Anda di halaman 1dari 163

BOUWFYSICA 2

Prof. Ir. P. Ampe


Hoogleraar
Faculteit Ingenieurswetenschappen en Architectuur
Vakgroep Industrile Technologie en Constructie

Universiteit Gent

2013-2014

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

1|210

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

2|210

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

3|210

Bouwfysica 2

Energieprestatie en Binnenklimaat

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

4|210

Lijst Normen

ARI Standard 560:2000 Absorption water chilling and water heating packages (ARI: Air-Conditioning
and Refrigeration Institute)
ISO 15099:2003 Thermal performance of windows, doors and shading devices - Detailed calculations
NBN D 50-001:1991 Ventilatievoorzieningen in woongebouwen
NBN EN 308:1997 Heat exchangers - Test procedures for establishing performance of air to air and
flue gases heat recovery devices
NBN EN 410:2011 Glass in building - Determination of luminous and solar characteristics of glazing
NBN EN 1027:2000 Windows and doors - Watertightness Test method
NBN EN 12309-2:2000 Gas-fired absorption and adsorption airconditioning and/or heat pump
appliances with a net heat input not exceeding 70 kW - Part 2: Rational use of energy
NBN EN 13141-1:2004 Ventilation for buildings - Performance testing of components/products for
residential ventilation - Part 1: Externally and internally mounted air transfer devices.
NBN EN 13363-1:2007 Solar protection devices combined with glazing. Calculation of solar and light
transmittance - Part 1: Simplified method
NBN EN 13363-2:2005 Solar protection devices combined with glazing - Calculation of solar and light
transmittance - Part 2: Detailed calculation method
NBN EN 13829:2001 Thermal performance of buildings - Determination of air permeability of
buildings - Fan pressurization method
NBN EN 14134:2004 Ventilation for buildings - Performance testing and installation checks of
residential ventilation systems
NBN EN 14511:2011 Air conditioners, liquid chilling packages and heat pumps with electrically driven
compressors for space heating and cooling
NBN EN 60034-1:2010 Rotating electrical machines - Part 1: Rating and performance
NBN EN 60904-1:2007 Photovoltaic devices - Part 1: measurement of photovoltaic current-voltage
characteristics.
NBN EN ISO 10211:2008 Thermal bridges in building construction Heat flows and surface
temperatures Detailed calculations
NBN EN 15251:2007 Indoor environmental input parameters for design and assessment of energy
performance of buildings addressing indoor air quality, thermal environment, lighting and acoustics

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

5|210

NBN EN ISO 12241:1998 Thermal insulation for building equipment and industrial installations Calculation rules
NBN EN ISO 13789:2008 Thermal performance of buildings Transmission and ventilation heat
transfer coefficients - Calculation method
NBN EN ISO 13790:2004 Thermal performance of buildings Calculation of energy use for heating
(supersedes EN 832)
NBN EN ISO 14683:2008 Thermal bridges in building construction - Linear thermal transmittance
Simplified methods and default values

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

6|210

Definities
Aangrenzende onverwarmde ruimte (AOR): een aangrenzende ruimte die buiten een beschermd
volume gelegen is en niet verwarmd wordt.
Aangrenzende verwarmde ruimte (AVR): een aangrenzende ruimte die binnen een beschermd
volume gelegen is. Bij de bepaling van de energieprestatie wordt aangenomen dat er geen
warmteuitwisseling met dergelijke ruimten optreedt. Er kunnen 3 verschillende contexten
onderscheiden worden:
AVR grenzend aan het beschermd volume dat men beschouwt.
Bijvoorbeeld een ruimte gelegen binnen het beschermd volume van een bestaand gebouw
op een belendend perceel of van een bestaand gebouwdeel op eigen perceel. Dit laatste
geval kan bv. Van toepassing zijn bij een uitbreiding van een gebouw.
AVR grenzend aan het EP-volume dat men beschouwt. Bijvoorbeeld:
- een ruimte gelegen in een aangrenzend EP-volume (binnen het eigen
beschermd volume),
- of een andere ruimte (waaraan geen energieprestatie-eisen gesteld worden)
gelegen binnen het eigen beschermd volume
bv. een gemeenschappelijke traphal in een appartementsgebouw, )
- of nog, een ruimte gelegen in een aanpalend beschermd volume.
AVR grenzend aan de energiesector die men beschouwt. Bijvoorbeeld
- een ruimte gelegen in een aangrenzende energiesector (binnen het eigen EPvolume),
- of een ruimte gelegen in een aangrenzend EP-volume,
- of een andere ruimte gelegen binnen het eigen beschermd volume,
- of nog, een ruimte gelegen in een aanpalend beschermd volume.
Benuttingsfactor van de warmtewinsten: fractie van de warmtewinsten door bezonning en interne
bronnen, die voor een afname van de netto energiebehoefte voor ruimteverwarming in het
beschermd volume zorgt.
Beschermd volume: het volume van alle ruimten in een gebouw dat thermisch afgeschermd wordt
van de buitenomgeving (lucht of water), de grond en alle aangrenzende ruimten die niet tot een
beschermd volume behoren.
Bruto energiebehoefte voor ruimteverwarming: energie die door de warmteopwekkingsinstallatie
voor ruimteverwarming aan het verdeelsysteem
(of opslagsysteem) voor ruimteverwarming wordt overgedragen.
Bruto energiebehoefte voor warm tapwater: energie die door de warmteopwekkingsinstallatie voor
warm tapwater aan het verdeelsysteem voor warm tapwater wordt overgedragen.

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

7|210

Buitentemperatuur: de gemiddelde temperatuur van de buitenlucht over een bepaalde periode, in


deze bijlage 1 maand.
Centrale verwarming: installatie voor verwarming waarbij een warmtetransporterend fludum de
opgewekte warmte naar meer dan n ruimte binnen het beschermd volume transporteert.
Collectieve verwarming: installatie bedoeld voor de verwarming van meer dan n wooneenheid of
meer dan n woongebouw.
Deellastrendement: het opwekkingsrendement van een installatie onder gedeeltelijke belasting.
Energiesector: een geheel van ruimten van het beschermd volume die:
- tot dezelfde ventilatiezone behoren;
- van hetzelfde type warmteafgiftesysteem voorzien zijn (tenzij, in geval van centrale
verwarming, met het slechtste afgifterendement gerekend wordt);
- en verwarmd worden met hetzelfde opwekkingstoestel (of desgevallend dezelfde
combinatie van opwekkingstoestellen).
Energieverbruik voor verwarming: eindenergie nodig om de bruto energiebehoefte voor
ruimteverwarming te dekken.
Energieverbruik voor warm tapwater: eindenergie nodig om de bruto energiebehoefte voor warm
tapwater te dekken.
EP-volume: een gebouw of deel van een gebouw waarvoor de energieprestatie bepaald wordt. Er
worden 2 types onderscheiden:
- EPW-volume: een woning of wooneenheid waarvoor de energieprestatie bepaald wordt volgens
onderhavige bijlage;
- EPU-volume: een gebouw of deel van een gebouw met een kantoor- of schoolbestemming
waarvoor de energieprestatie bepaald wordt volgens bijlage VI bij dit besluit (Bepalingsmethode van
het peil van primair energieverbruik van kantoor- en schoolgebouwen).
Fotovoltasch zonne-energiesysteem: voorziening voor de opvang en omzetting van zonne-energie
in elektriciteit.
Gebruiksoppervlakte: de vloeroppervlakte, bepaald zoals beschreven in hoofdstuk 2 van bijlage VI.
In/exfiltratiedebiet: hoeveelheid buitenlucht die per tijdseenheid door infiltratie het beschermd
volume of een energiesector binnenkomt.
Interne warmteproductie: de warmte van personen, verlichting, ventilatoren, pompen en alle
andere apparatuur, die binnen het beschermd volume vrijkomt.

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

8|210

Inwendige scheidingsconstructie: constructie of deel van een constructie dat de scheiding vormt
tussen het beschermd volume en een aangrenzende, al dan niet verwarmde ruimte.
Karakteristiek jaarlijks primair energieverbruik: het jaarlijks primair energieverbruik voor
ruimteverwarming, de opwekking van warm tapwater, (fictieve) koeling, hulpfuncties, en in geval van
kantoren en scholen ook verlichting, berekend volgens de methode beschreven in de bijlage voor
woongebouwen en in bijlage VI bij het besluit voor kantoren en scholen. De primaire
energiebesparing door zelfgeproduceerde elektriciteit m.b.v. een fotovoltasch systeem of m.b.v. een
WKKinstallatie wordt in mindering gebracht.
Karakteristieke luchtdoorlatendheid: het luchtdebiet bij een drukverschil van 50 Pa.
Maximaal elektrisch vermogen van een elektromotor (of van een elektromotor-ventilator
combinatie): dit is het maximaal elektrisch vermogen dat de elektromotor (of de elektromotorventilator combinatie) bij continu bedrijf kan opnemen, desgevallend met inbegrip van alle
voorschakelapparatuur. Het elektrisch vermogen wordt dus gemeten ter hoogte van de netvoeding.
Continu bedrijf is gedefinieerd in NBN EN 60034-1 (Duty type S1).
Mechanische ventilatie: ventilatie die door n of meerdere ventilatoren tot stand wordt gebracht.
Natuurlijke ventilatie: ventilatie die onder invloed van wind en het temperatuurverschil tussen de
lucht buiten en de lucht binnen tot stand komt.
Netto energiebehoefte voor ruimteverwarming: energie die nodig zou zijn om het beschermd
volume gedurende een zekere periode, in deze bijlage 1 maand, op binnentemperatuur te houden bij
gebruik van een installatie met systeem- en opwekkingsrendement 1.
Netto energiebehoefte voor warm tapwater: energie die nodig zou zijn om gedurende een zekere
periode, in deze bijlage 1 maand, het warm tapwater van koud naar de gewenste temperatuur op te
warmen bij gebruik van een installatie met systeem- en opwekkingsrendement 1.
Opaak: geen zonnestraling doorlatend (tegenovergestelde van 'Transparant').
Peil van primair energieverbruik (E-peil): verhouding tussen het karakteristiek jaarlijks primair
energieverbruik van het beschermd volume en een referentie karakteristiek jaarlijks primair
energieverbruik, vermenigvuldigd met 100.
Plaatselijke verwarming: installatie voor ruimteverwarming waarbij de warmte wordt afgegeven in
de ruimte waar zij wordt geproduceerd.
Prestatiecofficint (COP): de verhouding tussen het verwarmingsvermogen en het opgenomen
vermogen van een warmtepomp (coefficient of performance).
Opwekkingsrendement: verhouding van de door een warmteopwekkingstoestel extern afgeleverde
warmte tot de verbruikte energie.

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

9|210

Rendement van een thermisch zonne-energiesysteem: verhouding van de maandelijkse nuttige


energiebijdrage tot de energie die de zon maandelijks aan het systeem levert.
Seizoensprestatiefactor: de verhouding tussen de afgegeven warmte en de verbruikte energie bij
een warmtepomp gedurende een zekere periode.
Warmteoverdrachtscofficint door ventilatie: warmteverlies per Kelvin temperatuurverschil als
gevolg van het verwarmen van het luchtdebiet dat per tijdseenheid door ventilatie en infiltratie het
beschermd volume binnenkomt.
Systeemrendement: fractie van de opgewekte bruikbare warmte die effectief wordt benut. Het
systeemrendement wordt opgesplitst in een verdelings- en een afgifterendement.
Warmteoverdrachtscofficint door transmissie: warmteverlies door transmissie door een
verzameling scheidingsconstructies per Kelvin temperatuurverschil tussen de omgevingen aan beide
kanten ervan.
Thermisch zonne-energiesysteem: voorziening voor de opvang en omzetting van zonne-energie in
warmte.
Transparant: zonnestraling in min of meerdere mate doorlatend, al dan niet met behoud van een
helder beeld. ('Transparant' omvat dus zowel het begrip doorzichtig' als het begrip 'doorschijnend'.)
Tegenovergestelde van 'Opaak'.
Uitwendige scheidingsconstructie: constructie die of deel van een constructie dat de scheiding
vormt tussen het beschermd volume en de buitenlucht, de grond of water.
Venster: een scheidingsconstructie die (gedeeltelijk) lichtdoorlatend is.
Ventilatiedebiet: hoeveelheid buitenlucht die per tijdseenheid door ventilatie wordt toegevoerd.
Ventilatiezone: afgesloten deel van een gebouw met een onafhankelijk ventilatiesysteem.
Verdeelrendement: fractie van de opgewekte warmte of koude die effectief aan de
verwarmingselementen wordt geleverd. Staat bij een gebouwgebonden productie het
opwekkingstoestel niet in het gebouw, dan zitten in het verdeelrendement ook de warmteverliezen
van de leidingen tussen de plaats van opwekking en het gebouw.
Vollastrendement: opwekkingsrendement van een warmteopwekkingsinstallatie bij nominaal
vermogen.

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

10 | 2 1 0

Warmtedoorgangscofficint: de warmtedoorgang door een vlak constructiedeel per eenheid van


oppervlakte, eenheid van tijd en eenheid van temperatuurverschil tussen de omgevingen aan beide
zijden van het deel.
Warmtekrachtkoppeling (WKK): gecombineerde productie van elektriciteit en warmte.
Warmtelevering door derden: levering van warmte die niet opgewekt wordt op het eigen perceel.
Warmtetransporterend fludum: een vloeistof of gas waarmee thermische energie van 1 plaats naar
een andere verplaatst wordt, bv. water in een radiatorencircuit of een antivriesoplossing in een
bodemwarmtewisselaar van een warmtepomp.
Warmteverlies: hoeveelheid warmte die het beschermd volume gemiddeld per eenheid van tijd
verliest.
Warmteverlies door transmissie: het warmteverlies als gevolg van warmtetransmissie.
Warmteverlies door ventilatie: het warmteverlies als gevolg van het verwarmen van het ventilatieen infiltratiedebiet in het beschermd volume tot de door de bijlage opgelegde binnentemperatuur.
Warmtewinst: som van de zonnewinsten, die via de transparante scheidingsconstructies het
beschermd volume binnenkomen, en van de interne warmteproductie.
Zonnetoetredingsfactor van een beglazing: de verhouding tussen de bezonningsstroom die door een
beglazing naar binnen komt en de bezonningsstroom die op de beglazing invalt. In de
zonnetoetredingsfactor zitten zowel de directe en de diffuse transmissie als de indirecte winsten die
het gevolg zijn van de absorptie van de bezonningsstroom. Voor het onderling vergelijken van
beglazingssystemen wordt om meettechnische redenen de zonnetoetredingsfactor voor loodrecht
invallende directe straling gebruikt.

Symbolen, afkortingen en indices


A
A
AOR

B
B
C
C
COP
E
E

Bouwfysica 2

(geprojecteerde) oppervlakte
lucht (air)
aangrenzend onverwarmde ruimte
breedte
antivries fludum (brijn, brine)
compactheid
effectieve thermische capaciteit
prestatiecofficint van een warmtepomp
(coefficient of performance)
karakteristiek jaarlijks primair energieverbruik
peil van primair energieverbruik

Prof. Ir. P. Ampe

m
m
J/K
MJ
-

11 | 2 1 0

EER

energie-efficintieverhouding van een koelmachine


(energy efficiency ratio)
(reductie)factor
warmteoverdrachtscofficint
bezonning

F
H
I

W/K

MJ/m
I
P
P
P
Q
R

indicator (voor oververhitting)


omtrek
vermogen
druk
hoeveelheid warmte of energie
warmteweerstand

Kh
m
W
Pa
MJ

m2.K/W
RF
SPF
U
U
V
V

reductiefactor
seizoensprestatiefactor
spanning
warmtedoorgangscofficint
W/(m.K)
volume
luchtdebiet, ventilatiedebiet
hoeveelheid elektriciteit

cofficint, numerieke parameter, gebruiksfactor


cofficint, numerieke parameter
correctiefactor
soortelijke warmte
J/(kg.K)
c
cofficint
d
dikte
f
factor
g
zonnetoetredingsfactor
h
hoogte
l
lengte
m
vermenigvuldigingsfactor
m
maandelijks (op maandbasis)
n
ventilatievoud
q
warmtestroomdichtheid
q
volumedebiet
r
reductiefactor, correctiefactor
t
tijd, tijdstap
z
diepte

absorptiecofficint
horizonhoek
h
graden
v, sL,
sR
overstekhoeken
graden

winst-verlies verhouding

rendement

verlies-winst verhouding,warmtegeleidingscofficint
,W/(m.K)

uurhoek
graden

temperatuur

Bouwfysica 2

m
m/h
kWh

water

a
b
c
c

warmtestroom, vermogen

Prof. Ir. P. Ampe

m
m
m
h-1
W/m
m/h
s
m
-

C
W

12 | 2 1 0

volumemassa

kg/

tijdconstante
lijnwarmtedoorgangscoffint
W/(m.K)
invalshoek
graden
puntwarmtedoorgangscofficint

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

W/K

13 | 2 1 0

Hoofdstuk III

BOUWKNOPEN 1

III.1 Inleiding
In het ontwerp tot wijziging van Bijlage IV/V van het EPB-besluit is vastgelegd hoe de invloed van
bouwknopen op de warmteoverdrachtscofficint door transmissie bepaald moet worden. Hierbij
wordt de keuze gelaten tussen drie methoden: een gedetailleerde methode, een methode van de
EPB-aanvaarde bouwknopen en een methode waarbij men voor een forfaitaire, ongunstige toeslag
op het K-peil kiest.
De gedetailleerde methode (Optie A) laat toe zo exact mogelijk de invloed van de bouwknopen op
de totale warmtestroom te bepalen. Alle lineaire en puntbouwknopen moeten hierbij individueel
ingerekend worden.
De methode van de EPB-aanvaarde bouwknopen (Optie B) voorziet in een kleine forfaitaire toeslag
op het K-peil ten gevolge van koudebrugarme bouwknopen. Voor deze bouwknopen hoeven geen
lengtes en/of aantallen bepaald te worden, waardoor het rekenwerk kan beperkt worden. Alle nietEPB-aanvaarde bouwknopen moeten bijkomend individueel ingerekend te worden.
Indien men kiest om de invloed van bouwknopen noch in te rekenen volgens de gedetailleerde
methode noch volgens de methode van de EPB-aanvaarde bouwknopen, wordt een forfaitaire
toeslag (Optie C) voorzien.
Onderstaande tekst tracht de wettelijke tekst te verduidelijken en toe te lichten a.d.h.v.
voorbeelden. Dit toelichtingsdocument kan samen gelezen worden met de powerpoint-presentaties
over bouwknopen die apart downloadbaar zijn.
Aangezien de methodiek nog niet gemplementeerd is in de huidige EPB-software, zijn hierover nog
geen aanwijzigingen opgenomen in onderstaande tekst.
Bijlage IV/V voorziet slechts in berekeningsmethodes om de invloed van bouwknopen in te rekenen.
Dit betekent dat niemand wordt ontslagen van zijn verantwoordelijkheid om de risicos op
condensatie- en schimmelvorming te beperken, zelfs bij het volgen van de voorschriften van Bijlage
IV/V.
Voor de tekeningen die in de tekst zijn opgenomen, is de legende uit de volgende figuur gebruikt.

Bron: toelichtingsdocument werkgroep PathB2010 finale versie 31/10/2009

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

14 | 2 1 0

III.2 Toepassingsdomein: bouwknopen


De veelgebruikte en alomgekende term koudebrug wordt bewust niet meer gebruikt in de
regelgeving wegens de negatieve connotatie die ermee samenhangt. In de bouwpraktijk wordt een
koudebrug meestal aanzien als een plaats waar ongeoorloofde warmteverliezen optreden en waar
condensatie- en schimmelproblemen kunnen voorkomen b.v. draagvloeren die contact maken met
het buitenspouwblad, tot buiten doorgestorte betonlateien, (onderstaande figuur).

FIGUUR 1:

Indien men echter aandacht schenkt aan een koudebrugarme detaillering en correcte uitvoering,
kunnen de genoemde problemen tot een minimum herleid worden en kan men in principe niet meer
spreken van een koudebrug.
Daarom wordt de term bouwknoop gentroduceerd. Deze term dekt de verzameling van plaatsen in
de gebouwschil waar er mogelijk extra warmteverlies kan optreden, zonder dat men daarom te
maken heeft met ongeoorloofd warmteverlies en/of condensatie- en schimmelproblemen. De
definitie maakt een oplijsting van de mogelijke locaties van een bouwknoop, maar geeft geen
bouwfysisch oordeel over een goede of slechte bouwknoop.
De term koudebrug komt niet voor in de wettelijke tekst van het ontwerp tot wijziging van Bijlage
IV/V van het EPB-besluit. Toch kunnen thermisch zeer slecht presterende bouwknopen aanzien
worden als koudebruggen in de oorspronkelijke, negatieve zin.

2D- en 3D-transmissieverliezen
Het is belangrijk het verschil te maken tussen enerzijds bouwknopen en anderzijds de lineaire
en puntvormige onderbrekingen eigen aan een scheidingsconstructie. Figuur 2.2 geeft een
schematische weergave van de situatie.

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

15 | 2 1 0

Formeel gezien kunnen de twee- en driedimensionale transmissieverliezen van een gebouw


veroorzaakt worden enerzijds door lineaire en puntvormige onderbrekingen die eigen zijn aan
een scheidingsconstructie (houten stijl- en regelwerk, spouwankers, afstandshouders in
beglazing, ) en anderzijds door de bouwknopen (dakopstand, funderingsaanzet,
raamaansluiting, ).
Beide situaties moeten worden ingerekend in het totale transmissieverlies van een gebouw. Bij
de onderbrekingen eigen aan een scheidingsconstructie gebeurt dit via de U-waarde volgens
methodes uit het transmissiereferentiedocument, terwijl dit bij de bouwknopen gebeurt door

een aparte toeslag op het totale transmissieverlies zoals bepaald door Bijlage IV/V van het EPBbesluit.

FIGUUR 2: ER ZIJN 2D- OF 3D TRANSMISSIEVERLIEZEN DIE NIET ONDER BOUWKNOPEN


VALLEN, MAAR DIE MOETEN INGEREKEND WORDEN IN DE SCHEIDINGSCONSTRUCTIE WAARIN
ZE VOORKOMEN.

De definitie van een bouwknoop is nauw verbonden met het begrip scheidingsconstructie van het
verliesoppervlak. Daarom wordt in een eerste stap dieper ingegaan op dit begrip. Nadien komen de
definities van een lineaire en puntbouwknoop aan bod en wordt expliciet toegelicht welke situaties
niet als bouwknoop beschouwd worden. Tot slot komen de prestatiekenmerken van bouwknopen
aan bod.
BOUWFOLIES
Bij de beoordeling of een situatie al dan niet een bouwknoop is en eventueel EPB-aanvaard, moet er
geen rekening gehouden worden met de aanwezigheid van bouwfolies zoals damp-, lucht- en
waterschermen.
Dit betekent dat bouwfolies die de isolatielaag plaatselijk doorbreken, niet moeten beschouwd
worden als een lineaire bouwknoop OP VOORWAARDE dat er aandacht besteed is aan het onderlinge
contact tussen bouwfolie en isolatielaag (onderstaande figuur).

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

16 | 2 1 0

FIGUUR 3: DE WATERKERING TER PLAATSE VAN EEN FUNDERINGSAANZET HOEFT GEEN


LINEAIRE BOUWKNOOP TE ZIJN INDIEN DE ISOLATIE LANGS BEIDE ZIJDEN VAN HET
WATERSCHERM CONTINU IN CONTACT BLIJFT MET HET WATERSCHERM.

III.2.1 Scheidingsconstructies van het verliesoppervlak


IV.2.1.1. Wat zijn scheidingsconstructies van het verliesoppervlak?
In het kader van de aanpak van de bouwknopen wordt er uitsluitend gekeken naar de
scheidingsconstructies van het verliesoppervlak1. Hieronder vallen enkel de constructiedelen die de
scheiding vormen tussen de binnenomgeving en
- de buitenomgeving,
- de grond, kruipruimten of onverwarmde kelders en
- aangrenzende onverwarmde ruimten (AOR).
De drie situaties zijn afgebeeld in de volgende figuur.

FIGUUR 4: NAAR BUITENOMGEVING

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

17 | 2 1 0

FIGUUR 5: NAAR DE GROND / ONVERWARMDE KELDER OF KRUIPRUIMTE

FIGUUR 6: NAAR AOR

Dit betekent dat scheidingsconstructies binnen het eigen beschermd volume, palend aan een
beschermd volume op het eigen perceel of palend aan een beschermd volume op een aangrenzend
perceel, gn scheidingsconstructies van het verliesoppervlak zijn. Zo bijvoorbeeld is een gemene
muur die in contact staat met de woning op het aanpalend perceel, gn scheidingsconstructie van
het verliesoppervlak (onderstaande figuur).

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

18 | 2 1 0

FIGUUR 7: EEN GEMENE MUUR DIE IN CONTACT STAAT MET EEN WONING OP HET
AANGRENZEND PERCEEL, IS GN SCHEIDINGSCONSTRUCTIE VAN HET VERLIESOPPERVLAK.

IV.2.1.2. Hoe scheidingsconstructies van het verliesoppervlak herkennen?


Vanaf het moment dat een bepaalde scheidingsconstructie niet meer continu loopt of afwijkt van
een andere scheidingsconstructie in de dikte van de bouwlagen, de gebruikte materialen, de
volgorde van binnen naar buiten, de orintatie, de helling en/of de begrenzing, spreekt men van een
andere scheidingsconstructie. Elk constructiedeel van het verliesoppervlak waar een specifieke Uwaarde en dus ook oppervlakte A voor bepaald moet worden, vormt dan sowieso een afzonderlijke
scheidingsconstructie van het verliesoppervlak.
Om de tekst in dit document voldoende leesbaar te houden, wordt de term scheidingsconstructie
van het verliesoppervlak waar geen verwarring mogelijk is afgekort door de term
scheidingsconstructie.

III.2.2 Lineaire bouwknoop


Een lineaire bouwknoop kan zich in de volgende drie situaties voordoen:

Waar twee scheidingsconstructies van het verliesoppervlak samenkomen


Waar een scheidingsconstructie van het verliesoppervlak samenkomt met een
scheidingsconstructie op de grens met een aangrenzend perceel
Waar de isolatielaag in eenzelfde scheidingsconstructie van het verliesoppervlak
onderbroken wordt

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

19 | 2 1 0

IV.2.2.1. Twee scheidingsconstructies komen samen


Dit type lineaire bouwknoop kan herkend worden a.d.h.v. de snedeplannen van het gebouw. Op elke
plaats waar twee scheidingsconstructies elkaar snijden of op elkaar toekomen, is er ALTIJD sprake
van een bouwknoop (Figuur 2.6). Merk op dat het identificeren van dit type lineaire bouwknoop
daardoor onafhankelijk is van het al dan niet behouden van de thermische snede in de detaillering.
Waar twee scheidingsconstructies van het verliesoppervlak samenkomen, ontstaat er ALTIJD een
bouwknoop, zelfs indien de thermische snede in de detaillering gegarandeerd is.

FIGUUR 8: OVERAL WAAR TWEE SCHEIDINGSCONSTRUCTIES SAMENKOMEN, IS ER SPRAKE VAN


EEN LINEAIRE BOUWKNOOP.

VOORBEELDEN:
Dakopstanden, funderingsaanzetten, raam- en deuraansluitingen, 2 gevels die samenkomen,
... (onderstaande figuur)

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

20 | 2 1 0

FIGUUR 9: VOORBEELDEN VAN LINEAIRE BOUWKNOPEN TER PLAATSE VAN HET SAMENKOMEN
VAN TWEE SCHEIDINGSCONSTRUCTIES.

Een aansluiting tussen de binnenomgeving, de buitenomgeving en een AOR vormt steeds een
bouwknoop (onderstaande figuur), zelfs indien de isolatielaag continu doorloopt. Er is
immers altijd sprake van het samenkomen van twee verschillende scheidingsconstructies van
het verliesoppervlak: een scheidingsconstructie met de buitenomgeving als begrenzing en
een scheidingsconstructie met de AOR als begrenzing, elk met hun eigen U-waarde.

DE AANSLUITING TUSSEN DE BINNENOMGEVING, BUITENOMGEVING EN EEN


AANGRENZENDE ONVERWARMDE RUIMTE VORMT STEEDS EEN BOUWKNOOP, ZELFS INDIEN
DE ISOLATIE CONTINU DOORLOOPT.

FIGUUR 10:

IV.2.2.2. Op de grens met aangrenzend perceel


Overal waar een scheidingsconstructie van het verliesoppervlak samenkomt met een
scheidingsconstructie op de grens met een aanpalend perceel, ontstaat een lineaire bouwknoop
(onderstaande figuur), zelfs indien deze laatste geen scheidingsconstructie van het verliesoppervlak
is.

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

21 | 2 1 0

FIGUUR 11: WAAR EEN BUITENGEVEL AANSLUIT OP EEN MUUR DIE ZICH BEVINDT OP DE

PERCEELSGRENS, ONTSTAAT ALTIJD EEN LINEAIRE BOUWKNOOP, ZELFS INDIEN DE MUUR GEEN
DEEL VAN HET VERLIESOPPERVLAK IS: ZOWEL DE BINNENMUUR (LINKS) ALS DE BUITENMUUR
(RECHTS) GEVEN AANLEIDING TOT EEN LINEAIRE BOUWKNOOP.

