere leiden!
[6] Wie van de mensen echter uitverkoren is, zullen jullie herkennen aan het feit
dat hij net als jullie van Mijn geest vervuld is en de ware liefde voor God en de
naaste zal verkondigen. [7] Als hij echter net zo preekt als de Farizeen in de
tempel doen, dan is hij iemand die door de Farizeen uitverkoren is en is net als zij
van deze wereld en evenals zij een duivel; want wie niet door de ware liefde en
wijsheid uit Mij vergaart, die verstrooit en is een valse leraar. Zo iemand stort de
mensen in bijgeloof, waaruit -met name als de mensen ouder zijn geworden en echt
helemaal vastgegroeid zijn in de duisternis van het bijgeloof alle engelen des
hemels hen niet meer in de sfeer van de zuivere waarheid kunnen brengen,
waardoor ze dan in alle dingen vrij zouden worden. En Ik zeg jullie dat alle
kwaden gemakkelijker te verwijderen zijn bij een mens dan het bijgeloof, want bij
ieder ander kwaad is de ziel van een mens slechts gedeeltelijk gevangen, maar door
duister bijgeloof helemaal!
[8] Ik heb jullie al eens gezegd dat zelfs nog tijdens jullie leven een groot aantal
valse leraren en profeten en daarmee ook een groot aantal valse Christussen zullen
opstaan, het volk zullen onderrichten en zeggen: 'Kijk, hier is Christus!' of 'Daar is
Hij!' of 'Hij woont in de tempels!' of 'in de kamers!'. Zeg in zo'n geval dan tegen
het volk dat het met zo'n leer bedrogen wordt!
[9] De mensen die zich tot jullie zullen keren, leggen jullie die de handen op en
doop ze in Mijn naam! Ik zal Mijn geest over hen uitstorten, dan zullen zij de
waarheid herkennen en de valse profeten en valse Christussen daarna zelf uit de
gemeente verwijderen. [10] Als de verleide mensen niet naar jullie willen luisteren
352
en jullie ter wille van hun valse leraren en profeten bovendien nog vervolgen, keer
je dan van hen af en trek verder daarheen, waar Mijn geest jullie heen zal trekken!
Laat al het overige aan Mij over; want Ik zal zulke valse leraren en profeten wel op
het juiste moment met Mijn gericht weten te bezoeken, en aan gene zijde zal het
zulke valse leraren en profeten net zo vergaan als de gast bij Mijn feestmaal die
geen bruiloftskleed aanhad, en de zielen die zij duister hebben gemaakt zullen hun
meest bittere vervolgers zijn!
[11] Het is genoeg als Mijn leer slechts bij weinigen zuiver wordt gehouden, en
daar zal in alle tijden voor gezorgd worden. Maar het janhagel van de wereldse
mensen, zal tot het einde toe doorgaan met zich te wentelen en te baden in zijn
oude drek en modderpoel, en daarbij geldt weer Mijn gebod aan jullie om Mijn
parels niet voor de zwijnen te gooien.'
Hoofdstuk 220: Over het doen van wonderen
[1] (De Heer:) 'Mijn evangelie moet weliswaar over de gehele aarde verbreid
worden, maar daarbij leg Ik geen enkele ware leraar en profeet de verplichting op,
dat door die leer alle mensen tot het volle licht van de waarheid uit Mij gebracht
moeten worden -het is voldoende dat de zuivere leer aan de betere en al meer
voleindigde mensen gegeven wordt, evenals het recht om die leer zoveel mogelijk
onder andere mensen te verbreiden. Heil degenen die haar aannemen! Maar geen
enkele nog zo volmaakte leraar en profeet zal teweegbrengen dat aan doornen
druiven en aan distels vijgen zullen groeien. [2] Ik ben toch de Heer Zelf, en jullie
weten dat voor Mij niets onmogelijk is -maar zolang Ik de mensen van deze aarde
hun volkomen vrije wil moet laten, kan zelfs Ik met al Mijn liefde en Mijn beste
wil hen niet tot in de sfeer van Mijn eeuwige waarheidslicht verheffen. Maar wat
Ikzelf niet kan, zullen jullie des te minder kunnen.
[3] J ullie denken weliswaar dat Mij zoiets door een fantastisch wonder mogelijk
zou moeten zijn, en Ik zeg jullie dat je daar gedeeltelijk gelijk in hebt maar in het
algemeen bezien helemaal niet! Want een wonder werkt wel plaatselijk, en wel met
name in de tijd dat dat wonder is gedaan -maar op andere plaatsen moet daar al
over verteld worden, en dan zullen er wel enkelen in geloven, maar anderen zullen
zeggen: ' Als daar een wonder is gedaan om geloof te wekken, waarom bij ons dan
niet?' En in later volgende tijden zal zelfs het meest fantastische wonder evenals
iedere andere ding dat gebeurd is des te minder geloofd worden, naarmate er meer
ophef over wordt gemaakt; het gaat zodoende bij de historische sprookjes en fabels
horen, en dient bij de overwegende lichtgelovigheid van de mensen meer voor het
bekrachtigen van hun anderssoortige bijgeloof en dus niet voor het wekken van het
ware licht in het hart van de mens. [4] De mensen onderscheiden absoluut niet een
werkelijk echt van een vals wonder, beschouwen ze alle twee als iets
buitengewoons en laten zich daardoor tot geloof dwingen.
[5] Daarom moeten jullie ook zo weinig mogelijk wonderen doen, behalve zieke
mensen genezen door hun de handen op te leggen en de mensen dopen, die vol
geloof zijn geworden, opdat zij de geest der waarheid in zich opnemen.
353
[6] Houd je dus vooral alleen aan de zuivere waarheid; want die alleen maakt de
mens. volkomen vrij. Al het andere laat in zijn gemoed steeds een meer of minder
blijvende dwang achter, die hij niet gemakkelijk kwijtraakt. Een afgedwongen
geloof is meestal veel slechter dan helemaal geen geloof.
[7] De stocijnen, die grotendeels uit de leer van de Griek Diogenes voortkomen,
geloven helemaal nergens in, en Ik zeg jullie dat zij Mij als mensen veel liever zijn
dan die domme, blind gelovende J oden, die heden ten dage nog geloven dat de
mest uit de tempel hun akkers, tuinen, weiden en wijngaarden levend en vruchtbaar
maakt, en dat iemand God een veel meer welgevallige dienst bewijst als hij zijn
geld als offer in de godskist in de tempel te J eruzalem legt dan wanneer hij
datzelfde geld aan een ander, arm mens zou geven, die daar geruime tijd mee
geholpen zou zijn. Verkondig dus vooral alleen de waarheid en wees spaarzaam
met het doen van wonderen!' [8] Hierop zei Mijn J ohannes eindelijk eens: 'Heer en
Meester, wat mij betreft zal ik mij heel weinig bezighouden met het doen van
wonderen; want ik heb nu duidelijk ingezien dat het doen van tekenen de mens niet
zoveel baat als het woord alleen. [9] Wie door het ware woord niet vrij wordt, zal
door een teken nog minder vrij worden. Weliswaar hebben tekenen beslist iets
goeds wanneer ze door U gedaan worden, aangezien U als enige het best in staat
bent te bepalen waar het nodig is een teken te doen en van welke aard het moet
zijn; maar wij, Uw leerlingen, zullen dat nooit geheel en al kunnen, zolang onze
zielen met dit vlees omhuld zijn. Ik ben daarom van mening dat het beter is om
alleen bij het woord te blijven, dat door zijn waarheidsgehalte vanzelf krachtig
wordt en geen bijkomende bekrachtiging nodig heeft, zoals dat aan de hand van
onze rekenkunde overduidelijk begrijpelijk gemaakt kan worden.
[10] Moet ik bij iemand, aan wie ik heb uitgelegd dat twee en nog eens twee
precies vier is, soms ook nog een teken doen dat die rekenkundige waarheid voor
hem moet bekrachtigen? Ik denk dat dat niet nodig is; zo is ook Uw uiterst
eenvoudige leer in zichzelf als een rekenkundige waarheid die ieder mens, als hij
ook maar een vonkje goede wil bezit, moet inzien, verstaan en begrijpen als hij
haar n keer heeft gehoord.
[11] Want in ieder mens ligt ten eerste reeds een innerlijke drang om Diegene te
zoeken die de wereld en alles wat daarop is heeft geschapen, omdat zo iemand wel
inziet dat de Schepper van al die grote dingen uiterst wijs, uiterst machtig en uiterst
goed moet zijn, en dat een mens die Hem aldus herkent, Hem wel boven alles moet
achten en liefhebben en dan ook zijn medemensen, die voor hem een even
wonderbaar werk Gods zijn, evenzeer moet achten en liefhebben als zichzelf. Dat
zijn twee wiskundige waarheden, waartegen niemand enige twijfel kan inbrengen.
En dan komt ten tweede het feit dat de mens die helder begrijpt dat Gods macht en
wijsheid al die dingen heeft geschapen, daarna ook moet inzien dat God dergelijke
wonderen niet tot bestaan heeft geroepen om alleen van vandaag op morgen, als
het ware als tijdverdrijf van de Schepper te bestaan, maar dat zelfs het kleinste van
Zijn werken voor eeuwig een steeds hogere bestemming in zich draagt.
[12] Ik geloof dat die waarheid ook zonder het doen van tekenen voor ieder mens
begrijpelijk zal zijn; het komt er alleen maar op aan hoe je het iemand vertelt.
354
[13] J a, bijvoorbeeld het genezen van zieken of de een of andere bezetene van zijn
kwelgeesten bevrijden, zodoende dus zijn medemensen goed te doen, dat zijn ook
werken van liefde; maar ze moeten niet gedaan worden om daardoor de waarheid
te bekrachtigen, maar uit liefde! [14] Heer en Meester, heb ik met deze
eenvoudige woorden juist of misschien ook niet helemaal juist gesproken?'
Hoofdstuk 221: Over het bekeren door wonderen
[1] Ik zei: 'Mijn beste J ohannes, je hebt volkomen naar waarheid en juist
gesproken; op die manier moet Mijn leer ook aan de andere mensen worden
overgebracht, en z zal ze ook blijvend goede vruchten dragen -maar als ze de
mensen met teveel wonderen opgedrongen wordt, dan zal ze lijken op een
noodrijpe vrucht, die zelden een waar, innerlijk gehalte heeft en in feite niet lang
bewaard kan worden. [2] Want alles wat noodrijp is heeft weinig innerlijke geest
en gaat snel en gemakkelijk over tot rotting en ontbinding. Alles wat snel en
gemakkelijk tot stand gebracht kan worden, lijkt op die bouwer, die zijn huis in het
dal met geringe kosten op zand heeft gebouwd -en toen er stormen en wolkbreuken
kwamen, kon het daar geen weerstand aan bieden, maar stortte het in. Zo gaat het
ook met de leer over het rijk Gods, die met behulp van veel tekenen en wonderen
aan de mensen is verkondigd en opgedrongen.
[3] J a, de mensen nemen de leer gemakkelijk en snel aan; maar als er mettertijd
verzoekingen en beproevingen over hen komen, weten ze daar niets tegenover te
stellen -dat wil zeggen tegenover de mensen die hen met een andere, valse leer
verzoeken -dan alleen de wonderen die ze hebben meegemaakt. Als nu de
verzoekers, die valse leraren en profeten zijn, hun valse wonderen doen voor de
ogen van zulke noodrijpe christenen, dan hebben deze noodrijpe christenen niets
waarmee ze de innerlijke waarheid van Mijn leer kunnen bekrachtigen, vallen dan
af en gaan over naar de valse leraren en profeten.
[4] Want dergelijke mensen zijn als een rietstengel die zich door de wind naar alle
kanten laat buigen, omdat ze in zichzelf de waarheid nog niet begrijpen.
[5] Met eiken en ceders kunnen de winden niet zo'n spelletje spelen. Op eiken en
ceders lijken echter die mensen, die door de pure waarheid van Mijn leer tot Mij
bekeerd zijn. Tegenover hen kunnen de valse leraren en profeten hun
duizendvoudige windspel spelen en dan zullen ze niet buigen, want de kracht van
de innerlijke waarheid is machtiger dan alle andere krachten op de hele aarde.
[6] Wie van jullie dat bij het verbreiden van Mijn leer tot grondbeginsel maakt, zal
werkelijk lijken op de zaaier die de tarwe alleen in de goede akker zaaide en
spoedig daarna een honderdvoudige oogst had; wie dit grondbeginsel van de leer
echter niet of minder in acht neemt, zal zijn tarwe ook op wegen en straten, op
stenen en rotsen en tussen doornen en distels zaaien, en zal van zijn arbeid en
inspanning een slechte oogst verkrijgen.
[7] Zo moeten jullie ook niet teveel ophef maken over de wonderen die Ik heb
gedaan, maar in plaats daarvan de mensen liever heel duidelijk de wonderen en
tekenen voor ogen stellen die Ik dag aan dag voor ieders ogen doe; dan zullen jullie
daardoor veel betere en overvloediger vruchten oogsten dan wanneer jullie de
355
mensen lang en breed over Mijn wonderen verhalen.Want als de mensen inzien dat
Ik in alle dingen de Heer en Meester van eeuwigheid ben, dan zullen ze
waarschijnlijk ook wel inzien dat ook tijdens Mijn lichamelijke leven voor Mij
niets onmogelijk was. [8] Wie dit begrijpt, laat die ernaar handelen, dan zal hij Mij
goede vruchten verschaffen! Maar Ik zeg jullie nu ook dat er nog enkelen onder
Mijn leerlingen zijn die het niet zo begrijpen als Mijn leerling J ohannes. Daarom
zal zijn woord dan ook tot aan het einde der tijden blijven bestaan, maar niet het
woord van elke andere leerling, met name niet van degene die zijn mond teveel
open zal doen om Mijn wonderen verder te vertellen.'
[9] Deze woorden van Mij evenals de eerdere woorden van J ohannes bevielen
enkele anderen van de hier aanwezige leerlingen weliswaar niet, maar toch durfde
niemand daar iets tegenin te brengen.
Hoofdstuk 222: Noodrijpe en volledig rijpe zielen
[1] Nu stond echter de opperstadsrechter op en zei: 'O Heer en Meester, ik, de
waard en zijn hele personeel, ook deze drie Apollopriesters en die twee Farizeen
en die J oden zijn in eerste instantie wel door de door U gedane wonderen bekeerd
tot het geloof in U, hoewel ik er nu in mijzelf van overtuigd ben dat Uw
veelvuldige onderricht veel nuttiger voor mij was dan Uw tekenen; maar kort en
goed: wij zijn in eerste instantie toch alleen door Uw tekenen op U opmerkzaam
gemaakt, en met ons viel toen ook vlug gemakkelijk te praten, omdat wij inzagen
dat geen mens op de hele aarde in staat is zulke tekenen te doen.
[2] Moeten wij nu ook, omdat wij in eerste instantie door Uw tekenen tot geloof in
U zijn verheven, tot de categorie noodrijpe vruchten gerekend worden, en zou het
mogelijk zijn dat daardoor een van elders komende valse leraar en profeet ons door
zijn eveneens valse wonderen en tekenen eventueel van ons geloof in U zou
kunnen afbrengen? [3] Over mijzelf kan ik verklaren dat zo'n valse leraar en
profeet dat nooit zou lukken, aangezien ik alle valse wonderen als zodanig maar al
te goed ken; want ik heb dergelijke magirs, wier beroep het was om zich met
allerlei wonderen bezig te houden, maar al te dikwijls gezien en ben
doorgedrongen tot de geheimen van hun wonderdoenerij, wat voor mij in feite heel
goed was, omdat ik daardoor ieder bijgeloof kwijtgeraakt ben en mij zodoende met
een des te grotere voorliefde op de werken van de oude filosofen heb gericht.
[4] Maar omdat U - evenals Uw dienaar Rafal - hier tekenen hebt gedaan die
langs iedere natuurlijke weg onmogelijk zijn, heb ik in U dan ook de ene en enig
ware God in de volheid van Zijn almacht gevonden en geloof nu vaster in U dan
een diamant; maar ik ben in mijn innerlijk nu nog meer gesterkt in mijn geloof in
U door de kracht van de waarheid in Uw woord dan door de dwingende macht van
Uw tekenen, doordat U mij en allen de genade hebt bewezen buitengewoon
duidelijk de manier te verklaren, waarop U Uw tekenen kunt doen. Maar
desondanks is het de vraag of ik en ook de anderen hier tot de noodrijpe vruchten
behoren.'
[5] Ik zei: 'Absoluut niet, Mijn beste vriend, want een teken is in zekere zin een
noodrijping alleen voor diegene, die na dat teken onmiddellijk gelovig is geworden
356
en zich daarna nergens meer om bekommerd heeft. Zie, dat was bij jou absoluut
niet het geval, want ook nadat Ik die tekenen had gedaan, heb je Mij heel
ongebruikelijke tegenwerpingen gemaakt, en toen heb Ik met Mijn woord zelfs
heel wat moeite moeten doen om jou op de juiste weg te zetten, wat echt geen
gemakkelijke opgave was. Want zelfs toen je al helemaal in Mij geloofde, heb je
Mij nog scherpe kritiek voor de voeten geworpen ten aanzien van Mijn
handelwijze met alle schepselen, en met name met de mensen op deze aarde, en als
Ik je niet met de waarheid van Mijn woorden heel krachtig van repliek had kunnen
dienen, zouden alle door Mij gedane tekenen jou er niet toe gebracht hebben
volledig in Mij te geloven. jij bent dus veel meer door de kracht van de waarheid in
Mijn woorden tot het ware geloof in Mij gekomen, en de tekenen die Ik daarvoor
en daarna heb gedaan, heb je niet meer opgevat als een bekrachtiging van jouw
geloof in Mij, maar alleen als een weldaad die Ik aan jou en aan deze stad heb
bewezen, waarvan jij zelf nu even goed begrijpt hoe die tot stand gebracht kunnen
worden als Ik en Rafal -wat je zeer binnenkort nog beter zult begrijpen.
[6] Wat iemand in zijn hart en geest als het ware van vezel tot vezel analyseert,
inziet en begrijpt, dient niet meer om hem tot geloof te dwingen, maar slechts om
zijn geest in hem geheel te versterken; daarom behoort hij niet meer tot de klasse
van de noodrijp geworden vruchten, maar reeds tot de klasse van de volledig rijp
geworden vruchten.Want Ik zegje: ieder mens die in zijn leven een waarheid hoort,
maar de innerlijke elementen waarop die waarheid stoelt nog niet nader kent, maar
de waarheid die hij hoorde toch gelooft zonder zich verder om de innerlijke
elementen te bekommeren, behoort nog sterk tot een onrijpe vrucht; wie echter
over de waarheid die hij hoorde net zolang twijfels in zichzelf laat opkomen tot hij
alle elementen heeft leren kennen waar die waarheid op steunt, behoort waarlijk
niet tot een noodrijpe, maar tot een volledig rijpe vrucht.
[7] Want tegenover Mij moet een mens in zijn hart ofwel helemaal koud ofwel al
helemaal heet zijn, als hij door Mij aangenomen wil worden -want lauwe mensen
zullen door Mij net zolang op een afstand worden gehouden, tot ze koud dan wel
heet worden. Een vastbesloten karakter is Mij duizendmaal liever dan duizend
besluitelozen; want die besluitelozen lijken op de ruwe potten op de draaischijf van
een pottenbakker, die pas te gebruiken zijn als ze in het vuur zijn gehard. En zo
moeten ook die lauwe mensen eerst door allerlei beproevings en verleidingsvuur
heen gaan, voordat ze geschikt en deugdelijk worden voor Mij en Mijn rijk.
[8] Ik geloof dat Ik je daarmee nu alles heb gezegd wat kan dienen omjou en jullie
allemaal gerust te stellen. Ik zou er weliswaar nog veel over kunnen zeggen, maar
waar zou dat goed voor zijn? Wie de waarheid volkomen ziet in weinig woorden
heeft geen lange beleringen nodig; wie de waarheid echter niet ziet in weinige
woorden, zal die nog minder inzien in een lang betoog. Ben je het eens met dit
onderricht van Mij en er tevreden mee?'
[9] De opperstadsrechter zei: 'O Heer en Meester -buitengewoon, ik zou zelfs
willen zeggen: duizendmaal meer dan volkomen tevreden, en er rest mij en de
anderen niets anders dan U tot het einde van ons aardse leven uit het diepst van ons
hart te danken. U, o Heer en Meester - U hebt door deze genade die U ons hebt
bewezen in ons hart een tempel voor Uzelf gebouwd, die geen macht ter wereld
357
ooit weer zal kunnen verwoesten; behoed echter ook deze tempel van U voor al te
grote stormen van verleiding!'
[10] Ik zei: 'Wat jullie vragen, zal jullie ook gegeven worden!'
[11] Nu loopt het echter al tegen middernacht, en dus zullen we ook ons lichaam
een korte rust gunnen; morgenvroeg zullen we elkaar voor Mijn vertrek nog zien
en spreken.' [12] Daarop begaven we ons allemaal ter rus te.
Hoofdstuk 223: Judas Iskariot (30.5.1864)
[1] 's Ochtends was iedereen al vroeg op de been, ook Ik met Mijn leerlingen, en
de waard had zijn vrouwen zijn keukenpersoneel ook al vroeg aan het werk gezet
om een ochtendmaal voor ons klaar te maken. [2] Ik begaf Mij echter met
J ohannes, Petrus en J acobus direct naar buiten, en wel weer naar de reeds bekende
berg Nebo. De overige leerlingen waren nog bezig zich aan te kleden en te wassen;
ook hun haar zat in de war, en dat moesten ze in orde maken.
[3] De waard zelf en zijn zoon kwamen Mij al gauw achterna - evenals de
opperstadsrechter, deze keer met zijn vrouwen kinderen, die nog niet zo groot en
oud waren. Korte tijd daarna kwamen ook de overige leerlingen, met uitzondering
van judas Iskariot. Hij was liever wat in de stad gaan rondlopen, waar hij de
burgers de weldaad van Mijn wonderen flink had aangeprezen, die hem dan ook
meer of minder geld gaven; dat geld stopte hij in zijn buidel, waarna hij naar de
herberg ging en zich onmiddellijk, nog ruim een uur voor het ochtendmaal, brood
en wijn liet voorzetten. [4] De waard vroeg Mij op de berg wel hoe het met die ene
leerling zat, omdat hij deze keer niet aanwezig was.
[5] Ik zei tegen de waard: 'Laat hem maar afwezig zijn; want zijn afwezigheid is
Mij liever dan zijn aanwezigheid, en meer hoef Ik je niet te zeggen!'
[6] Nu vroeg de opperstadsrechter Mij: 'O Heer en Meester, hoe is het mogelijk
dat die man onder Uw leerlingen is opgenomen? Want kijk, ik vraag U dat niet
zomaar; die man is mij met mijn scherpe blik van een rechter direct opgevallen,
omdat hij niemand recht in het gezicht kon kijken en ook bij Uw buitengewoon
goddelijke woorden en voordrachten geheel afzijdig duister voor zich uit keek en
met geen enkele gelaatsuitdrukking blijk gaf van enige verbazing of bijval! Ook
zei hij geen woord waaruit men had kunnen opmaken wat voor redenaarstalent hij
bezit, terwijl alle andere leerlingen toch over en weer praatten, deels met Uzelf,
deels ook onder elkaar. Kortom, ik moet U zeggen dat die leerling van U mij
absoluut niet bevalt. Als ik er zo een onder mijn vele dienaren had, zou ik hem
allang ontslagen hebben. Uit welke stad is hij eigenlijk afkomstig?'
[7] Ik zei: 'Hij is een Galileer en van beroep pottenbakker. Hij is van al Mijn
leerlingen het meest bedreven in de Schrift en als leraar een begaafd redenaar;
maar hij is daarbij zeer geldzuchtig, en dat is de eigenlijke duivel in hem die hij
niet kwijt zal raken -want alle soorten duivels en boze geesten zijn, als ze het hart
van een mens eenmaal in hun greep hebben gekregen, gemakkelijker uit de mens te
verwijderen dan de gierigheidsduivel.
[8] In iedere andere slechte geest zijn nog vonkjes van enige naastenliefde te
vinden, maar bij de gierigheidsduivel niet; daarom is hij ook de hardnekkigste en
358
doordringt hij de hele mens net zolang tot die helemaal aan hem gelijk wordt, en
dan kan hij die mens het beste voor de meest schandelijke daden gebruiken. Laat
iedereen zich dus vooral hoeden voor gierigheid; want iedere zondaar zal
gemakkelijker en eerder het rijk Gods binnengaan dan een gierigaard!'
[9] De opperstadsrechter zei: ' Als Uw leerling van dat soort is en U toch
almachtig bent, stuur hem dan van U weg! Want wat heeft zo iemand in Uw
gezelschap te maken?' [10] Ik zei: 'J uist omdat Ik de Heer ben en almachtig, moet
Ik - met name op deze aarde, die een kweekschool voor Mijn kinderen is - ook de
duivels evengoed dulden als de engelen; want niemand kan zonder een volkomen
vrije wil Mijn kind worden, en voor de duivel zelf is de weg tot ommekeer niet
volkomen versperd. je zult derhalve ook inzien dat Ik een leerling, aan wie Ik
overigens geen welgevallen heb, zolang in Mijn nabijheid duld als hij daar zelf wil
blijven; wil hij echter vandaag van Mij weggaan, dan zal hij door niemand uit Mijn
gezelschap tegengehouden worden.
[11] Overigens, als hij niet verandert, zal hij binnenkort zijn loon wel krijgen.
Maar laten we nu ophouden over die afwezige leerling, want er zijn immers nog
andere dingen die wij moeten bespreken! [12] Na het ochtendmaal zal Ik namelijk
direct verder reizen en Mij naar de streek begeven waar de vanouds bekende beek
de Arnon ontspringt. Want de wegen naar het dal van de J ordaan zijn van hieruit
erg slecht en moeilijk; maar door het dal van de Arnon loopt nog een tamelijk
goede weg, die verderop echter ook erg moeilijk wordt.
[13] Ik heb in het J ordaandal nog veel te doen, en het zal nog maar kort duren voor
Ik naar J eruzalem ga!'
Hoofdstuk 224: De Heer waarschuwt tegen traagheid
[1] De opperstadsrechter zei: 'Heer en Meester! U kent alle wegen en paden op de
aarde beter dan ik, maar toch weet ik dat men ook vanuit deze stad - maar meer in
noordelijke richting - via een tamelijk goed begaanbaar pad beneden in het
J ordaandal kan komen!' [2] Ik zei: 'Mijn vriend, dat weet Ik wel, maar Ik weet nog
veel andere dingen die jij niet weet -en tot het vele andere dat Ik weet behoort ook
dat Ik weet welke weg Ik moet nemen, welke plaats Ik moet bezoeken en op welke
tijd Ik in de plaats die Ik moet bezoeken moet aankomen; want bij Mij gaat het niet
zoals hier en daar bij de mensen, die bij een werk dat hun te wachten staat, zeggen:
'Kijk eens, aan dit werk hoeft niet per se vandaag begonnen te worden; morgen of
ook overmorgen zal daar nog wel tijd voor zijn!'
[3] Maar Ik zeg: wat jullie vandaag kunnen doen, moeten jullie niet naar de
volgende dag verschuiven. Want als er iemand met honger en dorst naar jullie toe
zou komen en jullie om wat eten en drinken vraagt, en jullie zouden zeggen: 'Kom
morgen maar, want vandaag hebben wij geen tijd om je te bedienen!', denk je dan
dat die arme daarmee gediend zal zijn? En behoort dat uitstellen van een tijdstip
om goed te doen ook tot de sfeer van de naastenliefde die Ik jullie verkondigd heb?
[4] Maar als dit niet tot de naastenliefde behoort, dan behoort over het algemeen
het uitstellen van een werk tot de volgende dag, terwijl men het ook heel goed een
dag eerder had kunnen doen, niet tot de naastenliefde, maar zo'n uitstel van werk
359
behoort tot de klasse der traagheid van de mensen -en traagheid is altijd het begin
van allerlei zonden en ondeugden. Want iemand die altijd aan het werk is met
juiste en goede dingen zal weinig tijd hebben om de een of andere zonde te begaan;
maar een traag mens zal er in zijn traagheid steeds meer over beginnen na te
denken waarmee hij zijn verveling, die ontsproten is aan zijn passiviteit, zou
kunnen verdrijven. En omdat ieder mens voortdurend zowel door goede als door
slechte geesten omringd wordt, spreekt het vanzelf dat de boze geesten zich eerder
tot een traag mens toegang kunnen verschaffen dan tot een werkzaam mens; en als
die boze geesten zich eenmaal toegang tot een mens hebben verschaft, verstrikken
ze zijn gemoed weldra in allerlei nutteloze fantasien en trekken hem steeds verder
naar beneden in hun smerige en duistere sferen.
[5] Nu jullie dat weten, moeten jullie dus niet een werk naar de volgende dag
verschuiven, als jullie het heel goed vandaag zouden kunnen doen!'
[6] Daarop zei de opperstadsrechter: 'Maar, Heer en Meester, ik dank U ook voor
deze les, want daar heb ik uit afgeleid dat ik ook als heiden geen ongelijk heb
gehad door deze les van U al sinds geruime tijd tot een van mijn belangrijkste
levensbeginselen te maken; ook dient iedere dienaar bij mij dit levensbeginsel zeer
strikt op te volgen, en dus hebben wij op het gebied van ons werk ook nooit enige
vervelende achterstand!' [7] Ik zei: 'J a, ja, ik ken jullie Romeinse wetten; die zijn
goed, en wie die in acht neemt, gaat het niet slecht in de wereld! -Maar nu gaat de
zon bijna op, laten we onze aandacht daaraan wijden!'
[8] Daarop begon iedereen naar de lichte wolkjes in het oosten te kijken, die er
helemaal rozerood uitzagen en steeds stralender werden, wat iedereen en met name
de Apollopriesters zo goed beviel, dat zij haast begonnen waren de lofspreuken
voor de god Apollo uit te spreken; maar ze hielden zich al gauw in en begonnen
Mij te prijzen, en zeiden dat Ik de eigenlijke, ware, eeuwige Apollo was, die de zon
evenals de maan en alle sterren op en onder liet gaan.
[9] Ik zei tegen hen: 'Mijn beste vrienden, Ik heet alleen 'Heer en Meester';
bespaar Mij dus de naam 'Apollo'.Want wat die te betekenen heeft heb Ik jullie
gisteren al grondig uitgelegd!' [10] Daar waren de Apollopriesters mee tevreden
en ze bedankten Mij voor deze terechtwijzing.
Hoofdstuk 225: Over spaarzaamheid
[1] Hierop vroeg de waard Mij: 'Heer en Meester, hoe zit het eigenlijk met de
veelgeprezen deugd van spaarzaamheid, die ook tot de belangrijke
levensbeginselen van de Romeinen behoort? Want er is een gezegde: 'Wie in zijn
J eugd spaart, hoeft in zijn ouderdom geen armoe te lijden!', en dat levensbeginsel
is ook bij de J oden te vinden, bijna nog meer dan bij de Romeinen.'
[2] Daarop zei Ik: 'Bij de Romeinen bestaat echter ook nog een ander
levensbeginsel, dat als volgt luidt: 'In medio beati!' ofwel: 'de gulden middenweg!'.
Ik zeg je dat de juiste spaarzaamheid een deugd is, zolang ze niet te ver gaat en
zolang er niet een medemens in de omgeving van een te spaarzaam mens min of
meer benadeeld wordt; want als dat laatste bij de spaarzaamheid het geval wordt,
houdt ze op een deugd te zijn, gaat gemakkelijk over in gierigheid en wordt
360
zodoende een ondeugd. [3] Daarom is menig mens die heel royaal, maar niet
overdreven, met zijn bezit omgaat Mij liever dan een al te spaarzaam mens; want
een kwistig mens laat ook zijn medemensen eraan deel hebben, en het slechte aan
hem is enkel het vaak te onverstandige gebruik dat hij van zijn aardse goederen
maakt; want daardoor richt hij meer kwaad aan dan dat hij goed doet.
[4] Een zeer spaarzaam mens laat uiteindelijk helemaal niemand meer iets goeds
toekomen, schraapt alles voor zichzelf bij elkaar onder het predikaat dat men voor
zijn huis en gezin moet zorgen. Maar Ik zeg je: het vuur van jouw liefde voor je
gezin moge als een licht zijn dat men 's nachts aansteekt; maar jouw liefde voor de
kinderen van andere, arme ouders moge zijn als een groot vuur, waardoor een
groot gebied in de wijde omtrek verlicht wordt!
[5] Wie dat wat Ik nu heb gezegd bij zijn huishoudelijke spaarzaamheid in acht
neemt, zal van Mij in alle opzichten geluk en zegen in overvloed krijgen, en dat
geluk en die zegen zullen voortaan ook bij zijn huis en zijn gezin blijven. Wie dit
levensbeginsel, dat Ik nu onder woorden heb gebracht, niet in acht neemt, zal
meemaken dat zijn kinderen en verwanten datgene wat hij zo moeizaam bij elkaar
heeft gespaard, maar al te gauw en vaak op de liederlijkste wijze verspillen en dan
al snel met allerlei nood en ellende te kampen krijgen. Doe jij dus alles verstandig
en wijs overeenkomstig Mijn leer, en denk bij alles goed na over de gevolgen en
het uiteindelijke resultaat van jouw handelen!, [6] Daarop zei de waard: 'O Heer
en Meester, ik dank U uit de diepste grond van mijn hart voor deze zeer wijze les,
en ik ben er des te blijer mee, omdat dit al sinds mijn jeugd gedeeltelijk tot mijn
levensbeginselen heeft behoord en in de toekomst nog steeds meer zal behoren.'
[7] Hierop zei de opperstadsrechter: 'Heer en Meester, ook ik zal diep in mijn hart
prenten en ook in praktijk brengen, dat mijn liefde voor mijn vrouwen kinderen tot
een waar licht moet worden; maar met mijn liefde voor de kinderen van andere,
arme ouders wil ik een hele stad in vlam zetten, en het licht van die brand zal alles
wijd en zijd verlichten! -Is het zo goed, Heer en Meester?' [8] Ik zei: 'Dat zul je
wel zien als je handelt volgens Mijn woord; handel dus, en leeft'
Hoofdstuk 226: Een ochtendgroet van de kraanvogels
[1] Net toen ik dit had gezegd, vloog er een grote vlucht kraanvogels in de lucht
van het westen in oostelijke richting, en wel naar de moerassige gebieden van de
rivier de Eufraat. [2] Toen de hele vlucht recht boven ons tamelijk hoog in de
lucht zweefde, hielden de vogels in zekere zin halt en begonnen in velerlei cirkels
de plaats waar wij stonden te naderen.
[3] De opperstadsrechter zei: 'Heer en Meester, dat betekent dat wij weldra ander
weer zullen krijgen! Wat denkt U, o Heer en Meester, van die veronderstelling?'
[4] Ik zei: 'Dat heeft het volksgeloof er uit ervaring wel van gemaakt; maar
kraanvogels of geen kraanvogels, het spreekt toch wel vanzelf dat in de tijd van de
late herfst, waar onvermijdelijk de winter op volgt, de weersgesteldheid ook na
kortere of langere tijd zal veranderen. Alleen zal dit jaar het weer nog wat langer
blijven zoals het nu is.
361
[5] De kraanvogels die daar boven ons cirkelen zijn deze keer geen profeten van
een weersverandering, maar ook hun zielen worden gewaar in Wiens nabijheid zij
zich bevinden; ze betuigen Hem nu een soort eer en brengen Hem in zekere zin een
ochtendgroet, omdat ze gewaarworden dat Hij ook hun Schepper is.