IV.2.2.3. De isolatielaag van een scheidingsconstructie wordt lijnvormig onderbroken


Wanneer een isolatielaag van een scheidingsconstructie lijnvormig, geheel of gedeeltelijk,
onderbroken wordt door een materiaal met een hogere warmtegeleidbaarheid, spreekt men
eveneens van een lineaire bouwknoop.
In de volgende figuur worden een aantal voorbeelden getoond: linksboven wordt de isolatielaag
onderbroken door een stalen profiel en rechtstboven door een regenpijp. Op de middenste rij
vermindert links de isolatielaag ter plaatse van de balkonaansluiting in dikte en wordt rechts de
isolatielaag van de vloer boven een kelder volledig onderbroken door de binnenmuur. Bij de
onderste situatie van onderstaande figuur wordt de aansluiting van de isolatielaag met een
waterkering onzorgvuldig uitgevoerd, waardoor de isolatie onderbroken wordt door een luchtlaag en
er een lineaire bouwknoop ontstaat.

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

22 | 2 1 0

FIGUUR 12: EEN LIJNVORMIGE ONDERBREKING VAN DE ISOLATIELAAG DOOR EEN SLECHTER

ISOLEREND MATERIAAL VORMT STEEDS EEN LINEAIRE BOUWKNOOP.

In de snede van de voorgaande voorbeeldwoning bevindt zich 1 lineaire bouwknoop waarbij de


isolatielaag lijnvormig onderbroken wordt (onderstaande figuur).

FIGUUR 13: WAAR DE ISOLATIELAAG VAN EENZELFDE SCHEIDINGSCONSTRUCTIE LIJNVORMIG

ONDERBROKEN WORDT, IS ER SPRAKE VAN EEN LINEAIRE BOUWKNOOP (CIRKEL). INDIEN DE


SCHEIDINGSCONSTRUCTIE ZICH VOLLEDIG IN CONTACT MET DE VOLLE GROND BEVINDT, HOEFT
EEN ONDERBREKING VAN DE ISOLATIELAAG NIET ALS EEN BOUWKNOOP BESCHOUWD TE
WORDEN (KRUIS)

Dit type lineaire bouwknoop komt enkel voor in nzelfde vlak, namelijk het vlak van de
scheidingsconstructie zelf. Belangrijk is dat de isolatielaag maar mag onderbroken worden over een
afstand van maximaal 0.4 m. Dit betekent dat op snedeplan de kortste afstand tussen de twee
uiteinden van de volwaardige isolatielaag niet groter mag zijn dan 0.4 m (onderstaande figuur).

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

23 | 2 1 0

FIGUUR 14: OP SNEDEPLAN MAG DE KORTSTE AFSTAND TUSSEN DE TWEE UITEINDEN VAN DE

VOLWAARDIGE ISOLATIELAAG NIET GROTER ZIJN DAN 0.4 M.

Is deze afstand groter dan 0.4 m, dan dient de onderbreking als een aparte scheidingsconstructie te
worden ingegeven met zijn eigen warmtedoorgangscofficint U en oppervlakte A op basis van
buitenafmetingen (onderstaande figuur). Merk op dat hierdoor twee lineaire bouwknopen ontstaan
aan weerszijden van de nieuwe scheidingsconstructie, aangezien op deze plaats twee
scheidingsconstructies van het verliesoppervlak samenkomen.

FIGUUR 15: INDIEN EEN BETONNEN KOLOM IN EEN GEVEL INGEWERKT IS EN DAARDOOR DE

ISOLATIELAAG ONDERBREEKT OVER EEN AFSTAND A GROTER DAN 0.4 M, MOET DEZE KOLOM
ALS EEN APARTE SCHEIDINGSCONSTRUCTIE BESCHOUWD WORDEN MET EEN EIGEN
WARMTEDOORGANGSCOFFICINT U EN OPPERVLAKTE A OP BASIS VAN BUITENAFMETINGEN.

OPGELET
De eis dat de afstand a maximaal 0.40 m mag zijn bij een lineaire bouwknoop, heeft enkel
betrekking op de lineaire bouwknopen waarbij de isolatielaag van eenzelfde
scheidingsconstructie lineair onderbroken is en is dus NIET van toepassing op de twee andere
soorten lineaire bouwknopen
VOORBEELD
Onderbreekt een betonnen kolom plaatselijk de isolatielaag, dan mag deze kolom de isolatielaag
van de gevel slechts onderbreken over een breedte van maximaal 40 cm. Bij een dakopstand of
funderingsaanzet (2 scheidingsconstructies die samenkomen) is er echter geen eis opgelegd
aan de kortste afstand tussen de isolatielagen van gevel en dak en/of van gevel en vloer!

III.2.3 Puntbouwknoop

Men spreekt enkel van puntbouwknopen indien de isolatielaag van een scheidingsconstructie
puntvormig doorbroken wordt.
VOORBEELDEN

Kolommen die de isolatielaag doorboren van een vloer boven buitenomgeving, kelder,
parkeergarage, (zie onderstaande figuur );

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

24 | 2 1 0

Balken die loodrecht op het vlak van een scheidingsconstructie toekomen en daarbij de
isolatielaag onderbreken;
Bevestigingspunten van zonnecollectoren, masten, ... die de isolatielaag doorboren;
Puntsgewijze ophanging van metselwerkdragers (b.v. L-profiel met puntsgewijze
ophangpunten dat plaatselijk gebruikt wordt om metselwerk te ondersteunen);

FIGUUR 16: VOORBEELDEN VAN PUNTBOUWKNOPEN. OPMERKING: IN DE FIGUUR ONDERAAN

RECHTS, IS ER GEEN SPRAKE VAN EEN PUNTBOUWKNOOP AANGEZIEN DE ISOLATIE ER


CONTINU DOORLOOPT.

Er zijn een heel aantal situaties die in principe onder de definitie van de puntbouwknoop vallen, maar
toch niet als puntbouwknopen aanzien worden. Deze situaties staan hierna beschreven.

III.2.4 Welke situaties niet als bouwknoop worden beschouwd


Er zijn situaties die een twee- of driedimensionaal warmtetransport met zich meebrengen, maar die
in de regelgeving toch niet als bouwknopen aanzien worden, hetzij omdat hun invloed op het
warmteverlies beperkt is, hetzij omdat hun invloed reeds ingerekend is in het transmissieverlies
doorheen de scheidingsconstructies van het verliesoppervlak.
OPGELET
Hoewel de situaties die in deze paragraaf beschreven worden niet als bouwknoop moeten
beschouwd worden, mag dit geenszins genterpreteerd worden als een impliciete toelating om
voor deze situaties ondoordachte oplossingen te voorzien. Het betekent enkel dat een aantal
situaties niet in rekening moet gebracht worden bij de bepaling van het K-peil. Bijlage IV/V van
het EPB-besluit stelt het bouwteam dan ook op geen enkele manier vrij van de
verantwoordelijkheid om het risico op bijvoorbeeld schimmelvorming en condensatie tot een
absoluut minimum te beperken!

IV.2.4.1. Onderbrekingen eigen aan een scheidingsconstructie


Zoals eerder geschematiseerd worden de lineaire en/of puntvormige onderbrekingen die eigen zijn
aan een scheidingsconstructie en over het oppervlak ervan verdeeld zijn, door de EPB-regelgeving
niet beschouwd als bouwknopen. Hun invloed moet immers ingerekend worden in de totale

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

25 | 2 1 0

warmteweerstand RT of de warmtedoorgangscofficint U van de beschouwde scheidingsconstructie


hetzij via een vereenvoudigde rekenmethode (transmissiereferentiedocument), hetzij via een
gevalideerde numerieke berekening.
VOORBEELDEN
Houten stijlen en regels bij houtskeletbouwwanden (onderstaande figuur ), kepers en
gordingen bij spanten daken, enz.

FIGUUR 17: DE HOUTEN STIJLEN IN HOUTSKELETBOUWWANDEN ZIJN EIGEN AAN DE

STRUCTUUR VAN DE HOUTSKELETBOUWWAND EN VALLEN DAARDOOR NIET ONDER DE TERM


BOUWKNOPEN.

De onderlinge aansluitingen tussen beglazing, afstandshouder en raamprofiel en tussen


vulpaneel, randverbinding en raamprofiel bij vensters;
De aansluitingen tussen beglazing, vulpanelen, profielen en raamstijlen bij lichte gevels;
Spouwankers;
Ankers/z-profielen/ voor het ophangen van lichte gevels/gevelbekleding/gevelsystemen3;

IV.2.4.2. Doorboringen van de scheidingsconstructie t.g.v. leidingdoorvoeren
Doorboringen van een scheidingsconstructie niet in het vlak van de scheidingsconstructie t.g.v.
ventilatiekanalen, rookgasafvoerkanalen, regenwaterafvoeren en andere leidingdoorvoeren
hoeven niet als puntbouwknopen beschouwd te worden.

FIGUUR 18: EEN ROOKGASAFVOERKANAAL DAT DE ISOLATIELAAG VAN DE BUITENGEVEL

DOORBOORT, HOEFT NIET ALS PUNTBOUWKNOOP BESCHOUWD TE WORDEN.

VOORBEELDEN
Schoorstenen;
Rookgasafvoer van de verwarmingsinstallatie;
Aan- en toevoerkanaal van het ventilatiesysteem;

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

26 | 2 1 0

Energiebocht;
Regenpijp die dwars door de gevel loopt;

OPGELET
Regenpijpen of andere nutsleidingen die ingewerkt zitten in de isolatielaag van de gevel en dit
parallel aan het vlak van de gevel, vallen niet onder deze uitzonderingsregel omdat ze zich in het vlak
van de scheidingsconstructie bevinden en moeten nog steeds beschouwd worden als een lineaire
bouwknoop.

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

27 | 2 1 0

IV.2.4.3. Snijding van twee of drie lineaire bouwknopen


Door het verwaarloosbaar extra warmteverlies wordt de snijding van twee of drie lineare
bouwknopen niet aanzien als een puntbouwknoop.

FIGUUR 19: DE SNIJDING VAN DRIE LINEAIRE BOUWKNOPEN HOEFT NIET INGEREKEND TE
WORDEN ALS EEN PUNTBOUWKNOOP.

IV.2.4.4. In direct contact met de grond


Kijkt men naar scheidingsconstructies die over hun volledige oppervlakte in direct contact staan met
de grond (b.v. vloerplaat op volle grond), dan moeten onderbrekingen van de isolatielaag van deze
scheidingsconstructies niet als bouwknopen beschouwd worden. Het extra warmteverlies dat deze
onderbrekingen met zich meebrengen, is immers verwaarloosbaar.
VOORBEELDEN
Binnenmuren die rechtstreeks geplaatst worden op een vloerplaat op volle grond en
daardoor lineaire onderbrekingen veroorzaken in de vloerisolatie, moeten niet als lineaire
bouwknopen beschouwd worden (onderstaande figuur);

FIGUUR 20: BINNENMUREN OP EEN VLOERPLAAT OP VOLLE GROND MOETEN NIET INGEREKEND

WORDEN ALS LINEAIRE BOUWKNOPEN.

Paalfunderingen die een vloerplaat op volle grond ondersteunen, hoeven niet als
puntbouwknopen beschouwd te worden;

Opmerking
Deze uitzonderingsregel verandert niets aan het feit dat twee scheidingsconstructies die
samenkomen zelfs al bevindt de aansluiting zich volledig ondergronds- ALTIJD een

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

28 | 2 1 0

bouwknoop vormen. Een funderingsaanzet of de overgang van vloer op volle grond naar
een vloer boven een kelder of kruipruimte, blijven nog steeds bouwknopen (Figuur).

FIGUUR 21: ONDERBREKINGEN IN EENZELFDE SCHEIDINGSCONSTRUCTIE IN VOLLEDIG CONTACT

MET DE GROND (KRUIS), HOEVEN NIET ALS BOUWKNOOP TE WORDEN INGEREKEND. DE AL DAN
NIET ONDERGRONDSE AANSLUITINGEN VAN TWEE SCHEIDINGSCONSTRUCTIES (CIRKELS),
BLIJVEN NOG STEEDS EEN BOUWKNOOP.

IV.2.4.5. Wanneer de isolatielaag continu doorloopt


Mits men voldoende aandacht besteedt aan de detaillering en uitvoering, kan men ervoor zorgen dat
het aantal bouwknopen volgens het tweede type tot een minimum beperkt blijft. Wanneer een
scheidingsconstructie lokaal door een ander materiaal onderbroken wordt, maar de isolatielaag blijft
volledig behouden (geen onderbrekingen - geen versmalling/verbreding geen verspringingen
geen richtingsveranderingen van de isolatielaag), dan is het extra warmteverlies verwaarloosbaar,
waardoor dit NIET als een lineaire bouwknoop hoeft ingerekend te worden (Figuur ).

FIGUUR 22: EEN DOORDACHTE DETAILLERING EN UITVOERING KAN ERVOOR ZORGEN DAT

BOUWKNOPEN (LINKS) VERMEDEN WORDEN (RECHTS).

Zo bijvoorbeeld is een vloeropleg niet steeds te beschouwen als een bouwknoop. De rechtse situatie
uit de figuur is gn bouwknoop (de isolatielaag van de buitengevel loopt continu door) terwijl de
linkse situatie wl een bouwknoop is (de binnenvloer onderbreekt de isolatielaag van de
buitengevel). De detaillering bepaalt dus of men hier te maken heeft met een bouwknoop of niet.

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

29 | 2 1 0

FIGUUR 23: EEN OPLEG VAN EEN BINNENVLOER OP EEN BUITENGEVEL IS SLECHTS EEN

LINEAIRE BOUWKNOOP INDIEN DE ISOLATIELAAG VAN DE BUITENGEVEL DAARBIJ GEHEEL OF


GEDEELTELIJK ONDERBROKEN WORDT (LINKS).

III.2.5 Prestatiekenmerken van bouwknopen


IV.2.5.1. Warmtestroom door transmissie
Voor de berekening van de warmtestroom door transmissie doorheen scheidingsconstructies
maakt men in de praktijk gebruik van genormaliseerde ndimensionale methoden zoals die
beschreven staan in het transmissiereferentiedocument. De focus ligt daarbij op de
berekeningsmethodes van U-waarden. Deze U-waarden bevatten ook het effect van lineaire
en/of puntvormige onderbrekingen die eigen zijn aan de scheidingsconstructie en over het
oppervlak ervan verdeeld zijn b.v. stijlen en regels bij houtskeletbouw, spouwankers, .
De U-waarde [W/m2K] van een bouwdeel beschrijft de warmtestroom, van omgeving tot omgeving,
die zou optreden doorheen 1 m2 bouwdeel bij 1 K temperatuurverschil. Dit betekent dat de
warmtestroom door transmissie Q [W] doorheen een bouwdeel met oppervlakte A [m2] bij een
temperatuurverschil T [K] eenduidig gekarakteriseerd wordt door de U-waarde:

Beschouwt men een gevelvlak met homogene opbouw en een welbepaalde U-waarde (Figuur 2.22),
dan zullen de isothermen (=lijnen van gelijke temperatuur) steeds evenwijdig lopen met het
gevelvlak en de warmtestroomlijnen steeds loodrecht lopen op het gevelvlak.

FIGUUR 24: EEN GEVELVLAK MET EEN HOMOGENE OPBOUW VERTOONT ISOTHERMEN

EVENWIJDIG MET HET GEVELVLAK (MIDDEN) EN WARMTESTROOMLIJNEN LOODRECHT OP HET


GEVELVLAK (RECHTS).

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

30 | 2 1 0

Ter plaatse van de bouwknopen wijken de isothermen en warmtestroomlijnen af van dit


eendimensionale referentiepatroon en is de rekenmethode met U-waarden niet langer correct .

FIGUUR 25: OP SOMMIGE PLAATSEN IN DE GEBOUWSCHIL WIJKEN DE ISOTHERMEN EN

WARMTESTROOMLIJNEN AF VAN HET EENDIMENSIONALE REFERENTIEPATROON.

Een gevalideerde numerieke twee- of driedimensionale berekening is noodzakelijk om de


warmtestroom door transmissie ter plaatse van bouwknopen te kunnen bepalen. Hieruit kan de
lineaire of puntwarmtedoorgangscofficint van de bouwknoop afgeleid worden, waarmee de
warmtestroom door transmissie berekend op basis van de eendimensionale referentiegecorrigeerd wordt.
IV.2.5.2. Warmteoverdrachtcofficint door transmissie HT
De totale warmtestroom die door transmissie optreedt per Kelvin temperatuurverschil tussen de
binnen- en buitenomgeving, wordt aangeduid door de warmteoverdrachtscofficint door
transmissie, symbool HT [W/K]. Deze totale warmtestroom bestaat uit 3 componenten: een
warmtestroom rechtstreeks naar de buitenomgeving (HD), een warmtestroom via de grond en via
onverwarmde kelders en kruipruimten in contact met de grond (Hg) en een warmtestroom via
aangrenzende onverwarmde ruimten (HU).

FIGUUR 26: DE WARMTEOVERDRACHTSCOFFICINT BESTAAT UIT DE SOM VAN DRIE COMPONENTEN

Elk van deze componenten bevat een warmtestroom doorheen de scheidingsconstructies


(Hxconstructions) en een warmtestroom doorheen de bouwknopen (Hxjunctions).

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

31 | 2 1 0

De warmtestroom doorheen de scheidingsconstructies (constructions) gebeurt op basis van de


eendimensionale referentie en wordt gekenmerkt door de U-waarden van de scheidingsconstructies.
Deze U-waarden worden berekend met de methodes uit het transmissiereferentiedocument.
De warmtestroom doorheen de bouwknopen (junctions) wijkt af van het warmtetransport
doorheen de scheidingsconstructies. Dit leidt plaatselijk tot een over- of onderschatting van de
werkelijk optredende warmteoverdracht, hetgeen beschreven wordt door lineaire en
puntwarmtedoorgangscofficinten.
Aangezien HD, Hg en HU elk uit een deel warmtestroom doorheen de scheidingsconstructies en een
deel warmtestroom doorheen de bouwknopen bestaan, kan ook HT in deze 2 delen opgesplitst
worden:

De term HTconstructions wordt bepaald in het transmissiereferentiedocument en bevat enkel de


warmtestromen door transmissie doorheen scheidingsconstructies van het verliesoppervlak. De term
HTjunctions wordt bepaald in Bijlage IV/V en bevat enkel de warmtestromen door transmissie
doorheen de bouwknopen.
IV.2.5.3. Kengetallen van bouwknopen
De thermische prestaties van bouwknopen worden gekenmerkt door de lineaire
warmtedoorgangscofficint (uitgedrukt in W/mK) of de puntwarmte-doorgangscofficint
(uitgedrukt in W/K). Deze warmtedoorgangscofficinten geven aan welke toeslag men moet
aanrekenen op het warmtetransport dat op basis van U-waarden berekend is.
Aangezien de referentieberekening in ons land gebaseerd is op de buitenafmetingen (exterior),
wordt voor de eenduidigheid een suffix toegevoegd aan het symbool: e en e.
De lijnwarmtedoorgangscofficint e van een lineaire bouwknoop is gedefinieerd als:

met:

2D : de totale warmtestroom die uit de binnenomgeving verloren gaat, berekend aan de


hand van een tweedimensionale, gevalideerde numerieke berekening [W] (onderstaande
figuur);

1D : de totale warmtestroom die uit de binnenomgeving verloren gaat, berekend volgens


de referentie. Hierbij wordt het detail vervangen door een aaneenschakeling van vlakke
constructiedelen. De referentieberekening van het warmtetransport gebeurt op basis van de
buitenafmetingen en is gekenmerkt door de U-waarden Ui en oppervlakten Ai van de
scheidingsconstructies van het verliesoppervlak die voorkomen in de bouwknoop. Er geldt
dat [W] (Figuur );

L : de lengte waarover de bouwknoop zich voordoet [m];

i - e : het temperatuurverschil tussen de binnen- en buitenomgeving [K].

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

32 | 2 1 0

FIGUUR 27: DE TWEEDIMENSIONALE WARMTESTROOM EN DE WARMTESTROOM VOLGENS DE


EENDIMENSIONALE REFERENTIE

De puntwarmtedoorgangscofficint e van een puntbouwknoop wordt op een analoge manier


bepaald:

met :

3D : de totale warmtestroom die uit de binnenomgeving verloren gaat, berekend aan de


hand van een driedimensionale, gevalideerde numerieke berekening [W];
2D : de totale warmtestroom die uit de binnenomgeving verloren gaat, berekend volgens
de referentie. Hierbij wordt het detail vervangen door een aaneenschakeling van vlakke
constructiedelen. Het warmtetransport wordt bepaald door de U-waarde Ui en oppervlakte
Ai van de scheidingsconstructies van het verliesoppervlak (op basis van buitenafmetingen) n
de eventuele lineaire warmtedoorgangscofficinten e,k en lengtes Lk voor de lineaire
bouwknopen die ontstaan door het samenkomen van twee scheidingsconstructies. Er geldt
dat

i - e : het temperatuurverschil tussen de binnen- en buitenomgeving [K].

De U-waarden van verschillende scheidingsconstructies kan men eenduidig ordenen van thermisch
performant (lage U-waarde) naar thermisch niet-performant (hoge U-waarde). Voor - en -waarden
ligt dit veel moeilijker, aangezien deze waarden niet enkel afhankelijk zijn van de thermische
kwaliteit van de bouwknoop maar ook van de geometrie.
In tegenstelling tot een U-waarde bijvoorbeeld kan een - of -waarde negatief zijn. Dit gebeurt
wanneer de referentieberekening een overschatting geeft van de werkelijk optredende
warmtestroom ( 1D > 2D/3D) waardoor e of e volgens bovenstaande definities negatief
kunnen worden. Aangezien in ons land de referentieberekening gebaseerd is op buitenafmetingen,
komt dit frequent voor bij buitenhoeken. Op de figuur links is af te leiden dat de hoekzone van een
buitenhoek dubbel geteld wordt, waardoor 1D gemakkelijk groter wordt dan 2D. Bij een

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

33 | 2 1 0

binnenhoek daarentegen (Figuur rechts) wordt de hoekzone niet mee geteld, waardoor 1D
gemakkelijk kleiner groter wordt dan 2D.

FIGUUR 28: HOEWEL DE DETAILLERING VAN DE BUITENHOEK (LINKS) EN DE BINNENHOEK (RECHTS)


THERMISCH GEZIEN EQUIVALENT ZIJN AAN ELKAAR, VERTAALT ZICH DAT NIET NOODZAKELIJK IN EEN
GELIJKAARDIGE -WAARDE. DOOR EEN OVERSCHATTING VAN HET WERKELIJKE WARMTEVERLIES
VERTOONT EEN BUITENHOEK MEESTAL STERK NEGATIEVE -WAARDEN, TERWIJL EEN BINNENHOEK
DOOR EEN ONDERSCHATTING VAN HET WERKELIJKE WARMTEVERLIES EERDER POSITIEVE WAARDEN ZAL OPLEVEREN .

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

34 | 2 1 0

III.3 De warmtestroom door transmissie ten gevolge van bouwknopen


inrekenen op drie manieren
Zoals toegelicht hiervoor wordt de warmtestroom door transmissie doorheen de bouwknopen
beschreven door de term HTjunctions. Deze term moet gezien worden als de warmtestroom die zal
optreden doorheen alle bouwknopen van een beschermd volume wanneer men een
temperatuurverschil van 1 Kelvin oplegt tussen het beschermd volume en de buitenomgeving.
Bijlage IV/V uit het EPB-regeringsbesluit voorziet in drie mogelijke opties om de term HTjunctions en
de ermee gepaard gaande invloed op het K-peil te bepalen. De 3 opties en hun invloed op het K-peil
zijn geschematiseerd weergegeven de volgende figuur en worden in dit hoofdstuk toegelicht.

FIGUUR 29: SCHEMA VAN DE DRIE MOGELIJKE OPTIES OM DE INVLOED VAN BOUWKNOPEN IN TE
REKENEN EN HUN IMPACT OP HET K-PEIL

Per K-peil-volume MOET men n van de drie opties te kiezen. Er kan dus niet gekozen worden om
bouwknopen helemaal niet in te rekenen.
Dit betekent eveneens dat het niet mogelijk is om voor verschillende deelprojecten die deel
uitmaken van hetzelfde K-peil-volume, verschillende opties te kiezen. Eenmaal een optie is
vastgelegd voor het K-peil-volume, moeten elk deelproject de bouwknopen inrekenen volgens deze
optie.

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

35 | 2 1 0

IV.3.1 Optie A gedetailleerde methode


Bij deze optie wordt de term HTjunctions zo exact mogelijk bepaald door de invloed van de bouwknopen
te berekenen m.b.v. numerieke berekeningen met gevalideerde software. Men kan kiezen om het
gebouw in zijn geheel door te rekenen of om elk van de bouwknopen apart door te rekenen.
IV. 3.1.1. Numerieke berekening op niveau van het gebouw
Op het niveau van het gebouw wordt er geen expliciete opdeling gemaakt tussen
scheidingsconstructies en bouwknopen, maar wordt het gebouw in zijn geheel gemodelleerd en
numeriek doorgerekend . Dit impliceert dat niet enkel de geometrie van het gebouw, maar ook de
gebruikte materialen en de detailleringen t.p.v. de bouwknopen exact moeten ingegeven worden.

FIGUUR 30: 3D MODELLERING EN NUMERIEKE DOORREKENING VAN HET VOLLEDIGE GEBOUW

Deze numerieke berekening levert de warmteoverdrachtscofficint door transmissie HT3D op, die
het totale warmteverlies door transmissie van het volledige gebouw voorstelt per Kelvin
temperatuurverschil tussen binnen en buiten. Dit totale warmteverlies omvat zowel de
warmtestroom doorheen de scheidingsconstructies (HTconstructions) als de warmtestroom
doorheen de bouwknopen (HTjunctions). Door HTconstructions af te trekken van HT3D blijft de term
HTjunctions over:

Dergelijke numerieke berekeningen zijn arbeidsintensief en vergen gespecialiseerde kennis en


software.

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

36 | 2 1 0

IV. 3.1.2. Numerieke berekening op niveau van de bouwknopen


Op het niveau van de bouwknopen wordt voor elke bouwknoop afzonderlijk de
warmtedoorgangscofficint bepaald: voor elke lineaire bouwknoop wordt een e-waarde
vastgelegd en voor elke puntbouwknoop een e-waarde. Tesamen met het aantal lopende
meters lineaire bouwknoop (lk) en het aantal puntbouwknopen kan de term HTjunctions
samengesteld worden als volgt:

Voor de waarden van e en e kan men per bouwknoop kiezen:

Na een gevalideerde numerieke berekening wordt de exacte e en/of e bekomen.


Men gebruikt een waarde bij ontstentenis (5). Hierbij moet in het achterhoofd gehouden
worden dat de waarden bij ontstentenis eerder negatief zijn. Het systematisch toepassen van
waarden bij ontstentenis op een volledig gebouw zal in de meeste gevallen leiden tot een
behoorlijk zware toeslag (vermoedelijk vaak meer dan 10 K-punten). De waarden bij
ontstentenis zijn dan ook enkel bedoeld als gemakkelijke uitweg voor bouwknopen (liefst
met een beperkte lengte/aantal) waarvoor de lineaire en
puntwarmtedoorgangscofficinten e en e niet gemakkelijk beschikbaar zijn.

Aangezien de term HTjunctions sterk projectafhankelijk is, is ook de toeslag op het K-peil op
voorhand niet bekend.

IV.3.2 Optie B methode van de EPB-aanvaarde bouwknopen


Deze optie tracht de invloed van bouwknopen in te rekenen op een pragmatische en eenvoudige
manier. Onderzoek op bestaande woningen heeft immers uitgewezen dat de impact van goed
gedetailleerde bouwknopen op het totale K-peil van een woning ongeveer 3 K-punten bedraagt.
Kan men aantonen dat bouwknopen inderdaad goed gedetailleerd (lees: EPB-aanvaard) zijn, dan
wordt de invloed van deze bouwknopen forfaitair ingerekend als een toeslag van 3 K-punten. De
bouwknopen die niet voldoen, worden apart ingerekend.
De totale invloed van de bouwknopen wordt onder optie B als volgt bepaald:
-

Voor de bouwknopen die EPB-aanvaard zijn (definitie EPB-aanvaarde bouwknoop ), wordt


een forfaitaire toeslag op het K-peil van 3 K-punten voorzien. Eenmaal men aangetoond
heeft dat de bouwknopen inderdaad EPB-aanvaard zijn, heeft men door gebruik te maken
van optie B verder geen rekenwerk voor deze bouwknopen. De term HT,1junctions wordt
automatisch bepaald in functie van de compactheid van het K-peil-volume en de
verliesoppervlakte.
Is een bouwknoop niet-EPB-aanvaard, dan moet het effect op het warmteverlies bijkomend
ingerekend worden. Dit gebeurt op een analoge manier als in optie A, waarbij enkel het

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

37 | 2 1 0

verschil tussen de e - en de e,lim waarde in rekening gebracht wordt, met e,lim de


limietwaarde voor de lineaire warmtedoorgangscofficient e die bepaald wordt in functie
van het type bouwknoop.

Belangrijk is dat de bovenstaande formule ook toelaat om de 3 K-punten te verminderen. Dit kan
door lineaire EPB-aanvaarde bouwknopen waarvan men de e -waarde kent (met e e,lim),
gedetailleerd in te geven volgens bovenstaande formule. Aangezien e in dit geval kleiner is dan
e,lim, krijgt men een negatieve term in HT,2junctions.
De som van HT,1junctions en HT,2junctions levert de totale invloed van de bouwknopen onder optie B. Deze
som is echter gelimiteerd tot nul en kan dus nooit negatief worden! Dit
betekent dat het via HT,2junctions mogelijk is om de forfaitaire 3 K-punten te doen afnemen, maar
dat men resulterend nooit een negatief aantal K-punten kan bekomen met optie B. Of ook, het
zorgvuldig en koudebrugarm ontwerpen en uitvoeren van bouwknopen kan onder optie B nooit tot
effect hebben dat het K-peil mt inrekenen van de prestaties van de bouwknopen, lager is dan het Kpeil zonder rekening te houden met de invloed van de bouwknopen. Indien men beter wenst te
doen, moet men kiezen voor optie A.
Aangezien optie B een mogelijkheid voorziet om op een eenvoudige en voornamelijk visuele manier
aan te tonen dat een bouwknoop goed gedetailleerd is, heeft deze optie als grote voordeel dat het
totale rekenwerk voor de inrekening van bouwknopen tot een minimum herleid wordt. Niet alleen
moeten er praktisch geen e en e-waarden uitgerekend worden, ook het tijdrovende werk om alle
lopende lengtes lineaire bouwknoop en aantal puntbouwknopen te berekenen, wordt sterk
ingeperkt.

IV.3.3 Optie C Forfaitaire toeslag


Wanneer het ontwerpteam en/of de uitvoerders geen inspanningen doen om het warmteverlies ter
plaatse van bouwknopen te beperken, wordt de onbekende invloed van de bouwknopen op het
totale warmteverlies vastgelegd via een forfaitaire toeslag op het K-peil van 10 K-punten4.
Belangrijk is op te merken dat deze optie, net als de vorige opties, het bouwteam op geen enkele
manier vrijpleit van de verantwoordelijkheid om het risico op b.v. schimmelvorming en condensatie
tot een absoluut minimum te beperken.

IV.4 De EPB-aanvaarde bouwknopen


In optie B wordt een forfaitaire K-peil toeslag toegekend voor de EPB-aanvaarde bouwknopen. Dit
zijn bouwknopen waarvan de detaillering geen aanleiding geeft tot ongeoorloofd warmteverlies en
die dus mogen beschouwd worden als koudebrugarme bouwknopen.
Er zijn twee manieren opdat een bouwknoop EPB-aanvaard is:

De bouwknoop voldoet aan n van de basisregels voor een koudebrugarm detail .

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

38 | 2 1 0

De bouwknoop voldoet aan de van toepassing zijnde grenswaarde d.w.z. voor de bouwknoop
moet gelden: e e,lim .

Een principeschema is weergegeven in onderstaande figuur. Belangrijk is op te merken dat er niet


aan beide voorwaarden tegelijk moet voldaan zijn. Het is dus mogelijk dat een bouwknoop voldoet
aan de e,lim -waarde maar niet aan n van de basisregels of omgekeerd, dat een bouwknoop wel
voldoet aan n van de basisregels, maar niet aan de e,lim -waarde.

FIGUUR 31: PRINCIPESCHEMA VOOR EEN EPB-AANVAARDE BOUWKNOOP

IV.4.1 Voorwaarde 1: Voldoet aan n van de basisregels voor een koudebrugarm detail
De basisregels laten toe om op eenvoudige en hoofdzakelijk visuele wijze in te schatten of een
bouwknoop al dan niet EPB-aanvaard is. Het rekenwerk is hierdoor sterk ingeperkt, aangezien er
geen gevalideerde numerieke berekening vereist is.
De basisregels voor een koudebrugarm detail zijn gebaseerd op het principe van het garanderen van
de thermische snede. Dit betekent dat de isolatielagen van 2 aansluitende scheidingsconstructies
van het verliesoppervlak steeds continu in elkaar moeten overlopen. Minimaal betekent dit dat men
met een potlood door de isolatielagen en tussengevoegde isolerende delen kan tekenen zonder dit
potlood te moeten opheffen (onderstaande figuur).

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

39 | 2 1 0

FIGUUR 32: PRINCIPE VAN HET BEHOUD VAN DE THERMISCHE SNEDE: DE ISOLATIELAGEN LOPEN
CONTINU IN ELKAAR OVER

Dit kan bekomen worden door n van de twee volgende situaties:


BASISREGEL 1: Continuteit van de isolatielagen door een minimale contactlengte De
isolatielagen sluiten rechtstreeks op elkaar aan met een minimale contactlengte.

BASISREGEL 2: Continuteit van de isolatielagen door tussenvoeging van isolerende delen


De isolatielagen sluiten niet rechtstreeks op elkaar aan, maar er zijn wel isolerende delen
tussengevoegd zodat de thermische snede behouden blijft.

Toch is het niet steeds mogelijk om de thermische snede met n van de twee bovenstaande
basisregels te garanderen. Voor dit soort situaties is een derde basisregel voorzien:

BASISREGEL 3: Minimale lengte van de weg van de minste weerstand De isolatielagen


sluiten niet rechtstreeks op elkaar aan en de thermische snede kan niet behouden blijven,
maar de weg van de minste weerstand is voldoende lang.

Indien een bouwknoop aan n van de drie basisregels voldoet, is de bouwknoop per definitie EPBaanvaard.
De isolatielaag
De basisregels voor een koudebrugarm detail focussen enkel op de isolatielagen van
scheidingsconstructies en op eventuele isolerende delen. De omringende constructieve en andere
elementen worden hierbij buiten beschouwing gelaten. Belangrijk is om duidelijk te definiren wat
wel en wat niet tot de isolatielaag van een scheidingsconstructie van het verliesoppervlak behoort.
De isolatielaag van een scheidingsconstructie van het verliesoppervlak is per definitie de bouwlaag
met de grootste warmteweerstand. In de meeste gevallen is het duidelijk wat hiermee bedoeld
wordt (onderstaande figuur).

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

40 | 2 1 0

FIGUUR 33: IN DE MEESTE GEVALLEN IS DE ISOLATIELAAG VAN EEN SCHEIDINGSCONSTRUCTIE VAN


HET VERLIESOPPERVLAK DUIDELIJK TE HERKENNEN, BIJVOORBEELD IN HET GEVAL VAN EEN
KLASSIEKE SPOUWMUUR (LINKS) OF EEN MASSIEVE MUUR IN BAKSTEENMETSELWERK MET
BUITENISOLATIE (RECHTS).

Voor een niet-homogene bouwlaag moet de warmteweerstand bepaald worden met behulp van de
oppervlaktegewogen warmtegeleidbaarheid. Indien er bijvoorbeeld isolatie geplaatst wordt tussen
een houten regelwerk, zal de warmteweerstand R van deze bouwlaag met dikte d bepaald worden
als:

met fisol de oppervlaktefractie isolatie en fwood de oppervlaktefractie hout (fisol + fwood = 1).
De isolatielaag kan ook uit meerdere, al dan niet homogene, bouwlagen bestaan (bouwfolies moeten
hierbij verwaarloosd worden).
Voorwaarde is dat:
de bouwlagen aaneensluitend op elkaar volgen EN
er zich geen luchtlaag tussen bevindt EN
elk van de bouwlagen een -waarde heeft kleiner dan of gelijk aan 0.2 W/mK.
Als hieraan voldaan is, moeten de bouwlagen als een samengestelde bouwlaag beschouwd worden,
met een dikte d gelijk aan de som van de afzonderlijke diktes di en de warmteweerstand R gelijk aan
de som van de afzonderlijke warmteweerstanden Ri (voor een niet-homogene bouwlaag wordt de
warmteweerstand Ri bepaald zoals hierboven reeds uitgelegd). Voorbeelden hiervan zijn te vinden in
onderstaande figuur.

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

41 | 2 1 0

FIGUUR 34: MEERDERE AANEENSLUITENDE BOUWLAGEN (ZONDER LUCHTLAAG), ELKE MET EEN WAARDE 0,2 W/MK, MOETEN TESAMEN BESCHOUWD WORDEN ALS 1 SAMENGESTELDE BOUWLAAG
MET EEN GESOMMEERDE DIKTE EN WARMTEWEERSTAND

In de meeste gevallen zal de totale warmteweerstand R van de samengestelde bouwlaag de grootste


warmteweerstand zijn die voorkomt in de scheidingsconstructie en zal de samengestelde bouwlaag
dus de isolatielaag van de scheidingsconstructie zijn.
Belangrijk is dat een ononderbroken opeenvolging van bouwlagen die aan de bovenstaande
voorwaarden voldoen, MOET beschouwd worden als een samengestelde bouwlaag. Men kan dus
niet kiezen om de bouwlagen apart te beschouwen en bijvoorbeeld slechts 1 van hen te laten
meetellen als isolatielaag! Dit om te vermijden dat de basisregels waarvan de strengheid gelinkt is
aan de isolatiekwaliteit van de isolatielagen- te laks kunnen aangewend worden. Dit betekent dat in
de basisregels steeds de gesommeerde dikte d en de totale warmteweerstand R van de gehele
isolatielaag moeten gebruikt worden.
Voor het toepassen van de basisregels kan er per scheidingsconstructie slechts n isolatielaag zijn.
Wordt er behalve spouwisolatie bijvoorbeeld ook buitenisolatie aangebracht, dan kan slechts n
van de twee, namelijk die met de grootste warmteweerstand, beschouwd worden als de isolatielaag
van de scheidingsconstructie (onderstaande figuur).

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

42 | 2 1 0

FIGUUR 35: BIJ DE COMBINATIE VAN SPOUW- EN BUITENISOLATIE KAN ENKEL DE LAAG MET DE
GROOTSTE WARMTEWEERSTAND ALS ISOLATIELAAG VAN DE SCHEIDINGSCONSTRUCTIE BESCHOUWD
WORDEN

IV. 4.1.1. Basisregel 1: minimale contactlengte van de isolatielagen


Deze basisregel is van toepassing op bouwknopen waar de isolatielagen van de samenkomende
scheidingsconstructies rechtstreeks op elkaar kunnen aansluiten, zoals de aansluiting van twee
muren (onderstaande figuur) of van een hellend dak op een buitenmuur.

FIGUUR 36: WANNEER TWEE ISOLATIELAGEN RECHTSTREEKS OP ELKAAR KUNNEN AANSLUITEN, IS


BASISREGEL 1 VAN TOEPASSING.

Vanuit thermisch oogpunt is het voor deze bouwknopen de beste oplossing om de isolatielagen
maximaal op elkaar aan te sluiten, hetgeen betekent dat de contactlengte tussen de twee
isolatielagen (dcontact) best zo groot mogelijk is. Vanuit praktisch oogpunt echter is deze situatie niet
altijd haalbaar. Daarom voorziet basisregel 1 de mogelijkheid om tot een bepaalde grens af te wijken
van de thermisch ideale situatie.
Basisregel 1 stelt dat de contactlengte dcontact afhankelijk is van de dikte van de isolatielagen die
samenkomen (d1 en d2): dcontact mag nooit kleiner worden dan de helft van het kleinste van d1 en d2. In
formulevorm geeft dit:

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

43 | 2 1 0

In onderstaande figuren is basisregel 1 grafisch weergegeven. Hoe dikker de isolatielagen, hoe groter
de contactlengte moet zijn.

FIGUUR 37= BASISREGEL 1: MINIMALE CONTACTLENGTE VAN DE ISOLATIELAGEN

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

44 | 2 1 0

FIGUUR 38: BASISREGEL 1: MINIMALE CONTACTLENGTE VAN DE ISOLATIELAGEN

FIGUUR 39: BASISREGEL 1: MINIMALE CONTACTLENGTE VAN DE ISOLATIELAGEN

RAAM- of DEURPROFIELEN
Bij raam- of deurprofielen zonder thermische onderbreking blijft de formulering van basisregel 1
gelden, maar moet de dikte di van het raam- of deurprofiel genterpreteerd worden als de dikte van
het vast kader van het raam- of deurprofiel gemeten in een richting loodrecht op het glasoppervlak
(zie volgende figuur).

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

45 | 2 1 0

FIGUUR 40: BASISREGEL 1 VOOR RAAM- OF DEURPROFIELEN ZONDER THERMISCHE ONDERBREKING:


D 1 ALS DE DIKTE VAN HET VAST KADER VAN HET RAAM- OF DEURPROFIEL, GEMETEN LOODRECHT OP
HET GLASOPPERVLAK

Bij raam- of deurprofielen mt thermische onderbreking wordt niet gewerkt met de algemene
formulering van basisregel 1, maar geldt enkel dat de isolatielaag rechtstreeks in contact moet staan
met de thermische onderbreking en dit over de volledige breedte van de thermische onderbreking
(zie volgende figuur).

FIGUUR 41: BASISREGEL 1 VOOR RAAM- OF DEURPROFIELEN MET THERMISCHE ONDERBREKING: DE


THERMISCHE ONDERBREKING MOET OVER ZIJN VOLLEDIGE BREEDTE RECHTSTREEKS AANSLUITEN OP
DE ISOLATIELAAG (DE MIDDELSTE OPLOSSING IS DUS NIET TOEGELATEN).

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

46 | 2 1 0

IV. 4.1.2. Basisregel 2: tussenvoeging van isolerende delen


Deze basisregel is van toepassing op bouwknopen waar de isolatielagen niet rechtstreeks op elkaar
(kunnen) aansluiten, maar waar wel de mogelijkheid bestaat om isolerende delen tussen te voegen.
Deze isolerende delen nemen plaatselijk de thermisch isolerende functie van de isolatielagen op zich,
waardoor de thermische snede kan behouden blijven, zoals bijvoorbeeld bij de aansluiting van een
plat dak met een buitenmuur of een funderingsaanzet.

FIGUUR 42: ISOLERENDE DELEN KUNNEN VOLGENS BASISREGEL 2 TUSSEN GEVOEGD WORDEN OM DE
THERMISCHE SNEDE TE GARANDEREN (BIJVOORBEELD TER PLAATSE VAN DAKOPSTAND (LINKS) EN
TER PLAATSE VAN FUNDERINGSAANZET (RECHTS))

Basisregel 2 stelt dat alle isolerende delen tegelijk moeten voldoen aan de drie eisen uit onderstaand
schema (onderstaande figuur).

FIGUUR 43: BASISREGEL 2: ELK VAN DE TUSSENGEVOEGDE ISOLERENDE DELEN MOET VOLDOEN AAN
ELK VAN DE DRIE EISEN.

Elk van de drie eisen wordt hieronder toegelicht.

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

47 | 2 1 0

IV. 4.1.2.1 -waarde eis


De warmtegeleidbaarheid insulating part van elk van de isolerende delen moet kleiner dan of gelijk zijn
aan 0.2 W/mK:

Deze warmtegeleidbaarheid moet bepaald worden in overeenstemming met Bijlage A van het
transmissiereferentiedocument.
Opmerking
Ter plaatse van een isolerend deel zijn er soms mechanische bevestigingen nodig die de isolerende
delen plaatselijk doorboren zoals doken om vensters te verankeren, bevestigingspluggen, Indien de
mechanische bevestigingen een -waarde > 0.2 W/mK hebben en indien ze de koude en warme zijde
van het isolerend deel met elkaar verbinden, mag de totale sectie van deze mechanische
bevestigingen niet groter zijn dan 1 cm2 per lopende meter lineaire bouwknoop.

FIGUUR 44: OM DE THERMISCHE SNEDE TER PLAATSE VAN EEN BETONNEN KOLOM TE GARANDEREN,
KAN ER EEN ISOLEREND DEEL TEGEN BEVESTIGD WORDEN MET BEHULP VAN BIJVOORBEELD
METALEN BEVESTIGINGSPLUGGEN (ROOD) OP VOORWAARDE DAT DE TOTALE OPPERVLAKTE VAN DE
BEVESTIGINGSPLUGGEN NIET MEER BEDRAAGT DAN 1 CM PER LOPENDE METER BOUWKNOOP

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

48 | 2 1 0

IV. 4.1.2.1 R-waarde eis


Opdat een isolerend deel de thermische functie van een isolatielaag plaatselijk kan overnemen, moet
de warmteweerstand R van het isolerende deel voldoende groot zijn. Net zoals in basisregel 1 wordt
de eis afhankelijk gemaakt van de eigenschappen van de omringende isolatiela(a)g(en): hoe beter de
isolatiekwaliteit van de isolatielagen (vastgelegd in de warmteweerstanden R1 en R2), hoe groter de
warmteweerstand R van een isolerend deel moet zijn.
a. Formulering
De R-waarde-eis legt vast dat de warmteweerstand R van elk isolerend deel niet kleiner mag worden
dan de helft van het kleinste van R1 en R2. Om de R-waarde-eis haalbaar te houden voor zeer dikke
isolatiepakketten wordt er een bovengrens opgelegd aan R, zijnde 2 m2K/W. In formulevorm wordt
dit:

Bovenstaande formule kan eenvoudig begrepen worden a.d.h.v. onderstaand voorbeeld.


Stel dat men te maken heeft met een isolatielaag 1 en 2 met volgende eigenschappen:
- Isolatielaag 1: d1 = 0.22m 1 = 0.040 W/mK dus R1 = 5.5 m2K/W
- Isolatielaag 2: d2 = 0.20m 2 = 0.035 W/mK dus R2 = 5.71 m2K/W.
Dan moet R in principe groter dan of gelijk zijn aan de helft van het kleinste, 5.5/2 = 2.75 m2K/W.
Aangezien deze waarde groter is dan de bovengrens van 2 m2K/W, volstaat het om de
warmteweerstand R van elk isolerend deel gelijk aan 2 m2K/W te stellen.

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

49 | 2 1 0

RAAM- of DEURPROFIELEN
Indien er een raam- of deurprofiel in de bouwknoop voorkomt, wordt de R-waarde-eis onder
basisregel 2 beperkt aangepast. Er wordt namelijk geen rekening gehouden met de Uf-waarde van
het raam- of deurprofiel, maar enkel met de warmteweerstand van de isolatielaag van de opake
scheidingsconstructie. Tevens wordt de bovengrens bij zeer dikke isolatiepakketten verlaagd tot 1.5
m2K/W.

b. De warmteweerstand R van een isolerend deel


De R-waarde [m2K/W] van een isolerend deel is gedefinieerd als

met dinsulating part de dikte [m] en insulating part [W/mK] de warmtegeleidbaarheid van het isolerend deel.
Voor het bepalen van dinsulating part moet een onderscheid gemaakt worden tussen rechthoekige en
niet-rechthoekige isolerende delen:
Bij rechthoekige isolerende delen (het meest voorkomende geval) moet de dikte dinsulating part
steeds gemeten worden loodrecht op de thermische snedelijn die er doorheen loopt
(volgende figuur). Hoe een thermische snedelijn moet getekend worden, verder uitgelegd.
Doorkruist de thermische snedelijn het isolerend deel in twee richtingen, dan gelden er twee
R-waarden voor eenzelfde isolerend deel. Uiteraard moeten in dat geval de beide R-waarden
voldoen aan de R-waarde-eis.

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

50 | 2 1 0

FIGUUR 45: BIJ RECHTHOEKIGE ISOLERENDE DELEN WORDT DE DIKTE D INS ULAT ING PART GEMETEN
LOODRECHT OP DE THERMISCHE SNEDELIJN

In het meer speciale geval van niet-rechthoekige isolerende delen wordt er niet gemeten
t.o.v. de thermische snedelijn, maar moet er enkel gekeken worden naar de kortste afstand
tussen de koude en warme zijde van het isolerend deel. Deze kortste afstand vormt namelijk
de zwakke plek van het isolerend deel en legt daardoor de minimumwaarde vast van de
warmteweerstand R van het isolerend deel.

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

51 | 2 1 0

FIGUUR 46: BIJ NIET RECHTHOEKIGE DLEN WORDT DE DIKTE D INSUL ATING PARTB BEPAALD ALS DE
KORTSTE AFSTAND TUSSEN DE KOUDE EN WARME ZIJDE VAN HET ISOLEREND DEEL

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

52 | 2 1 0

In bepaalde gevallen is het toegestaan om de invloed van verschillende isolerende delen op te


tellen. In een richting loodrecht op de thermische snedelijn mogen diktes en warmteweerstanden
van verschillende isolerende delen opgeteld worden, indien elk van de isolerende delen een waarde kleiner dan of gelijk aan 0.2 W/mK heeft EN indien er zich geen luchtlaag tussen bevindt.
Dit laat toe om de verschillende isolerende delen als een homogeen isolerend deel te beschouwen,
met een dikte d gelijk aan de som van de afzonderlijke diktes di en de warmteweerstand R gelijk aan
de som van de afzonderlijke warmteweerstanden Ri.
Bepalen van de thermische snedelijn
Wanneer van de ene isolatielaag een ononderbroken lijn kan getekend worden doorheen de
isolerende delen naar de andere isolatielaag, dan is het steeds mogelijk een thermische snedelijn te
tekenen. Om gekromde en schuine lijnen zoveel mogelijk te vermijden, wordt er opgelegd dat een
thermische snedelijn zoveel mogelijk parallel moet lopen aan de begrenzingen van isolatielagen en
isolerende delen waar ze doorheen loopt (zie volgende figuur).

FIGUUR 47: EEN THERMISCHE SNEDELIJN MOET ZOVEEL MOGELIJK PARALLEL LOPEN AAN DE
BEGRENZINGEN VAN DE ISOLATIELAGEN EN DE ISOLERENDE DELEN WAAR ZE DOORHEEN LOOPT

De plaats van een thermische snedelijn is niet belangrijk, zolang ze maar voldoet aan de definitie
(ononderbroken lijn doorheen en zoveel mogelijk parallel aan isolatielagen en isolerende delen). Dit
impliceert dat, vanaf het moment dat er n thermische snedelijn kan getekend worden, er oneindig
veel thermische snedelijnen kunnen getekend worden. Voldoet de R-waarde-eis voor n thermische
snedelijn, dan voldoet ze voor alle thermische snedelijnen.
Bij raam- en deurprofielen mt thermische onderbreking moet een thermische snedelijn doorheen
de thermische onderbreking lopen (volgende figuur).

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

53 | 2 1 0

FIGUUR 48: BIJ RAAM- EN DEURPROFIELEN MET THERMISCHE ONDERBREKING MOET DE THERMISCHE
SNEDELIJN DOORHEEN DEZE THERMISCHE ONDERBREKING LOPEN

IV. 4.1.2.1 Contactlengte eis


De derde en laatste eis van basisregel 2 is nauw verbonden met basisregel 1. De situatie waarin twee
isolatielagen rechtstreeks op elkaar aansluiten, is immers zeer gelijkend op de situaties waarin een
isolerend deel rechtstreeks aansluit op een isolatielaag of op een ander isolerend deel. In de beide
situaties spelen de diktes van de samenkomende delen of lagen een rol in de formulering van de eis:

De contactlengte-eis moet als volgt gelezen worden (zie Figuur 4.17): sluit een isolerend deel met
dikte dinsulating part aan op een isolatielaag, dan is dx te beschouwen als de dikte van de isolatielaag
en geldt de helft van het kleinste van de twee als ondergrens voor de onderlinge contactlengte. Sluit
een isolerend deel met dikte dinsulating part aan op een ander isolerend deel, dan is dx te
beschouwen als de dikte van het andere isolerend deel en geldt wederom de helft van het kleinste
van de twee als ondergrens voor de onderlinge contactlengte.

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

54 | 2 1 0

FIGUUR 49: DE CONTACTLENGTE-EIS MOET PER AANSLUITING VOLDOEN

RAAM- of DEURPROFIELEN
Sluit een isolerend deel aan op een raam- of deurprofiel zonder thermische onderbreking, dan is dx
gelijk aan de dikte van het vast kader van het raam- of deurprofiel, gemeten in een richting loodrecht
op het glasoppervlak.
Sluit een isolerend deel aan op raam- of deurprofiel mt thermische onderbreking, dan geldt enkel
dat het isolerend deel rechtstreeks in contact moet staan met de thermische onderbreking en dit
over de volledige breedte van de thermische onderbreking.

IV. 4.1.3. Basisregel 3: Minimale lengte van weg van de minste weerstand.
Er zijn situaties denkbaar waarin de isolatielagen niet rechtstreeks op elkaar kunnen aansluiten n
waarin het niet mogelijk is om een isolerend deel tussen te voegen (b.v. omwille van
stabiliteitsredenen). De thermische snede kan in dit soort situaties niet behouden blijven. Toch
betekent dit niet noodzakelijk dat men te maken heeft met een slecht ontworpen detail. Basisregel 3
voorziet immers in een mogelijkheid om zonder thermische snede toch een EPB-aanvaarde
bouwknoop te bekomen.
De 3de basisregel veronderstelt dat de warmtestroom steeds de gemakkelijkste weg van binnen naar
buiten zal volgen (volgende figuur). Is de thermische snede niet behouden, dan betekent dit dat de
warmtestroom de weg volgt doorheen de onderbreking van de isolatielagen naar buiten, de
zogenaamde weg van de minste weerstand. De weg van de minste weerstand kan dus nooit
doorheen een isolatielaag lopen.

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

55 | 2 1 0

FIGUUR 50: IS DE THERMISCHE SNEDE NIET BEHOUDEN, DAN VERONDERSTELT DE 3 DE BASISREGEL


DAT DE WARMTESTROOM DE WEG VAN DE MINSTE WEERSTAND TUSSEN DE ISOLATIELAGEN DOORZAL VOLGEN

De weg van de minste weerstand is strikt gedefinieerd als het kortste traject tussen de binnen- en de
buitenomgeving of een aangrenzende onverwarmde ruimte dat nergens een isolatielaag of isolerend
deel snijdt met een warmteweerstand groter dan of gelijk aan het kleinste van R1 en R2 (=de
warmteweerstanden van de isolatielagen van de scheidingsconstructies). Dit betekent dat men op de
plandoorsnede van de bouwknoop de lijn van binnen naar buiten of naar een AOR moet tekenen die
zo kort mogelijk is en die nergens een isolatielaag snijdt! Blijkt de totale lengte van deze lijn kleiner te
zijn dan 1 meter, dan is het toegestaan om deze lijn te verlengen door isolatie toe te voegen, OP
VOORWAARDE dat deze isolatie een warmteweerstand heeft die groter dan of gelijk is aan het
kleinste van R1 en R2. De weg van de minste weerstand moet deze hindernissen omzeilen,
waardoor het automatisch langer wordt en de bouwknoop gemakkelijker aan de eis kan voldoen.
Men spreekt van een EPB-aanvaarde bouwknoop wanneer de lengte van de minste weerstand
voldoende lang is, d.i. groter dan of gelijk aan 1 meter (volgende figuur). Wanneer hieraan voldaan is,
moet de warmtestroom een voldoende grote afstand overbruggen en kan het warmteverlies beperkt
blijven.

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

56 | 2 1 0

FIGUUR 51: DE LENGTE VAN DE WEG VAN DE MINSTE WEERSTAND (RODE LIJN) MOET GROTER DAN OF
GELIJK ZIJN AAN 1 METER.

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

57 | 2 1 0

IV.4.2 Voldoet aan e e,lim


IV. 4.2.1. Algemeen
Indien aan de hand van een gevalideerde numerieke berekening kan aangetoond worden dat de e waarde van een bouwknoop kleiner dan of gelijk is aan de overeenkomstige e,lim-waarde, dan is de
bouwknoop EPB-aanvaard. De grenswaarden voor de lineaire warmtedoorgangscofficint, e,lim,
worden gedefinieerd per type bouwknoop (onderstaande tabel ).

TABEL 1: GRENSWAARDEN VOOR DE LINEAIRE WARMTEDOORGANGSCOFFICINT

Zolang de bepaling van de e -waarde steeds gebeurd is met een gevalideerde numerieke
berekening, kan op verschillende manieren aangetoond worden dat e e,lim :
- Eigen berekening
- Berekening wordt aangeleverd door fabrikant/studiebureau/
- e-waarde uit databank
- ...
Het overnemen van een e- waarde uit een databank of een andere bron is enkel toegelaten
indien het eigen detail volledig in overeenstemming is met het detail waarvoor de e-waarde
berekend werd. Dit betekent dat zowel de geometrie als de gebruikte -waarden van het eigen detail
identiek moeten zijn aan het detail waarvan men de e-waarde overneemt. Als dat niet het geval is,
dan is altijd een herberekening nodig volgens een gevalideerde numerieke berekening.
Merk op dat voor puntbouwknopen geen grenswaarden gedefinieerd zijn.