[6] Kijk, een hond die zijn baas goed kent en hem zeer toegedaan is wordt ook de
nabijheid van zijn baas gewaar, loopt op hem toe en betuigt hem door allerlei
sprongen, gelaatsuitdrukkingen en liefkozingen dat hij zijn baas liefheeft en hem
goed kent; op een vreemde loopt hij echter niet toe, en als iemand zijn baas nadert
wordt hij door de hond woest aangevallen, en hij volgt de stem van niemand
anders dan alleen van zijn baas. Maar wie vertelt de hond dat die ene mens zijn
baas is en een ander niet? [7] Kijk, Mijn beste vriend de opperstadsrechter, dat
weet niet het lichaam van de hond, maar de reeds op een wat hogere trede van
intelligentie staande ziel van de hond! Maar hoe?
[8] Kijk, zowel een mens als een dier bezitten naar buiten toe een sfeer die hen
omringt, die voor het leven noodzakelijk en met hun ziel zeer verwant is. Veel
mensen die heel eenvoudig leven, nemen vaak op een afstand van vele uren gaans
waar dat een vriend die zij vroeger hebben gekend en die lang afwezig is geweest,
naar hen toekomt, en ze kunnen zelfs de tijd vaststellen waarop deze vriend bij hen
zal aankomen. [9] Dieren bezitten vaak in nog scherpere mate het vermogen om
iets wat hun vijandig of vriendelijk gezind is van een nog grote afstand te
bespeuren en waar te nemen. Honden en katten hebben dit vermogen in bijzonder
hoge mate. J e kunt dus een van jouw huishonden enkele dagreizen ver van je weg
laten brengen en daar vrij laten, en hij zal zonder enige kennis van de aarde of de
weg binnen korte tijd bij je terugkeren. Wie toont hem dan de weg, en waar richt
hij zich op, zodat hij weer bij jou terugkomt?
[10] In de eerste plaats toont hem dat jouw ver reikende uiterlijke levenssfeer, die
hij door zijn sterke speurzin heel goed als die van jou herkent, hoewel die door
talloze andere doorkruist wordt. En in de tweede plaats: wat drijft hem vervolgens
naar jou toe? Niets anders dan zijn instinctmatige liefde en trouw voor jou. Dat hij
zich echter niet in de weg vergist en heel goed weet of hij steeds dichter bij jou
komt, dat weet hij door het steeds minder dicht of steeds dichter worden van jouw
uitwendige levenssfeer, die jij in zekere zin uitstraalt.
[11] Want met die uiterlijke levenssfeer, is het net zo gesteld als met het uitstralen
van een licht, maar dan alleen meer op het vlak van de ziel. Waar het licht zelf zich
bevindt is de uitstraling natuurlijk het dichtst, en hoe verder van het licht
verwijderd, wordt ook de straling van het licht steeds dunner en zwakker, en op
grote afstand zal men nauwelijks meer iets merken van een aangestoken licht. Met
name iemand die niet zo'n scherpe blik heeft zal van de uitstraling niets meer
merken, maar wel iemand die een scherpe blik heeft.
[12] En zo merken ook mensen en dieren tot op grote afstand de uitstralingen van
zowel bevriende mensen alsook van dieren des te sterker op, naarmate ze een
sterker gewaarwordingsvermogen bezitten.
[13] Zie, Ik ben de Heer van alle schepselen in de hele oneindigheid en derhalve
ook van die op deze aarde -en zo brengen deze kraanvogels Mij, zoals Ik je al heb
gezegd, een ochtendgroet! En om het jou te bevestigen zullen de kraanvogels heel
362
dicht bij ons komen, en op Mijn wenk zullen ze zich dan naar de vijver begeven
die Ik gisteren door Mijn Rafal voor jou heb geschapen; daar zullen ze een
ochtendmaal nemen en zich voorzien van een watervoorraad, die zij nodig hebben
om verder te vliegen.' [14] Ik had dit nog maar nauwelijks gezegd, of daar daalden
ongeveer driehonderd veertig kraanvogels op de aarde neer, stelden zich in zekere
zin in twee rijen om ons heen op en keken naar Mij. Spoedig daarna wenkte Ik
deze dieren met Mijn hand naar de vijver; ze vlogen op en bevonden zich in een
ommezien bij de vijver, en door hun gefluister toonden ze dat ze heel blij waren
met het in de vijver aanwezige voedsel en ook met het schone water, waarmee ze
hun inwendige waterzakken vulden.
[15] Iedereen keek met groot genoegen naar dit schouwspel van de natuur en allen
prezen ze Mijn liefde, wijsheid en macht.
Hoofdstuk 227: Over de uiterlijke levenssfeer (de aura)
[1] Daarop vroeg de opperstadsrechter Mij: 'O Heer en Meester, die alle dingen
geheel en al weet, hoezo hebben deze vogels dat water eigenlijk nodig voor hun
verdere vlucht? Want voorzover ik weet heb ik wel altijd opgemerkt dat de vogels
in verhouding tot hun grootte tien keer meer water tot zich nemen dan enig ander
dier, en toch raken ze geen urine kwijt; ik heb tenminste nog nooit opgemerkt dat
een vogel heeft gepiest, en U hebt nu gezegd dat deze vogels het water echt nodig
hebben om verder te kunnen vliegen, terwijl ik in de mening verkeerde dat het
water samen met het voedsel dat ze tot zich hebben genomen hen alleen maar
zwaarder maakt, zodat het moeilijker voor hen is om verder te vliegen!'
[2] Ik zei: 'J a kijk, Mijn vriend, de Meester van Zijn werken moet ook het
allerbeste weten wat die voor hun tijdelijke instandhouding nodig hebben en hoe
hun lichamen ingericht moeten zijn, om datgene te kunnen verrichten waarvoor ze
bestemd zijn. Maar voor de vraag hoezo een vogel water nodig heeft om te kunnen
vliegen moet je je maar tot Mijn Rafal wenden, die nog aanwezig is, zoals je ziet!'
[3] Na deze woorden wendde de opperstadsrechter zich tot Rafal en vroeg hem of
hij hem daarover een korte uitleg zou willen geven.
[4] Rafal zei: 'Dat wil ik heel graag, en ik zal het in heel kort bestek doen. Kijk,
als jullie een lam of een geit, een kalf of een os slachten, halen jullie de
ingewanden eruit - dat wil zeggen de maag, de darmen en de urineblaas -, maken
alle delen op jullie manier schoon en blazen ze dan op, zodat ze zowel van binnen
als van buiten droog worden! De grootste van deze holle organen gebruiken jullie
als kleinere wijnzakken en buidels, en de kleinste gebruiken jullie ook om allerlei
zaden en nog andere kleine dingen in te bewaren.
[5] Als je nu zo'n gedroogde urineblaas of een andere zak hier zou hebben, zou ik
je des te gemakkelijker kunnen laten zien hoe de vogels zich van water moeten
bedienen om te kunnen vliegen; maar ik zal er wel voor zorgen dat mij de nodige
hulpmiddelen ter beschikking staan om het uit te leggen! Kijk, daar hebben we al
een tamelijk grote, met water gevulde zak, en daar zullen we nu een paar
ingredinten in doen die de eigenschap hebben dat ze de koolstof en zuurstof in het
363
water opzuigen, maar zuivere waterstof vrijmaken. Hier zijn de ingredinten ook
al, die je vast zult kennen; het zijn een beetje ijzer, zwavel, kalk, zout en koolstof.
[6] Nu doe ik die in het water -ze bevinden zich al in het water, en je hoort
onmiddellijk een eigenaardig geruis en gebruis in de zak. N u pakken we een droge
blaas; we zullen die met de gemakkelijk opstijgende waterstof vullen en kijk, de
ene blaas is al gevuld! Pak hem nu in je hand onderaan bij de opening, dan zul je
direct merken hoe hij naar boven trekt; en laat hem nu los en kijk wat hij gaat
doen!' [7] Dat deed de opperstadsrechter, en de blaas steeg onmiddellijk pijlsnel
tot zo'n grote hoogte de lucht in, dat niemand hem meer kon zien; op dezelfde
manier werd nog een andere, grotere blaas gevuld en er werd een boomtak aan de
opening gehangen; daarop werd hij losgelaten en vloog hij direct met even grote
snelheid de hoogte in.
[8] Daarna werden er ongeveer twaalf blazen met de nog voorradige waterstof
gevuld en aan een iets grotere en zwaardere boomtak vastgemaakt, waarmee ze
eveneens met grote snelheid de hoogte in vlogen. [9] Toen het experiment
beindigd was, zei Rafal tegen de opperstadsrechter: 'Heb je nu al enigszins een
idee waarom de vogels het water hoofdzakelijk voor het vliegen gebruiken?'
[10] De opperstadsrechter zei: 'Er gaat nu wel een klein lichtje branden; maar hoe
de vogels het water gebruiken om te vliegen is mij natuurlijk nog niet duidelijk.'
[11] Rafal zei: 'Kijk, iedere vogel is inwendig zo ingericht, dat hij uit de
watervoorraad die hij tot zich heeft genomen evenveel zuivere waterstof maakt -
wat op zichzelf een uiterst lichte en fijne soort lucht is -als hij nodig heeft om te
vliegen, wat hij door het gevoel van zijn instinct tot op een haar nauwkeurig kan
berekenen. Met die f~ne waterstof vult hij in een ogenblik al zijn grotere en
kleinere pennenschachten en holle beenderen, waarop hij zo licht wordt als een
haar van een mens; dat kleine gewicht overwint hij met zijn twee vleugels altijd
met gemak en kan zich dan naar believen in de hoogte verheffen.
[12] Als je dit nu eens goed bekijkt, zul je ook gemakkelijk inzien op welke
manier het vliegen mogelijk wordt gemaakt bij al die diersoorten, die zich van de
aarde naar believen in de lucht kunnen verheffen.'
Hoofdstuk 228: Waarom de vogels water opnemen
[1] Daarop zei de opperstadsrechter: 'Dat begrijp ik nu heel goed, maar waar halen
deze dieren de ingredinten vandaan die nodig zijn om -zoals je zegt -de waterstof
van de zuurstof te scheiden? Want het ijzer, de kalk, de zwavel, het zout en de
koolstof zijn toch niet overal in ruime mate voorhanden?'
[2] Daarop zei Rafal: 'Mijn beste vriend, verstrooid over het hele aardoppervlak
vele duizendmaal duizenden keren meer dan alle vogels op de aarde in vele
duizenden jaren voor hun vliegen nodig hebben! Vogels zijn zelf heel goede
mineralogen, evenals de wortels en takken van bomen en planten buitengewoon
scherpzinnige en intelligente levensstofkundigen zijn; als ze dat niet zouden zijn,
zouden er niet zoveel soorten bomen en planten op de aardbodem groeien en
zouden de vogels ook niet kunnen vliegen. Daaraan zie je dat ieder dier evenals
364
iedere plant datgene wat nuttig is voor hen, buitengewoon scherp herkent en het
ook weet te gebruiken.
[3] Kijk eens naar een ei! De schaal ervan is van kalk en de inhoud, wat het
materile deel betreft, bestaat ook uit nog wat kalk, zout, koolstof, ijzer en zwavel.
Hoeveel van elk daarvan nodig is weet iedere vogel zelf precies, alsook waar hij
het moet halen; want daarvoor heeft ook een vogel, net als ieder ander dier en ook
de mens zelf, de vijf zintuigen, en een plant heeft zijn voeldraden zowel aan de
wortels als aan de takken. En ik ben nu van mening dat ik jou deze voor mensen
moeilijk te begrijpen kwestie heel in het kort zo duidelijk mogelijk heb getoond.'
[4] Daarop zei de opperstadsrechter: 'Luister, mijn hemelse vriend, als de mensen
de verhoudingen zouden weten, dat wil zeggen hoeveel er eigenlijk van ieder van
de vijf ingredinten nodig is, zouden ze uiteindelijk grote zakken met waterstof
kunnen vullen en zich dan door middel van mechanische hulpmiddelen ook in de
lucht kunnen verheffen en net als de vogels rondvliegen!'
[5] Daarop zei Rafal: 'Wat nu niet is, kan later nog ooit komen! Voorlopig is het
echter veel beter voor de mens dat hij lichamelijk niet kan vliegen; want als hij ook
dat zou kunnen, zou hij weldra tot het grootste roofdier op aarde worden en zou hij
niet meer aan de cultuur van de aardbodem denken.
[6] Daarom is het beter voor de mens als zijn ziel gstelijk in staat raakt om te
vliegen, maar dat hij wat zijn lichaam betreft maar mooi op de aardbodem blijft,
waarvoor hij ook de lichamelijke inrichting heeft. De mens komt met zijn voeten
nog ver genoeg en heel vaak maar al te ver; en als hij met zijn voeten niet snel
genoeg vooruit komt, dan heeft hij daarvoor voldoende geschikte dieren die sneller
lopen dan hij en hem na enige africhting in zeer korte tijd van de ene plaats naar de
andere kunnen brengen, en hij kan ook schepen bouwen, met behulp waarvan hij
zich over zee als op droog land kan voortbewegen. In latere tijden zullen de
mensen nog een groot aantal trans portmiddelen uitvinden, die met grote snelheid
van de ene plaats naar de andere zullen voortrazen.
[7] En nu weet jij, beste vriend, over al die dingen meer dan je nodig hebt. Ik heb
je dit nu allemaal getoond, opdat je gemakkelijker inziet dat de Heer werkelijk de
meest volmaakte en niet te evenaren Meester is in al Zijn geschapen dingen, en
vooral dat had je nodig!' [8] Hierop bedankte de opperstadsrechter Mij en Rafal
met alle innigheid van zijn hart, en zei toen: 'Waarlijk, van U, o Heer, kun je in n
uur meer leren dan anders zelfs van de meest schrandere mens met alle vlijt je hele
leven lang; want bij de mensen is het steeds: 'Tot hiertoe, en geen millimeter
verder!', maar bij U is het: 'Tot hiertoe, en daarna altijd maar verder tot in het
oneindige!', want Uw wijsheid, o Heer en Meester, heeft geen grenzen.
[9] Wij zijn U allemaal buitengewoon dankbaar voor de puur goddelijke genade
die U ons hebt bewezen en zullen ook tot het einde van ons leven op deze aarde
nooit meer ophouden U te danken. Heer en Meester, vergeef ons toch onze
zwakheid en onze zonden!'
[10] Ik zei: 'Die zijn jullie ook vergeven; maar in het vervolg moeten jullie jezelf
hoeden voor de zonde! [11] Nu zullen we hier echter vandaan gaan, snel het
ochtendmaal tot ons nemen en daarna onze reis voortzetten!'
365
[12] Daarop begaven we ons direct naar de herberg en gingen aan het
ochtendmaal; tijdens de maaltijd werd er nog over veel dingen gesproken, waarvan
Ik het niet nodig vind die hier weer te geven, omdat er over dergelijke dingen al
vaker gesprekken zijn geweest. [13] Na het kort durende ochtendmaal stond Ik
snel op met Mijn leerlingen, zegende het huis van de waard, de opperstadsrechter
en allen die er waren, en gingen daarna onmiddellijk op reis.
[14] De waard, zijn zoon en de opperstadsrechter vergezelden ons ongeveer twee
uur, en ze verbaasden zich meer en meer over het feit dat ze hun land nog steeds
maar in goed gecultiveerde staat zagen. [15] Voor ze weer teruggingen, bedankten
ze Mij allemaal nog eens en keerden toen naar huis terug. Bij die gelegenheid
verdween ook Rafal weer, omdat Ik hem niet meer nodig had.
Hoofdstuk 229: De Heer met de Zijnen in het dal van de Jordaan
[1] Ik liep met Mijn leerlingen snel voort en bereikte tegen de middag een klein
plaatsje, dat uitsluitend door arme Arabische herders werd bewoond.
[2] In dit dorp was weliswaar geen herberg, maar er was een zekere opperherder,
wiens hut iets beter ingericht was dan die van de andere, kleinere onderherders.
[3] Deze opperherder vroeg ons in zijn taal waar wij heen gingen, en hij zei ook
dat er tot op een behoorlijk grote afstand van hier geen dorp meer was, en als wij
ons wilden versterken konden we dat bij hem doen, omdat wij voor de nacht
waarschijnlijk geen ander dorp zouden kunnen bereiken waar wij iets te eten en te
drinken konden krijgen.
[4] Ik zei tegen hem: 'J e hebt er goed aan gedaan dat je zo in je hart aan ons dacht,
en Ik neem je goede wil aan als het werk; maar wij moeten vandaag nog het dal
van de J ordaan bereiken, en we kunnen hier dus niet langer blijven'
[5] Daarop zei de opperherder: ' Als jullie naar het dal van de J ordaan willen
afdalen, leidt juist hier vanaf mijn hut het beste pad naar beneden naar het dal!
Want hier bevindt zich de eerste bron van de beek de Arnon, en die stroomt niet
steil naar beneden; het pad is daarom goed begaanbaar, terwijl de andere bronnen,
die met elkaar de Arnon vormen, uiterst steil naar beneden stromen en de uiterst
smalle paden heel moeilijk zijn voor een reiziger.'
[6] Ik zei: 'Ook voor deze raad zul je beloond worden - maar niet met goud, zilver
en edelstenen, maar met iets anders, dat nuttiger voor je zal zijn dan het dode,
glanzende materiaal wat de mensen zo sterk begeren. Kijk, dit stuk land dat jij en
je buren bewonen zal vruchtbaar worden en jouw kudden zullen groter worden,
opdat je daaraan kunt zien dat Ik, die je dit zeg, meer ben dan een gewoon mens!
[7] Reis bij gelegenheid naar de stad aan de Nebo, dan zullen de inwoners je
zeggen wie Ik was, nu ben en voor altijd zal zijn!'
[8] Daarop keek de opperherder Mij verbaasd aan en vroeg mij toestemming om
Mij naar het J ordaandal te mogen begeleiden, omdat hij de weg erg goed kende.