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

58 | 2 1 0

KOUDEBRUG-IDEE databank
In het kader van het TETRA-project Koudebrug-IDEE zijn voor een reeks bouwknopen een aantal
generieke oplossingen met gereduceerde koudebrugwerking ontwikkeld. Deze bouwknopen zijn
consulteerbaar op:
www.wtcb.be/go/koudebruggen
www.cstc.be/go/ponts-thermiques
De bouwknopen uit de KOUDEBRUG-IDEE databank zijn in zoverre ze een rechthoekige geometrie
hebben ook beschikbaar in KOBRA-formaat, waardoor ze kunnen ingeladen en, indien nodig,
aangepast worden in de gevalideerde, gratis KOBRA-software. Deze software is beschikbaar op:
www.wtcb.be/go/KOBRA
www.ctsc.be/go/KOBRA
IV. 4.2.2. Speciale situaties
IV. 4.4.2.1. Lineaire bouwknoop tussen twee of meer beschermde volumes
Om aan de hand van een gevalideerde numerieke berekening te bepalen of een lineaire bouwknoop
die zich bevindt op de grens van 2 of meer beschermde volumes al dan niet EPB-aanvaard is, moet
enkel gekeken worden naar het eigen aandeel e,i in de totale e-waarde. Dit eigen aandeel e,i
moet dan kleiner dan of gelijk zijn aan de totale e,lim , gedeeld door het aantal beschermde
volumes i waarin de lineaire bouwknoop betrokken is.
In onderstaande figuur is een voorbeeld gegeven van een bouwknoop die zich bevindt tussen 2
beschermde volumes.

TABEL 2: VOORBEELD VAN EEN LINEAIRE BOUWKNOOP TUSSEN TWEE BESCHERMDE VOLUMES EN HOE
ELK BESCHERMD VOLUME ENKEL ZIJN EIGEN AANDEEL MOET AFTOETSEN

Volgens de tabel moet de bouwknoop uit bovenstaande figuur gecatalogiseerd worden als een
binnenhoek (hoek tussen buitenoppervlakken is gelijk aan 90), hetgeen betekent dat de
grenswaarde e,lim,TOT voor de gehele bouwknoop gelijk is aan 0.15 W/mK.

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

59 | 2 1 0

Gaat men de bouwknoop in zijn geheel numeriek doorrekenen, dan is er een aandeel in het
warmteverlies vanuit beschermd volume 1 (e,1 ) en een aandeel vanuit beschermd volume (e,2 ).
Er geldt uiteraard dat e,1+ e,2 = e,tot .
Bekeken vanuit het beschermd volume 1, is enkel e,1 van belang en moet gelden dat e,1
e,lim,TOT /2 = 0.075 W/mK opdat beschermd volume 1 deze bouwknoop mag beschouwen als
EPB-aanvaard. Analoog voor beschermd volume 2: enkel e,2 is van belang en er moet dus gelden
dat e,2 e,lim,TOT /2 =0.075 W/mK.

IV. 4.4.2.2. Moeilijk opsplitsbare combinatie van lineaire bouwknopen


In sommige situaties liggen lineaire bouwknopen zo dicht in elkaars buurt, dat het fysisch gezien niet
correct is om de lineaire bouwknopen op te splitsen en voor elk van hen een aparte e-waarde te
bepalen en af te toetsen aan de grenswaarde. Voorbeelden hiervan zijn funderingsaanzetten in
combinatie met een raam- of deurdorpel of balkonuitkragingen in combinatie met raamaansluitingen
boven en/of onder het balkon (onderstaande figuur). Voor deze gevallen is het toegelaten de
combinatie te beschouwen als 1 gecombineerde bouwknoop die bestaat uit verschillende
deelbouwknopen.

FIGUUR 52: VOORBEELDEN VAN GECOMBINEERDE BOUWKNOPEN

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

60 | 2 1 0

Om aan de hand van een gevalideerde numerieke berekening na te kijken of dergelijke


gecombineerde bouwknoop EPB-aanvaard is, is het nodig de gecombineerde bouwknoop in zijn
geheel door te rekenen en de totale berekende e-waarde af te toetsen aan de som van de e,lim
waarden van de afzonderlijke typologien die erin voorkomen.
Opmerking
Puntbouwknopen kunnen nooit deel uitmaken van een gecombineerde bouwknoop.
Zo bijvoorbeeld mogen de puntsgewijze ophangpunten van een metselwerkdrager ter plaatse van
een latei-raamaansluiting, niet mee opgenomen worden in de e-waarde van de lateiraamaansluiting. De e-waarde van de latei-aansluiting moet berekend worden zonder de
puntsgewijze ophangpunten en afgetoetst worden aan de e,lim-waarde. De invloed van de
ophangpunten wordt bijkomend ingerekend met behulp van de e-waarden en het aantal
ophangpunten.

IV.5 Waarden bij ontstentenis


Indien de bepaling van een e- of e-waarde voor een bepaalde bouwknoop te complex wordt en/of
een gevalideerde numerieke berekening niet de moeite loont aangezien de bouwknoop slechts over
een beperkte lengte of in beperkt aantal voorkomt, kan men terugvallen op de waarde bij
ontstentenis (engels: default value).
Men moet in het achterhoofd houden dat de waarden bij ontstentenis eerder negatief zijn. Het
systematisch toepassen van waarden bij ontstentenis op een gans gebouw zal in de meeste gevallen
allicht leiden tot een behoorlijk zware toeslag (vermoedelijk meer dan 10 K-punten). De waarden bij
ontstentenis zijn dan ook enkel bedoeld als gemakkelijke uitweg voor bouwknopen (liefst met een
beperkte lengte/aantal) waarvoor de lineaire en puntwarmtedoorgangscofficinten e en e niet
gemakkelijk beschikbaar zijn.
IV.5.1 Waarde bij ontstentenis voor lineaire bouwknoop

IV. 5.1.1. Algemeen


Een waarde bij ontstentenis voor een lineaire bouwknoop (Tabel 2) wordt uitgedrukt in functie van
de overeenkomstige e,lim-waarde uit Tabel 1. Bijkomend wordt er een onderscheid gemaakt in de
soort oplossing van de bouwknoop.

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

61 | 2 1 0

TABEL 3: WAARDE BIJ ONTSTENTENIS VOOR LINEAIRE BOUKNOOP

IV. 5.1.2. Speciale situaties


IV. 5.1.2.1. Lineaire bouwknopen tussen twee of meer beschermde volumes
De werkwijze om een waarde bij ontstentenis toe te kennen aan een lineaire bouwknoop die zich op
de grens bevindt van 2 of meer beschermde volumes, is analoog aan de werkwijze bij de bepaling
van het e,lim criterium.
In een eerste stap wordt voor de gehele bouwknoop een waarde bij ontstentenis bepaald volgens
bovenstaande tabel. Nadien wordt deze e,df,TOT forfaitair verdeeld over de verschillende beschermd
volumes.
In onderstaande figuur is een voorbeeld gegeven van een lineaire bouwknoop die zich tussen 2
beschermde volumes bevindt.

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

62 | 2 1 0

FIGUUR 53: VOORBEELD VAN EEN LINEAIRE BOUWKNOOP TUSSEN TWEE BESCHERMDE VOLUMES

Veronderstel dat uit de detaillering blijkt dat de bouwknoop uit bovenstaande figuur valt onder de
categorie Andere van uit de tabel. Dit betekent dat de totale waarde bij ontstentenis voor de gehele
bouwknoop volgens de tabel gelijk is aan
met e,lim = 0.15 W/mK volgens de tabel want de bouwknoop bovenstaande figuur is een
binnenhoek (hoek tussen buitenoppervlakken is gelijk aan 90)).
Deze totale waarde bij ontstentenis wordt vervolgens forfaitair verdeeld over de 2 beschermde
volumes, waardoor elk beschermd volume de helft van de totale waarde bij ontstentenis moet
inrekenen:
- Beschermd volume 1: e,df,1 = e,df,TOT / 2 = 0.15 W/mK
- Beschermd volume 2: e,df,2 = e,df,TOT / 2 = 0.15 W/mK
IV. 5.1.2.2. Moeilijk opsplitsbare combinatie van lineaire bouwknopen
Het is mogelijk om aan een moeilijk opsplitsbare combinatie van lineaire bouwknopen 1 totale
waarde bij ontstentenis toe te kennen. Deze totale waarde bij ontstentenis zal gelijk zijn aan de som
van de waarden bij ontstentenis van de afzonderlijke typologien die erin voorkomen.
IV.5.2 Waarde bij ontstentenis voor puntbouwknoop
Een waarde bij ontstentenis voor een puntbouwknoop is afhankelijk van de soort doorboring.

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

63 | 2 1 0

TABEL 4: WAARDEN BIJ ONTSTENTENIS VOOR PUNTBOUWKNOPEN

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

64 | 2 1 0

Bouwfysica 2

1. Inleiding

Bouwakoestiek

Lawaaioverlast neemt in steeds sterkere mate toe. Het aantal voertuigen blijft stijgen. De buren
hebben schijnbaar steeds krachtiger geluidsinstallaties, en TV kijken kan nu ook de klok rond.
Stilte wordt een steeds groter luxeprobleem dat geld kost en een verkoopsargument wordt net als de
groene omgeving en de luxueuze esthetische afwerking.
Spijtig genoeg wordt steeds vrij laat aan de akoestische problematiek gedacht, meestal wanneer het
gebouw er staat en er ofwel geluidsisolatieproblemen zijn, of wanneer trillingen het comfort van de
bewoners en gebruikers van het gebouw verstoren. Achteraf ingrijpen, verhelpen is meestal een
ingewikkelde en dure zaak en leidt niet altijd tot echt effectieve oplossingen.Om tot een akoestisch
comfortabel gebouw te komen, is het noodzakelijk reeds van bij het ontwerp af te denken aan dit
probleem.
Orintatie van het gebouw t.a.v. de lawaaiagressie, gevelcompositie, materiaalkeuzen, technische
details, ruimte-organisatie hebben een belangrijke impact op de akoestische kwaliteit van het
gebouw.
Deze tekst kan geen receptenboek vol oplossingen zijn voor akoestische problemen. Veeleer wordt
gepoogd geluid als een fysisch verschijnsel te begrijpen (Ken u vijand!) en een manier van denken
aan te leren, die moeten toelaten de meeste lawaai-valstrikken te vermijden en eventueel op te
lossen.
Gezien de beperkte tijd en de complexiteit van de materie kan dit ook maar een inleiding zijn. Voor
een meer diepgaande cursus in verband met akoestiek verwijzen we graag naar de KVIV-cursus
Akoestiek (Koninklijke Vlaamse Ingenieurs Vereniging) die in samenwerking het Genootschap
Akoestiek en Trillingen elk jaar wordt georganiseerd.

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

65 | 2 1 0

FIGUUR 54

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

66 | 2 1 0

1.1. Inleiding
In dit deel bespreken we de algemene theoretische aspecten zoals veel voorkomende termen,
belangrijke formules en vaak gebruikte symbolen betreffende bouwakoestiek.
Hiernaast worden enkele belangrijke effecten en isolatieproblemen besproken, zoals de
reverberatietijd die berekend wordt met de formule van Sabine.
Hierop steunend worden de constructievoorbeelden en toepassingen behandeld die een oplossing
bieden voor een verbeterde lucht en contactgeluidsisolatie.
Geluid wordt niet door iedereen op dezelfde manier ervaren. Wat voor de ene muziek is, kan voor de
buur lawaai betekenen. Hij kan het gewoon verdraagbaar vinden, anderen hinderlijk en sommigen
totaal onduldbaar.
Daarom moet er zoiets als een wetenschappelijke evaluering van het lawaai bestaan.
Het subjectief indelen van waarnemen wordt dan ook uiteengezet in deze tekst.
Verder vind u verwijzigen naar de belangrijkste Belgische normen (zie ook bronnen) die van
toepassing zijn op akoestische isolatie bij bouwconstructies.
Als laatste worden enkele algemene praktische besluiten geformuleerd om zo doeltreffend mogelijk
bouwconstructies te ontwerpen.

2. Fysische aspecten van geluid


2.1. Algemeen fysisch model
Geluid plant zich voort onder de vorm van golven doorheen een medium. Dit medium kan een
gasmengsel zijn (vb. lucht), of een vloeistof (vb. water) of zelfs een vaste stof.

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

67 | 2 1 0

FIGUUR 55

Beschouwen we de toestand in het medium lucht. Brengt men een voorwerp (vb. membraan van een
luidspreker) in trillingen of veroorzaakt men gasturbulenties, dan wordt de evenwichtstoestand in de
lucht verstoord. Plaatselijk en onmiddellijk na het in trillen brengen van het voorwerp doen zich
zones met grotere en kleinere dichtheid voor, concentrisch rondom het trillend voorwerp. Deze
dichtheidszones blijven niet constant ter plaatse maar verplaatsen zich. Iets analoog doet zich voor
wanneer men een steen en een plas water gooit: men ziet rimpelingen op het wateroppervlak die
concentrisch uitdeinen. Waar op het tijdstip t op een bepaalde plaats een golftop voorkomt, dan kan
dat na t een golfdal zijn.
Moleculair gezien gaan de luchtmoleculen zich bewegen rondom een evenwichtspositie zoals een
gewicht aan een veer. Dit luchtpartikeltje zal hierdoor eveneens het naastliggende luchtdeeltje in
beweging brengen terwijl zijn eigen beweging uitsterft. Dit naastliggend luchtdeeltje zal nu het
volgende deeltje exciteren, enz .
Het zijn dus niet de luchtdeeltjes zelf die zich voorplanten, maar wel de energie die in deze
luchtdeeltjes opgeslagen zit.
Verschillende dichtheden en een medium geven aanleiding tot verschillende drukken. Wanneer geen
geluidsverstoring optreedt dan bevindt het medium zich in een evenwichtstoestand let een druk
gelijk een pevenw. Bij verstoring op een bepaald moment vernadert de druk en wordt de resulterende
druk daar presult. De akoestische drukvariatie is dan:
p= presult p evenw [Pa]

Deze eenheid wordt uitgedrukt in Pascal (= N/m). Uit wat hierboven beschreven staat volgt dat p
een functie van de tijd is.

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

68 | 2 1 0

2.2. Frequenties
Geluid kan gedefinieerd worden als elke drukvariatie (in lucht, water of een ander medium) die het
menselijk oor kan detecteren.
De barometer is het bekendste instrument voor het meten van luchtdrukvariaties. De drukvariaties
die bij weersveranderingen optreden zijn echter veel te traag om met het menselijk oor te kunnen
waarnemen, deze variaties vallen dus buiten onze definities van geluid.
Volgen de variaties in atmosferische druk elkaar te snel op- tenminste 20 maal per seconde- dan
kunnen ze worden gehoord en worden ze geluid genoemd (Een barometer is ongeschikt voor
geluidsmeting, omdat gij niet snel genoeg reageert).
Het aantal drukvariaties per seconde noemt men frequentie van het geluid. Dit wordt gemeten in
Hertz (Hz) (Aantal drukvariaties per seconde). Voor het menselijk oor worden verschillende
frequenties ervaren als verschillende tonen. Zo heef het gerommel van een ver onweer een lage
frequentie, en een fluittoon een hoge. Het gehoor van een gezond, normaal persoon heeft normaal
een bereik van 20 Hz tot 20 000Hz (20 kHz); terwijl een piano van de laagste tot de hoogste noot een
bereik heeft van 27,5 Hz tot 4186 Hz.

2.3. Geluidssnelheid
Zoals hierboven vermeld, planten drukvariaties zich door het elastisch medium voort van de
geluidsbron naar het oor. De geluidssnelheid is wel bekend, daar bij onweer het aantal seconden dat
verstrijkt tussen het zien van de bliksem en het horen van de donder, een maat is voor afstand: 3
seconden per kilometer. Dat levert een geluidssnelheid op van 1238 km/h. Voor akoestische
doeleinden of metingen drukt men dit uit als 344m/s bij kamertemperatuur. De geluidssnelheid van
medium tot medium:
Vb:

Glas, staal
Beton :
Water:
Lood :

:
5000 m/s
4000 m/s
1450 m/s
1200 m/s

2.4. Golflengte / periode


Is de snelheid en de frequentie van het geluid bekend, dan kunnen we de golflengte berekenen: Het
is de afstand tussen 2 golftoppen of 2 drukpieken:

golflengte( ) =

Bouwfysica 2

geluidssnelheid c
=
frequentie
f

Prof. Ir. P. Ampe

69 | 2 1 0

Vb: golflengte bij 20 Hz= 17m;

20 kHZ= 1,7 cm

Deze golflengten zijn dus bij hoge frequenties klein en bij lage frequenties groot.

FIGUUR 56

De tijd nodig voor het doorlopen van 1 cyclus (van golftop naar golftop) heet de periode T (b).
Periode (T) x snelheid ( c) = golflengte ()
of nog T= 1/f
Grafisch geeft dit voor het tijdsdomein:

FIGUUR 57

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

70 | 2 1 0

2.5. Bereik van het menselijk gehoor- de lineaire dB-schaal


Een andere belangrijke grootheid voor de beschrijving van geluid is de eenheid voor de grootte of de
amplitude van de drukvariaties (p)

Dus:

Hoe groter de amplitude, hoe luider de toon klinkt


Hoe groter de golflengte, hoe lager de toon klinkt
Hoe groter de frequentie, hoe hoger de toon klinkt

De akoestische geluidsdrukvariaties hoorbaar voor de mens schommelen tussen 2x 10 -5 Pa (20 Pa)


tot 20 100 Pa.

Het zwakste geluid dat een mens kan horen heeft dus een drukvariatie van een 20 miljoenste van
een Pascal, ongeveer 5 miljard maal minder dan de normale atmosferische druk ( vergelijk met de
atmosfeerdruk 10 5 Pa).
Een drukvariatie van 20 Pa is zo klein dat het trommelvlies een verplaatsing ondergaat die kleiner is
dan de diameter van n waterstof molecule.

Indien we geluid zouden meten in Pa, dan hebben we te maken met onhandelbare getallen. Om dit
te voorkomen gebruikt men de decibel of dB schaal. Ze wordt gedefinieerd als:

Lp = 20 log

p
(dB)
po

p= effectieve druk van het geluid in Pa


po= referentiedruk, meestal gelijk aan 2 x 10 5 Pa

Lp = 20 log p + 94(dB)
De waarde van po= 2 x 10 -5 Pa wordt als referentiegrootheid gebruikt daar ze zoals hierboven gezien
overeenstemt met de net niet hoorbare geluidsdruk voor een jong persoon.

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

71 | 2 1 0

FIGUUR 58

Op de figuur komen enkele praktische gevallen voor die de grootte van deze eenheid illustreren en
het lawaai tevens uitdrukken in Pascal.

Verder is het interessanter op de dB-schaal te gebruiken omdat deze beter de menselijke


waarneming van relatieve luidheid benadert.
Het oor reageert namelijk op een logaritmische verandering in niveau zodat de decibel schaal
hiermee in overeenstemming is.
De fijngevoeligheid van het menselijk oor bedraagt maximaal 1 dB, dwz dat het oor maximaal 1 dB
geluidssterkteverschil kan onderscheiden voor eenzelfde zuivere toon.

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

72 | 2 1 0

2.6. Zuivere toon / breedbandig geluid / spectrum

FIGUUR 59

Een geluid dat slechts n frequentie heeft wordt een zuiver toon genoemd. In de praktijk komt dit
heel weinig voor. Het meeste lawaai, muziek of geluid bestaat uit een samenstelling van een groot
aantal tonen (of frequenties).
We kunnen de volgende analogie maken: zuiver wit zonlicht kan, wanneer dit door een prisma valt,
zich ontbinden in een spectrum van kleuren (regenboog) waarbij elke kleur gekenmerkt wordt door
een frequentie-interval of golflengte interval. Hetzelfde doet zich voor bij geluid.
Ook het geluid kan ontbonden worden via een analyser of FFT in een spectrum. Zelfs n enkele toon
op een piano heeft een complexe spectrumsamenstelling. Industrieel lawaai heeft ook meestal een
grote verscheidenheid aan frequenties.
Dergelijk geluid wordt breedbandig geluid genoemd.

2.7. Lijnenspectrum continu spectrum


Zuivere toon: signaal waarvan het spectrum slechts uit 1 frequentie bestaat.
Lijnenspectrum: bestaat een geluid slechts uit enkele frequenties, dan kan het spectrum

voorgesteld worden als een lijnenspectrum.


Continu spectrum: zijn alle frequenties vertegenwoordigd in het spectrum, dan spreekt
men van een continu spectrum.
De meeste lawaaibronnen waarmee men rekening dient te houden in de bouwakoestiek hebben een
continu spectrum.

Witte ruis:
Roze ruis:

frequenties.

Bouwfysica 2

bevat over alle frequenties dezelfde energie


bevat na tertsband evenveel energie, ze is dus energierijker voor de lage

Prof. Ir. P. Ampe

73 | 2 1 0

FIGUUR 60

2.8. Tijds- en frequentiedomein


Registreert men een signaal, dan gebeurt dit in het tijdsdomein. Het geluid heeft een schommelende
geluidssterkte in functie van de tijd.
Anderzijds hebben we hierboven gezien dat men op een bepaald moment in de tijd het geluid kan
ontbinden in een spectrum waarbij we de geluidssterkte voor elke frequentie apart kan bepalen.
Samengevat kan men het geheel 3-dimensionaal gaan beschouwen: men kan een tijd as (x-as), een
geluidsdrukniveau (z-as) en een frequentie as beschouwen (y-as).

FIGUUR 61

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

74 | 2 1 0

2.9. Octaaf Tertsbanden


Zoals we hierboven gezien hebben kan het gehoor van een jong persoon een bereik hebben dat van
20Hz tot 20 000Hz loopt.
Bij het analyseren van het lawaai, (bij het ontleden tot een spectrum) spreekt het vanzelf dat men
niet de geluidssterkte gaat bepalen voor elke frequentie. Men gaat het resulterende niveau gaan
bepalen voor de frequenties die elk behoren tot een bepaald interval.
Men heeft voornamelijk 2 systemen met verschillende intervalgroottes binnen de toegepaste
akoestiek: Octaafbandanalyse en tertsbandanalyse.
De octaafbandanalyse is een frequentieband waarvan de grootste frequentie f2 het dubbel is van de
kleinste frequentie f1

f 2 = 2 f1

De derde octaafband is een frequentieband waarbij tussen de kleinste frequentie f1 en de grootste


frequentie f2 de volgende relatie bestaat:

f 2 = 3 2 f1 = 1,26 f1

Deze definities zijn niet willekeurig:


Het menselijk oor heeft niet alleen een beperkt onderscheidingvermogen in geluidsniveau maar ook
in frequentie. Neemt men 2 geluidsbronnen (zuivere tonen) met dezelfde geluidssterkte maar met
verschillende frequenties. Dan kunnen deze 2 nog net van elkaar onderscheiden worden indien 1/3
octaaf verschil bestaat tussen hun freuenties.
De frequentie-intervallen zowel bij terts- als octaafanalyse worden niet aangeduid door hun
frequentielimieten maar door de nominale frequentie (centrale bepaald door):

fn =

Bouwfysica 2

f1 f 2

Prof. Ir. P. Ampe

75 | 2 1 0

De frequentielimieten en hun nominale frequentie werden genormaliseerd. Ze zijn gegeven in de


tabel hieronder.
TABEL 5

Frequentielimieten octaafbanden [Hz]

Centrum- of nominale frequenties octaafbanden


[Hz]

22,2 45

31,5

45 90

63

90 180

125

180 355

250

355 - 710

500

710 1400

1000

1400 2800

2000

2800 - 5600

4000

Frequentielimieten 1/3 octaafbanden (terts-)


[Hz]

Centrum- of nominale frequenties 1/3


octaafbanden [Hz]

45 56

50

56 71

63

71 90

80

90 112

100

112 140

125

140 180

160

180 225

200

225 280

250

280 355

315

355 450

400

450 560

500

560 710

630

TABEL 6

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

76 | 2 1 0

710 900

800

900 1120

1000

1120 1400

1250

1400 1800

1600

1800 2240

2000

2240 2800

2500

2800 3550

3200

3550 - 4500

4000

Verder maakt men soms nog het volgende onderscheid:

Lage-zware tonen
Midden
Scherpe tonen

:
:
:

20 tot 200 Hz
200 tot 2000 Hz
2000 tot 20000 HZ

2.10. Spectraalanalyse (frequentiedomein):


Spectraalanalyse van lawaai is n van de belangrijkste hulpmiddelen voor de akoesticus ter
beoordeling van een bepaalde akoestische situatie.
Het spreekt vanzelf dat het spectrum verschillend is naargelang de meting gebeurt volgens de
octaafband of de tertsband.
Spectra worden gebruikt ter karakterisatie van:

Lawaai veroorzaakt door machines, verkeer, enz .


De performanties van geluidsdempers (absorptiespectra of afzwakkingsspectra)
De geluidsisolatie van gevels, tussenmuren .
Het comfort binnen een bepaald lokaal ( beschrijving van de maximaal getolereerde
limieten van het lawaai)

De meeste akoestische wetten zijn trouwens afhankelijk van de frequentie van het geluid zodat bij
toepassing ( vb. in kader van zoeken naar oplossingen) ervan noodzakelijkerwijze het lawaai
ontbonden dient te worden in een spectrum.

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

77 | 2 1 0

FIGUUR 62

2.11. Optellen van bronnen


Wanneer we verschillende lawaaibronnen hebben die allen bestaan uit zuivere tonen met
verschillende frequenties, en die allen samen hoorbaar zijn in een punt, dan wordt in dit punt een
geluidsdruk gegenereerd gelijk aan:

p tot = p1 + p 2 + p 3 + ...
Het geluidsdrukniveau (dB) is dan gelijk aan:

Lptot = 10 log

p1 + p 2 + .... + ....
p tot

= 10 log
p 0
p 0

Aangezien men zelden over geluidsdrukken spreekt (zie hierboven) maar meestal over
geluidsdrukniveaus is het interessant Lp te berekenen in functie van de individuele niveaus Lp1, Lp2,

Lptot = 10 log 10 Lp1 / 10 + 10 Lp 2 / 10 + .... + ....


Interessant hierbij is op te merken dat:

2 geluidsbronnen met hetzelfde geluidsdrukniveau x, geven in een punt samen het

geluidsdrukniveau x + 3 dB;
Van zodra er meer dan 10 dB verschil bestaat tussen 2 geluidsbronnen, dan is het totale
geluidsdrukniveau van beide in een punt praktisch gelijk aan de meest lawaaierige bron;

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

78 | 2 1 0

Wanneer men geluid ontbonden heeft in een spectra en men de geluidsdrukniveaus in elk
der intervallen (octaaf- of tertsbanden) kent is het mogelijk het totaal geluidsdrukniveau
voor het lawaai via het spectrum te herberekenen.

FIGUUR 63

Hulpgrafiek bij het sommeren van dB.


Op de x- as wordt het verschil tussen beide dB uitgezet. Op de y-as vindt u dan de waarde die
bijgeteld dient te worden bij de grootste der twee dB-waarden.

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

79 | 2 1 0

3. De Subjectieve waarneming van het geluid


3.1. Algemeen
Een moeilijk probleem vormt de evaluatie van lawaaihinder.
Enerzijds werkt het menselijk gehoor niets als een perfecte microfoon: We hebben reeds gezien dat
het menselijk gehoor slechts 2 zuivere tonen met gelijke geluidssterkte van elkaar kan
onderscheiden zodra er minstens 1/3 octaaf verschil is in hun beide frequenties; terwijl de tertsband
niet lineair verloopt over de volledige hoorbare frequentiegebied. Ook de fijngevoeligheid in de
geluidssterkte van maximaal 1dB bij 1000Hz over de gehele dB schaal, terwijl de dB schaal
logaritmisch is, toont aan dat het menselijk gehoor functioneert als een vervormde microfoon. Bij de
evaluatiemethodes zal hiermee rekening moeten gehouden worden.
Anderzijds moet er zoiets als een wetenschappelijke evaluering van het lawaai bestaan. Immers,
eenzelfde lawaai kan door verschillende personen op totaal ander manieren ervaren worden.
Wat voor de ene muziek is, kan voor de buur lawaai betekenen. Hij kan het gewoon verdraagbaar
vinden, andere allen hinderlijk en sommigen totaal onduldbaar.
Verder wordt het evaluatieprobleem nog bemoeilijkt door het biologisch fenomeen dat het gehoor
niet constant is over de gehele levensloop.
Dit betekent dat de hoorbaarheid en de hinderlijkheid van eenzelfde lawaai niet dezelfde is
gedurende de ganse levensloop.

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

80 | 2 1 0

FIGUUR 64

In het vorige hoofdstuk hadden we gezien dat elk geluid gekarakteriseerd werd door zijn spectrum.
Anderzijds weten we uit hierboven dat het menselijk oor dit spectrum subjectief interopreteert
(vervormde micro).
Ergens moet de link gelegd worden tussen de mathematische analyse van het spectrum en de
subjectieve geluidssterkte-gewaarwording opdat men stelselmatig criteria zou kunnen vastleggen
i.v.m hinderlijkheid, luidheid, enz.

3.2. De isofonen van Fletcher en Munson


De niet-lineaire gevoeligheid van het oor werd aangetoond door de Amerikanen Fletcher en Munson
aangetoond in 1930.
Een omvangrijke reeks testen werd gedaan waarbij telkens per frequnetie (zuivere toon) de
geluidssterkte werd aangepast totdat deze door een proefpersoon als gelijk in sterkte werd
aangevoeld als bij een vorige frequentie.
Dit leverde een reeks krommen op in het frequentieluidheidsdiagramma: de isofonen

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

81 | 2 1 0

FIGUUR 65

Men ervaart bijvoorbeeld een geluidsdrukniveau van 70dB bij een frequentie van 1kHz. Voor
eenzelfde subjectieve luidheid moet bij 50 Hz het niveau 85 dB zijn.
Het gemiddeld menselijk gehoor zwakt dus het geluid bij 50 Hz met 15 dB af vergeleken bij 1000 Hz!!
Gevolgen
De akoestische isolatie mag minder performant zijn voor de lage tonen dan voor de middenband
(400 3000 Hz). Dit is een gelukkige zaak voor de akoesticus, daar zoals we later zullen zien, het veel
moeilijker te isoleren is tegen lage frequenties dan voor de hoge.

3.3. De NR curves (ISO R 1996)


Een eerste manier van evaluering die toelaat de subjectieve geluidsgewaarwording mathematisch uit
te drukken bestaat uit de NR curves.
De Internationale Organisatie voor Normalisatie (ISO) heeft aldus een reeks evaluatiecurven
voorgesteld (zie figuur) die alle een bepaalde graad van akoestisch comfort bepalen. Ze zijn
gebaseerd op de isofonen curven.
Men kan een NR waarde (Noise Rating) als een limiet opleggen vb. voor een maximale lawaaihinder
binnen een lokaal. Aldus limiteert men met 1 getal de maximale geluidsdrukniveaus van alle
octaafbanden van het lawaai dat mag heersen in de betreffende ruimte.
Omgekeerd kan men als het spectrum van een lawaai gekend is de NR-waarde ervan bepalen.

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

82 | 2 1 0

Men gaat als volgt te werk. Voor de beoordeling men het octaafgeluidsspectrum in de NR-grafiek en
bepaalt men de laagste NR-curve die net niet door het spectrum word voorgesteld.
Het verschil in waardering tussen laag- en hoogfrequent geluid komt tot uitdrukking in het oplopen
van de NR-curven naar de lagere frequentiebanden; daardoor heeft het een geluid met een
overwegend hoogfrequent karakter een hoger NR-nummer dan een, lineair gemeten, even sterk
geluid waarvan het maximum in het spectrum in het laagfrequente gebied ligt.

FIGUUR 66

3.4. De ponderatie curven A, B, C [dB (A) ; dB (B) ; dB (C)]Sonometers


3.4.1. A- Beweging
Het streven naar eenvoud in de beoordelingsprocedure heeft geleid tot een 2de meetgrootheid
waarmee de frequentie-afhankelijk van het gehoor in rekening werd gebracht : de dB (A)
Het geluidsdrukniveau wordt gemeten met een toestel dat men een sonometer noemt. Veelal bevat
dit toestel meerdere functies die o.a toelaten het lineair geluidsdrukniveau per octaafband te
bepalen, of het globaal lineair geluidsdruknieveau. Dit zijn fysische grootheden die we in hoofdstuk 1
behandeld hebben. Het kan echter ook rekening houden met de subjectieve gewaarwording van
geluid. Door een oorgevoeligheid in een meetinstrument in te bouwen, wordt een meetresultaat
verkregen dat overeenstemt met dat totaalonderdeel.

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

83 | 2 1 0

Hierbij wordt per frequentieband het geluidsdrukniveau bepaald; daarna wordt gecorrigeerd naar de
oorgevoeligheid. Deze gecorrigeerde geluidsdruknieveaus worden vervolgens opgeteld (zie
hierboven; optellen van bronnen 1.11). Het resultaat is een gewogen geluidsdrukniveau in dB (A).
De aangebrachte correcties A staan hieronder vermeld in een tabel
TABEL 7

Tertsbanden
Centrumfrequentie Hz

A-correctie

dB

Centrumfrequentie Hz

A-correctie

20

-50,5

630

-1,9

25

-44,7

800

-0,8

31,5

-39,4

1000

0,0

40

-34,6

1250

0,6

50

-30,2

1600

1,0

63

-26,2

2000

1,2

80

-22,5

2500

1,3

100

-19,1

3150

1,2

125

-16,1

4000

1,0

160

-13,4

5000

0,5

200

-10,9

6300

-0,1

250

-8,6

8000

-1,1

315

-6,6

10000

-2,5

400

-4,8

12500

-4,3

500

-3,3

dB

TABEL 8

Octaafbanden
Centrumfrequentie Hz
31,5

Bouwfysica 2

A-correctie

dB

Centrumfrequentie Hz

-39,4

1000

Prof. Ir. P. Ampe

A-correctie

dB

0,0

84 | 2 1 0

63

-26,2

2000

1,2

125

-16,1

4000

1,0

250

-8,6

8000

-1,1

500

-3,2

3.4.2. De sonometer
De sonometer bevat minimaal:

Een microfoon
Een voorversterker
Een alternator of spanningsverdeler van het elektrische signaal in stappen van 10 dB

teneinde in het lineair gebied te blijven van de versterker, wat ook het geluidsdrukniveau is
(vb. tussen 20 en 150 dB).
Een waarderingsnetwerk A dat rekening houdt met de oorgevoeligheid. Deze filter is
genormaliseerd
Het is een elektronisch circuit dat even gevoelig is voor frequentie variaties als het
menselijk oor. Men kan op een vrij eenvoudige manier een A-waarderingsnetwerk
inbouwen.

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

85 | 2 1 0

Het A-waarderingsnetwerk waardeert een signaal zodanig dat het een omgekeerde curve
van gelijke luidheid benadert voor lage geluidsdrukniveaus. Er bestaat ook nog zoiets als Ben C-netwerken die respectievelijk overeenstemmen met de curven voor de middelste
geluidsdrukniveaus en de curven voor gelijke luidheid voor de hoge geluidsdrukniveaus.
Voor de metingen van vliegtuiglawaai bestaat een speciaal genormaliseerde karakteristiek,
de D-waardering.
In principe zouden de metingen met het A-netwerk enkel mogen gebeuren voor lage
geluidssterktes. De B- en C-netwerken voor de middelhoge tot erg krachtige
geluidssterktes.
In praktijk wordt echter het A-waarderingsnetwerk het meest gebruikt. B- en Cwaarderingen blijken in praktijk niet overeen te komen met subjectieve testen. Als reden
hiervoor kan aangevoerd worden dat de curven voor gelijke luidheid gebaseerd zijn op
experimenten waarin gebruik gemaakt werd van zuivere tonen. De meeste signalen zijn
echter geen zuivere tonen maar zeer complexe signalen, opgebouwd uit veel verschillende
tonen.

FIGUUR 67

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

86 | 2 1 0

Schakelaar voor de meterdempingskarakteristieken


Globaal gezien bepaalt een sonometer het geluidsdrukniveau volgens

p eff
Lp = 10 log
p0

p eff

1
=
T

p (t )dt
0

In functie van de ogenblikkelijke druk p(t) en de observatiepriode T.


De sonometer kan dit niet alleen doen voor het globaal lineair niveau maar doet dit even
efficint voor een signaal dat gefilterd is (vb. na passage door een waarderingsnetwerk A, of
na doorgang door een octaafband- of tertsbandfilter).
De meeste geluiden die gemeten moeten worden hebben een wisselende sterkte. Voor een
goede geluidsmeting moet men vooral deze variaties zo nauwkeurig mogelijk kunnen
bepalen. Zijn niveauschommelingen sterk, dan kunnen wijzers zo snel gaan bewegen dat
een zinvolle aflezing onmogelijk wordt.
Vandaar 2 meterdempingenskarakteristieken: F (fast) en S (slow) die toelaten zelf de
middelingstijd te bepalen.
Tijdsconstanten: F: T= 0,125 s
S

T= 1 s

Afleesmogelijkheden (vb. met wijzer of digitale aflezing)


Een AC- en/of DC- uitgang die het mogelijk maakt randapparatuur aan het toestel te
koppelen.
AC: bandopnemer, oscilloscoop

Het signaal is in dit geval meestal niet Fast of Slow gedempt en heeft noch
octaafband noch tertsfilters gepasseerd.

de

DC: Dit signaal is wel Fast of Slow gedempt.


Aansluitbaar op een grafisch toestel.

Impuls geluidsniveaumeter (I)

Tijdsconstante: 35ms (0,035 s)

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

87 | 2 1 0

Dit laat toe eventuele piekgeluiden of impulsgeluiden in rekening te brengen. Het bevat ook
een hold circuit waardoor de meting gemakkelijker afgelezen kan worden.

Een statische berekeningsmodule die toelaat de statische parameters Leq en de fractiele


geluiden L10, L90, te berekenen.

4. Bouwakoestiek
4.1. Isolatieproblemen
In de vorige hoofdstukken beschouwden we de aard van het geluid, zijn voornaamste
karakteristieken en de mogelijke evaluatiemethodes. In dit hoofdstuk gaan we dieper in op de
eventuele akoestische problemen in een gebouw.
Er bestaan verschillende manieren om lawaai te gaan indelen. Men zou dit kunnen doen volgens de
aard van de bron: binnenlawaai (buren, liften, centrale verwarming,), buitenlawaai (verkeer,
industrie,). Een andere mogelijk bestaat erin een onderscheid te maken naar de aard van de
voortplanting van het lawaai.
Men onderscheidt 2 hoofdgroepen:

Luchtgeluiden:
Luchtgeluid is het geluid dat voortgebracht wordt door een bron en zich eerst door de
lucht voortplant, eventueel daarna door een constructie heen dringt en opnieuw in de
lucht uitgestraald wordt om dan uiteindelijk bij de ontvanger terecht te komen. Het is
van belang dat dergelijke bronnen hun geluid rechtstreeks in de lucht uitsralen.
Mogelijke bronnen zijn: radio, stemmen, TV,

Bouwfysica 2

Contactgeluiden:
Men spreekt van contactgeluiden wanneer een bron in een constructie directe
trillingen veroorzaakt die later in naast- of onder- en bovenliggende ruimtes lawaai
uitstralen. Deze trillingen kunnen zich voortplanten doorheen gans de constructie en
opnieuw uitgestraald worden op plaatsen die ver van de bron verwijderd zijn.
Bijvoorbeeld trillingen op de buizen van een centraal verwarmingssysteem planten
zich voort doorheen de ganse woning. Zware trillingen (trein, tram, verkeer,
machines,) kunnen zelfs de woning binnendringen via de funderingen.

Prof. Ir. P. Ampe

88 | 2 1 0

FIGUUR 68

Teneinde een goede isolatie te bekomen voor het gehele gebouw dient men dus zowel aan
luchtgeluiden als aan contactgeluiden aandacht te schenken.
De weerstand tegen luchtgeluids- of contactgeluidsvoortplanting van de ene ruimte naar de andere
heet de isolatie en kan in dB uitgedrukt worden.
In n van de volgende hoofdstukken gaan we dieper in op het bekomen van een goede schok- en
luchtgeluidsisolatie.

FIGUUR 69

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

89 | 2 1 0

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

90 | 2 1 0

4.2. Nagalm
4.2.1. Absorptiecofficint
Naast isolatieproblemen kunnen ook andere akoestische moeilijkheden, zoals nagalm, zich voordoen.
Nagalm is een fenomeen dat iedereen kent. In lege ruimtes (bv. kerken, niet bemeubelde kamers,)
blijft geluid naklinken. Dit kan erg storend zijn voor de spraakverstaanbaarheid of de klankkleur van
muziek. Het benvloedt eveneens het totale geluidsniveau in deze ruimte.
Binnenin een ruimte ontstaat een heel ander geluidsveld rondom een geluidsbron, dan in het vrije
veld. Dit geluidsveld binnen een ruimte is het gemakkelijkst te beschrijven als een
evenwichtstoestand tussen door de geluidsbron toegevoerde en aan de wanden geabsorbeerde
energie.
Wanneer geluidsgolven de wanden van een kamer bereiken, zal een deel van het geluid worden
gereflecteerd, terwijl de rest wordt geabsorbeerd of doorgelaten. Als de golflengte van het geluid
veel kleiner is dan het reflecterende voorwerp dan zal de reflectiehoek gelijk zijn aan de invalshoek.
Men hoort dus eerst het directe geluid van de bron en dan net iets laten (afhankelijk van de
afgelegde weg) het weerkaatste geluid.
Bij een tijdsverschil groter dan 50 ms treedt een echo op. Zoiets is bijzonder hinderlijk (zelfs voor
kleinere tijdsverschillen) voor de verstaanbaarheid. Men spreekt van maskering van woorden.

FIGUUR 70

Beschouwen we de bovenstaande figuur:


Stel

Er

Bouwfysica 2

= gereflecteerde energie
Ei

= invallende energie

Ea

= geabsorbeerde energie

Ed

= doorgelaten energie

Prof. Ir. P. Ampe

91 | 2 1 0

We kunnen nu een absorptiecofficint van een wand of een bouwelement gaan definiren als

Ea + Ed
Ei

Deze absorptiecofficint heeft geen eenheid en heeft een waarde tussen 0 en 1.


De grootte ervan hangt af van:

De frequenties van het invallend geluid


De aard, dikte en soortelijk gewicht van het element (wand).
De manier van toepassing

De absorptiecofficint kan volgens een genormaliseerde (NBN S01-009) methode bepaald worden
in een reverberatiezaal van een akoestisch laboratorium.

=0

alle energie wordt volledig gereflecteerd;de absorptiecofficint benadert nul


naarmate het element vlak, stijf en niet-poreus is.

=1

alle energie wordt perfect geabsorbeerd. Een voorbeeld hiervan is een open raam:
een open raam laat alle geluid natuurlijk perfect door zonder dat er iets gereflecteerd
wordt.

Een akoestisch laboratorium bezit soms zowel een dode kamer (praktisch perfect absorberend) en
een reverberatiekamer (sterk nagalmend). Wanneer 2 personen tegen elkaar praten in een dode
kamer kunnen ze elkaar enkel goed begrijpen wanneer ze naar elkaar kijken. Spreekt de persoon in
een andere richting dan daalt de verstaanbaarheid erg sterk.
Opmerking:
Sommige firmas geven absorptiecofficinten groter dan 1 op voor hun producten. Dit is geen fout.
In werkelijkheid heeft het totaal blootgestelde product via relif een oppervlakte groter dan 1 m.

4.2.2. Nagalmtijd (reverberatietijd)


Plaatsen we in een geluidskamer een krachtige luidspreker waarmee we een homogeen geluidsveld
creren (vb. met een geluidsniveau gelijk aan 100 dB).
Schakelen we plots de bron uit, dan daalt het geluidsniveau slechts geleidelijk.

Per definitie heet men de nagalmtijd de tijd waarbij het geluidsniveau met 60 dB afneemt na het
uitschakelen van de geluidsbron. 60 dB komt overeen met een afname tot 1/1000 van de
oorspronkelijke geluidsdruk.

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

92 | 2 1 0

4.2.3. Formule van Sabine


Enerzijds kunnen we stellen dat de reverberatietijd toeneemt met het volume van de kamer
(evenredig met de af te leggen weg).
Anderzijds is het eveneens duidelijk dat de nagalm afneemt naarmate de begrenzingen van de ruimte
absorberend zijn.
Sabine vond een formule die de relatie aangeeft tussen de nagalmtijd T, het volume V en de totale
absorptie A. De totale absorptie A is gelijk aan de totaliteit van alle absorberende oppervlakken van
de ruimte vermenigvuldigd met de absorptiecofficint .

T =

Formule van Sabine:


Hierbij is

0,161 V
A

= nagalmtijd [s]

= volume van de kamer [m]

= i. i.Si

Si

= absorberende oppervlakken (pleisterwerk, plafond, ramen, vloer,)

Rekenvoorbeeld:

T=

Bouwfysica 2

0,161 V
A

Prof. Ir. P. Ampe

93 | 2 1 0

Bepalen A

We beschouwen een slaapkamer met volgende samenstelling:


Frequentie= 125Hz
breedte
(m)

lengte
(m)

opp (m)

Ai

0,36

30

10,8

dikte 100 (mm)

0,06

22

2,5

55

3,3

gipsplaten 19mm op

0,31

30

9,3

onderdeel

Vloer

materiaal

absoprtiecofficient

hardboard 3,5mm op
regelwerk, m= 3,3 kg/m
spouw 60mm

Muren

Plafond

betonsteen

regelwerk, m=9,3 kg/m


spouw 60mm
A=

23,4

Bepalen Volume V

Volume=

75m

Bepalen T

=0,51 s

T=

Bouwfysica 2

0,161 V
A

Prof. Ir. P. Ampe

94 | 2 1 0

4.2.4.

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

95 | 2 1 0

4.2.5. Gevolgen
Wanneer een geluidsbron geluid uitstraalt in een kamer, dan ontvangt een geluidsmeetpunt A op
hetzelfde moment zowel het direct uitgestraalde geluid als het weerkaatste geluid dat echter vroeger
werd uitgestraald en via diverse reflecties (langere afgelegde weg) uiteindelijk terecht kwam in A.
Hieruit volgt:

Het geluidsniveau in een meetpunt A is des te belangrijker naarmate het aantal


mogelijke reflecties toeneemt, m.a.w. wanneer de absorptie in het lokaal klein is. Men
kan dus het totale geluidsniveau doen dalen door het aanbrengen van extra
absorberend materiaal.
In nagalmende ruimtes is de verstaanbaarheid erg slecht. Bij zalen waar veel personen
aanwezig zijn, treedt dan het zogenaamde cocktail-effect op: omdat men zich slecht
verstaanbaar kan maken, praat men luider wat het totale geluidsniveau nog hoger
maakt.
In principe kan men in een afgesloten ruimte spreken over 2 velden: het directe
geluidsveld en het weerkaatste geluidsveld. Via absorptie kan men het weerkaatste
geluidsveld beperken maar nooit het directe veld, wat de mogelijkheden tot
lawaaibeperking begrenst.

4.2.6. Types absorberende materialen


Men onderscheidt de volgende groepen geluidsabsorberende materialen:

Poreuze materialen en architectuurelementen


Resonatoren
Combinaties van deze 2

4.2.6.1 Poreuze materialen en architectuurelementen


Vb.

mineralen wolsoorten (rotswol, glaswol)


schuimrubber met open porin en open celwand
schuimplastic met open porin en open celwand
houtvezelplaten
houtwol cementplaten
tapijten

Men kan steeds controleren of een product absorberende kwaliteiten heeft. Een eenvoudige proef
kan uitsluitsel geven: men moet steeds, indien nodig met inspanning, door het materiaal kunnen
blazen.

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

96 | 2 1 0

De maximale absorptiecapaciteit hangt af van de samenstelling van het materiaal. Het


frequentiebereik hangt af van de laagdikte, maar blijft toch beperkt in de lage frequenties.
Het absorptie-effect wordt veroorzaakt door de omzetting van geluidsenergie in warmte-energie bij
het invallen en doordringen van de geluidsgolf in de porin van het poreus materiaal.
Soms wordt het poreus materiaal beschermd door geperforeerde platen. Indien de totale
oppervlakte van de gaten minstens 25% van het oppervlak is waarbij de diameter van de gaten
minstens 3 maal de plaatdikte bedraagt, dan kan men het effect van de plaat op de
geluidsabsorptie verwaarlozen.
Men kan het absorptie-effect verhogen door het absorptieproduct op enige afstand van de wand aan
te brengen. In dat geval kan men dezelfde prestaties bereiken zoals met een absorptieproduct van
hetzelfde materiaal maar met een laagdikte gelijk aan de som van de dikte van het gebruikte product
en de spouw.

4.2.6.2 Resonatoren

Trillende membranen

Resonatoren bestaan uit dunne platen die op enkele cm van de wand gebracht worden en
op een dusdanige manier dat ze slechts bevestigd zijn in enkele punten. Brengt men met
een geluidsgolf een resonator in trilling, dan treedt eveneens geluidsabsorptie op doordat
energie aan het invallend geluid wordt onttrokken.
Dergelijke systemen absorberen vooral goed in de lage frequenties (125 250 Hz).

FIGUUR 71

Helmholtz-resonatoren (caviteitensysteem)

Dergelijke resonatoren bestaan uit een vast omsloten volume V dat door een smalle opening naar
buiten verbonden is. De lucht in het systeem fungeert als n geheel en vormt de massa in een
massa-veer-massa-systeem (cfr. Mechanica). De luchtprop in de openingshals fungeert als veer. De
stijfheid van deze veer wordt bepaald door de viskeuze wrijving ten gevolge van de luchtstroming
door de opening.

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

97 | 2 1 0

Dergelijke systemen absorberen specifiek bepaalde frequenties afhankelijk van de geometrische


dimensies van openingen en volumes.
Vb. geperforeerde platen op luchtspouw

4.2.6.3 Combinaties

FIGUUR 72

Een typisch voorbeeld van een combinatie van een poreus materiaal en een resonator zijn de
geboorde of gezaagde tegels van houtvezelplaten (zachtboard), bevestigd op een regelwerk, dus op
een luchtlaag.
Andere voorbeelden: tegels van geperste minerale wol of met andere poreuze materialen,
aangebracht op een regelwerk.
Een voordeel hiervan is een goed absorptie in zowel hoge als lage frequenties.

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

98 | 2 1 0

FIGUUR 73

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

99 | 2 1 0

TABEL 9 : -WAARDEN

Materiaalsoort
1. tuftingtapijt
- gesneden pool
- toefen pool
- toefen pool
- lussen pool
2. velours weeftapijt
- gesneden pool
3. houtwolcementplaat

4.
5.
6.
7.
8.
9.

dikte luchtlaag frequentie (Hz)


(mm) (mm)
125
250

1000

2000

4000

11
8,5
9,8
5,9

0,01
0,02
0,02
0,02

0,04
0,03
0,05
0,06

0,06
0,14
0,19
0,10

0,19
0,36
0,41
0,27

0,39
0,61
0,44
0,57

0,48
0,68
0,59
0,65

9
25
25
25
50
50
50
45
60
25
40
60

65
270
65
270
-

0,01
0,02
0,03
0,14
0,04
0,07
0,16
0,16
0,38
0,10
0,07
0,09

0,02
0,05
0,10
0,34
0,11
0,17
0,25
0,39
0,56
0,22
0,23
0,28

0,07
0,10
0,40
0,21
0,19
0,41
0,19
0,80
0,91
0,54
0,64
0,74

0,19
0,29
0,35
0,21
0,44
0,33
0,27
0,96
0,96
0,79
0,92
1,03

0,44
0,50
0,31
0,31
0,38
0,50
0,49
1,09
1,21
0,99
1,08
1,13

0,56
0,42
0,55
0,49
0,59
0,62
0,60
1,20
1,20
1,07
1,12
1,18

0,11
0,14
0,06

0,27
0,57
0,08

0,59
1,06
0,11

1,08
1,03
0,27

1,07
1,06
0,51

1,02
1,15
0,47

glaswol ( 12 kg/m )
glaswol ( 16 kg/m )
glaswol ( 22 kg/m )
glaswol ( 38 kg/m )
glaswol ( 55 kg/m )
opencellig kunststofschuim
-piramideplaat
70
100
10.betonsteen
100

Bouwfysica 2

500

Prof. Ir. P. Ampe

100 | 2 1 0

TABEL 10: -WAARDEN

frequentie
Materiaalsoort / opbouw
125
1. hardboard: 3,5 mm op regelwerk m = 3,3 kg/m
-spouw 60 mm
0,36
-idem met 40 mm minerale wol
0,58
-spouw 120 mm
0,54
-idem met 40 mm minerale wol
0,42

(Hz)
250

500

1000

2000

4000

0,11
0,18
0,08
0,17

0,12
0,11
0,08
0,09

0,03
0,09
0,07
0,07

0,05
0,05
0,06
0,06

0,05
0,04
0,09
0,09

2. multiplex: 4 mm op regelwerk m = 2,9 kg/m


-spouw 60 mm
0,22
-idem met 40 mm minerale wol
0,50
-spouw 120 mm
0,47
-idem met 40 mm minerale wol
0,43

0,12
0,20
0,10
0,16

0,14
0,12
0,10
0,11

0,06
0,06
0,04
0,05

0,04
0,05
0,07
0,05

0,09
0,10
0,06
0,09

multiplex: 6 mm op regelwerk m = 4,2 kg/m


-spouw 50 mm vol minerale wol
0,57
-spouw 100 mm, 50 mm minerale wol
0,75

0,37
0,30

0,13
0,12

0,07
0,05

0,06
0,04

0,03
0,03

3. spaanplaat: 19 mm op regelwerk m = 13,5 kg/m


-spouw 60 mm
0,33
-idem met 40 mm minerale wol
0,29
-spouw 120 mm
0,30
-idem met 40 mm minerale wol
0,24

0,10
0,14
0,11
0,14

0,12
0,12
0,15
0,16

0,1
0,11
0,08
0,09

0,14
0,18
0,12
0,14

0,26
0,11
0,24
0,17

4. gipsplaten: 9,5 mm op regelwerk m = 9,3 kg/m


-spouw 60 mm
0,31
-idem met 40 mm minerale wol
0,25
-spouw 120 mm
0,22
-idem met 40 mm minerale wol
0,23

0,08
0,17
0,08
0,12

0,04
0,04
0,11
0,09

0,07
0,06
0,07
0,06

0,09
0,08
0,09
0,11

0,08
0,22
0,22
0,22

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

101 | 2 1 0

4.3. Belgische normen betreffende akoestiek


4.3.1. Inleiding
In dit onderdeel worden de 2 belangrijkste normen (NBN S01-400 en NBN S01-401) betreffende
akoestiek besproken. Andere normen i.v.m. bouwakoestiek zijn:
NBN S01-005

Meten in het laboratorium van de geluidsverzwakkingsindex


Voor luchtgeluid.

NBN S01-006

Meten in situ van de akoestische isolatie voor luchtgeluid.

NBN S01-007

Meten in het laboratorium van de transmissie van contactgeluid.

NBN S01-008

Meten in situ van de geluidstransmissie van contacgeluid.

NBN S01-009

Meten van de geluidsabsorptiefactor in een nagalmkamer.

NBN S01-016

Meten in situ van de akoestische isolatie van gevels en


gevelelementen tegen luchtgeluid.

NBN S01-400

Criteria van de akoestische isolatie.

NBN S01-401

Grenswaarden voor de geluidsniveuas om het gebrek aan


comfort in gebouwen te vermijden.

NBN S01-402

Kenmerkende peilen van omgevingslawaai.

NBN S01-403

Geluid veroorzaakt door hydraulische uitrustingen.

Deze normen kunnen besteld worden bij:


Belgisch Instituut voor Normalisatie (BIN)
Brabanonnelaan 29
1040 Brussel

Tel.: 02/734.92.05
Fax: 02/733.42.64

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

102 | 2 1 0

4.3.2. NBN S01-400: Criteria van de akoestische isolatie


Basisprincipes van deze norm zijn:

Isolatiecriteria worden uitgedrukt in de vorm van categorien: een welbepaalde wand


heeft een bepaalde isolatieklasse die uitgedrukt wordt door een n-getalwaarde.
Er bestaan minimale comfortklassen en aanbevolen klassen.
Voor de buitengevelisolatie werd rekening gehouden met de aard van de
buitenomgeving voor het opleggen van de geluidsisolatiecriteria.
Het lichtjes overschrijden van een bepaalde klasse kan getolereerd worden onder
duidelijk aangegeven omstandigheden.
De huidige norm NBN S01-400 laat toe op een behoorlijke correcte wijze de comfortsituatie in te
schatten in een bestaand gebouw en anderzijds vrij nauwkeurig akoestische isolatiekwaliteiten op te
leggen voor nieuw te bouwen constructies.
Bovenstaande principes werden in de norm op volgende manier uitgewerkt:

De minimale isolatiecriteria worden uitgedrukt door curven met index b, de


aanbevolen criteria met index a. Tussen beide curven bestaat bij luchtgeluidsisolatie
een verschil van 5 dB terwijl dit bij schokgeluiden 3 dB bedraagt.
De invloed van de buitenomgeving wordt door de creatie van 4 buiten-lawaai-zones
bepaald die de akoestiek van de omgeving typeren (deze bepaling geeft aanleiding tot
een nieuwe norm, NBN S01-402).
De tolerantie werd als volgt begrensd:
De overschrijding van een grenscurve in negatieve zin kan maar worden beperkt tot
maximaal 2dB over 6 opeenvolgende 1/3 octaaf-intervallen.

In de norm wordt uiteraard een onderscheid gemaakt tussen luchtgeluiden en contactgeluiden:

Bouwfysica 2

Criteria voor de bruto-geluidsverzwakkingsindex van een wand


Criteria voor de contactgeluidsisolatie

Prof. Ir. P. Ampe

103 | 2 1 0

4.3.2.1 Criteria voor de bruto-geluidsverzwakkingsindex van een wand


De criteria zijn geldig voor al dan niet naast elkaar liggende lokalen. Ze worden uitgedrukt door 4
limietspectra (a en b). Bij de interpretatie moet men weten dat een klasse Ia een wand met een
betere geluidsisolatie aanduidt dan een klasse IVa.

Voor buitengevels wordt de akoestische isolatie uitgedrukt door 4 andere trapcurven (Va, Vb, Vc,
Vd). Hier is geen onderscheid gemaakt tussen minimale en aan te raden curven.