[9] Ik zei: 'Daarvoor hoef je ons niet te begeleiden, aangezien Ikzelf alle wegen op
de hele aarde uitstekend ken; maar vanwege jouw vriendelijkheid kun je ons wel
een poosje vergezellen!' [10] Daarop zetten we onze reis voort, en de opperherder
van dit dorp liep voorop en leidde ons over een heel goede weg tot bijna in het
366
J ordaandal, waar wij afscheid van elkaar namen en Ik Mij met Mijn leerlingen in
het J ordaandal met snelle pas noordwaarts begaf.
[11] Pas drie uur na zonsondergang bereikten wij een klein dorp, waar ook een
herberg was; en toen wij bij de herberg aankwamen, klopten we aan de voordeur.
[12] De waard kwam daarop naar een open raam en vroeg enigszins korzelig wat
wij zo laat in de nacht wilden. [13] Ik zei: 'De houder van een herberg is wettelijk
verplicht om ieder uur, ook 's nachts, reizigers op te nemen en te verzorgen!'
[14] Toen de waard dat van Mij hoorde, meende hij dat Ik wellicht een Romeinse
rechter was, ontsloot de deur, maakte licht, en wij gingen de herberg binnen.
[15] Toen wij plaats namen in de tamelijk ruime herberg, vroeg de waard ons of
wij soms iets wilden eten en drinken.
[16] Ik zei: 'Sinds vanmorgen hebben wij niets gegeten of gedronken;je zult dus
wel begrijpen dat wij er behoefte aan hebben enig voedsel tot ons te nemen! je hebt
brood en wijn, en dat is voldoende.' [17] De waard zei: 'Ik heb ook vlees en vis;
als jullie daar iets van willen eten kan ik het wel laten klaarmaken, want de meisjes
die voor de keuken zorgen zijn nog niet gaan slapen.'
[18] Ik zei tegen de waard: 'Omdat je een Griek bent, is jouw vlees voor ons joden
niet geschikt, want wij eten geen vlees van varkens en ezels, en jouw vissen uit de
J ordaan zijn al bijna vijf dagen oud en dood, en zulke vissen eten wij ook niet.
Breng ons dus maar een behoorlijke wijn en brood!'
[19] Daarop pakte de waard zijn karaf en ging wijn halen, en zijn vrouw bracht
ons brood. Ik nam het niet al te grote brood, brak het in stukken, verdeelde het
onder de leerlingen en hield ook een stuk voor Mijzelf.
[20] Nu kwam ook de waard met de wijn, zette voor ieder van ons een drinkbeker
neer en vulde die met wijn, die echter niet van de beste kwaliteit was.
[21] En Ik zei tegen hem: 'je hebt nog een betere wijn; waarom heb je ons jouw
slechtste wijn voorgezet?'
[22] De waard zei: 'De betere wijn bewaar ik voor Romeinen en Grieken; voor
jullie joden is deze ruimschoots goed genoeg! Want alle joden zijn slecht van
betalen; daarom moet je als waard maar zien dat je bij hen aan je geld komt.'
[23] Daarop zei Ik tegen de waard: 'Neem dan een andere karaf en vul die met
water, en zet ons dat water voor!' [24] De waard zei: 'Dat kan ik wel doen.'
[25] De waard ging weg, bracht ons een grote karaf vol water en zette ook nog een
voor ons toereikend aantal drinkbekers op tafel en zei wat knorrig, Als mijn wijn
jullie niet smaakt, drink in Neptunus' naam dan water!' [26] Maar Ik zegende het
water en veranderde het in wijn, zoals Ik al vaker had gedaan. Toen werd ieders
tweede beker daarmee gevuld, en wij dronken en versterkten ons.
[27] De waard merkte echter dat het water ons heel goed smaakte, en zei:
'Eigenaardig, dat mijn slechte water jullie beter schijnt te smaken dan mijn wijn;
ons water is namelijk niet goed, omdat wij eigenlijk geen bronwater bezitten, maar
genoegen moeten nemen met water uit de J ordaan, die hier vlakbij de Dode Zee
geen goed water meer heeft voor een dorstig mens!'
367
Hoofdstuk 230: De ontoeschietelijke waard
[1] Daarop reikte Ik de waard een beker vol water, en hij was heel erg verbaasd
dat hij in plaats van water een buitengewoon goed smakende wijn in zijn mond
kreeg, en toen zei hij: 'Volgens mij zijn jullie magirs en heksenmeesters; met
zulke mensen is niet goed om te gaan!'
[2] Ik zei tegen hem: 'Met magirs van onze soort kun je wel goed opschieten,
maar niet zo gemakkelijk met de magirs die jij kent; want die hebben kwade
bedoelingen en zitten vol bedrog. Ik ben echter de Waarheid Zelf, en iedere soort
bedrog staat eindeloos ver van Mij af. In de toekomst zul je dat nog duidelijker
inzien dan nu; maar breng ons nu meer brood!'
[3] De waard zei: 'Ik heb nog maar n brood, en dat heb ik morgen nodig voor
mijn personeel, en mijn buren slapen allemaal, zodat ik niet naar hen toe kan gaan
om een brood te lenen!'
[4] Hierop zegende Ik de paar stukken brood die nog op onze tafel lagen; en direct
daarop hadden we brood genoeg, en er bleef nog zoveel van over, dat de waard met
de overgebleven stukken een hele grote mand kon vullen.
[5] Dit wonder deed hem versteld staan, en hij zei dat het veranderen van water in
wijn niet zo onbekend was, want hij wist dat ook de Bacchuspriesters iets
dergelijks hadden gedaan; maar het vermeerderen van brood sloeg hij hoger aan.
Want van iets dat er was kon iemand, die de geheimen kent, wel iets maken -maar
iets scheppen als er niets is, dat leek hem van goddelijke aard te zijn; want dat
konden alleen de goden, maar mensen nooit ofte nimmer! [6] Ik zei tegen de
waard: 'je bent weliswaar een Griek en hebt verscheidene steden in Griekenland
bezocht; maar om de waarheden, die hier en daar nog verstrooid onder de mensen
heersen, heb je je niet zo erg bekommerd, en als waard behoor je niet tot de meest
toeschietelijke! je bent wel erg hebzuchtig, maar desondanks heb je nog maar een
klein vermogen verworven. Als het vandaag niet zo laat geweest was, had Ik er wel
van afgezien om in jouw huis Mijn intrek te nemen.'
[7] Daarop zei de waard: 'Luister, mijn wonderbaarlijke vriend en gast! Ik zou je
wel vriendelijker tegemoet getreden zijn, maar jouw gedrag tegenover mij was ook
enigszins afwijzend. Want ik heb jullie vlees en vis aangeboden; maar daar maakte
jij een opmerking over waar ik niet blij mee kon zijn. Ik kon er weliswaar niet
achter komen hoe je wist dat mijn vissen niet vers zijn, en dat ik jullie ook alleen
varkensvlees kon aanbieden. J ouw opmerking was wel juist, maar ik heb me er
toch over gergerd; want je zult wel begrijpen dat geen mens - of hij nu J ood,
Griek of Romein is - zich graag laat beledigen. Ik zie nu wel dat jij iets
buitengewoons moet zijn -want je hele wezen schijnt door een hogere geest bezield
te zijn -maar desondanks kan ik je zo laat in de nacht alleen maar aanbieden wat ik
bezit. De enige fout die ik tegenover jou heb begaan is waarschijnlijk dat ik jullie
niet de beste wijn uit mijn kelder heb voorgezet; maar die fout kan ik toch wel
goedmaken, en ik zal je onmiddellijk een karaf van mijn allerbeste wijn op tafel
brengen.' [8] Ik zei: 'Dat is allemaal niet nodig; want als Ik wilde, zouden de hele
J ordaan en de Dode Zee zich in n ogenblik in de beste wijn veranderen! Maar we
hebben nu voldoende brood en wijn, en dus kun je met ons mee-eten en hoef je je
kelder niet verder aan te spreken!'
368
[9] Daarop kwam de waard bij ons zitten, nam brood en Mijn wijn, at en dronk en
werd daarop heel opgewekt; hij vroeg Mij verschillende keren om vergeving voor
het feit dat hij Mij niet met passende vriendelijkheid tegemoet was getreden. Maar
hij meende ook dat Ik een wijze man was en als zodanig wel zou weten dat men
niemand zijn onwetendheid als buitengewone fout kan aanrekenen.
[10] Daarop zei Ik: 'Nou, nou, het is allemaal alweer goed! Eet en drink en wees
opgewekt; want morgen zul je Mij met veel meer tegenzin weer laten vertrekken
dan je Mij vandaag samen met deze mensen, die Mij vergezellen, hebt
opgenomen!' [11] Daarop nam Ik ook een stuk brood, strooide er zout op, at het op
en dronk er ook wijn bij. Mijn leerlingen deden hetzelfde, evenals de waard.
Hoofdstuk 231: De Heer kondigt de waard een karavaan aan
[1] Nu kwamen ook zijn vrouwen zijn twee dochters bij ons in de gastenkamer, en
de vrouw vroeg aan de waard: 'Nemen deze gasten geen warm eten, geen vis en
geen vlees?' [2] De waard zei: 'Als ze dat hadden gewild, zou ik het je wel gezegd
hebben; deze gasten nemen genoegen met brood en wijn, en jij en de kinderen
kunnen je dus wel ter rus te begeven!'
[3] De waardin zei: 'We zullen vannacht echt niet veel kunnen rusten; want we
hebben nog maar twee broden, en zoals ik zie zijn hier veel gasten, die morgen aan
twee broden niet genoeg zullen hebben.' [4] De waard zei: 'Ga dan aan jullie werk,
en zorg dat we morgen goed brood hebben!'
[5] Daarop zei Ik: 'Laat het brood bakken wat ons betreft maar achterwege; want
zolang wij hier blijven zullen we geen gebrek aan brood hebben! Maar pak een
paar stukken brood van de tafel en geef ze aan je vrouwen je twee dochters, en vul
ook drie bekers met Mijn wijn en geef hun te drinken!'
[6] Dat gebeurde dan ook, en de vrouwen de twee dochters waren een en al
verbazing over de kwaliteit van de wijn en vroegen de waard waar hij die vandaan
had gehaald; want ze wisten niets van zo'n goede wijn in de kelder van de waard.
[7] De waard zei: 'Daar zullen we morgen over praten -de gasten hebben de wijn
meegebracht; maar ga nu tegen de knechten zeggen dat ze voor morgen verse vis
moeten halen!'
[8] Toen zijn vrouwen dochters dat hoorden, bedankten ze voor de wijn alsook
voor het brood, alleen kon de vrouw niet goed begrijpen waar wij zoveel brood
vandaan hadden gehaald, aangezien de hele grote tafel nog vol brood lag, en de
vrouw dacht dat de waard misschien brood van een buurman had geleend.
[9] Maar de waard zei: 'Dat gaat je helemaal niets aan - je zult het morgen wel
horen; maar doe nu wat ik je heb gezegd!'
[10] Daarop verliet de vrouw met haar twee dochters ons, en wij hadden geen
verder gevraag meer van de vrouwen dus rust.
[11] Toen de waard door de wijn echt gemoedelijk was geworden, vroeg hij Mij
waar Ik met Mijn metgezellen vandaan was gekomen, en waarheen Ik wellicht
verder zou reizen.
369
[12] Ik zei tegen hem: 'Ook daarover zul je morgen meer te horen krijgen; maar
zoveel mag je wel weten, dat Ik van boven ben gekomen en nu via het J ordaandal
naar de directe omgeving van J eruzalem zal reizen.'
[13] De waard was tevreden met dit antwoord en vroeg Mij, of Ik Mij samen met
Mijn metgezellen al gauw ter ruste zou begeven.
[14] Ik zei: 'J ouw stoelen rondom deze tafel zijn erg gemakkelijk, daarom blijven
wij allemaal bij deze tafel zitten en zullen zo onze nachtrust nemen!'
[15] De waard zei: 'Zoals jullie wensen, zullen jullie het ook krijgen! Maar ik heb
ook heel goede rustbedden; als jullie echter de voorkeur aan de stoelen geven, dan
is mij dat ook goed.'
[16] Ik zei tegen hem: 'Ik weet wel dat je ook voldoende rustbedden bezit; maar
die zul je vandaag nog nodig hebben -want over een uur zal er een kleine karavaan
van J ericho hierheen komen, en die zal ook bij jou zijn intrek nemen.J e mag je er
dus wel op voorbereiden; want Ik vertel je geen onwaarheid.'
[17] Toen de waard dat van Mij had gehoord, ging hij snel naar de keuken en
vertelde het aan zijn vrouw, en zijn vrouw raakte daardoor behoorlijk in paniek
vanwege het gebrek aan brood.
[18] De waard kwam weldra weer terug en zei tegen Mij dat zijn vrouw in grote
verlegenheid was geraakt, omdat ze nog maar twee broden in voorraad had.
[19] Maar Ik zei tegen de waard: 'Ga dan maar eens naar je broodkamer, en kijk of
je niet meer dan twee broden in voorraad hebt!' [20] Toen liep de waard ijlings de
kamer uit, want hij vermoedde dat Ik zijn twee broden wel eens op dezelfde manier
vermeerderd zou kunnen hebben als het brood op de tafel. En toen hij in de
broodkamer kwam, zag hij dat die helemaal vol was met uitstekende broden.
[21] Hij vertelde het direct aan zijn vrouw, die van louter verbazing haar handen
ineen sloeg en aan de waard vroeg wat voor iemand Ik eigenlijk was dat Ik in n
ogenblik uit het niets zoveel broden kon scheppen, en of het wel vertrouwd was
om zulk getoverd brood te eten.
[22] De waard zei: 'J e hebt zojuist in de kamer met onze twee dochters toch van
hetzelfde brood gegeten, en het heeft jullie niet geschaad, evenmin als mij en de
merkwaardige gasten, die allemaal dat wonderbaarlijke brood hebben gegeten en
nog eten; maak je dus maar geen zorgen! Maar ga naar de aangrenzende tweede
grote gastenkamer en maak daar alles in orde voor de gasten die weldra zullen
aankomen; steek lichten aan, zodat de aankomenden direct een goed verlichte
gastenkamer binnen kunnen gaan! Als ze aan tafel zijn gaan zitten, bedien ze dan
zoals het hoort; want ik zal mij niet veel met de nieuw aangekomenen kunnen
bemoeien, omdat ik bij de eerste gasten blijf en hen zo nodig ook bedien!'
Hoofdstuk 232: Het oordeel van de waard over de Joden
[1] Hierna kwam de waard weer naar ons toe, viel voor Mij op zijn knien en zei:
'O edele mensenvriend, u bent hier nog maar nauwelijks een uur en hebt mij al tot
uw schuldenaar gemaakt! U moet een grote profeet onder de J oden zijn, die u vast
niet herkennen; want voorzover ik het kan beoordelen zijn de J oden het slechtste
volk, vooral die in de steden wonen, en voorzover ik weet vervolgen hun
370
buitengewoon trotse priesters alle grote mannen die uit hun midden zijn opgestaan
en beschouwen iedere gewone J ood die zich met een Romein of een Griek inlaat,
als een zondaar -maar het goud van de Grieken en Romeinen verachten ze niet, wat
mij maar al te goed bekend is!' [2] Ik zei: 'Daarom zei Ik tegen je, toen je Mij
vroeg waar Ik vandaan was gekomen: van boven. Dat begrijp je weliswaar nog
niet, maar je zult het nog wel begrijpen; maar dat achterbakse priestergeslacht in de
meeste steden en dorpjes van dit vroeger zo geprezen land is een slangenbroedsel
en addergebroed en komt niet van boven, maar Ik zeg je, van beneden! Begrijp je
wat dat wil zeggen: van beneden!?'
[3] De waard zei: 'Beste vriend en misschien de alleropmerkelijkste man die ooit
met zijn voeten de vuile bodem van deze aarde heeft betreden, er gaat mij nu een
klein lichtje op: u bent een van de grootste profeten van uw volk! Maar als vriend
raad ik u aan om niet naar J eruzalem te reizen; want u zult zelf wel het beste weten
dat er op de hele aarde geen slechter gespuis bestaat dan juist die J eruzalemmers
samen met hun priesters en hun leenvorst Herodes; wij Grieken kunnen niet
begrijpen hoe de anders zo wijze Romeinen een rijk, zoals J udea is, aan zo iemand
hebben kunnen verpachten. [4] Kijk, ik ben een Macedonir en heb de
gelegenheid gehad in de grote boekenkamer van Alexandri rond te kijken! Daarna
koos ik de militaire dienst en ben bij verschillende kleine en grotere veldtochten
zelfs in Indi geweest, daarna in Afrika tot aan de zuilen van Hercules, en in
Europa ben ik zover gekomen dat ik van louter ijs bijna verstijfd was, en Brittanni
heb ik ook bezocht, en wel vanuit Galli -maar, beste vriend, ik verzeker je dat ik
nergens zo'n hondenvolk heb aangetroffen als in J eruzalem.
[5] Kijk, van hieruit kan een gemiddelde voetganger in drie uur de oever van de
Dode Zee bereiken! Van deze zee wordt gezegd dat daarin vroeger door de macht
van de grote god van de J oden tien steden samen met mensen en dieren zijn
verzwolgen door een regen van vuur uit de hemelen en als gevolg van een enorm
hevige aardbeving. Ik zou er echter alles om durven verwedden dat die
ongelukkige mensen die in de Dode Zee begraven liggen, onmogelijk slechter
hebben kunnen zijn dan het extreem trotse en hoogdravende volk van J eruzalem.
[6] Laat de goden van de Olympus of de grote god van de J oden uit zijn hemelen
afdalen, dan sta ik ervoor in dat de J eruzalemmers tegen hem aan zullen pissen en
hem tenslotte zelfs zullen stenigen! [7] Ik ben een grijze soldaat, maar ik ben altijd
een vriend van grote en buitengewone mannen geweest, hoewel ik eigenlijk nooit
een bijzondere vereerder van de goden ben geweest; maar iedere grote man was
voor mij in zekere zin een god.
[8] Maar met wie moet ik die J eruzalemmers vergelijken? Als soldaten zijn ze de
slechtste -maar als mensen zijn ze nog duizend keer slechter! Daarom zult u mij
ook vast en zeker kunnen vergeven dat ik mij direct nadat u hier aankwam niet al
te best over de J oden kon uitlaten. Want ik kende u van tevoren niet en hield u ook
zo half en half voor een J eruzalemmer; alleen hebt u mij door uw woorden en uw
daden bewezen dat u een heel ander iemand bent.
[9] Kijk, deze plaats bestaat uit ongeveer zestig inwoners, louter Grieken! Er heeft
hier eens n enkele J ood ook een stuk grond in bezit gehad, maar die hadden wij
voor een tamelijk hoog bedrag uitgekocht om in ons kleine dorp volkomen vrij te
371
zijn van J oden. Nu leven we in grote eendracht met elkaar; maar zolang die J ood
bij ons was, wist hij alles in de war te sturen. [10] Wij fokken schapen, runderen
en varkens. Die laatste gedijen hier in de buurt van de J ordaan bijzonder goed en
leveren ons behoorlijk veel op. Om de varkens echter tegen roofdieren te
beschermen hebben wij ook een groot aantal zogenoemde varkenshonden nodig.
Ikzelf heb er veertien - maar ik verzeker u, mijn edele, wonderbaarlijke vriend: de
slechtste van mijn varkenshonden is veel beter dan de J eruzalemmers! Ik wil daar
niet echt alle J eruzalemmers mee bedoelen -want er is misschien zo hier en daar
ook wel een beter of edeler mens bij -maar mij is nog nooit het geluk ten deel
gevallen ooit zo iemand te ontmoeten, en omdat ik in de wereld veel ervaring heb
opgedaan, waarschuw ik u voor J eruzalem en de bewoners ervan.'
[11] Ik zei: 'Morgen zullen we daar verder over spreken, en Ik zeg je dat je geen
ongelijk hebt; maar nu zal de door Mij aangekondigde karavaan zo dadelijk
arriveren, zorg jij dus datje die goed onder dak brengt!'
Hoofdstuk 233: Nog meer oordelen van de waard over de Joden (4.6.1864)
[1] De waard ging voor het huis staan om te zien of de karavaan eraan kwam, en
hij hoefde werkelijk niet lang te wachten of daar kwam de karavaan al aan, rijdend
op kamelen en ezels. Ook de knechten van de waard waren bij de hand om de
kamelen en ezels te verzorgen alsook de bagage waarmee ze beladen waren.
[2] De mensen gingen het huis binnen, en de waard bracht hen direct naar de
tweede kamer en zei tegen hen: 'De bedienden staan al klaar; wat jullie wensen zal
jullie ook gegeven worden!'
[3] Daarna begaf de waard zich weer direct naar ons toe en zei tegen Mij:'O mijn
wonderbaarlijke, beste vriend! Met deze gasten, die nu zijn aangekomen, zal ik me
niet zoveel bemoeien; want ik heb direct gezien dat het kooplieden uit J eruzalem
zijn, in wier gezelschap zich drie levieten bevinden, die ook handel drijven.
[4] Ik zei: 'Dat had Ik je van tevoren wel kunnen vertellen; maar dat zou je niet
prettig hebben gevonden. Maar nuje weet met wieje te maken hebt, zul je ook wel
weten hoe je met deze mensen om moet gaan om het zo goed mogelijk met hen te
kunnen vinden.' [5] De waard zei: 'Die kunnen ook de vissen die ik nog in
voorraad heb wel opeten, die zijn helemaal niet slecht, omdat ze direct na het
vangen gebraden en goed gezouten zijn; verder hebben ze brood en wijn, en daar
zullen ze dan genoegen mee moeten nemen. Ik bezit ook nog wel gerookt schapen
en geitenvlees; als ze dat willen hebben kan daarvan ook iets voor hen
klaargemaakt worden, hoewel de J oden geen gerookt vlees eten, in 't bijzonder
wanneer ze onder elkaar zijn -maar als ze naar ons heidenen toekomen en echt
honger hebben, eten ze alles wat we hun maar voorzetten.'
[6] Ik zei: 'Dat zullen ze ook nu doen, en je hebt er goed aan gedaan om ze in een
andere kamer te zetten!' [7] De waard ging nu naar de keuken en zei tegen zijn
vrouw wat ze de nieuw aangekomen gasten moest geven.
[8] De vrouw had haar vissen echter al op een rooster boven de kolen gelegd en
was druk bezig ze klaar te maken. [9] Een van die gasten kwam nu naar onze
kamer, om met de waard te overleggen of hij geen betere wijn had.
372
[10] De waard zei: 'Hier in de buurt van de Dode Zee groeit geen betere, en dus
moeten jullie met deze genoegen nemen.'
[11] De gast merkte op dat J ericho ook in de buurt van de Dode Zee lag, en dat ze
daar toch een voortreffelijke wijn te drinken hadden gekregen.
[12] De waard zei: 'Dit dorp is J ericho niet, en wij hebben er ook niet het geld
voor om onze kelders met de voortreffelijke Cyperse wijn te vullen! Daarom
moeten we wel genoegen nemen met wat ons kleine stukje land ons als oogst
schenkt!' [13] Toen de gast inzag dat hij bij de waard niets kon bereiken, ging hij
weer naar zijn metgezellen in zijn gastenkamer.
[14] Toen deze zich weer bij zijn metgezellen bevond, zei de waard tegen Mij: 'Ik
heb wel betere wijn, en het spijt me nu dat ik die u en uw metgezellen om dezelfde
reden heb onthouden als waarom ik nu deze net aangekomen gasten de wijn
onthoud. Maar het spreekt toch vanzelf want ik hield ook jullie voor J oden; en dat
ik absoluut geen vriend van de J oden kan zijn, daarvan heb ik jullie de reden
uiteengezet. Maar ik heb wat jullie betreft al heel gauw gezien dat jullie wel naar
het uiterlijk tot het geslacht der J oden behoren, maar jullie innerlijk schijnt ver
verheven te zijn boven het huidige jodendom. [15] Ach, de oude J oden ten tijde
van hun richters waren nog heel andere mensen dan deze nu! Ik ben ook enigszins
thuis in de oudheid van de J oden; maar de J oden van tegenwoordig zijn slechter
dan slecht! Ze zijn enkel belust op aardse schatten en aards aanzien en laten daarbij
de God van Abraham, Isak en J acob samen met alle profeten -zoals men pleegt te
zeggen -voor wat ze zijn; maar ik ben van mening dat niet een van die bijzonder
hoge J eruzalemmers nog in een God of in een profeet gelooft. Ik behoor weliswaar
ook niet tot die mensen die speciaal in een of andere godheid geloven, maar ik heb
altijd een terechte hoogachting gehad voor de waarheid van de wijzen van Egypte
en Griekenland, omdat ik door die waarheid pas mens ben geworden.
[16] Ik heb mij weliswaar af en toe ook in jullie profeten verdiept, maar ze daarna
weer terzijde gelegd, omdat ze voor mij te onbegrijpelijk waren; want het
Oudhebreeuws, en vooral het schrift ervan, beheers ik minder goed dan het Grieks,
waarin ik geboren ben. Deze Hebreeuwse werken zijn nog niet in mijn moedertaal
vertaald, maar alleen enkele brokstukken in de Romeinse taal, en het is dus
begrijpelijk dat ik helemaal niet zo goed thuis ben in de oude J oodse wijsheid.
[17] Alleen n ding is mij opgevallen -voorzover ik het heb begrepen -en dat is,
dat de J oden op een nieuwe koning hopen, die met grote macht en kracht zal
komen en voor de J oden een groot, machtig en onoverwinnelijk rijk zal vestigen.
Maar ik ben van mening dat deze koning, waar de J oden op hopen, nog heel lang
op zich zal laten wachten, en dat zij zich de Romeinse overheersing nog aardig
lang zullen moeten laten welgevallen.
[18] Het zou ook eeuwig jammer zijn als er ergens ver uit Azi een wijze en
machtige held zou opstaan om het J oodse gepeupel van de Romeinse overheersing
te bevrijden. Ik weet weliswaar niet of ik gelijk heb of niet -maar mijn hogere
inzicht, dat ik aan de Griekse wijzen te danken heb, alsook mijn tamelijk heldere
verstand zeggen mij dat ik een juist oordeel over dit volk vel!
[19] Beste vriend, u bent onmiskenbaar wijzer dan ik en zult mij hopelijk niet
helemaal ongelijk geven; want zoals ik al eerder heb gemerkt, is dit volk er
373
helemaal toe geneigd om iedere leider die erover heerst uiteindelijk van de troon te
stoten en te stenigen! En daarom heb ik u er ook op gewezen dat u echt niet naar
J eruzalem moet gaan en u met uw wonderbaarlijke wijsheid kenbaar moet maken;
want het volk in J eruzalem kan niemand gebruiken die duidelijk wijzer is dan dat
hoogmoedige volk zelf.'
Hoofdstuk 234: De Heer getuigt over Zichzelf en Zijn zending
[1] Ik zei tegen de waard: 'J e hebt met je oordeel wel helemaal gelijk, maar je
moet ook bedenken dat je in de andere kamer J eruzalemmers te gast hebt, van wie
er misschien n jou in het geheim afluistert en je vervolgens allerlei problemen en
vervelende toestanden bezorgt!'
[2] De waard zei: 'Beste, wonderbaarlijke vriend, wees daar maar helemaal niet
bezorgd om, want de meeste J eruzalemmers van stand en aanzien kennen mij wel
en weten heel goed dat een Romeins soldaat niet bang voor hen is! Ik heb hun al
heel andere waarheden in het gezicht geslingerd, en die moesten ze in hun zak
steken, omdat ze wel wisten met wie ze in mij te doen hadden. Ik zal dus ook voor
deze twintig J oden geen vrees tonen, want ik heb mijn zwaard nog, waarmee ik het
aandurf om honderd van deze J eruzalemse lafaards ijlings op de vlucht te jagen!'
[3] Ik zei: 'Ik ken de rechtschapenheid, rechtvaardigheid en moed van de
Romeinen wel, evenals de valsheid van de J oden, die al bijna tot het onbegrensde
reikt, met name van de tempeldienaren in J eruzalem -maar toch blijven deze het
uitverkoren volk van de enig ware God, in wie ook jullie Romeinen geloven,
aangezien jullie voor deze enig ware God een tempel hebben gebouwd en die de
naam hebben gegeven: de tempel van de onbekende God. Toch blijft, zoals gezegd,
het J oodse volk het volk van God, dat de enig ware God al vanaf het allereerste
begin van de mensheid van deze aarde heeft uitverkoren.
[4] Maar Ik zeg je ook dat deze titel weldra van dit volk zal worden afgenomen en
aan jullie heidenen zal worden gegeven. Dit volk, dat zich nu zo groot en
hoogmoedig gedraagt, zal over de hele wereld verstrooid worden, en het zal tot aan
het einde der tijden geen land en geen koning uit zijn stam bezitten.
[5] Ik weet dat dit volk Mij boven alles haat en vervolgt, en toch zal Ik naar
J eruzalem moeten gaan en Mij niet meer kunnen en willen onttrekken aan hun
grote haat en woede tegen Mij; en het offer dat door Mij gebracht wordt zal voor
alle mensen der aarde de poort naar het rijk Gods openen.
[6] Tot nu toe heerste door de wet, die in alle tijden aan de mens is gegeven, nog
altijd de oude dood en de zonde, waardoor de dood in de wereld is gekomen; maar
na Mijn offer zal het leven heersen door de volle vrijheid van het geloof, door de
leer van Hem, die geofferd wordt.
[7] Iedereen die de waarheid zoekt zal die gemakkelijk en zeker vinden, en zal
daardoor het volkomen vrije, eeuwige leven in zich hebben.
[8] Ik ben een van de eersten die deze leer in de wereld heeft gebracht. Ik ben tot
de Mijnen gekomen, maar die hebben Mij niet herkend en hebben Mij niet
opgenomen, maar ze vervolgen Mij overal in het hele land -daarom zal Ik Mijn
aangezicht ook van hen afwenden en het naar jullie heidenen keren.
374
[9] J ij bent een heiden en Ik ben een J ood -en toch heb Ik met Mijn hele schare
leerlingen bij jou Mijn intrek genomen. En zoals je weet heb Ik je alleen goed
gedaan, en wat Ik voor jou heb gedaan, heb Ik al voor velen van jouw stam gedaan
en zal dat voortaan tot aan het einde der tijden doen!'
[10] Daarop zei de waard: 'Uit uw woorden, wonderbaarlijke meester, waait een
bijzondere geest, en ik heb de indruk dat u veel meer bent dan zomaar een profeet
van het J oodse volk, over wie ik ook al veel grote dingen heb gelezen! Ook deze
profeten deden meer of minder wonderen; maar van het soort zoals u die hebt
gedaan heb ik nog nooit iets gehoord. Ook hadden zij uw woord niet, want zoals u
spreekt, heeft niet een van hen gesproken. De twee grootsten van de oude J oodse
profeten waren ontegenzeglijk Mozes en Elia. Vanuit de geest Gods die in hen
was, brachten ze een grote leer onder de mensen in deze wereld en deden ook
tekenen die groot waren; maar bij u vergeleken lijken zij toch alleen maar hele
kleine mensen,.die hun medemensen hebben gegeven wat ze zelf hadden
ontvangen. [11] Bij u schijnt het echter heel anders te zijn; want u spreekt als het
ware vanuit uzelf en handelt vanuit geheel eigen, in u wonende kracht en macht.
De andere profeten moesten vragen om het woord en om de macht waarmee ze
daden konden verrichten -u hoeft niet te vragen, maar handelt als een heer, die aan
niemand hoeft te vragen of een hoger goddelijk wezen hem het woord wil ingeven
en hem wil sterken om daden te doen. [12] Kijk, wonderbaarlijke meester, ik als
heel ervaren, oude Romeinse soldaat heb dit bij u opgemerkt, en ik denk dat ik mij
in mijn oordeel over u niet in het minst heb vergist; ik zou daarom graag uit uw
mond van uzelf horen wat u over uzelf zegt!'
[13] Ik zei: 'Mijn beste vriend, daar is de dag van morgen voor bedoeld; dan zul je
Mij nader leren kennen, evenals ook jouw buren! Vandaag wil Ik wat dat betreft
niets zeggen vanwege de Farizeen en andere J oden, die in de gastenkamer
hiernaast aanwezig zijn en hun buiken, die eigenlijk hun goden zijn, volproppen
met brood, wijn en ander voedsel; want geen van hen gelooft meer in de enig ware
God van Abraham, Isaak en J acob, en omdat ze niet in Hem geloven, geloven ze
ook Mozes en de profeten niet, en in Mij nog veel minder! Daarom doen we er nu
het beste aan nog wat wijn, brood en wat vlees te nemen, ieder naar behoefte, en
als we tussendoor wat praten, laten we dan over verschillende andere dingen praten
en datgene wat Mij betreft, voor vandaag laten rusten!'
[14] Daar was de waard het mee eens en hij vulde onze bekers met wijn, en wij
namen daarop weer wat brood en wat vlees en dronken daar de wijn bij.
Hoofdstuk 235: Het ontstaan van de Dode Zee
[1] Terwijl wij zo bezig waren ons lichaam te versterken, vroeg de waard Mij toch
weer, of Ik hem niet iets meer kon zeggen over het merkwaardige karakter van de
Dode Zee, en of het wel waar was dat in de oude tijd op die plaats verschillende
steden hadden bestaan, die door een bijzondere beschikking diep in de aarde waren
gezonken en dat op die plaats toen deze Dode Zee was gevormd.
[2] Ik zei: 'J e hebt een goed onderwerp gekozen; deze behoorlijk grote zee heeft
sinds die tijd de naam 'Dode Zee' gekregen, omdat op de bodem daarvan twee
375
grote steden, Sodom en Gomorra, en nog zeven andere, kleinere steden met al hun
inwoners en dieren begraven liggen. [3] In die tijd had de J ordaan een heel andere
loop en stroomde uit in de echte zee, en wel in de zeeboezem bij Arabi, die ook de
'Rode Zee' wordt genoemd. Maar in de tijd van Abraham en Lot vond die ramp
plaats door de wil van de ene, enig ware en almachtige God, en het stroomgebied
van de J ordaan zelf is lager komen te liggen dan eerst; en zo stroomt de rivier de
J ordaan niet meer uit in de Arabische zeeboezem, maar in de Dode Zee.
[4] Wanneer jij of iemand anders met een geschikt schip langs de oever van die
zee zou varen, op een tijd dat de zee geen dampen afgeeft, zou je nog enkele resten
van kleinere steden onder de waterspiegel zien; maar, zoals gezegd, de oevers van
die zee mogen alleen bevaren worden als er boven het oppervlak van het water
geen damp te zien is.' [5] De waard zei: 'Het is dus toch waar wat de profeet
Mozes in zijn boeken over het ontstaan van deze zee zegt! Weliswaar hebben al
verscheidene reizigers die op verschillende plekken over deze zee hebben gereisd,
verteld dat ze vanaf de hoge, steile oevers die de zee omringen bepaalde muren
gezien zouden hebben; maar ikzelf heb tot nu toe nog nooit iets te maken gehad
met de omgeving van de Dode Zee. Wat zou je daar ook moeten doen? Want zover
het oog reikt zie je niets dan hoge rotsen, die naar de zee toe steil naar beneden
gaan en net zo dood zijn - dat wil zeggen: zonder enige begroeiing - als de zee zelf,
waarin je zelfs daar waar de J ordaan erin uitmondt geen vis meer kunt ontdekken.