FIGUUR 74

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

104 | 2 1 0

In deze norm bestaan analoge criteria voor de geluidsisolatie van wanden getest in het laboratorium.
De geluidsisolatie gemeten in het laboratorium is immers niet dezelfde als op de werf.
Zoals hierboven vermeld is, plant het geluid tussen 2 lokalen zich niet alleen voort via de directe weg
(bron lucht scheidingswand lucht luisteraar) maar ook via in directe wegen (bv. zijmuren).
Wanneer men over isolatie spreekt tussen 2 lokalen op de werf, dan betreft dit het verschil in
geluidsniveau tussen beide ruimtes, m.a.w. het verschil in lawaai van wat directe en indirecte weg is
doorgedrongen in het ontvangstlokaal in vergelijking met het lawaainiveau in de zendruimte (mits
een bijkomende correctiefactor i.v.m. absorptie in rekening te brengen). Wanneer men over
geluidsisolatie op de werf spreekt, dan noemt men dit de bruto geluidsisolatie.
Wanneer men over geluidsverzwakkingsindex van een materiaal of bouwelement spreekt, dan is dit
de in het laboratorium gemeten waarde. In het laboratorium wordt ervoor gezorgd dat de enige
mogelijke weg van het geluid de directe geluidsoverdracht is. Het spreekt vanzelf dat de
geluidsisolatieverzwakkingsindex meestal hoger is dan de praktijkisolatiewaarde van het
bouwelement (of bruto-isolatiewaarde). De labo-index is daarom echter niet oninteressant. Ze laat
toe toch die wanden te kiezen opdat een bepaalde geluidsisolatie tussen 2 lokalen kan bekomen
worden. Men moet er alleen op letten dat men een zekere veiligheidsmarge in acht neemt.
De voorgeschreven klassen van bruto-geluidsisolatie tussen 2 lokalen hangt af van hun functie. In de
norm wordt dan ook onderscheid gemaakt voor een reeks praktische gevallen:
appartementsgebouwen, kantoren, scholen, hotels, woningen, rusthuizen,
Omdat het uitermate moeilijk is om wanden te bouwen met geluidsisolatie klasse I is het aan te
raden de ruimtes zodanig te schikken dat een dergelijke eis niet voorkomt.
Onderstaande figuur geeft enkele voorbeelden van geluidsisolatiecriteria (aanbevolen en minima).er
valt op te merken dat de meest gestelde klasse, klasse II is.

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

105 | 2 1 0

TABEL 11

Vertrekken van een woning A


Slaapkamer Living Keuken Speelkamer Badkamer/WC

WOONGEBOUW(1)
Vertrekken van een woning B

IIab

Trappenhuis / Liftkoker
Categorie 2
55 dB(A)<LAeq=<65dB(A)
Gevels &
Categorie 3
puntgevels
65 dB(A)<LAeq=<75dB(A)
Categorie 4
LAeq>75dB(A)

Badkamer/WC
Vertrekken Speelkamer
van een Keuken
woning A Living, eetkamer
Slaapkamer

b
Vc

II

II

b
b

II

b
a
III b

c
Vd

Vb

Vbc

Vd

Va

Vb

a (2)
b
a
III b
a
II b
IIab
a
III b

III

II

II

a
b
a
b

b
a
III b

III

d
-

Vd

d
-

Vd

Vd

Vd

Vd

IIab

IVab

IVab

IV b

a
b
a (3)
III b

IV b

III

d
-

1) Geldig voor appartementsgebouwen en de individuele huizen in rijen.


2) Betreft niet het geval van een badkamer met toegang tot de slaapkamer.
3) Betreft niet de living waar de maaltijden genomen worden.

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

106 | 2 1 0

4.3.2.2 Criteria voor de contactgeluidsisolatie


Deze criteria gelden voor een afgewerkte constructie, d.w.z. met afgewerkte vloer en plafond. Ze
worden uitgedrukt in 3-limietspectra voor de aanbevolen criteria met index a en 3 andere voor de
minimale criteria met index b.
Een constructie behoort tot n van de criteria wanneer het spectrum van het contactgeluid
veroorzaakt door de genormaliseerde klopmachine (wordt verder besproken) lager of op dezelfde
hoogte ligt voor alle frequenties tenzij de afwijking kleiner is dan de hierboven beschreven
tolerantie dan de limietspectra.
Er valt op te merken dat dit precies het omgekeerde is bij luchtgeluidsisolatie: hoe hoger het
gemeten spectrum daar gelegen is, des te beter de isolatie.

TABEL 12
(1)

WOONGEBOUW

Slaapkame
Living, eet
Lager
gelegen Keuken
vertrekken Badkamer
Speelkame

Hoger gelegen vertrekken


Slaapkamer Living Keuken Speelkamer Badkamer/WC
IIab

II

III

II

III

III

III

b
b
b
b

b
a
III b
IIIab
IIIab

b
a
II b
a
III b
a
III b
a
III b

Iab

b
a

III

III

III

b
b

a
b
a

III

III

III

b
b

1) Geldig voor appartementsgebouwen en de individuele huizen in rije

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

107 | 2 1 0

FIGUUR 75

4.3.3. NBN S01-401: Grenswaarden voor de geluidsniveaus om het gebrek


aan comfort in gebouwen te vermijden
Deze norm bepaalt de lawaainiveaus die moeten beschouwd worden als maximale niveaus in
vertrekken met gesloten vensters, als functie van hun bestemming. Hiermee wordt rekening
gehouden met buitenlawaai en lawaai van uitrustingen. De impulsieve geluiden worden hier echter
uitgesloten.
Basisprincipes:

Vastleggen van geluidsniveaus in lokalen waar mensen wonen en werken teneinde er


een akoestisch comfortabele situatie te verzekeren.
Deze geluidsniveaus zijn het eindresultaat van de volgende veronderstellingen:

o Het gebruik van aanbevolen geluidsisolatie (door NBN S01-400).


o De inplanting van het gebouw in een omgeving behorend tot een bepaalde

categorie (door NBN S01-402).


o Technische uitrusting waarbij de nodige akoestische maatregelen genomen
werden.
o Ervaren vakmanschap bij de bouw.

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

108 | 2 1 0

Het vastleggen van maximale geluidsniveaus in technische lokalen teneinde te


luidruchtige technische installaties te vermijden en op die manier het lawaai aan de
bron te beperken.
Toepassingsgebieden: woongebouwen, kantoren, scholen, ziekenhuizen, hotels,
rusthuizen, theaters, vergaderzalen, restaurants,

o Definitie:

1 p 2 dt
L Aeq = 10 log t 2
p0
T

[dB(A)]

Met
P0

= 2 10 5 Pa

= periode van integratie

LAeq

= het niveau van het stabiel continu geluid dat tijdens een gelijke
periode T, dezelfde gemiddelde kwadratische geluidsdruk zou
hebben als het fluctuerend geluid.

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

109 | 2 1 0

o Buitenlawaai:
Er worden 4 categorien beschouwd:
TABEL 13

Catregorie

LAeq

LAeq=<55 dB(A)

55 dB(A)<LAeq=<65dB(A)

65 dB(A)<LAeq=<75dB(A)

LAeq>75dB(A)

Wanneer het equivalent niveau van het buitenlawaai moeilijk te meten valt, dan kan
men de categorie bepalen volgens onderstaande voorschriften:
Categorie 1:

Landelijke of voorstedelijke residentile wijken gelegen op meer dan


500 m van elke belangrijke verkeersweg en op meer dan 1000 m van
elke baan met groot verkeer.

Categorie 2:

Stedelijke residentile wijken; landelijke of voorstedelijke residentile


wijken gelegen op meer dan 200 m van elke belangrijke verkeersweg
en op meer dan 500 m van elke baan met groot verkeer.

Categorie 3:

Zone met lichte industrien, wijken met een bestemming die tegelijk
residentieel en commercieel is; een wijk gelegen langs een
belangrijke verkeersweg en op meer dan 200 m van elke baan met
groot verkeer.

Categorie 4:

Stadscentra, zone met zware industrien; wijken gelegen op minder


dan 200 m van een baan met groot verkeer.

Deze schattingen hebben betrekking op de vertrekken die het meest blootgesteld


staan aan het buitenlawaai. Voor vertrekken van hetzelfde gebouw die het minst
blootgesteld staan, is dikwijls een verschuiving naar een lagere categorie
gerechtvaardigd.

o Toepassingsgebieden
1.

Bouwfysica 2

Woningen, ziekenhuizen, hotels

Prof. Ir. P. Ampe

110 | 2 1 0

De overschrijdingen die te wijten zijn aan geluidsbronnen die zich in het


gebouw, maar buiten het vertrek bevinden, worden als volgt beperkt:

Woonvertrekken:

6 dB(A)

Slaapvertrekken:

3 dB(A)

Behalve als het globale niveau 30 dB(A).


In het geval dat de overschrijding te wijten is aan het plaatsen van een nieuwe
geluidsbron, moet er nochtans met deze overschrijding rekening gehouden
worden van zodra deze bron het globaal geluidsniveau doet stijgen tot 27
dB(A) of meer.
De equivalente niveaus LAeq worden beperkt tot de waarden die voorkomen in
onderstaande tabel.
TABEL 14

2.

Categorien
Woonvertrekken LAeq

1
30

2
35

3
40

4
45

Slaapvertrekken LAeq

30

30

35

40

Technische lokalen en natte plaatsen


Bij keukens en badkamers moeten de overschrijdingen < 9 dB(A) behalve als
het globale niveau 40 dB(A).

Aanbevelingen:

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

111 | 2 1 0

TABEL 15

Ketelhuizen

=< 250 kW
> 250 kW
Lokalen voor
=< 100.000 m/h
debiet
klimaatregeling
> 100.000 m/h
Koelcentrales
=< 350 kW
vermogen
> 350 kW
Machinekamers van liften draagvermogen =< 8 personen
(n enkele kooi in werking) snelheid =< 3 m/s
WC
Badkamers
Luchtextractie
Sanitaire apparaten
Keukens
Luchtextractie
Huishoudtoestellen
vermogen

NR 70
NR 80
NR 70
NR 80
NR 75
NR 85
NR 70
NR 65
NR 35
NR 60
NR 35
NR 60

4.4. De akoestische isolatie van gebouwen


4.4.1. Luchtgeluiden
4.4.1.1 Definitie luchtgeluidsisolatie
Beschouwen we opnieuw de onderstaande figuur die we reeds kennen voor de definitie van de
absorptiecofficint:

FIGUUR 76

Stellen we opnieuw:

Er = gereflecteerde energie
Ei = invallende energie
Ea = geabsorbeerde energie
Ed = doorgelaten energie

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

112 | 2 1 0

Dan kunnen we als theoretische geluidsisolatie definiren:

R = 10 log

Ei
Ed

[dB]

Een geluidsisolatie van 20, 30, 40, 50 dB betekent dat van de invallende energie slecht respectievelijk
1/100, 1/1000, 1/10 000 of 1/100 000 wordt doorgelaten.

In het laboratorium wordt R praktisch als volgt gemeten:

R = L p1 L p 2 + 10 lg

met

S
A

Lp1 = geluidsniveau in zendruimte


Lp2 = geluidsniveau in ontvangstruimte
S = grootte van het scheidingsoppervlak
A = de equivalente geluidsabsorptieoppervlakte in de ontvangstruimte

4.4.1.2 Verschil luchtgeluidsisolatie absorptiemateriaal


Heel regelmatig ziet men in winkels publiciteit over producten die zogenaamd akoestisch erg
isolerend zijn (vb. speciale soorten behangpapier).
Dit is een erg grote fout of misleidende reclame. In de praktijk kan het behangpapier zekere
absorptiekwaliteiten bezitten en dan nog erg miniem zie hoofdstuk absorptieproducten maar
zeker geen isolatiekwaliteiten.
De verwarring tussen beiden gebeurt erg vaak. Herhalen we nogmaals dat absorptieproducten
dienen om de nagalm (reverberatietijd) te beperken en de klankkleur binnen 1 ruimte te regelen.
Geluidsisolatie verhindert of beperkt het doordringen van geluid van de ene ruimte naar de andere.
Om duidelijk het verschil aan te duiden, het volgende voorbeeld: zoals we gezien hebben in het
hoofdstuk absorptieproducten vormt een open raam het perfecte absorptieproduct; immers, het
geluid dat invalt op het open raam wordt perfect doorgelaten, niets wordt weerkaatst. Uit onze
definitie volgt dan ook = 1, m.a.w een open raam is een perfect absorbant. Het spreekt vanzelf dat
een open raam als scheiding tussen 2 ruimten een bijzonder slechte isolatie betekent. Als
isolatieproduct is het dus nul.

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

113 | 2 1 0

4.4.1.3 Algemeenheden
Het spreekt vanzelf dat isolatie van een ruimte bepaald wordt daar de isolatie-eigenschappen van
zijn samengestelde delen. Het zijn vooral de zwakste delen die de isolatiekwaliteit gaan bepalen, een
beetje in analogie met de zwakste schakel die de sterkte van de keten bepaalt.
Zwakke schakels en isolatieproblemen voor luchtgeluid zijn:

Lokale isolatieverminderingen van wanden, vb


o Lokale vermindering dikte van muren
o Vermindering dikte muren door ingewerkte buizen
o Lokale oppervlaktemassavermindering in een wand (beton/cellenbeton)
o Slecht opgevulde voegen
o Deuren
o Vensterpartijen
Zwakke luchtdichtheid / geluidskortsluitingen

Een goede luchtdichtheid is een eerste voorwaarde voor een goede isolatie. Dit kunt U zelf
ervaren bij de volgende proef:
Wanneer U met draaiende motor, stilstaand het lawaainiveau binnen de wagen vergelijkt in de
situatie waarbij alle ramen dicht zijn, met de situatie waarbij 1 raam slecht een heel klein
kiertje open staat: dan merkt U duidelijk een niveauverschil.
Bij thermische isolatie helpt elke m isolatie, bij akoestische isolatie is dat enkel zo voor een
goed afgewerkt geheel zonder lekken
Voorbeeld:

o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o

Bouwfysica 2

Kieren rondom deuren


Opening rondom doorlopende buizen die van het ene lokaal naar het andere lopen
Gaines die het geluid gemakkelijk overbrengen over meerdere verdiepingen
Rolluikkasten laten het lawaai gemakkelijk van buiten naar binnen dringen en
omgekeerd
Kieren rondom de ramen
Luchtlekken in de kaders van ramen
Airconditioningkokers
Verluchtingselementen direct in contact met andere ruimtes of met de
buitenomgeving
Schoorstenen
Doorgeefluiken
Doorlopende valse plafonds

Prof. Ir. P. Ampe

114 | 2 1 0

FIGUUR 77

Kierdichtingen met lipprofielen aan de onderkant van de deur.

FIGUUR 78

Trillingsoverdrachtproblemen (Flanking)

Een vervelende eigenschap van geluid voor de isolatie betreft de volgende eigenschap:
Wanneer geluid botst op een wandelement, dan wordt de geluidsgolf daar gedeeltelijk
(afhankelijk van de materiaalkarakteristieken) omgezet in trillingen. Deze trillingen kunnen zich
gemakkelijk door het gebouw voortplanten en in een andere ruimte afstralen.

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

115 | 2 1 0

Zo kan het bijvoorbeeld niet voldoende zijn enkel het plafond te isoleren naar de
bovengelegen verdieping.
Het effect daarvan kunt u ook controleren bij radiatoren. Via een stethoscoop geplaatst op een
radiator kunt U bijna het gesprek volgen dat enkele verdiepingen lager gevoerd wordt mits in
die ruimte een radiator staat, op hetzelfde circuit aangesloten.

4.4.1.4 Verschil tussen isolatiewaarde gemeten in een laboratorium en zijn effectieve


praktische isolatiewaarde op de werf
Zoals hierboven vermeld plant het geluid tussen 2 lokalen zich niet alleen voort via de directe weg
(bron lucht scheidingswand lucht luisteraar) maar ook via indirecte wegen (vb. zijmuren of
voorbeelden uit hierboven)
Wanneer men over isolatie spreekt tussen 2 lokalen op de werf, dan betreft het het verschil in
geluidsniveau tussen beide ruimtes, m.a.w het verschil in lawaai van wat via directe en indirecte weg
doorgedrongen is in het ontvangstlokaal in vergelijking met het lawaainiveau in de zendruimte
(feitelijk komt daar ook nog een correctieterm in voor in verband met de absorptie)
Wanneer men over geluidsisolatieverzwakkingsindex van een materiaal of bouwelement spreekt,
dan spreekt men over de in laboratorium gemeten waarde. In het labo wordt er voor gezorgd dat de
ene mogelijke weg van het geluid de directe geluidsoverdracht is.
Het spreekt vanzelf dat de geluidsisolatieverzwakkingsindex meestal hoger is dan de
praktijkisolatiewaarde van bouwelement (of bruto-isolatiewaarde).
De labo-indexwaarde is daarom echter niet oninteressant. Ze laat toe toch die wanden te kiezen
opdat een bepaalde geluidsisolatie tussen 2 lokalen kan bekomen worden. Men moet er alleen op
letten een zeker veiligheidsmarge in acht te nemen.

4.4.1.5 Luchtgeluidsisolatie
3.4.1.5.1 Inleiding
Er bestaan 2 manieren om te gaan isoleren.
Enerzijds door het gebruik van wanden met een zware massa, anderzijds door speciale
dubbelwandige systemen.

3.4.1.5.2 Enkelvoudige (zware) wanden


Worden als enkelvoudige wanden beschouwd binnen de akoestiek; die wanden
beantwoorden aan de (uitgebreide) akoestische massawet.
Vb.: betonmuren, baksteenmuren
Op het eerste zicht een vreemde definiring.

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

116 | 2 1 0

We kozen voor deze definiring omdat ook bepaalde fysisch samengestelde muren (bv.
gipskartonplaat harde thermische isolatie gipskartonplaat) reageren als een akoestische
enkelvoudige wand. Wordt een trilling opgevangen (geluidsgolf die invalt en omgezet wordt
in een trilling) door het buitenblad dan wordt die door het starre contact (de harde
thermische isolatie) gewoon doorgegeven aan het binnenblad. Er treedt geen demping op
door een veereffect (bv. Een elastisch samendrukbare massa als middenlaag).
Enkelvoudige wanden hebben een typisch isolatiespectrum dat beantwoordt aan de
uitgebreide massawet.

Bij alzijdige inval van het geluid kan men een relatie schrijven tussen de frequentie en de
geluidsisolatie

R = 20 log( fM ) 47 dB

hierbij is M = massa per oppervlakte van de wand [kg/m]


f = frequentie
R = geluidsisolatie

Gevolgen:
o De geluidsisolatie R neemt to met 6 dB bij verdubbeling van de massa per

oppervlakte (in werfsituatie blijft dat meestal beperkt tot ongeveer 4dB).
o De geluidsisolatie neemt toe met 6 dB per verdubbeling van de frequentie (= per
oktaaf)

Opmerking:

Als het lawaai echter een specifieke invalshoek heeft, en dus niet alzijdig invalt (bv. Wanneer
de lawaaibron zich op een iets grotere afstand bevindt van de wand in een buitenomgeving)
dan daalt de geluidsisolatie ten aanzien van invallend lawaai naarmate de hoek tussen de
wand en het invallend geluid kleiner wordt.
Dit heeft belangrijke gevolgen voor de geluidsisolatie van hoge gebouwen naast drukke
verkeersaders.
Hoe hoger men zit, hoe kleiner de invlashoek van het lawaai t.o.v de wand en hoe slechter de
isolatie. Ondanks het feit dat de afstand achter de wand liggende kamer t.o.v het verkeer
groter wordt zal het lawaainiveau binnen (achter de wand) groter zijn dan op het gelijkvloerse
voor een identieke gevelconceptie. De isolatievermindering is belangrijker dan de
geluidsverzwakking door de grotere afstand.
Men kan dit fenomeen verhinderen door bv. bouwelementen te laten uitsteken (vb. terrassen)
die als geluidsscherm kunnen dienen.

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

117 | 2 1 0

FIGUUR 79

Geluidsisolatiecurve voor enkelvoudige constructies


(R : geluidsisolatie in dB; f : frequentie in Hz).

Invloed van de buigstijfheid; plaatresonanties; het concidentie-effect; grensfrequenties.


De buigstijfheid is een belangrijke eigenschap van bouwconstructies; door deze eigenschap zijn
we immers in staat om ermee te bouwen.
Deze buigstijfheid heeft echter belangrijke gevolgen voor de geluidsisolatie van het materiaal:
in de lage frequenties gehoorzaamt het materiaal niet aan de isolatiemassawet ten gevolge
van resonanties (staande golven) in het materiaal. Voor iets hogere frequenties vertoont de
lineaire massawet een nieuwe afwijking, nl. het concidentie-effect. Concidentie treedt op als
de snelheid van de vrije buiggolven (buigtrillingsgolven eigen aan de wand door mechanisch
aanstoten ervan) gelijk is aan de snelheid van de gedwongen golven (ten gevolge van de
invallende golf die de wand in een bepaald vervormingpatroon dwingt).
Praktisch is alleen het concidentie-effect erg belangrijk bij niet te dunnen panelen. Het effect
van de resonantie doet zich bij de te dunne panelen alleen voor onder de 70 Hz, een gebied
dat minder belangrijk is voor de bouwakoestiek.
Staande golven
Het betreft bij bouwelementen een reeks resonantiefrequenties (eigenfrequenties), waarvan
de golflengte afhankelijk is van de buigstijfheid, de inklemming en de lengte -en breedte
dimensies van de plaat. Hun onderlinge opeenvolging kan men in analogie met de vioolsnaar,
beschouwen als een grondtoon en boventoon.

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

118 | 2 1 0

Voor deze frequenties trilt de plaat gemakkelijker dan voor andere frequenties en moet
minder energie toegevoerd worden voor het bekomen van een dergelijke trilling. Praktisch
betekent dit dat minder geluidsenergie van een invallende golf wordt opgenomen
(geabsorbeerd) om toch tot een bepaald trillingsniveau te komen en dat dus meer energie
kan afgestraald worden. Bij deze eigenfrequenties gaat dus relatief meer energie door de
wand dan dat er geabsorbeerd wordt in vergelijk met andere frequenties onder de 70 Hz.
De hogere eigenfrequenties worden door interne demping in het bouwelement zelf vrij snel
verzwakt.
De isolatievermindering door resonantie speelt enkel echt een rol voor de geluidsisolatie bij
dunne ongedempte panelen (staal, aluminium, glas). Typische problemen kunnen optreden bij
bijvoorbeeld ventilatiekokers.
Concidentie
Een tweede gevolg van de buigstijfheid van bouwelementen op geluidsisolaite van platen is
veel belangrijker daar de isolatievermindering zich voordoet in gebieven die wel belangrijk zijn
binnen de bouwakoestiek. Het betreft het condentieverschijnsel.
Beschouwen we nu de volgende situaties:
1/ Stoot men met een hamer (puntaanstoting) of met een lijnkracht (vb aanstoting van een
plaatvormingselement door een ander bouwelement dat een koppellijn met hert eerste bezit)
(vb. een muur), dan vertrekken vanuit dit aanstootpunt (lijn) vrije buiggolven, het
bouwelement neemt zijn eigen trillingsvorm aan.
Deze buiggolven vertrekken vanuit het aanstootpunt en lopen door tot tegen de wand, waar
ze gereflecteerd worden. Vergelijk dit met de golven die op het wateroppervlak in een plas
water kunnen veroorzaakt worden: de golven vertrekken vanuit hert aanstootpunt en
weerkaatsen tegen de randen.
De voortplantingssnelheid van deze zogenaamde vrije buiggolven is bij benadering evenredig
met de wortel uit de frequentie: m.a.w lage frequenties lopen trager dan hoge.
2/ Wordt een dergelijke plaat nu aangestoten door een schuin invallende luchtgeluidsgolf dan
kan een gedwongen buiggolf gecreerd worden in de plaat.
Herinneren we eraan dat een luchtgeluidsgolf bestaat uit zones van onderdruk en overdruk
t.a.v de atmosfeerevenwichtsdruk. Bij schuine inval bestaan er dus aan het oppervlak van de
plaat zone met een overdruk en onderdruk. De plaat past zich voor een bepaalde invalshoek
van het lawaai aan deze overdrukken en onderdrukken aan een neemt een bepaalde buigvorm
aan. Bij een luchtgeluidsgolf blijven de overdrukken en onderdrukken niet op dezelfde plaats.
Aldus past ook het patroon van overdrukken en onderukken aan het oppervlakte van de plaat
zich constant aan. Wij krijgen dan ook buiggolven binnen de plaat die zich verplaatsen. De
voortplantingssnelheid van deze gedwongen buiggolven binnen de plaat is enkel afhankelijk
van de invalshoek van de luchtgeluidsgolf.

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

119 | 2 1 0

3/Voor een bepaalde frequentie van het invallend luchtgeluid wordt de snelheid binnen de
plaat van de gedwongen en de vrije buiggolven aan elkaar gelijk (concidentie = samenvallen!).
De gedwongen buiggolf gaat als het ware de vrije buiggolf versterken wat in een sterke
plaattrilling en een grote geluidsafstraling resulteert.
4/De laagste frequentie waarbij het concidentie-effect optreedt in een bepaalde wand heet de
grensfrequentie.
Dit gebeurt wanneer de geluidsgolven een scherende invalshoek met de want hebben, d.w.z
wanneer de geluidsgolven parallel met de muur lopen.
Opmerking: De verslechtering van de geluidsisolatie door het concidentie-effect zal des te
markanter zijn, naarmate:

o Het geluid gericht is


o Grote plaatafmetingen
o Het een materiaal betreft met lage inwendige demping (materiaalkarakteristiek)
Bij een gericht geluidsveld (lawaai van een bron op afstand in een buitenomgeving) zal de breuk in de
isolatiekromme relatief scherp en smal zijn vanaf de grensfrequentie.
Bij de overgang bij niet gerichte diffusie geluidsvelden (binnen - binnen) is de inbreuk relatief flauw,
maar breed vanaf de grensfrequentie.
Ongedempte (dunnere) platen (metaal, glas, gipskartonplaten) vertonen het concidentie-effect
sterk, hun grensfrequentieq liggen echter vrij hoog. Hoe lichter het materiaal, hoe hoger de
eigenfrequentie.
SAMENVATTEND:
Resonantie:

o Hoe hoger de resonantiefrequentie, hoe slechter de isolatie


o De resonantiefrequentie wordt hoger bij:

Lichtere materialen
Kleinere spouwbreedtes bij dubbelwandige systemen
o Voor steenachtige materialen ligt de resonantiefrequentie benenden 70 Hz wat
voldoende laag is.
Concidentie:

o Hoe hoger de grensfrequentie (laagste frequentie waarbij concidentie optreedt) hoe


beter de isolatie.
o Voor 2 muren met dezelfde massa ligt de grensfrequentie het hoogst bij het dunste
materiaal.
o Voor 2 muren met dezelfde dikte maar verschillende massa ligt de grensfrequentie
het hoogst bij de zwaarste muur.

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

120 | 2 1 0

o Bij dubbelwandige systemen waarbij beide wanden uit hetzelfde materiaal bestaan is
het interessanter om verschillende diktes te kiezen.

FIGUUR 80

N.B. Laagfrequentie isoleert 8mm staalplaat veel beter dan 1mm. In de middenfrequenties (10002000Hz) is er niet veel verschil. Hoogfrequent, 4 en 8000Hz, wint de veel zwaardere plaat het weer.
Massa alleen doet niet alles!!!!

3.4.1.5.3 Dubbele wanden


Inleiding

Wil men voor een enkelvoudige constructie een hogere geluidsisolatie krijgen, dan kan dat
door een hogere massa per m te voorzien. Dit is niet zo efficint; voor een enkelvoudige
constructie met massa x kg/m en isolatie bekomen we, wanneer we de muur dubbel zo zwaar
maken per m (x kg/m) enkel een isolatie R + 4 dB in de praktijk. M.a.w stel dat we een
baksteenmuur van 14 cm hebben met een isolatie van 47 dB, een verdubbeling van dikte
(28cm) levert slechts 51 dB op als isolatie.
Men kan veel efficinter te werk gaan door de muur te ontdubbelen zodanig dat een
spouwmuurconstructie ontstaat.

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

121 | 2 1 0

We krijgen dus een massa-veer (luchtlaag) massa constructie. Deze kan voor bepaalde
frequenties in resonanties gebracht worden, voor deze frequenties isoleert de constructie
weinig. Ook hier hebben we dus eigenfrequenties die we zo laag mogelijk proberen te houden.