[6] Men zegt dat er maar weinig plaatsen zijn waar je met veel moeite beneden bij
de waterspiegel kunt komen, die voortdurend een sterke zwavelgeur afgeeft, en ik
heb dus nooit bijzonder veel zin gehad om de natuur van deze dode zee nader in
ogenschouw te nemen. Ik ben geen jager, en verder zou ik niet weten waarom ik
als oude man mij aan het gevaar bloot zou moeten stellen om de steile, rotsachtige
oevers van deze dode zee te beklimmen, die hier en daar behoorlijk hoog zijn; de
vlakke oevers, waar men gemakkelijker dichter bij de zee kan komen, liggen een
paar dagreizen hier vandaan en behoren al tot het steenachtige Arabi. Ik geloof
dus liever in alle rust wat u zegt, want ik ben geen vriend van de dood, en daarom
ook niet van de Dode Zee. Ik ben in de gelegenheid geweest de echte, grote zee te
bevaren en te leren kennen, en die heeft mij moeilijkheden genoeg gegeven; deze
Dode Zee zal mij dus niet zien!
[7] Wat was eigenlijk de oorzaak, waardoor de ene, enig ware, grote God die
steden in de diepte van de aarde heeft laten verzinken?'
[8] Ik zei: 'Niets anders dan de ongehoorzaamheid tegenover de enig ware, grote
God, die dit volk herhaalde malen heel ernstig had gewaarschuwd om van zijn
grote zondigheid af te zien en zijn zondige woonplaats te verlaten, omdat het
geheel op een diep in de aarde gelegen zwavellaag was gelegen en de Godheid wel
wist wanneer die zou ontbranden.
[9] Maar het volk bleef in zijn grote zondigheid, hoererij en zwelgerij van allerlei
aard en sloeg geen acht op de goddelijk vermaning, behalve Lot en zijn kleine
familie. En zie, in de gehele wijde omtrek van de Dode Zee kwam het tot de
geweldigste vuuruitbarstingen, zoals je die ook in de omgeving van Itali en Sicili
hebt gezien, en het hele firmament was zo vol vuur, dat het in een dichte regen van
brandende klompen zwavel en pek op alle steden begon neer te storten.
376
[10] Dat vuur duurde meer dan veertien dagen lang. Daardoor werd er onder de
dunne aardlaag van dat stuk land een holle ruimte gevormd, en het land stortte met
alles wat zich daarop bevond in de vurige diepte, die pas geleidelijk aan met het
water van de J ordaan en enkele kleinere beken gevuld werd. Als dat niet gebeurd
was, zou ook het hele dal van de J ordaan inwendig in brand zijn geraakt en
ingezakt zijn; want ook dat hele dal rust op zwavel en aardpek. En hiermee heb Ik
je nu in het kort alles op natuurlijke wijze onthuld wat je bij Mozes in breder
verband hebt gelezen!'
Hoofdstuk 236: Het ontstaan van de Kaspische Zee
[1] (De Heer:) 'Als je na het J ordaandal noordwaarts en zelfs over het gebergte
van Klein-Azi zou gaan, zou je bij een heel groot meer komen, dat jullie
Romeinen Mare Caspium* (Latijnse naam voor de Kaspische Zee.) noemen. Dat
buitengewoon grote meer is in de tijd van Noach of, als je dat gemakkelijker kunt
begrijpen, ten tijde van Deucalion ** (** In de Griekse mythologie de persoon die
samen met zijn vrouw Pyrrha gespaard bleef na de zondvloed.) op dezelfde manier
ontstaan als de Dode Zee, alleen met het verschil dat er in de Dode Zee eigenlijk
maar negen steden begraven liggen, maar in de Mare Caspium ongeveer
vijfhonderd met inbegrip van de toenmalige, buitengewoon grote stad Hanoch.
[2] Kijk, Mijn beste vriend, je zult waarschijnlijk zeggen: 'Waarom heeft deze
God eigenlijk toegelaten dat bijna de gehele bevolking van de aarde verdelgd
werd?'! [3] Maar Ik zeg je daarentegen: God heeft de mensen, in 't bijzonder
toentertijd de Hanochieten, bijna vijfhonderd jaar lang door gewekte profeten en
zelfs door engelen uit de hemelen laten onderrichten en vermanen, dat ze bepaalde
dingen niet moesten doen en met name de bergen van de aarde met rust moesten
laten; maar hun starre eigenzinnigheid en hun meer dan grote hoogmoed sloegen
geen acht op die vermaningen.
[4] De Hanochieten hadden een soort explosieve korrels uitgevonden, maakten
diepe gaten in de bergen, vulden die met die explosieve korrels en staken die aan
door middel van doorlopende lonten. De explosieve korrels ontploften en
scheurden de bergen uiteen. De Hanochieten wisten echter niet dat zich onder de
bergen vaak buitengewoon grote en diepe waterbekkens bevinden. De verwoeste
bergen, die geen steun meer hadden, stortten toen weldra in deze grote en diepe
bekkens en stuwden daardoor grote watermassa 's naar het oppervlak van de aarde.
Anderzijds raakten bij deze vuuractiviteit ook de in de bergen aanwezige lagen
zwavel, kolen en pek in brand en veroorzaakten toen ook in de vlakte enorme
uitbarstingen van vuur, waardoor de aarde met alles wat erop stond wegzonk en er
op die plaats een zee ontstond.
[5] Het is gemakkelijk te begrijpen dat bij deze gelegenheid grote watermassa 's
uit het inwendige van de aarde naar buiten moesten treden, en met het water ook
een grote massa nevel en wolken, die tot een bepaalde hoogte opsteeg en als een
wolkbreukachtige regen neerstortte, meer dan twaalf maanden lang. Dat was
hoogst noodzakelijk, omdat anders in de loop van enkele jaren het hele oppervlak
van de aarde in brand geraakt zou zijn; want op een diepte van ongeveer
377
tweeduizend klafter***, (*** Een klafter =1, 90 m.) en vaak veel minder, is
brandbaar materiaal genoeg, zoals zwavel, aardpek en steenkool, evenals hier en
daar buitengewoon grote bekkens met nafta.
[6] je zult daarom wel inzien, Mijn beste vriend, dat in die tijd een van de
allergrootste overstromingen van de aarde, dat wil zeggen van het grootste deel van
Azi, in zeer hoge mate noodzakelijk was; want anders zou nu het grootste deel
van de aarde een woestijn zijn, zoals dat nu ook het geval is vanaf de Mare
Caspium tot bijna aan de oostelijke rand van Azi, in een gebied van tweeduizend
uur gaans lang en gemiddeld ongeveer vijfhonderd uur gaans breed.
[7] God de Heer heeft er echter voor gezorgd dat de aarde niet verwoest zou
worden, opdat de mensen hun school niet zouden kwijtraken, waar ze geschoold
worden voor het eeuwige leven -want wie niet op deze aarde in het vlees de school
des levens heeft doorlopen kan het kindschap van God niet bereiken, maar blijft
eeuwig op het scheppingsniveau van de dieren.
[8] Daarom is vanzelfsprekend het in stand houden van deze aarde als school voor
het verwerven van het kindschap Gods uiterst noodzakelijk. je zult dat weliswaar
nu nog niet helemaal begrijpen, maar we zullen morgen op dit onderwerp
terugkomen, en dan zul je het begrijpen!'
[9] De waard zei: 'Mijn beste, vriendelijke, wonderbaarlijke meester! Er gebeurt
nu iets met mij zoals bij iemand die vroeg in de ochtend naar buiten gaat en voor
wie de eerste stralen van de ochtendschemering zijn weg verlichten. Wij hebben
onder de Romeinen een oeroud spreekwoord, dat luidt: 'Er bestaat of bestond op de
hele aarde geen groot en wijs man zonder een zweem van goddelijkheid'; maar u
lijkt wel het allermeest door de Godheid genspireerd te zijn, wat zoveel wil
zeggen als: in u woont de gehele volheid van de ware Godheid lichamelijk!'
[10] Ik zei: 'Dat heeft je vlees je niet ingegeven, maar jouw geest! - We zullen
echter ook over dit onderwerp vandaag niet verder praten; want die Farizeen
beginnen de een na de ander hun oren te spitsen, omdat ze ons horen praten. Praat
nu dus weer over iets anders, wat er niet zo toe doet!'
Hoofdstuk 237: De waard vraagt naar de reden voor het verwoesten van
Babylon en Nineve
[1] Nu dacht de waard een tijdlang na en zei tenslotte: 'Mijn beste,
wonderbaarlijke Vriend, die vervuld bent van alle kracht en macht van de enig
ware Godheid! Omdat U door Uw wil alles kunt scheppen wat U wilt, vraag ik U
waarom de God van de joden, die jullie voor de ene en enig ware houden, heeft
toegelaten dat steden als Babylon en Nineve zodanig verwoest zijn, dat je nu niet
eens meer kunt vaststellen waar ze gelegen hebben!
[2] Waarom heeft de Godheid toegelaten dat die werken van menselijke vlijt
vernietigd werden. Weliswaar zullen ook de mensen, die deze steden bewoonden,
niet veel minder gezondigd hebben dan de Sodomieten -maar wat is eigenlijk
zonde? [3] Het is niets anders dan een handelswijze die in strijd is met bestaande
wetten, waarvan ieder mens in een land helemaal niet of slechts weinig op de
378
hoogte is, en het is ook helemaal in orde dat een volk vanwege de noodzakelijke
burgerlijke orde wetten moet hebben.
[4] Bij de wetten hoort echter ook een overeenkomstige opvoeding -maar in wat
voor handen ligt de opvoeding dikwijls! Wie zijn de voornaamste opvoeders van
de kinderen? Dat zijn de ouders, die voor het grootste deel, met uitzondering van
de taal en enkele ervaringen, even dom zijn als hun pasgeboren kinderen -en de
kinderen groeien op zonder enige kennis, wetenschap of ervaring.
[5] In de staat bestaan weliswaar wetten waar aldus opgegroeide kinderen niets
van weten, en dat is zowel in de steden als op het platteland het geval, en vaak in
de steden nog meer dan op het platteland.
[6] Nu zijn dergelijke mensen met veel hartstochten, weinig inzicht en weinig
verstand behept; die hartstochten oefenen dus een grote kracht op hen uit, en
dergelijke mensen geven zich over aan hun hartstochten en zondigen tegen de
bestaande wetten, waar ze niet van op de hoogte zijn.
[7] Hoe langer zo'n volk bestaat, des te dommer wordt het en des te meer wordt er
gezondigd, en de machthebbers van zo'n volk, zoals de priesters, leven dan steeds
tevredener naarmate het volk dommer wordt, en niemand bekommert zich om de
opvoeding van de mensheid, ook de almachtige Godheid niet; maar als zo'n
mensheid eenmaal ten dode is opgeschreven door haar zonden, dan laat de
Godheid gerichten van boven en van beneden komen.
[8] Zou het eigenlijk niet wijzer zijn als de Godheid reeds bij het ontstaan van zo'n
volk een dermate grote zorg zou dragen voor een doelmatige opvoeding van de
mens dat de mensen zouden weten waar ze aan toe zijn en dat ze dan ook moeten
zorgen dat dit zo blijft? [9] Maar nu ziet men niets anders dan het eeuwige straffen
op aarde, en de met Gods geest begiftigde leraren komen pas wanneer de mensen
al zo slecht zijn geworden dat ze niet meer te verbeteren zijn.
[10] Dat dergelijke mensen dan ontaarden, zowel op het platteland als in de
steden, is vanzelfsprekend en behoeft geen verdere toelichting, en de van God
bezielde profeet en leraar kan bij zo'n dom geworden volk geen wonderen meer
doen. Uiterst weinig enigszins goede mensen zullen naar hem luisteren en zijn leer
aannemen; maar het allergrootste deel van de mensen zal hem grijpen en doden.
[11] Kijk, mijn beste, wonderbaarlijke Vriend, dan kan ik denken wat ik wil, maar
ik vind zo'n verwaarlozing in de opvoeding van de mensen, die door een uiterst
wijze en machtige Godheid wordt toegelaten, niet helemaal in orde! De wetten van
die Godheid kunnen wel uiterst wijs zijn; maar wat heeft dat voor nut als de
mensheid daar in het algemeen nooit grondige kennis van verkrijgt?
[12] Waarom is er in de Romeinse staat meer orde dan overal elders? Omdat de
Romeinse regering ervoor zorgt dat haar zeer wijze wetten aan iedere Romein
bekend worden gemaakt, en wel net zolang tot hij een examen moet afleggen,
waarin hij bewijst dat hij de nodige kennis van de staatswetten heeft. Want je krijgt
pas het Romeinse burgerrecht, als je bij de examens aantoont zowel in de steden
als op het platteland -dat je de nodige wetskennis bezit.
[13] Dat zou volgens mijn opvatting ook bij alle andere volkeren ingevoerd
moeten worden; maar zo laat men zowel van goddelijke alsook van staatszijde toe,
dat de volkeren vaak tot lager dan het dierenrijk verwilderen, vervolgens niet
379
anders dan volgens hun hartstochten kunnen handelen en in plaats van beter steeds
slechter en nog duisterder worden en dan buitensporig veel zonden en misdaden
begaan. En als ze in die manier van leven het hoogtepunt hebben bereikt, dan
komen de straffen van boven en van beneden, en dan worden steden en volkeren
van de aarde weggevaagd. Met die manier van opvoeden van de mensen ben ik het
absoluut niet eens! [14] Daarom vroeg ik waarom de Godheid heeft toegelaten dat
steden als Babylon en Nineve helemaal van de aardbodem verdwenen zijn. De
mensen moeten toch wel sterven, zonder te weten wat hun de dood heeft gebracht;
maar de woonplaatsen en de door de mensen gecultiveerde aardbodem kunnen er
toch niets aan doen dat ze samen met de zondige mensheid van de aardbodem
moesten verdwijnen!
[15] Als er dan weer een volk op de wereld komt, moet het weer van voren af aan
beginnen, woningen te bouwen en het land in cultuur te brengen, en bij dat werk
heeft zo'n volk ook weer geen rust, maar wordt het door allerlei vijanden van
boven en beneden aan n stuk door bedreigd, die ervoor zorgen dat het zich nooit
volledig kan ontplooien in de ware, zuivere zedelijkheid en deugd.
[16] Wij Romeinen hier in dit dorpje, die voor het merendeeloude soldaten zijn,
hebben ons ontplooid voorzover dat voor een mens over het algemeen mogelijk is,
en we hebben ook onze kinderen een zodanige opvoeding gegeven, dat ze op onze
manier lang verder kunnen leven, misschien eeuwenlang, als iemand er ons voor
instaat dat dit kleine dorpje van ons niet door welke vijand dan ook bedreigd en
verwoest wordt -wat de almachtige Godheid wel zou kunnen verhinderen als zij
dat wilde, maar wat zij zeker niet zal doen!
[17] En zo zult U, beste, wonderbaarlijke Vriend, met Uw veel diepere wijsheid
dan die van mij, wel inzien dat het op deze schrale aarde welontzettend moeilijk is
om een goed mens te zijn. En dat zou niet zo moeilijk zijn, als er van de kant van
een ware, almachtige God voor gezorgd zou worden dat alle mensen goede mensen
waren! Maar op deze manier laat de Godheid toe dat de mensen zichzelf allang van
tevoren tot op de bodem bederven; daarna pas wekt ze onder zo'n volk
verschillende wijze leraren en profeten op, en die moeten dan het volk
terugbrengen naar de oude reinheid van zeden en deugd, zoals in de
oergeschiedenis van het J oodse volk is te zien. [18] Toen het volk Isral onder de
heerschappij van de farao's al bijna helemaal zedeloos was geworden, wekte de
Godheid pas iemand als Mozes op, die het van al zijn zonden en slechte gewoonten
moest bevrijden. Maar ik vraag: waarom heeft de Godheid niet eerder een wijze
Mozes in het volk Isral opgewekt, toen het nog beter en gewilliger was?
[19] Kijk, mijn beste, wonderbaarlijke Vriend, ik en ook mijn buren hebben
daarover vaak nagedacht en met elkaar gesproken; maar geen van ons kon op die
vraag een passend en waar antwoord geven. Daarom heb ik deze vraag met al mijn
bedenkingen nu aan U voorgelegd, en ik ben in alle vertrouwen de mening
toegedaan dat U mij daarop een juist antwoord zult kunnen geven.'
380
Hoofdstuk 238: De pest van de traagheid
[1] Ik zei: 'Mijn beste vriend, je hebt hier een heel goede en juiste vraag gesteld;
maar n ding heb je daarbij vergeten, en dat is dat God op deze aarde noch de
aarde zelf noch alles wat ze bevat, voor een eeuwige bestaansduur heeft geschapen
en ook niet heeft willen en kunnen scheppen! [2] Op deze aarde is alles
veranderlijk en vergankelijk, en ze is slechts het punt van overgang van het
oergericht en de dood naar het ware, eeuwig onvergankelijke leven.
[3] De Godheid zou met haar almacht kunnen bewerkstelligen dat de mens net als
de planten en de dieren binnen een bepaalde orde zou moeten bestaan -alleen zou
de mens dan geen mens meer zijn; want dan zou hij vanzelf geen inzicht, geen
verstand en ook geen vrije wil hebben. Maar omdat de Godheid dat op hoogst
wijze gronden niet wilde, gaf ze de mens inzicht, verstand en een vrije wil, en
daarmee ook het vermogen om aan God gelijk te worden door zichzelf geestelijk te
ontwikkelen en te voltooien.
[4] Dat de mensheid wat zijn opvoeding betreft verwaarloosd is, terwijl de
Godheid echter al vanaf het allereerste begin uitstekend voor die opvoeding heeft
gezorgd, is enkel de schuld van de traagheid van de mensen. Als er tegenwoordig
onder de mensen nog eerzame en rechtschapen mensen zijn zoals jij en je buren -
waarom zijn ze dan niet allemaal zoals jullie? Omdat ze traag zijn! Daarom heeft
de Godheid ook die grote steden laten verdelgen, omdat daar de traagheid en de
daardoor veroorzaakte zedeloosheid de overhand was gaan krijgen.