FIGUUR 81

Verder kan geluidsisolatie van een dubbele wand nog verslechterd worden door de
zogenaamde spouwresonanties, dit zijn staande luchtgeluidsgolven in de spouw. Het
aanbrengen van een poreus absorberend materiaal kan dit effect uitschakelen.
Zoals bij enkelvoudige wanden hebben we ook hier te maken met het probleem van de
concidentie. Wanneer beide spouwbladen dezelfde massa, dikte en dezelfde grensfrequentie
bezitten, dan is het concidentie-effect overduidelijk (het verminderen van de geluidsisolatie).
Het grote voordeel van deze dubbele wanden bestaat erin dat men spouwbladen kan kiezen
die verschillende massa, dikte en dus grensfrequenties bezitten. Aldus wordt de
geluidsisolatie-verzwakking ter hoogte van het concidentiegebied voor het eerste spouwblad
gecompenseerd door de isolatie van het 2de spouwblad dat nog niet door de concidentie
verzwakt is en omgekeerd.
Theoretisch zouden bij een dergelijke constructie de geluidsisolaties bij elkaar mogen worden
opgeteld. De praktijk leert dat de geluidsisolatie van dubbele wanden helaas sterk wordt
verlaagd door de aanwezigheid van starre koppelingen die gewoon de trillingen en de

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

122 | 2 1 0

geluidsoverdracht tussen beide bladen kortsluiten. Wanneer voor een enkelvoudige


spouwconstructie met wandmassa x kg/m de isolatie R is, dan kan men bij ontdubbeling voor
een gezamenlijke wandmassa van biede spouwbladen van x kg/m een geluidsisolatie
bekomen van R + dB tot R + dB afhankelijk van het aantal starre koppelingen

Hoe een dubbele wandconstructie samenstellen (ontwerp)


Niet elke dubbele wand geeft akoestisch goede isolatieresultaten
Om een goede dubbele wandconstructie samen te stellen dient men rekening te houden met:

1/ Laagste eigenfrequentie (fo) (resonantiegebied) zeker beneden de 100 Hz houden! (liefst zo


laag mogelijk)

fo =

met

60
d

1
1

+
m
m
2
1

d = spouwbreedte [m]
m1 = massa per oppervlakte spouwblad 1 [kg/m]
m2 = massa per oppervlakte spouwblad 2 [kg/m]

Voor samenstellingen met steenachtige materialen meestal geen probleem


Opletten bij aluminium constructies, staalplaten, gipskartonplaten, multiplexplaten.

2/ De grensfrequenties (start concidentiezone) van beide spouwbladen moetn zo hoog


mogelijk liggen, waarbij de concidentiezone (en hun grensfrequenties) dan ook best NIET
samenvallen om aldus het concidentie-effect uit te smeren.
m.a.w
-

Voorzie spouwconstructies die uit eenzelfde materiaal bestaan van verschillende diktes
voor de spouwbladen. Zo geeft een dubbel glas samenstelling 4/10/6 een beter resultaat
dan 6/10/6.
Voorbeelden van grensfrequenties: hier uitgedrukt als het product van de wandmassa/m
x grensfrequentie (deze is constant voor een bepaald materiaal).
TABEL 16

Voorbeelden

Bouwfysica 2

mfg

Prof. Ir. P. Ampe

123 | 2 1 0

Aluminium

34.10

Staal

98.10

Glas

32.10

Beton

41.10

Gasbeton

25.10

Hout

20.10

Lood

570.10

Gipskarton

42.10

Uit hierboven volgt ook dat voor 2 wanden uit eenzelfde materiaal de grensfrequentie
hoger is voor de dunnere wand.
Zo is het interessanter een dubbele wand van 2 x 12,5 mm te gebruiken daar de
grensfrequenties hoger liggen dan 1 plaat van 25 mm.
Nog interessanter is het om 2 verschillende diktes te kiezen.

3.1/ Om spouwresonanties te voorkomen dient men een poreus absorptiemateriaal in de spouw te


voorzien (om staande golven in de spouw te vermijden).
Eisen gesteld aan het absorptiemateriaal:
a/ Het moet poreus zijn, opencellig met open wand zijn en een vrij hoge luchtstromingsweerstand
bezitten.
Vb. minerale wol met een densiteit van 30 tot 60 kg/m
b/ Het absorptiemateriaal mag de stijfheid van de spouw niet verhogen.
Vb. het materiaal niet onder compressie in de spouw brengen.
Het is niet noodzakelijk de spouw volledig te vullen. Het kan, zolang het de stijfheid niet verhoogd.
Gebruik nooit gesloten-cellige absorptiematerialen
Gebruik nooit harde stijve thermische isolatie (een veelgemaakte fout voor glasgevels waarbij men
elementen van glasal harde kunststofisolatie glasal gebruikt: de geluidsisolatie daarvan is ronduit
slecht).
3.2/ Gebruik een minimum spouwopening (5 6 cm), een te geringe spouwopening veroorzaakt een
isolatievermindering in de lage frequenties door resonantieverschijnselen. (fo wordt groter dan 100
Hz).

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

124 | 2 1 0

4/ Tussen de spouwbladen moet elk star contact vermeden worden. Dus liefst geen koppeling en
indien constructief noodzakelijk, slechts een slappe koppeling toegelaten.
Dit is helemaal niet evident en zorgt voor moeilijkheden bij:
constructie van keperwandjes of metal stud partitions
de normale zware buitenmuren uitgevoerd met spouw en spouwankers hebben door deze
ankers een te star contact met elkaar en gedragen zich akoestisch niet als dubbele wanden
maar als evenzware enkelvoudige wanden!
- Sandwichpanelen waarvan de thermische isolatie hard en niet veerkrachtig is (voor
sommige PU. bv.) reageren als enkelvoudige wanden. Door hun gering oppervlaktegewicht
isoleren ze dan ook akoestisch erg slecht. (vb. ook in glasgevels: glasal schuim glasal).
5/ Er moet gezorgd worden voor een goede kierdichting zodanig dat geen geluidslekken (direct
geluid) kunnen voorkomen.
-

3.4.1.5.4 Praktisch: Isolatie tegen luchtgeluiden


Het isoleren van glaspartijen

Fabrieksmatig vervaardigde dubbele beglazingen zijn doorgaans om thermische redenen


ontwikkeld (warmteweerstand bijna 2 x zo groot als voor enkele beglazing). Ze zijn luchtdicht
aan elkaar gekoppeld om condensatie in de spouw te voorkomen. Ze bezitten doorgaans een
smalle spouw (6-12mm) om overmatige belasting door thermische uitzettende of krimpende
spouwlucht te voorkomen en ook om eenvoudige plaatsing mogelijk te maken (totale dikte).
De geringe spouwbreedte is echter akoestisch ongunstig omdat de massa-veer-massaresonantie van het geheel (fo van hierboven) te hoog ligt (ca. 250 Hz). Tenslotte ontbreekt
natuurlijk ook de spouwabsorptie.
Gevolg:
De gemiddelde akoestisch isolatie van normaal thermisch dubbelglas t.a.v laagfrequent lawaai
(bv. Verkeerslawaai) is minder gunstig als voor even zwaar enkelvoudig glas.
Akoestische prestaties van verschillende venstertypes:

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

125 | 2 1 0

FIGUUR 82

De isolatiewaarden voor de klassieke enkelvoudige glaspanelen of dubbelglas bestrijkt het


gebied van 29 dB tot +/- 35 dB.
Hogere isolatiewaarden kunnen op de volgende manieren worden bekomen:
a/ Dubbel glas met 1 van de glaspanelen gelaagd
Bij de gelaagde glasplaat bevinden zich elastische folies tussen de samenstellende glaspanelen.

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

126 | 2 1 0

FIGUUR 83

Thermische dubbele beglazing (4-12-4; totale glasdikte 8 mm), vergeleken met 8 mm enkel glas.
b/ Nog hogere waarden kunnen worden bekomen door het gebruik van ontdubbelde chassis
(Scandinavisch systeem) waardoor een voldoende grote spouw kan bekomen worden (de
isolatievermindering door de resonantieverschijnselen gebeurt alleen nog voor frequenties
onder de 100 Hz) en kan isolatieverlies door de invloed van staande golven in de spouw
beperkt worden door het aanbrengen van absorberende materialen langs het kder in de
spouw. Dergelijke constructies raden we aan in de nabijheid van vliegvelden of erg drukke
verkeersaders.

FIGUUR 84

Akoestische prestaties van dubbel glas met drogeluchtspouwvulling en argonspouwvulling.

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

127 | 2 1 0

Muren

Enkelvoudige muren
1/ Zware massieve constructies

o Goede geluidsisolatie die beantwoordt aan de massawet maar tevens onderhevig is


aan het concidentie-effect, de grensfrequentie ligt immers laag

o Goede isolatie in de lage frequenties [de eigenfrequenties (resonantie-effect) liggen


voor de meeste steenachtige materialen onder de 100Hz].

o Poreus niet afgepleisterde wanden laten veelal geluid door. Het bepleisteren van de
muur kan een goede oplossing zijn.

FIGUUR 85

Invloed van de aanwezigheid van een bepleistering.


2/ Constructies bestaande uit holle bouwblokken. Deze constructies moeten ook als
enkelvoudige wanden worden beschouwd. De luchtgeluidsisolatie kan men ook op de
gebruikelijke manier voorspeld worden met de massawet waarbij men er echter moet

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

128 | 2 1 0

rekening mee moet houden dat de grensfrequentie (en dus het voorkomen van het
concidentie-effect) lager ligt dan op grond van de dikte kan worden aangenomen. Daardoor
ligt de gemiddelde isolatie 3 tot 6 dB lager dan evenzware massieve muren. Bij grote holtes
zoals bij glasdallen kan dat nog slechtere resultaten geven.
3/ Buigslappe wandjes
Buigslappe wandjes zijn dunne wandjes met dus een hoge grensfrequentie (vanaf ca. 2000 Hz).
Hun geluidsisolatie wordt dus vooral bepaald door de massawet (geen concidentiepunt
beneden de 2000 Hz), in relatie met hun oppervlaktegewicht hebben ze een geluidsisolatie die
veel hoger uitvalt dan man feitelijk zou verwachten. Praktisch kan men deze nog verhogen
door aan deze dunne wanden met geringe stijfheid massas aan te koppelen zodat het
oppervlaktegewicht stijgt.
Toepassingen (als enkelvoudige wand):
-

HWC-platen aan 1 zijde afgestuct: de dunne stuc laag bepaalt de stijfheid, de HWC-plaat
verhoogt de massa.
Dunne houtplaten (geringe stijfheid) waarop blokken hout of houtwolcement zijn gelijmd
(massaverhoging!).
Panelen die zijn ingezaagd zodat de stijfheid afneemt.

FIGUUR 86

Enkelvoudig, alternerend en dubbel skelet.


Dubbelwandige muren (of daar op gelijkend)
1/ Klassieke spouwwanden in metselwerk
o Met ankers
Beide wanden vormen met elkaar door de verbinding met de spouwankers een stijf
geheel.
Akoestisch gezien moet men ze als een enkelvoudige evenzware muur beschouwen (zie
starre contacten)
o Ankerloos
o

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

129 | 2 1 0

2/ Prefabpanelen / Sandwichpanelen

FIGUUR 87

De thermische isolatievulling maf niet hard en onveerkrachtig zijn, anders reageert het geheel als een
enkelvoudige wand en vormt het door zijn geringe oppervlaktemassa een bijzonder slechte
akoestische isolatie.
3/ Keperwandjes / Metal-stud partitions

o Algemene opbouw: gipskartonplaat spouw (>6cm) gipskartonplaat


o Indien geen enkel star contact bestond en de randvoorwaarden perfect waren dan
zou men als totale geluidsisolatie voor beide panelen de som van de individuele
geluidsisolatie kunnen nemen . De realiteit is natuurlijk niet perfect. We kunnen
echter proberen deze zo goed mogelijk te benaderen:

a/ starre contacten via constructieverbinding vermijden.


Indien mogelijk: gescheiden regelwerk

Slappe verbindingen

Bouwfysica 2

via profielen verkrijgbaar in de handel (metalstud)


via clips
mousse en rubberen rondellen

Prof. Ir. P. Ampe

130 | 2 1 0

FIGUUR 88

Verschillende bevestigingen van een buigslappe voorzetwand aan een massieve wand.
a) Starre lijnkoppelingen (stevig genageld op regels)
b) Starre puntkoppelingen (voorzetwand los van regels)
c) Flexibele puntkoppeling (veerkrachtige clips)

FIGUUR 89

Gekleefde oplossingen: meestal toegepast om de geluidsisolatie bij bestaande


gebouwen te verbeteren. In de handel bestaan er producten waarbij een poreus
absorbant vooraf in de fabriek gekleefd is op een gipskartonplaat of dergelijk. Het
geheel kan dan puntsgewijs gekleefd worden op de wand.
b/ starre contacten via constructieverbinding vermijden.
Randen:
in contact met de vloer
langs de muren waartussen de wand geplaatst is
in het contact met het plafond
Oplossing: star contact vermijden door mousse of een ander sterk elastisch materiaal
tussen beide aan te brengen.
Het geheel kan vastgemaakt worden aan de rand door:

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

131 | 2 1 0

het geheel als kader (omringd met een tussenlaag van mousse) op te
spannen
systemen met rubberen rondellen
systeem met fixatie via de clips

FIGUUR 90

luchtgeluidslekken dienen vermeden te worden. Langs de kieren met de


randen: opvullen met niet-hard wordend elastisch materiaal (vb. bepaalde
soorten mastiek).Zeker geen hard wordend thermisch isolatieschuim
gebruiken!
Opmerking:

De isolatiecapaciteit voor de lagere frequenties blijft door de erg geringe


oppervlaktemassa toch beperkt. Verhoging ervan kan verkregen worden door
eventueel meerdere gipskartonplaten te gebruiken voor de individuele
spouwbladen.
4/ Slappe voorzetwanden
Naast de voordelen als wandconstructie zoals hierboven beschreven hebben dergelijke buigslappe
wandjes nog een tweede voordeel. Ze verlagen de afstraalcapaciteit van het geluid (ze werken als
een slechte luidspreker). De maximaal te bekomen isolatie wanneer gecombineerd met een vrij lichte
steenachtige wand met isolatie R bedraagt 10 tot 15 dB (R + 10 R + 15 dB).

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

132 | 2 1 0

Voor zwaardere eerste spouwbladconstructie gaat de isolatiewinst grotendeels verloren via


flankerende transmissie (vloerafstraling, zijmuurafstraling, terwijl het resterende lawaai dat
doorheen de zware muur komt reeds kleiner is dan wat flankerend uitgestraald wordt).

Vloeren

Enkelvoudige zware vloerconstructies

o Dezelfde theorie als voor enkelvoudige muren


o Ook hier kan opgemerkt worden dat bij het gebruik van holle vloerelementen de

akoestische luchtgeluidsisolatie iets lager ligt. Dit komt doordat de grensfrequentie


ook hier iets lager ligt dan dat voor de dikte van de vloer kan worden aangenomen.
Vloeren uit holle elementen isoleren gemiddeld 3 tot 6 dB slechter dan even zware
massieve vloeren.
Dubbele zware vloerconstructies
a/ Luchtgeluidsisolatie bij gewone zwevende vloeren

o We herhalen nogmaals dat het hier om luchtgeluidsisolatie gaat en dus niet om

contactgeluidsisolatie. Het probleem van de contactgeluidsisolatie wordt behandeld


in het volgend hoofdstuk
o Wat: Boven op de uitgevlakte draagmuur wordt een schokgeluidsisolatie aangelegd
(vb. matten van minerale wol van 1 2 cm dikte, of PU-mousse enz) Hierover wordt
een waterdichte folie aangebracht waarop de chape aangebracht wordt die echter
geen hard contact mag hebben met wanden of platen.
o De 1 2 cm schokgeluidsisolatie fungeert als een erg smalle spouw. Hierdoor kan de
eigenfrequentie fo boven de 100 Hz komen zodat resonanties de isolatie in de lage
frequenties kunnen verminderen. Voor de hogere frequenties treedt er echter een
winst op door het ontdubbelde systeem.
b/ Verlaagde plafonds onder beton en systeemvloeren

o Ook hier moet in acht genomen worden dat een te kleine hoogte het verloop van het
plafond (bv. Bij een regelwerk van 2 4 cm) nadelig is voor de luchtgeluidsisolatie bij
de lage frequenties. Respecteer een minimum hoogte!!
o Verhoging van de verticale luchtgeluidsisolatie is slechts mogelijk indien de
luchtgeluidsisolatie niet door flankerende geluidsoverdracht via de wanden wordt
bepaald.

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

133 | 2 1 0

FIGUUR 91

1)
2)
3)
4)
5)
6)

pleister
plint
elastische voeg
vloer
dekvloer
veerkrachtige laag, opgezet tegen de zijbegrenzingen

Verbetering van de verticale geluidsisolatie d.m.v een verlaagd plafond:

Wanden vast aan bovenliggende vloer


Plafond aan pendels opgehangen

Bouwfysica 2

FIGUUR 92

Wanden los van bovenliggende vloer


Plafond aan pendels opgehangen

Prof. Ir. P. Ampe

134 | 2 1 0

FIGUUR 93

Wanden los van bovenliggende vloer

Wanden los van bovenliggende vloer

Plafond opgehangen aan goed verende

plafond aan plafondhangers, slecht

pendels

bevestigd aan wanden

plafond min. 5-10 kg/m, goed sluitend

plafond min. 5-10 kg/m, goed sluitend,

en niet poreus

niet poreus

1)
2)
3)
4)
5)

vloer met te verbeteren isolatie


pendels
veerkrachtig materiaal
plafond
verende pendels of plafondhangers
Daken en gevels

Meestal wordt de luchtgeluidsisolatie weergegeven door een enkele waarde. Dit verdoezelt
wellicht voor personen die niet vertrouwd zijn met akoestiek, dat de luchtgeluidsisolatie varieert
naargelang van de toonhoogte van het geluid. De toonhoogte wordt bepaald door het ritme
(frequentie) van opeenvolgende veranderingen van onder- naar overdrukjes ten opzichte van de
evenwichtsdruk (atmosferische druk) die we waarnemen met ons gehoor. Lage tonen (gekenmerkt
door een traag ritme, dus een kleine frequentie) zijn duidelijk moeilijker te isoleren dan hoge tonen
(hoge frequentie). Van de muziek uit een naburige ruimte hoort men vooral de drums en bassen. Die
opeenvolging van over- en onderdrukjes brengt bouwelementen in trilling. Een trillend bouwelement
zoals een scheidingsmuur zal opnieuw lawaai afstralen (cf. trillend membraan van een luidspreker),
dus ook naar de andere zijde toe.
Hoe minder het scheidingselement trilt, hoe minder het lawaai wordt doorgegeven naar de andere
zijde.
Twee hoofdsystemen maken het mogelijk het trillen van het scheidingselement naar de naburige
ruimte te beperken, namelijk :

het gebruik van zware muren (massawet gebaseerd op de inertie van de wand) : hoe
zwaarder de scheidingsmuur, hoe moeilijker deze aan het trillen gebracht kan worden

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

135 | 2 1 0

analoog kan een persoon makkelijker een personenauto aan het schudden brengen dan een
veel zwaardere vrachtwagen)
het gebruik van een dubbele constructie gescheiden door een veer (massa-veermassasysteem) : wanneer de wand aan de lawaaizijde trilt, dan wordt deze trilling slechts gedempt
doorgegeven door de veer naar de tweede wand, zodat deze laatste minder trilt en dus
weinig lawaai doorgeeft. Dit is echter niet zo voor het totale frequentiegebied: voor een
bepaald (eerder traag) trillingsritme wordt de trilling versterkt doorgegeven
(resonantiefrequentie van het systeem) en is de lawaaitransmissie maximaal. De
resonantiefrequentie moet dus buiten (lager) het voor het gehoor belangrijke
frequentiegebied gehouden worden. De ligging van de resonantiefrequentie hangt zowel af
van de massa van beide wanden als van de stijfheid van de veer. Een ingesloten luchtlaag
tussen twee wanden vormt ook een veer. Hoe groter de breedte van de spouw, hoe minder
stijf deze luchtveer (onder atmosferische druk) is. Om een akoestisch efficinte, dubbele
wandconstructie te bekomen, zijn dus een maximale ontkoppeling (de veer wordt enkel
gevormd door de luchtlaag) en een maximale afstand tussen beide wanden noodzakelijk.
Om het effect van een versterkende klankkast te vermijden (cf. parallelle wanden in
klankkasten van muziekinstrumenten) wordt best een niet-stijf, akoestisch
absorptiemateriaal aangebracht in de spouw. Minerale wol wordt hiervoor doorgaans het
meest gebruikt. De densiteit van de minerale wol speelt hierbij geen enkele rol, wel de
gebruikte laagdikte. Rekening houdend met de verhouding kostprijs/ geluidsisolatiewinst is
het aanbevolen de volledige spouw te vullen met minerale wol met lage densiteit. Veelal is
de werkplaats opgebouwd uit licht (golf)plaatmateriaal en/of licht metselwerk (betonplaten,
cellenbeton enz.). Dergelijke materialen bieden een geringe luchtgeluidsisolatie. Bij
nieuwbouw kunnen, ingeval de buren dichtbij wonen, zware muren opgetrokken worden
aan de zijde van de buur en dient het dak akoestisch bestudeerd te worden.

Verbetering van de luchtgeluidsisolatie van het dak


In veel gevallen volstaat het enkel de luchtgeluidsisolatie van het dakvlak, dat gericht is naar de buur
toe, te verbeteren. Dit dakvlak tot de nok vormt immers zelf een scherm voor het geluid dat door het
andere dakvlak heen afstraalt (reductie rond 6 dB(A)). Dit schermeffect is echter slechts doeltreffend
indien de buur dicht bij het bedrijf woont. Het schermeffect neemt snel af door geluidsdiffusie : voor
omwonenden vanaf 30 meter afstand (6) kan de lawaaitransmissie doorheen het tweede dakvlak wel
belangrijk worden. Bij saneringswerken kan een stapsgewijze aanpak economisch lonend zijn (eerst
proberen met n zijde van het dak).
Welke mogelijke winsten geboekt kunnen worden door het gebruik van een afwerking onder het dak,
werd uitvoerig besproken in de vorige uitgave van WTCB-Tijdschrift (zomer
1997). Deze extra onderafwerking kan bestaan uit willekeurige, niet te lichte plaatmaterialen
(gipskartonplaten of houtachtige plaatmaterialen bv.). De bevestiging gebeurt het best op een wijze
die een maximale ontkoppeling van het basisdak garandeert. Dit kan uitgevoerd worden met behulp
van :

een speciaal regelwerk bestaande uit lichte metalen profielen (voor gipskartonplaten)

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

136 | 2 1 0

veerregels bestaande uit twee houten latten die aan elkaar verbonden zijn door veren; deze
producten zijn in de handel verkrijgbaar en zijn geschikt voor gipskartonplaten en andere
plaatmaterialen
een draagconstructie (uit hout, staal enz.), die volledig gescheiden is van de eigenlijke
draagconstructie van het dak en waarop het plaatmateriaal bevestigd wordt; deze oplossing
is echter moeilijk uit te voeren.

De spouwhoogte is uitermate belangrijk en moet minstens 10 cm (liefst meer) bedragen.

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

137 | 2 1 0

c/ Houten vloerconstructie

FIGUUR 94

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

138 | 2 1 0

d/ Contactgeluidsisolatieprincipes voor vloeren in een houtskeletwoning


Het verschil tussen lucht- en contactgeluid (klopgeluid) is dat luchtgeluid ontstaat in de lucht en
vervolgens de wand aan het trillen brengt, terwijl contactgeluid rechtstreeks doorgegeven wordt aan
de wand (stapgeluiden, vallende voorwerpen, ). De aldus aan de wand doorgegeven energie is
groter en daarom moeilijk te verzwakken.
In het geval van contactgeluid is de massa minder belangrijk: het vergroten van de dikte van een
vloer heeft bijna geen invloed op dit type geluidsoverdracht. De geluidsverzwakking wordt verkregen
door dempende vloerbedekkingen of door onderbrekingen in de structuur
(bijvoorbeeld zwevende vloerplaat). De keuze van de vloerbedekking is dus van groot belang voor de
contactgeluidsoverdracht.
In het geval van een soepele vloerbedekking, zoals een tapijt, wordt de energie aan de bron
verminderd en is de isolatie beter. In het geval van een harde vloerbedekking, zoals een betegeling, is
de energieoverdracht veel groter. De enige manier om de geluidsoverdracht tengevolge van
impacten op de vloerbedekking te verminderen, bestaat in de tussenplaatsing van een soepel
materiaal.
Men heeft het in dit geval over een zwevende dekvloer. Doorgaans betreft het een gewapende
mortellaag met een minimale dikte van 45 of 50 mm (respectievelijk voor een anhydrietgebonden
dekvloer en een cementgebonden dekvloer), die op een soepele onderlaag (gewoonlijk 5 tot 20 mm)
gestort wordt.

FIGUUR 95

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

139 | 2 1 0

Geluidsdemping met behulp van een zwevende dekvloer.


1. Betegeling
2. Betonvloer
3. Isolerende onderlaag
4. Bepleistering
5. Dekvloer

Als men geen maatregelen treft, zal de vloer die blootgesteld is aan contactgeluid de trillingen
doorgeven aan alle aangrenzende elementen, dus ook aan de flankerende wanden.

3.4.1.5.5 Optimale geluidsisolatie tussen rijwoningen


Bouwrichtlijnen
o Het ideale model

Idealiter worden twee rijwoningen gebouwd alsof het vrijstaande woningen zijn, volledig
onafhankelijk uit stabiliteitsoogpunt en net niet tegen elkaar geplaatst, zodat ze geen enkel
contact hebben. Dit betekent een doorlopende voeg van 5 cm breed van funderingsaanzet tot dak.
Mits het voldoen aan bepaalde voorwaarden kunnen hierbij zeer hoge lucht- en
contactgeluidsisolatiewaarden bekomen worden.

o De ankerloze spouwmuur

In de praktijk is het moeilijk of te duur niet eenzelfde fundering te gebruiken voor de gemene muur.
Toch kan men een zeer goede geluidsisolatie bekomen met een gemeenschappelijke fundering, mits
het voldoen aan bepaalde voorschriften. Dit type muur wordt de ankerloze spouwmuur genoemd.
Hieronder geven we de bouwrichtlijnen hieromtrent.

o Fundering
Typisch wordt (uit noodzaak) met een gemeenschappelijke,
verdiepte fundering gewerkt: de afstand tussen de vloer van de eerste bewoonde verdieping en de
bovenkant van de fundering bedraagt minstens 50 cm (zie 2.2.2).

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

140 | 2 1 0

o Gemene muur
Vervolgens wordt de gemene muur opgetrokken: deze bestaat uit zware wanden, die door een
spouw volledig van elkaar gescheiden zijn.
a) De spouwbreedte bedraagt bij voorkeur minstens 5 cm. Slechts bij de keuze van zware wanden
(gietbeton, volle betonblokken) kan overgegaan worden naar geringere spouwbreedten van nog
steeds minstens 3 cm.
b) De keuze van het materiaal voor beide wanden hangt akoestisch af van de massa per m2 wanden
(oppervlaktemassa).

In de praktijk kan men reeds een luchtgeluidsisolatie R van 54 dB bekomen met lichtere ankerloze
spouwmuren. Om twee redenen wordt een hogere oppervlaktemassa aangeraden:
* zou men kleine fouten maken bij de uitvoering (kleine contactbruggen), dan wordt het
eindresultaat bij lichtere wanden wel onaanvaardbaar

* lichtere wanden dan ca. 200 kg/m2 leiden tot een erg belangrijke flankerende geluidstransmissie in
verticale richting binnen dezelfde woning, met als gevolg een onvoldoende geluidsisolatie tussen de
boven elkaar gelegen ruimten.
Veiligheidshalve wordt als laagste oppervlaktemassa voor beide wanden samen dan ook
400 kg/m2 aangehouden.
c) Tussen beide wanden zijn er geen koppelingen maar een volledige scheiding. Dit betekent: geen
spouwankers, geen doorlopende vloeren, geen mortelresten enz. Praktisch in uitvoering komt dit op
het volgende neer :
* eerst (een deel van) de eerste wand metselen
* tegen deze wand minerale wol met hoge densiteit aanbrengen (volledige spouwvulling
toegelaten) of kunststofschuim (slechts gedeeltelijke spouwvulling toegelaten, minstens
2 cm luchtspouw). Het doel hiervan is de eerste wand duidelijk af te scheiden van de tweede wand,
zodat eventuele mortel- en steenresten, beton van de druklaag enz. geen contactbruggen kunnen
maken met de tweede wand
* vervolgens de tweede wand optrekken. Hoe verder de ruimte (hogere verdieping bij een verzorgd
dakdetail) van randcontacten gelegen is, hoe hoger de geluidsisolatie wordt.
Het valt steeds aan te raden de muren aan de binnenzijde te pleisteren om geluidslekken via de
stootvoegen en/of ten gevolge van een grote porositeit van de wand te vermijden.

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

141 | 2 1 0

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

142 | 2 1 0

o Draagvloeren
De draagvloeren worden op de wanden van de ankerloze spouwmuur gelegd. Er wordt bovenop
verder gemetst. Wanneer draagvloeren niet op de muren opgelegd worden, kan dit aanleiding geven
tot een verminderde geluidsisolatie (cf. 2). Op het gelijkvloers bestaat een kans dat de
doelstellingen niet behaald worden.

FIGUUR 96

Ter plaatse van de vloeren dient uiterst voorzichtig gewerkt te worden, opdat geen beton in de
spouw terechtkomt (afschermen met isolatiemateriaal). In geen geval mag de vloerplaat
doorgetrokken worden tussen de twee woningen.

o Gevelmuur
Het binnenspouwblad van de gevelmuur mag niet doorlopen over de twee woningen. Het valt ook
aan te raden het gevelparement te onderbreken ter plaatse van de voeg in de ankerloze spouwmuur.
o Aansluiting van kopse muren

Wanneer de ankerloze spouwmuur zeer goed uitgevoerd is, zijn er normaal geen bijzondere eisen
voor de aansluiting met de kopse muren.
Er is dan immers geen flankerende geluidstransmissie mogelijk tussen beide gebouwen, behalve
langs de randen (fundering/dak). Toch is het steeds veiliger voorzorgen te nemen, ingeval er iets mis
zou gaan met de ontkoppeling tussen beide muren. Lichte, buigstijve wanden (licht
baksteenmetselwerk, wanden uit gipsblokken of uit cellenbeton) met een oppervlaktemassa kleiner

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

143 | 2 1 0

dan 150 kg/m2 worden liever niet hard verbonden met de gemene, ankerloze muur : er wordt best
een voeg voorzien, die men bv. kan vullen met PUR-schuim, en afwerken met elastische kit. Deze
maatregel is zeker aan te raden wanneer de hoogste prestaties (R 59 dB) gewenst worden en/of
wanneer trillende elementen (leidingen, trap, ) met de lichte, buigstijve wand verbonden zijn.