[5] Als die steden en hun inwoners zoals jullie waren gebleven, zou de Godheid
geen vijanden tegen hen gestuurd hebben, maar hen in stand hebben gehouden. Dat
ze echter verdelgd werden heeft als reden dat door hun traagheidspest tenslotte niet
de hele bevolking van de aarde verpest en bedorven zou worden.
[6] Aan wijze leraren onder deze volkeren heeft de Godheid het in geen enkele tijd
laten mankeren, en door hen zijn er ook nog veel betere mensen, die in die steden
leefden, gered; maar de al te tragen moesten tenslotte samen met hun woningen uit
de weg geruimd worden. [7] Een wijze regering, die enige waarde hecht aan een
goede orde door middel van haar wetten, zal een moedwillige overtreder van de
wet zeker ook ter verantwoording roepen en tuchtigen -moet dan de Godheid, ook
al is ze nog zo goed en lankmoedig, een al te zeer ontaard volk niet eveneens
tuchtigen en het met een passende roede opwekken uit de al te grote traagheid en
het tot werkzaamheid brengen?
[8] J e zult wel inzien dat dit noodzakelijk is; neem vooral de volkomen vrije wil
van de mens ter harte, waartegen de Godheid niet belemmerend kan optreden, dan
zul je alles van je tamelijk uitgebreide vraag begrijpen en inzien! Want kijk, op een
aarde waar een mens niet door zijn vrije wil, zijn inzicht en zijn verstand tot alle
grootste ondeugden kan vervallen, kan een mens zich ook niet tot de hoogste en
goddelijke deugd verheffen! [9] Als je hier even over nadenkt, zullen alle punten
van je vraagje duidelijker worden -want kijk: dieren, bomen en planten scheppen
en grootbrengen is voor de Godheid gemakkelijk, maar het opvoeden van mensen
is niet zo gemakkelijk; die kan de Godheid alleen onderrichten, maar hun geen
innerlijke dwang opleggen! Begrijp je dat?' [10] De waard zei: 'Wat de hoofdzaak
381
betreft is het me wel duidelijk; maar er zijn nog wel een tamelijk aantal kleine
bijkomende zaken, die je niet onmiddellijk kunt begrijpen.'
[11] Daarop zei Ik heel kort: 'Mijn vriend, voor wie eenmaal de hoofdzaak kan
begrijpen, zullen ook de bijkomstigheden duidelijk worden! Morgen zullen we
daar nog verder over spreken, Mijn beste vriend, want nu is het niet het moment
om daar verder over te praten, omdat de Farizeen hun oren weer tegen de muur
leggen en van Mij en van jou vermoeden dat wij twee wijzen zijn. We zullen
morgen nog wel de nodige problemen met hen krijgen; daarom moet je nu je mond
over iets heel onbelangrijks opendoen, dan zullen we daar een gesprek over
voeren!' [12] De waard zei: 'Mijn beste, wonderbaarlijke Vriend, het is echt heel
moeilijk om juist, als je het wilt, iets echt onbelangrijks naar voren te brengen. Wij
Romeinen hebben over het algemeen een meer nadenkende, ernstige en
onderzoekende aard, en het kost ons werkelijk meer moeite om iets heel
onbelangrijks naar voren te brengen dan iets ernstigs, dat met de echte waardigheid
van een Romein te verenigen is. Maar omdat U het nu eenmaal zo wilt hebben, zal
ik proberen of ik niet iets kan bedenken waar niet zoveel aan gelegen is.'
Hoofdstuk 239: Kritiek op de voedselvoorschriften van Mozes
[1] (De waard:) 'Waarom eten de joden eigenlijk geen varkensvlees, dat toch
duidelijk beter is dan schapenvlees? Waarom heeft Mozes hun dat verboden? Wij
Romeinen verstaan de kunst om het vlees van varkens goed klaar te maken, we
eten het en wij worden ouder dan de joden.
[2] Ik denk dat de goede Mozes met dat verbod een grap met het volk heeft
uitgehaald. Hij was in alle Egyptische mysterin ingewijd en heeft goed ingezien
dat zijn stamgenoten in Egypte louter varkens zijn geworden, en wij Romeinen
maken daar grapjes over en zeggen: Mozes heeft ingezien dat dit volk tot de
allerlaagste diepte van vuiligheid is vervallen, en om te zorgen dat het niet nog
vuiler wordt mag het geen varkensvlees eten, omdat het toch al vuiler was dan het
smerigste varken. En ik denk dat Mozes helemaal gelijk had; want dat volk in
Egypte dacht aan niets anders dan aan n stuk door te vreten. Er was tenslotte
geen enkel dier meer veilig voor hun vraatzucht.
[3] Maar Mozes, die immers zelf een jood was, had erbarmen met dit volk en had
voor alles regels opgesteld om dit volk tot zijn vroegere gezondheid en nuchterheid
terug te brengen; want hij, die in alle Egyptische wetenschappen en geheimen
ingewijd was, was zich heel goed bewust wat hij moest doen om zijn in ieder
opzicht aan lager wal geraakte volk in alle opzichten te redden, en hij maakte dus
ook een voorschrift over wat het wel en niet mocht eten.
[4] In Egypte was, zoals al eerder opgemerkt, geen dier veilig voor hun vraatzucht,
alle soorten vogels in de lucht, alle soorten dieren op de aarde en alle soorten
dieren van de zee liepen gevaar, terwijl de oude Isralieten en ook de oude
Egyptenaren niets anders tot zich namen dan alleen het vlees van koeien, kalveren,
ossen en stieren, kippen, lammeren en geiten, enkele soorten goede vis, brood en
wijn, en daar volkomen gezond bij bleven. Als de oude Egyptenaren en ook de
oude Hebreers net als wij Romeinen geweten hadden hoe je varkensvlees zo moet
382
klaarmaken, dat het de lichamelijke gezondheid niet schaadt -evenals het vlees van
verschillende andere vogels en ook dieren, zoals herten, reen, gazellen en hazen -
dan zouden ze daar ook gezond bij gebleven zijn, evenals wij.
[5] Maar Mozes was wat zijn opvoeding betreft een Egyptenaar en heeft dus ook
bij zijn volk, nadat hij het uit de klauwen van de farao gered had, een lijst met
voedingsmiddelen ingevoerd, die aan het hof van de farao, waar hij geleefd had en
opgevoed was, algemeen gebruikelijk was. Hij heeft die lijst met
voedingsmiddelen -onder ons gezegd, mijn beste, wonderbaarlijke vriend -
weliswaar een goddelijk tintje gegeven, omdat hijzelf in zeer nauwe verbinding
met de Godheid zou hebben gestaan, en hij zei zelfs dat iemand zich ook wat zijn
ziel betreft zou verontreinigen, als hij ander voedsel tot zich zou nemen dan hij
voorgeschreven had. Dat heeft hij waarschijnlijk gedaan om zijn volk des te
bestendiger nuchter te houden; maar toch was hij er daarna in de Arabische
woestijn meer dan veertig jaar druk mee, eer hij het volk zover had geschoold dat
het alleen bij deze voorgeschreven spijzen bleef. [6] Maar daarmee had hij echt
niet veel gewonnen, zoals wij Romeinen dat beoordelen; want hij had het volk te
sterk en te streng gewend aan het houden van de uiterlijke normen en hij heeft het
doen geloven, dat men ten aanzien van een uiterst reine, goede en almachtige
Godheid al helemaal genoeg gedaan had als men alleen de uiterlijke wetten in acht
neemt -en ik moet U eerlijk zeggen, mijn beste, wonderbaarlijke Vriend, dat hij
zijn volk daarmee niet een hele, maar slechts een halve weldaad heeft bewezen.
[7] De beste wetten die hij gegeven heeft waren die, waarmee hij het volk weer
met zijn God van Abraham, Isaak en J acob heeft bekend gemaakt.
[8] Wat echter die zogenaamde lijst met voedingsmiddelen alsook de oeroude,
weer opgefriste besnijdenis betreft, daar heeft hij naar mijn opvatting niet het beste
mee bewerkstelligd; maar hij was over het algemeen van goede wil en heeft voor
zichzelf als bevrijder van dit volk een eeuwig gedenkteken gevestigd. Maar als hij
zijn volk meer met de wijsheid van de oude Egyptenaren bekend had gemaakt dan
hij gedaan heeft, zou hij daar bij zijn volk een beter doel mee hebben bereikt dan
met het verbod goed toebereid varkensvlees te eten.
[9] En ik heb de indruk dat dat er ook de oorzaak van geweest moet zijn, dat dit
volk Isral, zoals het in deze huidige tijd leeft, zo diep gezonken is. Wat voor raad
zou U, wonderbaarlijke Meester, de mensen geven, met betrekking tot de vraag
wat een mens al dan niet mag eten?'
Hoofdstuk 240: Wenken voor de voeding De gebreken van de wetten der
profeten
[1] Ik zei: 'Precies datgene wat jij nu hebt genoemd! Wat door de mond naar
binnen gaat verontreinigt, als het vers is en goed klaargemaakt, de mens niet en
schaadt bij een matig gebruik ook nooit zijn gezondheid; alleen van het vlees van
gestikte dieren, zoals dat bij vele heidenen gebruikelijk is, moet een mens niets
eten, omdat in het bloed van dieren bepaalde ongegiste natuurgeesten heersen, die
voor de menselijke natuur bijna hetzelfde zijn als vergif en daarom ook het bloed
bij de mens verontreinigen, hem heel snel ziek maken en niet in staat om zijn werk
383
te doen. [2] Kijk, als wijn uitgegist is en geen onzuiverheden meer bevat, is die
voor iedereen zeer aan te bevelen om zich zowel innerlijk als uiterlijk lichamelijk
te versterken! Maar als iemand de jonge most drinkt, waar de onzuivere
natuurgeesten nog niet door het gisten uit verdwenen zijn, dan is die drank
schadelijk voor een mens; daarom moet men alleen oude en zuivere wijn drinken
en de most net zolang laten staan tot die behoorlijk gereinigd is en tenminste twee
tot drie jaar oud is geworden.
[3] Dat Mozes bij zijn volk bepaalde fouten heeft gemaakt, evenals zijn broer
Aron, dat weet Ik heel goed; daarom kwamen ze ook beide niet in het Beloofde
Land. Aron kwam tot aan de berg Hor, mocht het Beloofde Land zien en zich toen
op de berg neerleggen en sterven. Mozes kwam op de berg Nebo, zag ook het
Beloofde Land en moest toen sterven. J ij, Mijn beste vriend, kent beide bergen,
omdat ze bij jou in de buurt zijn!
[4] Zoals gezegd heeft Mozes met name de stam Levi, die voortdurend om hem
heen was, met veel wijsheid verrijkt; de overige stammen liet hij meer in hun
barbaarsheid en hij heerste zo nu en dan zelfs als een tiran over het volk, zonder
dat de Godheid hem daar echt bevelen toe had gegeven, en daarvoor heeft hij van
de Godheid dan ook niet zelden terechtwijzingen gekregen. [5] Datzelfde was ook
met alle andere profeten het geval; want niet een van hen beleefde werkelijk
vreugde aan zijn roeping, en de Godheid moest steeds met allerlei middelen als
corrector achter hen staan en hen gewoonweg tot daden dwingen. Maar kijk, dat is
in deze wereld heel gewoon, omdat de Godheid zelfs de meest wijze profeet zijn
vrije wil, zijn liefde, zijn inzicht en zijn verstand niet kan en mag ontnemen; want
anders zou hij tot een dood instrument gedegradeerd worden.
[6] De Godheid dwingt een profeet weliswaar met haar almachtige geest strikt
volgens de wil van de goddelijke wijsheid te spreken, te schrijven en te handelen
tijdens die momenten van Zijn werkzaamheid die God van hem verlangt maar
daarna laat Hij hem weer helemaal vrij, en dan kan hij doen en handelen zoals hij
wil, en bij die gelegenheid kan een profeet dan ook net als ieder ander mens fouten
begaan. - Heb je dat begrepen, Mijn beste vriend?'
Hoofdstuk 241: De onvolkomenheid van menselijke kennis
[1] De waard zei: 'J a, wonderbaarlijke Meester, dit korte antwoord van U op mijn
tamelijk uitgebreide vraag was voor mij begrijpelijker dan het vorige; maar ik moet
daarbij ook denken aan een spreuk van de oude wijzen, volgens welke er niets
volmaakts onder de zon bestaat, dat al het menselijke ervaren, weten en kennen
stukwerk is, en dat degene die het door zijn vlijt zover gebracht heeft dat hij veel
weet, tenslotte zal inzien dat een mens, ook al heeft hij alles geleerd, gezien en
meegemaakt, pas het meest wijs wordt als hij tot het inzicht is gekomen dat hij
eigenlijk helemaal niets weet -want alleen een goddelijke geest weet alles, maar de
mens enkel zoveel als deze geest hem in zekere zin als inspiratie wil meedelen.
[2] Maar ook is het leven van een mens veel te veranderlijk en te kort voor een
diepgaandere ontwikkeling. Als een mens nog jong en sterk is, is hij behept met
allerlei goede en slechte hartstochten, waar hij zich aan overgeeft en waardoor hij
384
zich heel moeilijk tot een zuiverder licht uit de geest Gods kan verheffen; onder
duizend mensen is er wellicht nauwelijks n die daarop een uitzondering vormt.
Tenslotte wordt de mens ouder en komt hij tot een wat meer gelouterde zienswijze;
maar dan wordt hij vaak al ziekelijk, moe en traag, houdt zich enkel aan de
uiterlijke wetten en vormen en laat daarbij de goddelijke geest voor wat hij is. Als
het goed gaat bereikt hij een leeftijd van zestig, zeventig, tachtig jaar; maar op zijn
oude dag denkt hij al steeds aan de dood, wordt moedeloos en krachteloos, en is
het hem vaak helemaal niet meer mogelijk om zich intensief met de geest Gods
bezig te houden. [3] En zo is het met de ware wijsheid onder de mensen steeds
slecht gesteld, en wel om de eerder genoemde drie redenen. J a, als een mens in zijn
ware mannelijke kracht minstens driehonderd jaar oud zou kunnen worden, zou het
er met de ware wijsheid onder de mensen vast en zeker beter voor staan dan nu;
maar op deze manier kan hij als gevolg van zijn korte leven hier en daar wat
opvangen, maar wat hij opgevangen heeft nooit tot een volmaakte samenhang
brengen, omdat hem daar de nodige tijd van leven voor ontbreekt.
[4] In Alexandri bestaat een van de grootste verzamelingen boeken, waarin heel
veel op elk gebied van menselijke ervaring en kennis is opgetekend. Maar waar
bevindt zich een mens, die zo lang zou leven dat hij die boeken ook maar n keer
in zijn leven zou kunnen doorlezen? En zo moeten wij betere mensen steeds
genoegen nemen en ons troosten met onze oude spreuk: Sapienti pauca sufficit* (*
Latijn voor: Voor een wijs mens is weinig genoeg.) , en ik ben van mening dat
zelfs de grootste wijzen van deze aarde met dat principe genoegen hebben moeten
nemen en zich daarmee hebben moeten troosten.
[5] Als soldaat heb ik toch heel veellanden op aarde bereisd, maar ik ben nergens
aan een einde gekomen en heb ook niets begrepen van alles wat ik gezien heb. Ik
heb wel ervaringen en beelden in mijn geheugen vergaard, maar wat heb ik eraan
als ik niet begrijp wat het zijn, hoe er! met welk doel ze ontstaan zijn?
[6] Dat bepaalde vruchten goed zijn om te eten, dat in veel kruiden geneeskracht
schuilt, dat gras dient voor de dieren die wij graseters noemen, dat hout nuttig is
om vuur te maken en ook voor het bouwen van huizen en hutten, dat weten de
mensen uit ervaring; maar veel meer dan dat weten de mensen over het algemeen
echt niet! Derhalve zie ik de mensen steeds als zeer beklagenswaardige schepselen
van een almachtige Godheid, of ze nu in de zeer diepe nacht van hun bijgeloof
leven of als uiterst gevierde wijzen op aarde rondwandelen, aangezien ze geen van
allen weten waarom ze eigenlijk zonder dat te weten en te willen op deze aarde zijn
gezet -en ik denk dat U, die zelf een buitengewoon wijze en wonderbaarlijke
Meester bent, mij geen ongelijk zult geven! [7] Dat er na het afvallen van het
lichaam een zeker voortgaan en voortbestaan van de ziel van de mens moet zijn,
daar zijn alle wijzen van de aarde die ik heb leren kennen het over eens; maar van
welke aard dat is, daar bestaat tot nu toe nog geen overeenstemming over.
[8] U zult wat dit punt betreft wellicht ook een van de meest wijze zienswijzen
bezitten; maar als je de zienswijzen van alle andere wijzen daarmee vergelijkt, zal
die daarmee niet te verenigen zijn. -Heb ik gelijk of niet?'
385
Hoofdstuk 242: De verdraagzaamheid van de Romeinen
[1] Ik zei: 'Mijn beste vriend, wat de wereldse denkwijze van de mensen betreft
heb je volkomen gelijk, maar wat de geestelijke betreft absoluut niet; want voor de
geest is er maar n enkele waarheid, en die is: de ene, ware God te kennen, Hem
boven alles lief te hebben en zijn naaste als zichzelf. Dat is beter dan alle kennis
van de aarde, en daar is een mensenleven altijd lang en goed genoeg voor.
[2] Wie in deze ene waarheid ingewijd wordt door de geest van liefde in zijn hart
vanuit God, zal ook binnen zeer korte tijd meer wijsheid en kennis in zichzelf
bezitten dan alle boekenverzamelingen op de hele aarde, waar Ik voor in kan staan.
Maar vandaag is het er niet de tijd voor om jou dat gebied verder binnen te leiden;
morgen zul je in alles verder ingewijd worden, met name op dit gebied -en als je op
dat gebied geheel en al ingewijd bent, zul je weinig andere dingen meer te vragen
hebben!' [3] Terwijl Ik en de Romeinse waard dat met elkaar bespraken, deed een
Farizeer de deur open, kwam de kamer binnen, liep onmiddellijk naar onze tafel
toe en zei: 'Mijn vrienden, volgens onze zandloper hebben we nog anderhalf uur tot
middernacht, en omdat wij jullie gesprek over Mozes en de profeten en over nog
allerlei andere dingen gehoord hebben en omdat wij Farizeen ook weten dat de
Romeinen niet zelden heel schrandere en ervaren mensen zijn, die onze J oodse
geschiedenissen niet zelden beter begrijpen dan wijzelf, heb ik de vrijheid
genomen om bij jullie binnen te komen om hier met jullie ook een beetje mee te
praten. J ullie zouden mij er weliswaar van kunnen beschuldigen dat ik bijzonder
brutaal ben; maar ik weet dat Romeinen hoffelijke mensen zijn, die ook een
Farizeer laten spreken, op zijn minst vragenderwijs, hoewel niet belerend!'
[4] Dat was wat deze Farizeer zei. [5] De waard zei: 'Wij Romeinen luisteren
naar alles wat iemand naar voren brengt - vooropgesteld dat wij merken dat er
geest en verstand in zijn woorden aanwezig is - en wij zijn ook vrienden van ieder
mens die het in het algemeen met ons en ook met alle andere mensen redelijk goed
meent, en hij heeft in ons gezelschap ook het recht om te spreken, of hij nu een
Griek, een J ood, Arabier, Pers of Indir is.
[6] Maar jullie opvattingen in J eruzalem over de echte waarde en de echte
waardigheid van de mensen verschillen dikwijls hemelsbreed van die van ons;
want alle mensen die niet net als jullie verstokte J oden zijn, beschouwen jullie als
door jullie God verachte zondaren. Wij Romeinen staan heel ver af van zo'n
opvatting, want bij ons geldt: 'Leef eerbaar, geef ieder het zijne en breng niemand
schade toe!' Bij die wijze van denken en handelen is dus ieder mens gelijk, uit
welke streek van de aarde, dichtbij of veraf, hij ook komt. Wij beschouwen
niemand als een zondaar, behalve dieven, rovers en moordenaars en ook degene
die moedwillig in strijd met de wet handelt.
[7] Wat overigens het geloof in een of andere god betreft, laten wij ieder mens bij
zijn geloof, of daar nu waarheid dan welleugen in steekt -want ieder mens moet
leven, sterven en zalig zijn naar zijn geloof; al het overige laten wij over aan die
machten, die de aarde, de zon, de maan en alle sterren hebben geschapen, en er
heeft nog nooit een wijs man zijn stem tegen onze grondbeginselenverheven.
[8] Wij staan wel algemeen bekend als een krijgshaftig en uiterst dapper volk, en
de Romeinse scepter voert nu het gezag over meer dan de helft van Europa, half
386
Afrika en half Azi; maar wij zijn nog nooit met onze wapens te velde getrokken
tegen een volk dat ons met rust heeft gelaten. Maar als een volk het gewaagd had
ons te bedreigen en onze rust en orde begon te verstoren dan overvielen wij dat
volk met ware leeuwenmoed, overwonnen het en maakten het aan ons onderdanig
en schatplichtig, zoals ook jullie J oden en andere Aziatische volkeren tot aan de
grenzen van het grote Indi. Maar wat de verering van hun goden betreft hebben
wij hen allemaal, evenals jullie J oden, bij hun leer gelaten, en we hebben in Rome,
evenals in Athene, zelfs tempels voor hun goden gebouwd, wat jullie J oden niet
hebben gedaan. [9] Wij kunnen met onze grote tolerantie ook een fout gemaakt
hebben; maar ik heb altijd de indruk dat ook onze verdraagzaamheid in dat opzicht
tot het gebied van ons grondbeginsel behoort, volgens welk men ieder het zijne
moet toestaan en laten.Alles wat daar bovenuit gaat moet aan een hogere,
goddelijke wijsheid overgelaten worden en blijven.
[10] Als jij,J eruzalemmer, het met deze opvatting van mij eens bent, kun je in ons
gezelschap spreken zoals het je belieft; want wij Romeinen zijn voor iedere echte
waarheid en wijsheid toegankelijker dan welk ander volk op aarde ook, en bij ons
wordt een werkelijk wijs en verstandig mens gelijkelijk gerespecteerd, zonder
onderscheid van geloof in transcendentale psychische*, (* Gebieden van de ziel
die het bovennatuurlijke betreffen.) sferen. [11] Daarop zei de Farizeer: 'Mijn
beste, vriendelijke waard, ik heb al met veel Romeinen gesproken -maar een vrijer
en verstandiger Romein dan jij ben ik nog niet tegengekomen! Maar zou jij iets
kunnen zeggen over ons geloof, dat in deze tijd sterk bedreigd wordt?
[12] Er is namelijk in Galilea een man opgestaan, die al bijna drie jaar rondtrekt en
er buitengewoon beledigend op los preekt over ons, daarbij bepaalde tekenen doet
zoals de Essenen en het hele volk tot zijn leer bekeert door zich uit te geven voor
een zoon van God en zelfs op grond van de Schrift duidelijk aantoont dat hij de
beloofde Messias is. En wij weten nu niet wat wij moeten beginnen.'
Hoofdstuk 243: De slechte bedoelingen van de Farizeers (19.7.1864)
[1] Daarop zei de waard: 'Ik heb ook al over die man horen praten, en hij zou mij
het grootste genoegen doen als hij naar mij toe zou komen. Want als hij wijzer en
van alle dingen meer op de hoogte is dan een van ons, dan kan ik veel van hem
leren; is hij dat niet, dan luister ik naar hem en laat hem weer gaan zoals hij
gekomen is, en ik zal hoogstens tegen hem zeggen: vriend, als je niet wijzer bent,
kun jij met je leer beter thuisblijven en met het werk van je handen eerlijk je brood
verdienen! Maar naar ik gehoord heb moet jouw Galileer, hoewel hij een J ood is,
buitengewoon wijs zijn en machtig in wonderen, en hij zou mij erg gelukkig
maken als hij naar mij toe kwam.
[2] Er hebben bij mij al heel veel wijzen gelogeerd, die behalve hun wijsheid ook
veel verbazingwekkende macht bezaten om wonderen te doen, en zie, naast mij zit
zo'n Wijze, die juist vandaag vanuit het morgenland hier is aangekomen, met Zijn
gezelschap hier aan tafel! Ik heb Hem vriendelijk opgenomen en zal Hem net
zolang herbergen als Hij bij mij wil blijven. Doen jullie met je Galileer evenzo,
dan zal hij jullie zeker nooit schade berokkenen! Maar als jullie hem vervolgen en
387
haten, zal hij jullie ook vervolgen, wat ik ook volkomen terecht vind. Maar ik ben
er bij voorbaat van overtuigd dat hij ons Romeinen niet zal vervolgen, omdat wij
dergelijke gewekte mensen hoogachten en liefhebben. Heb je dat begrepen, mijn
beste vriend? Handel daarnaar, dan zul je geen vijanden hebben!'
[3] Daarop zei de Farizeer: 'Ook wij J eruzalemmers zijn geen vijanden van
hooggeleerde en ontwikkelde mannen, maar wij kunnen absoluut geen geleerden
en wijzen gebruiken, die ons ons brood en inkomen afhandig willen maken; want
het is zelfs ook een Romeins grondbeginsel dat men zelf moet leven, maar anderen
ook moet laten leven. [4] Als er echter een wijze tegen ons optreedt en ons bij het
hele volk verdacht maakt, kunnen wij die handelwijze van zo'n wijze niet met
onverschillige ogen aanzien, en al helemaal niet als die wijze zich, voorzover ik
gehoord heb, voor een zoon van God uitgeeft, daarbij allerlei zieken geneest en
met zijn wonderen het hele volk naar zich toe trekt.
[5] Men zegt dat hij verschillende keren in J eruzalem is geweest en in de tempel
heeft onderwezen, en vele duizenden zijn door zijn woorden en daden van ons
afvallig geworden en hebben zich naar zijn leer gericht. [6] Welnu, dergelijke
dingen kunnen wij J eruzalemmers toch niet met onverschillige ogen aanzien! Maar
als hij zegt dat hij een zoon Gods is, spreekt hij duidelijk onze mozasche
godsdienst tegen, die n God aanneemt; want in onze wet staat geschreven: 'Gij
zult alleen in de enig ware God geloven en naast Mij geen vreemde goden hebben!'
Maar als hij een zoon Gods is, hebben wij kennelijk twee goden.Wat moeten wij
dan doen met zo'n leer, die onze oude leer van Mozes tegenspreekt?
[7] J ullie Romeinen hebben ons immers bij ons oude geloof gelaten -maar hij wil
dat van ons afnemen, en daarom hebben wij dus reden om hem te vervolgen.
[8] Het is overigens mogelijk dat hij werkelijk een nieuw opgestane grote profeet
is, wat onder de J oden verschillende keren het geval is geweest, doordat de
Godheid mannen in de geest heeft opgewekt, die het volk voorspelden wat het te
wachten stond als het de wetten van God veronachtzaamde. Zo zijn het volk ook
beloften gedaan, als het naar de oude God van Abraham, Isaak en J acob zou
terugkeren, dat God met name het J oodse volk eenmaal een Messias zou zenden en
het van allerlei slavernij en harde verdrukking zou bevrijden.
[9] Maar dat gebruikt die wijze uit Galilea ook en hij geeft zich uit voor de
beloofde Messias; maar hij is in Nazareth in Galilea geboren als zoon van een
timmerman, en wij weten dat hij met zijn vader, die nu gestorven is, en zijn broers
bijna vijftien jaar lang in dat beroep heeft gewerkt. Waar hij overigens zijn
wijsheid vandaan heeft gehaald en de kracht om wonderen te doen, daar kunnen
we niets met zekerheid over te weten komen. [10] Kijk, mijn beste, vriendelijke
waard, dat zijn zo de voornaamste redenen waarom wij die Galileer vervolgen!
Want wie ons te gronde wil richten, zullen wij ook te gronde richten, omdat wij
tenslotte toch sterker zijn dan hij met zijn hele aanhang.'
Hoofdstuk 244: De kritiek van de waard op de Joodse priesters
[1] Daarop zei de waard: 'J e hebt weliswaar niet slecht gesproken, maar ik moet
toch de opmerking maken dat wij, pure Romeinen, die door jullie als heidenen
388
worden genoemd nog nooit iets bijzonder goeds over jullie priesters van J eruzalem
hebben gehoord! Want jullie zitten vol hoogmoed, vol zelfzucht en heerszucht en
vervolgen iedereen die het waagt jullie met de zuivere waarheid te confronteren; en
ik ben sterk van mening dat jullie profeten -die jullie zelf hebben gestenigd, omdat
ze jullie de waarheid zeiden geen ongelijk hadden dat ze vanwege jullie niet zo
prijzenswaardige eigenschappen jullie de ondergang voorspelden.
[2] Want voorzover ik weet is veel van wat ze over jullie voorspeld hebben
uitgekomen, en er staat jullie nog het een en ander te wachten, en dat zal ook
gebeuren. Want jullie godsdienstcultus bestaat er alleen uit dat jullie een tem pel
hebben, rijkelijk voorzien van allerlei kostbaarheden, een offeraltaar en een
zogenaamd Allerheiligste, voorzien van de zogenaamde Ark des Verbonds, die nog
van Mozes en Aron afkomstig zou zijn -terwijl jullie de oude weg hebben gedaan
en er een nieuwe voor in de plaats hebben gezet, die zonder kracht en werking is,
wat veel Romeinen weten. Dan vraag ik als waarheidslievende Romein: waarom
blijven jullie niet bij de waarheid, en waarom bedriegen en beliegen jullie
daarentegen het volk en drijven het met geweld de duisternis van een klinkklaar
bijgeloof in, terwijl jullie toch zelf geen jota geloven van wat jullie het volk leren?
[3] Was het dan van jullie kant niet verstandiger geweest, aangezien jullie hebben
waargenomen dat de oude Ark des Verbonds zijn kracht heeft verloren, om tegen
het volk te zeggen: 'Onze God heeft vanwege onze vele zonden Zijn genade van
ons weggenomen; laten we daarom allemaal werkelijk boete doen en God net
zolang bidden, tot Hij Zich in Zijn genade weer over ons ontfermt!'? Maar zie, dat
hebben jullie niet gedaan; ter wille van jullie wereldse goede leventje en wereldse
eer hebben jullie liever het volk bedrogen dan dat jullie je samen met het volk weer
tot jullie God hebben gewend! [4] Kijk, dat is bij ons Romeinen niet het geval! Er
zijn ook bij ons weliswaar heel veel soorten bijgeloof; maar een ware Romein
houdt zich aan de waarheid, en als hij een mens heeft getroffen die in allerlei
waarheden grondig thuis is en ingewijd, neemt hij hem vriendelijk op en verrijkt
hij zichzelf met de geestelijke schatten van die waarheids en wijsheidsvolle man.
[5] Geestelijke schatten zijn immers onvergelijkelijk veel meer waard dan
materile; want alle materile schatten zijn vergankelijk en gaan ooit tot ontbinding
over, maar de geestelijke blijven steeds bestaan en brengen goede dingen onder de
mensen, en dat goede en ware moet daarom onder de mensen in steeds toenemende
mate in stand gehouden worden, zolang deze aarde door mensen bewoond zal
blijven. [6] Als zich echter menselijk gemeenschappen vormen, die zich uit
hoogmoed, heerszucht en zelfzucht alsook uit traagheid met alle hun ten dienste
staande middelen tegen het goede en ware teweerstellen, dan is het gemakkelijk te
begrijpen dat zulke mensen en het volk dat hun aanhangt van dag tot dag dieper in
de duisternis wegzakken en dat ze die door de Godheid gewekte mannen
vervolgen, die het wagen hun met de waarheid tegemoet te treden. En ik heb de
indruk dat dat bij jullie J oden niet pas nu, maar al sinds heel lang
betreurenswaardig genoeg zo is geweest, dat jullie al die mannen hebben vervolgd
die bij jullie de oude goddelijke waarheden weer hebben willen invoeren.
[7] Als wij Romeinen niet zo machtig zouden zijn als wij zijn, zou jullie
hoogmoed en jullie heerszucht ons allang uit jullie land hebben verdreven! Maar
389
wij zijn tegenwoordig een groot en dapper volk en houden ook jullie Mozes en
jullie profeten in ere; maar voor jullie hebben wij geen vrees en wij verachten in
jullie wat al lange tijd veracht diende te worden. En ik wil jullie wel zeggen dat wij
jullie bedrieglijke spel niet lang meer zullen aanzien, en als wij opnieuw zullen
komen, met de wapens in de hand, zullen jullie er niet zo schappelijk vanaf komen
als destijds, toen wij voor het eerst jullie land zijn binnengedrongen en jullie aan
ons hebben onderworpen.
[8] Want als wij weer komen, zullen wij jullie steden en synagogen niet zo ontzien
als wij vroeger hebben gedaan; daarom geef ik je het advies om wijze en
waarheidsvolle mannen niet te vervolgen, maar ze liefdevol op te nemen, naar hen
te luisteren en je daarnaar te richten, dan zullen wij het gemakkelijk eens worden.
[9] Ik zou die Galileer heel erg graag ontmoeten en mijn halve vermogen ervoor
over hebben als hij mij de eer zou aandoen deze herberg van mij te bezoeken! En
ik ben dan ook van mening dat jullie J eruzalemmers hetzelfde zouden moeten
doen; het zou voor jullie zeker beter zijn als jullie hetzelfde zouden denken en
wensen als ik en die wijze Galileer allervriendelijkst zouden opnemen, naar hem
luisteren, maar daarna ook doen wat hij jullie aan goede en ware dingen had
gezegd. En ik zeg je, mijn beste vriend: al het goede en ware beloont uiteindelijk
zichzelf; het tegendeel straft zich echter ook vanzelf!
[10] Kijk, dat zijn zo mijn opvattingen, die ik door mijn vele reizen in ons
Romeinse keizerrijk vergaard heb! Blijf jij ook bij deze opvatting en dit streven
van mij, dan zul je beter varen dan wanneer je aan je starre vervolgingszucht
vasthoudt tegenover iedereen die het met jouw opvatting onmogelijk eens kan zijn,
omdat die op zichzelf volkomen verkeerd is, en de wijze mannen vervolgt, waar ze
ook vandaan komen, zoals ook bijna al jouw metgezellen en collega 's hen
vervolgen! Ben je het met me eens of niet?'
[11] Daarop zei de Farizeer heel verlegen: 'Mijn beste waard, vanuit jouw
standpunt gezien kun je wel gelijk hebben; men moet vooral de waarheid en het
goede zoeken -maar waar is het te vinden? Tenslotte is en blijft de mens toch altijd
beperkt tot een of ander geloof, en nog niemand heeft jullie sluier van Isis kunnen
oplichten! Wij zijn derhalve van mening dat het beter is een volk bij een
geloofssysteem te laten - of de grondbeginselen ervan nu veel of weinig waars
bevatten - dan het al te zeer met nieuwe waarheden kennis te laten maken, die het
uiteindelijk toch niet helemaal kan vatten, terwijl het dan wel het oude geloof
verlaat en dan de oude leiders van dat geloof begint te haten en te vervolgen.'
[12] De waard zei: 'Daar vergis je je lelijk in! Als geen mens de waarheid meer
zoekt, gaat alles wat er op deze aarde bestaat over tot een soort verrotting en
ontbinding. ..' - Met deze betekenisvolle woorden breekt het dictaat van de Heer,
voorzover het aan Lorber werd gegeven, op 19 juli 1864 af. J akob Lorber, die al
geruime tijd ziekelijk was (zie de voetnoot bij hoofdstuk 150), werd op 23
augustus 1864 door de Heer uit zijn aardse werkzaamheden weggeroepen.
EINDE VAN DIT DEEL

Anda mungkin juga menyukai