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

144 | 2 1 0

o Bevestiging aan de gemene muur


Zo mogelijk worden geen trappen of trillende elementen (leidingen, sanitaire installaties enz.)
vastgemaakt aan de gemene muur (dit geldt trouwens des te meer voor enkelvoudige gemene
muren). Deze aanbeveling is eveneens vooral bedoeld om problemen te vermijden, mocht er iets mis
gaan bij de uitvoering van de ankerloze spouwmuur.

4.4.2. Schokgeluiden
4.4.2.1 Inleiding
Een van de meest voorkomende bronnen van geluidshinder in gebouwen (zoals bij rijhuizen,
appartementen, scholen, hotels, bureelgebouwen,) zijn contactgeluiden. Dit zijn geluiden die
uitgestraald worden door de bouwconstructie (meestal de vloerplaat), wanneer deze constructie
aangestoten wordt door een bron.

De meest voorkomende bronnen die hinder veroorzaken zijn:

Voetstappen van personen;


Vallende voorwerpen;
Verschuiven van stoelen;
Huishoudtoestellen en machines zoals wasmachines, liften, CV-installatie, pompen,

FIGUUR 97

In de praktijk wordt de contactgeluidsisolatie reeds sinds 30 jaar gemeten met een universeel
genormaliseerd klopapparaat. Regelmatig werd er kritiek geuit op deze methode; desondanks heeft
zij steeds kunnen standhouden omdat:

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

145 | 2 1 0

Het moeilijk is om impulsgeluiden zoals voetstappen te meten;


Het klopapparaat hoge geluidsniveaus produceert in de ontvangstruimte zodat
metingen overdag kunnen uitgevoerd worden;
Er een relatie opgesteld werd over de resultaten hiermee bekomen en het belopen
van vloeren.

Om de geluidshinder, veroorzaakt door dergelijke bronnen zoveel mogelijk te beperken, moeten


specifieke maatregelen getroffen worden. Deze volgen verder hierna.

Het is belangrijk om deze problematiek in gedachten te houden reeds van bij het begin van de
ontwerpfase. Oplossingen die achteraf moeten uitgewerkt worden, na klachten van de bewoners,
vallen duur uit en zijn moeilijk uitvoerbaar. Om na te gaan aan welke eisen de contactgeluidsisolatie
van vloeren moet voldoen, werden door het Normalisatie-Instituut in ieder land prestatiecriteria
opgelegd. Deze eisen houden zowel rekening met de aard van het gebouw als met de bestemming
van de lokalen.

4.4.2.2 Voornaamste definities


4.4.2.2.1 Het contactgeluidsniveau (L)
Dit is het gemiddelde geluidsdrukniveauspectrum dat gemeten wordt in het lokaal gelegen onder de
vloer, wanneer deze vloer aan de bovenkant beklopt wordt met het genormaliseerde klopapparaat.

4.4.2.2.2 Het genormaliseerd contactgeluidsniveau (Ln)


Dit is het gemiddelde geluidsdrukniveauspectrum L, waaraan een correctieterm toegevoegd wordt
die rekening houdt met de hoeveelheid absorberend materiaal dat aanwezig is in de
ontvangstruimte.

In de praktijk bestaan er 2 mogelijkheden om deze correctieterm te berekenen:

Door te normeren naar de nagalmtijd, waarbij als referentienagalmtijd T0 = 0,5


seconden genomen wordt:

LnT = L 10 log

T
0,5

Door te normeren naar de hoeveelheid absorberend materiaal, waarbij als


referentieabsorptie A0 = 10 m gekozen wordt:

LnA = L + 10 log
met

Bouwfysica 2

A
A0

T: de opgemeten nagalmtijd in het ontvangstvertrek

Prof. Ir. P. Ampe

146 | 2 1 0

A: het totaal absorberend oppervlak in het vertrek


Beide grootheden zijn met elkaar verbonden door de formule van Sabine: A =

0,161 V
, met V =
T

volume van het lokaal.

Hierbij blijkt dat een ruimte met een totaal absorberend oppervlak van 10 m en een nagalmtijd van
0,5 seconden, een volume heeft van 32 m.

4.4.2.2.3 De akoestische verbetering van een afwerklaag voor contactgeluiden


Wanneer op een draagvloer een afwerklaag aangebracht wordt onder de vorm van een zwevende
dekvloer of een vloerbedekking, dan zal de contactgeluidsisolatie meestal verbeteren. De akoestische
verbetering van de afwerklaag is per definitie gelijk aan het verschil van het opgemeten
contactgeluidsniveauspectrum van de draag vloer met zijn afwerklaag, t.o.v. de draagvloer alleen.
In de praktijk blijkt dat de akoestische verbetering van de afwerklaag min of meer afhankelijk is van
het draagvloertype. In laboratoria wordt als draagvloer meestal een gewapende betonvloer
genomen met een dikte van 12 tot 16 cm, afhankelijk van het labo.
4.4.2.2.4 Het genormaliseerde klopapparaat
Dit is een toestel waarin 5 hamertjes met een gewicht van 500 g beurtelings vallen met een hoogte
van 4 cm, aan een ritme van 10 slagen per seconde. In de praktijk worden hamers met stalen koppen
gebruikt met een sectie van 7 cm. In sommige gevallen worden hamers met een speciale
rubberbekleding gebruikt wanneer de vloerafwerking kan beschadigd worden. Beide hamertypes
geven verschillende resultaten voor nzelfde vloerafwerking. In de proefverslagen moet dan ook
gespecificeerd worden welk hamertype gebruikt werd. In principe worden steeds de stalen hamers
gebruikt.

4.4.2.3 De akoestische verbetering van de contactgeluidsisolatie van vloeren


4.4.2.3.1 Inleiding
Bij het afwerken van een gebouw worden er steeds afwerklagen voorzien die aan de draagvloer
worden toegevoegd om een definitieve esthetische afwerking te bekomen. Hiertoe behoren
verschillende ingrepen die principieel kunnen herleidt worden tot het aanbrengen van:
Een zachte of harde vloerbedekking;
Een afwerklaag;
Een zwevende dekvloer, voorzien van een vloerbedekking;
Een verlaagd plafond (vooral ziekenhuizen, kantoren, scholen,);
De akoestische verbetering van de contactgeluiden die met hoger vermelde ingrepen verkregen
wordt, wordt gekarakteriseerd door een grafiek, die voor iedere frequentieband per octaaf of per 1/3

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

147 | 2 1 0

octaaf , de geluidsreductie van de contactgeluiden voorstelt van een referentievloer in gewapend


beton wanneer deze vloer met n van hoger vermelde systemen afgewerkt wordt.
Hierna bespreken we deze verschillende ingrepen.

4.4.2.3.2 Zachte vloerbekleding


Het akoestisch gedrag van dergelijke vloerbekledingen hangt af van de elastische eigenschappen van
de componenten, evenals de dikte. De elastische eigenschappen hebben meestal geen lineair gedrag,
zodat het moeilijk is om door berekeningen een akoestische verbetering te voorspellen. Daarom
wordt ze altijd experimenteel bepaald t.o.v. referentiedraagvloer in gewapend beton. De
vloerbekledingen zijn ofwel zacht-verend zoals tapijten, ofwel relatief stijf zoals linoleum of plastic
tegels. Meestal wordt er dan een dunne zachte onderlaag voorzien op basis van vilt, kurk, zachte
polyurethaan, rubber e.d. Er zijn zelfs keramische tegels op de markt die voorzien zijn van een zacht
onderlaagje.

4.4.2.3.3 Afwerklagen
Wanneer op de ruwbouwdraagvloer een gewone afwerklaag aangebracht wordt op basis van cement
en zand (dekvloer of chape) met eventuele toeslagstoffen zoals kurkkorrels e.d.,dan wordt de
contactgeluidsisolatie slechts weinig benvloed. Principieel wordt de inwendige demping benvloedt
en kan er van enige verbetering sprake zijn bij voldoende hoge dempingswaarden, ze blijft echter
beperkt zoals in onderstaande tabel aangegeven. Dit is meestal onvoldoende om in orde te zijn met
de Belgische norm.

TABEL 17

Afwerklaag
Akoestische verbetering (dB)
2 cm porinbeton
2
3,5 cm gemengde kurk
8

4.4.2.3.4 De zwevende dekvloer

Principe:
Een zwevende dekvloer bestaat uit volgende onderdelen in functie van het
aanbrengen van de lagen:

o Een elastische laag op basis van minerale wol of synthetische elastisch blijvende
producten;
o Een plasticfolie als waterdichte afscherming;

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

148 | 2 1 0

o Een dekvloer op basis van zand-cement, anhydriet of andere zoals gietasfalt (vnl. in
Duitsland);
o Een afwerklaag als zachte of harde vloerbekleding linoleum, tapijt, tegels,

1.
2.
3.
4.
5.
6.

FIGUUR 98

pleister
plint
elastische voeg
vloer
dekvloer
veerkrachtige laag, opgezet tegen de zijbegrenzingen

Invloed van de materiaalkeuze van de zwevende dekvloer


Bij zwevende dekvloeren speelt het materiaal waaruit de deklaag is samengesteld een
ondergeschikte rol. Alleen de interne demping, evenals het gewicht per m hebben
enig invloed. Het gewicht per mbepaalt immers mede de resonantiefrequentie en op
die manier dus ook de frequentie vanwaar de geluidsreductie aanvangt. Het is dan ook
een algemene regel dat de dikte niet bepalend is om akoestische redenen, maar wel
om mechanische redenen, omdat de deklaag een voldoende stijfheid moet hebben om
scheuren te voorkomen.

De interne demping is in die zin interessant dat de trillingsvoortplanting in de deklaag


afgezwakt worden, waardoor de invloed van eventuele geluidsbruggen verminderd
wordt. Deklagen op basis van gietasfalt hebben dergelijke eigenschappen;
anhydrietvloeren hebben daarentegen een zeer geringe demping.

Bouwfysica 2

Praktijkresultaten uitvoeringsfouten
Een zwevende vloer zal slecht volledig tot zijn recht komen wanneer er geen
contactgeluidsbruggen voorkomen tussen de dekvloer en de draagvloer of tussen de

Prof. Ir. P. Ampe

149 | 2 1 0

dekvloer en de verticale wanden. Een enkele stijve verbinding over een relatief kleine
oppervlakte zal reeds een gevoelige vermindering van de contactgeluidsisolatie tot
gevolg hebben.
Uit laboratoriumproeven, waarbij kunstmatig een aantal geluidsbruggen (diameter 3
cm) aangebracht werden tussen de zwevende deklaag en de draagvloer, werden
onderstaande gemiddelde resultaten bekomen.

TABEL 18

Draagvloer
Akoestische verbetering (dB)
zwevende dekvloer
26
1 geluidsbrug
16
10 bruggen
9

Veel voorkomende uitvoeringsfouten bij zwevende vloeren zijn:

o
o
o
o
o

Te lage of geen randstroken


contact vloer omringende muren;
Slordige plaatsing elastische laag

contact dekvloer naakte vloer;


Uitsnijden elastische laag t.p.v. leidingen contact dekvloer leidingen;
Doorlopen dekvloer t.p.v. de deuren
langsgeleiding tussen vertrekken;
Dichtstrijken van de voeg van steenachtige vloer-plinten contact zwevende vloer
omringende muren;

FIGUUR 99

Bouwfysica 2

De veroudering van elastische lagen


Meermaals wordt de vraag gesteld in hoeveree het akoestisch gedrag van zwevende
dekvloeren met de tijd bewaard blijft, vooral wat betreft elastische lagen van
kokosvezels of minerale vezels. Uit talrijke proeven op nieuw afgewerkte vloeren, en

Prof. Ir. P. Ampe

150 | 2 1 0

na het belopen ervan gedurende 3 tot 5 jaar, is gebleken dat de contactgeluidsisolatie


gemiddeld met niet meer dan 3 tot 4 dB afneemt.

Beperkingen bij zwevende vloeren


Verbetering van de contactgeluidsisolatie met een zwevende dekvloer leidt tot
vervelende neveneffecten / moeilijkheden bij:

o Kantoren met per verdieping afzonderlijke burelen, gescheiden door verplaatsbare


wanden. Opdat deze wanden verplaatsbaar en de indeling vrij zou zijn, moet men
ze monteren op de zwevende vloer. Het resultaat is echter dat, door de
uitgesproken middenfrequentie concidentie van de dunne zwevende dekvloer, de
lucht- en contactgeluidsisolatie tussen burelen op hetzelfde niveau zeer slecht
wordt.
Verbetering is mogelijk door toepassing van een dekvloer met hoge inwendige
demping (o.a. gietasfalt). De beste oplossing is echter de contactgeluidsisolatie
tussen de verschillende niveaus te realiseren via toepassing van zware vloerplaten
en luchtdichte valse plafonds.

o Leiding-intensieve vertrekken, o.a. badkamers. Daar zorgt bijvoorbeeld het ligbad

voor belastingsproblemen. Dikwijls stopt men dan ook met de zwevende dekvloer
voor het bad en plaatst men de badkuip op de naakte vloer. Hier is dan het nadeel
dat men een directe bron van contactgeluid creert. Een mogelijke oplossing is het
bad opstellen met elastische blokjes onder de poten.

4.4.2.4 Houten vloeren en renovatie


4.4.2.4.1 Inleiding
a) Vloeren opgebouwd uit een houten balklaag, waarbij de bovenzijde voorzien is van planken,
multiplex-platen en dergelijke. De houten ribben zijn zichtbaar gebleven om esthetische
redenen. Men vindt ze vooral terug in oude woningen (zie afbeeldingen). Zowel de lucht- als
de contactgeluidsisolatie van dergelijke vloeren zijn sterk onvoldoende. Bij het aanbrengen
van een zacht tapijt kan de contactgeluidsisolatie verbeterd worden, terwijl de
luchtgeluidsisolatie hierdoor praktisch niet benvloedt wordt.
b) Hoger voornoemde houten vloeren zijn soms voorzien van en afwerklaag aan de onderzijde
op basis van gipskartonplaten, planchetten, stuc op steengaas en dergelijke (zie afbeelding).
Men heeft aldus een dubbelwandige constructie waarvan zowel de luchtgeluid- als de
contactgeluidisolatie beter zijn. In de geprefabriceerde houtskeletbouw wordt er tussen de
ribben dikwijls een geluidsabsorberend isolatiemateriaal aangebracht.
Dergelijke vloersystemen worden dikwijls in ngezinswoningen als kamerscheidende vloer
toegepast.
Voor bewoners die nogal geluidsgevoelig zijn, kunnen er nogal eens klachten voorkomen,
omdat in de lage frequenties de contactisolatie zeer beperkt is. De overdracht van trillingen
gebeurt immers door de balken. Het aanbrengen van een zachte vloerbekleding kan dan
voldoening schenken bij kamerscheidende constructies. Aan de eisen voor woningscheidende
constructies zal nooit voldaan zijn.

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

151 | 2 1 0

c) De beste resultaten worden verkregen met tweevoudige constructies zonder stijve


koppelingen van ribben tussen bovenzijde en onderzijde.
Met dergelijke houten vloeren kan men zowel een voldoende lucht- als contactgeluidsisolatie
verkrijgen die aan de akoestische eisen tussen de woningen voldoen. In de praktijk bestaan er
verschillende technische oplossingen voor dergelijke constructies. Vb:

Bouwfysica 2

Door het aanbrengen van een nieuwe draagstructuur los van de bestaande ribben;
Door het aanbrengen van een verende opgehangen verlaagd plafond waarbij de eigen
resonantiefrequentie van het massa-veersysteem voldoende laag is. Zo zal de invering
voor een luchtspouw van 50cm en een masse van de beplating van 20 kg/m,
ongeveer 2mm moeten bedragen.

Prof. Ir. P. Ampe

152 | 2 1 0

4.4.2.4.2 Contactgeluidsisolatie van dergelijke vloersystemen

In het diagramma hieronden zijn een aantal meetresultaten weergegeven van de


contactgeluidsisolatie voor houten vloeren, opgebouwd volgens hogervermelde principes.

Enkele praktische tips die belangrijk zijn voor de ontwerper:

Het toepassen van buigslappe platen, d.w.z dat de dikte moet beperkt blijven tot ongeveer 2
cm;
Het aanbrengen van een absorberend materiaal is noodzakelijk; de dikte moet minimaal 5cm
zijn;
De beplating moet luchtdicht afgewerkt worden, zodat spleten en kieren niet voorkomen;
Eventueel verzwaren van houten de houten vloer door aanbrengen van een bijkomende
massa tussen de balklagen.

4.4.2.4.3 Droge zwevende dekvloeren

Er bestaan thans verschillende systemen op de markt die toelaten droge zwevende dekvloeren aan
te brengen, waardoor de contactgeluidsisolatie verbeterd wordt:

Ofwel zijn het akoestische isolatieplaten waarop die of meerdere beplating gelijmd
zijn. Dergelijke systemen worden met een tand- en groefverbinding aan elkaar
gelijmd.
De akoestische eigenschappen worden hoofdzakelijk bepaald door de elastische laag.
De totale dikte is minimaal 5cm;

Ofwel wordt een verende laag aangebracht onder een spijkerlat, waarop dan de
draagvloer in multiplexplaten en dergelijke wordt aangebracht. De keuze van het
elastisch materiaal moet gebeuren op basis van een toegelaten indrukking (bv 1mm)
bij maximale belasting.
De elasticiteitsmodulus is hierbij de bepalende factor.

4.4.3. Algemene besluiten opmerkingen


Een juiste organisatie van de verschillende ruimtes kan een reeks moeilijkheden helpen voorkomen
en alles akoestisch vereenvoudigen. Dit neemt niet weg dat men in de ontwerpfase van een gebouw
bij de meeste ruimteschikkingen, ook al zijn ze akoestisch niet goed gekozen, toch door juiste
akoestische technische oplossingen tot een uiteindelijk goed ontwerp kan komen. Hierbij dient
opgemerkt te worden dat sommige oplossingen de bouwprijs fors kunnen doen opdrijven.

Ten sterkste af te raden:

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

153 | 2 1 0

Af te raden:

Naast elkaar plaatsen van keuken slaapkamer van 2 verschillende appartementen;


Leidingen door slaapkamers of salons te laten passeren, zeker als ze afkomstig zijn van
buren (bv. appartementsgebouwen);
Leidingen, sanitaire installaties, keukenapparatuur of andere apparatuur die trillingen
en lawaai veroorzaakt, vast te maken aan een scheidingsmuur met slaapkamers en
salons. Voorzie desnoods een ophanginrichting die trillingsdempend is;
Slaapkamers naast gemeenschappelijke trapzalen of liften te plaatsen;
Keuken en slaapkamer binnen eenzelfde woning naast elkaar te plaatsen;
Slaapkamers en salon van 2 verschillende appartementen naast elkaar te plaatsen;
CVs te plaatsen boven, onder of naast ruimtes die akoestisch beschermd dienen te
worden;

Aan te raden:

Bouwfysica 2

Een afgesloten sas te voorzien als inkom van een appartement, dienend als
akoestische scheiding met de gemene delen van het gebouw;
Slaapkamers niet aan de meest lawaaierige kant van het gebouw te plaatsen;
Zoveel mogelijk gebruik te maken van de dragende zware muren en de thermische
uitzettingsvoegen van het gebouw, als scheiding tussen de verschillende
appartementen.
Sanitaire kolommen te voorzien in een appartementsgebouw, ook bij
appartementsgebouwen van 2 3 verdiepingen;
Speciaal opletten bij het plaatsen van airconditioninginstallaties;
Muren zo weinig mogelijk te verzwakken door leidingen of kokers erin te verwerken.

Prof. Ir. P. Ampe

154 | 2 1 0

5. Bronvermelding
WTCB:

Optimale geluidsisolatie tussen rijwoningen


Akoestische problematiek van deuren
Geluidsisolatie van houten vloeren
Akoestisch comfort binnen woningen
Geluidsisolatie van vensters
Milieureglementering van kleine werkplaatsen
Definities en principes uit de bouwakoestiek
Akoestische isolatie in houtskeletwoningen (Wtcb artonline 2004 1 nr6)
Akoestische invloed van de afwerking van muren in metselwerk (Wtcb artonline 2004 1
nr7)
Deze artikels bevinden zich in de elektronische versie van dit werk

Cursus bouwfysica en bouwconstructie- deel 4: bouwakoestiek- Hogeschool Gent Prof. Ir. P. Ampe

http://www.bbri.be/antenne_norm

Belgische normen p.32 kunnen besteld worden bij Belgisch Instituut voor Normalisatie (BIN)
Brabanonnelaan 29
1040 Brussel
Tel: 02/734.92.05
Fax: 02/733.42.64

6. Bijlage: Milieureglementering voor kleine werkplaatsen

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

155 | 2 1 0

Geluid en decibel
Index voor deze pagina:
Decibel en Neper
Andere geluidseenheden
Voorbeelden van de sterkte van geluiden
Maximale blootstellingsduur dagelijks
Enkele wettelijke normen voor fabrieken

Decibel en Neper
De decibel (dB) is gelijk aan 0.1 Bel. De Bel is de tiende-logaritme (grondtal 10) van de verhouding
tussen twee grootheden: dB = 10*log(P/P0), waarbij P0 een referentieniveau is.
De neper (Np) is de natuurlijke logaritme (grondtal e) van de verhouding tussen twee grootheden: Np
= ln(I/I0)
Een andere manier om tegen die logaritmische verhoudingen aan te kijken is de volgende.
Twee grootheden verschillen 10 dB als de ene 10 keer zo groot is als de andere; ze verschillen 1 dB
als de ene 100.1 keer ( = 1.258925412...) zo groot is als de andere.
Algemeen: verhouding van de grootheden = x, verschil in dB is 10*log(x).
Verschil in dB is y, verhouding is 10y/10.

Twee grootheden verschillen 1 Np als de ene e2 keer (= 7.389056099...) zo groot is als de


andere.
Het handige van dB en Np is dat bij een vergelijking tussen twee grootheden optellen en
aftrekken mogelijk is. Bijvoorbeeld: 2 keer 'zo hard' is hetzelfde als 10*log(2) dB = 3.01... dB
erbij.
Er bestaat een directe relatie tussen dB en Np:
1 Np = 20/ln(10) dB = 8.685889638... dB
De Np wordt meestal gebruikt voor spanningen en stromen, terwijl de dB doorgaans wordt
gebruikt voor vermogens. Vandaar die factor 20, wat op simpele wijze aannemelijk kan
worden gemaakt. Beschouw de relatie P = I2R, waarbij P = vermogen, I = stroom, R =
weerstand. Voor de verhouding van de stromen nemen we de Np = ln(I/I0). Kijken we naar de
verhouding van de vermogens en vullen we de eerder gegeven relatie tussen vermogen en
stroom in, dan krijgen we: ln(P/P0) = ln((I2.R)/(I02.R0)). Als de weerstand (impedantie)
hetzelfde blijft, valt hij weg en houden we over: ln(I2/I02) = 2*ln(I/I0). Voor de conversie
naar decibel wordt dat keer 10 in verband met de deci-bel en gedeeld door ln(10) in verband
met de verhouding tussen natuurlijke en tiende-logaritmen (immers: log(x) = ln(x)/ln(10)).
De vorige alinea demonstreerde eigenlijk meteen hoe we bijvoorbeeld decibels kunnen
omrekenen naar een andere impedantie.
De definitie: dB = 10*log(P/P0). Elektriciteitswet: vermogen is stroom maal spanning of P =
I*U. Wet van Ohm: spanning is stroom maal weerstand of U = I*R. De wet van Ohm
ingevuld in de uitdrukking voor vermogen geeft: P = I2*R = U2/R. Het vermogen en het
referentievermogen invullen in de decibeldefinititie en het kwadraat buiten de logaritme halen
geeft:
dB = 20*log((U*R0)/(U0*R)) = 20*log((I*R)/(I0*R0)).

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

156 | 2 1 0

Er bestaan verschillende typen decibels, afhankelijk van het gekozen referentieniveau.

dBa. Decibel adjusted. Dit is het gewogen absolute ruisvermogen. Het referentieniveau 0 dBa
is gelijk aan 3.16 picowatt. 'Gewogen' betekent gefilterd met een speciaal filter. Synoniem:
dBrn adjusted.
dB(A). Decibel A-gewogen. Dit is vergelijkbaar met dBSPL (sound pressure level), maar dan
gefilterd met een speciaal filter dat corrigeert voor het menselijke gehoor. Er wordt dezelfde
referentiedruk van 20 micropascal toegepast.
dBa0 (a nul). Ruisvermogen, uitgedrukt in dBa.
dBc. Decibel ten opzichte van het vermogen van de draaggolf (carrier).
dBC of dB(C) betekent ook wel: decibel gewogen met een C-filter.
dBf. Eigenlijk: dB(fW). Het referentieniveau is 1 femtowatt (10-15 W).
dBFS. Decibel full scale. Het referentieniveau is de volle schaaluitslag van het
meetinstrument in kwestie.
dBi. Antenneversterking in dB ten opzichte van een isotrope straler in de vrije ruimte met een
versterking van 0 dB.
dBk. Decibel met als referentieniveau 1 kilowatt.
dBm. Decibel met als referentieniveau 1 milliwatt. Als deze waarde bovendien wordt
gemeten over een impedantie van 600 ohm, spreken we over de dBu waarde. Bij
radioapparatuur wordt doorgaans een impedantie van 50 ohm aangenomen.
dBmV. Decibel met als referentieniveau 1 millivolt over 75 ohm. Dit referentieniveau komt
overeen met een vermogen van 13.33333333 nanowatt (P = U2/R).
dBm0 (m nul). Vermogen in dBm ten opzichte van een 'zero transmission level point' (0TLP),
een waarde waarbij de signaalsterkte nul dBm geacht wordt te zijn.
dBV. Decibel met als referentieniveau 1 microvolt.
dBr. Relatieve vermogensverhouding uitgedrukt in dB. Er moet worden opgegeven wat het
referentieniveau is.
dBrn. Decibel ten opzichte van referentieruis. Het gewogen (met weegfilter) ruisvermogen in
dB wordt ten opzichte van 1 picowatt genomen. Dus 0 dBrn = -90 dBm. De weegmethode
moet worden aangegeven, bijvoorbeeld:
dBrnC (C-message)

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

157 | 2 1 0

dBrnC0 (C-message t.o.v. 0TLP)


dBrn(f1-f2) (vlakke ruisvermogen in dBrn tussen de frequenties f1 en f2)
dBrn(144-line)
dBspl. Logaritmische eenheid voor de geluidsintensiteit, berekend uit de geluidsdruk (sound
pressure level). Referentieniveau: 20 micropascal. Deze geluidsdruk is ooit eens bepaald als
de druk waarbij een groep studenten net iets begint te horen bij een frequentie van 1 kHz. De
pijngrens ligt bij 120 dBspl.
dBu. Decibel voor spanningsmetingen - decibel unreferenced, unterminated (de meningen
lopen nogal uiteen!). Referentieniveau is 774.5967 millivolt over 600 ohm, wat overeenstemt
met een vermogen van 1 milliwatt. Zodoende komt een spanning van V volt (rms) overeen
met een vermogen van 20*log(V/0.7746) dBu.
Waar komt die waarde van 774.6 mV vandaan? In het voorafgaande hebben we gezien:
vermogen P = U2/R ofwel U = (P*R). Met P = 0.001 W, R = 600 -> U = 0.6 =
0.7745967... V = 774.5967... mV.
dBV. Decibel ten opzichte van 1 volt. Soms wordt volt piek-piek bedoeld, meestal de rmswaarde (root mean square).
Merk op dat er ook een dBv bestaat, de oude benaming voor dBu.
dBW. Decibel ten opzichte van 1 watt.
dBx. Decibel boven een referentie-koppelwaarde. Wordt doorgaans gebruikt voor het
opgeven van de hoeveelheid overspraak in telefoonlijnen. Doorgaans wordt gesteld: 0 dBx = 90 dBm.
dBZ. Wordt in de meteorologie gebruikt. Is een decibel eenheid voor het gereflecteerd
vermogen van weerradars.

Omrekenen
Soms zijn de eigenschappen van een apparaat opgegeven in een bepaald decibel-type, terwijl men
liever een andere eenheid zag. Voorbeeld: ingangsgevoeligheid van een versterker is opgegeven in
dBm, maar hoe veel volt is dat? Die vraag kan pas worden beantwoord als de impedantie
(wisselstroomweerstand) bekend is. Er kan dan gebruik worden gemaakt van de bekende relaties:
P = I2*R = U2/R
U = I*R
waarbij P = vermogen in watt, I = stroom in ampre, U = spanning in volt, R = weerstand of
impedantie in ohm.
Voorbeeld: gevoeligheid is -10 dBm, ingangsimpedantie is 50 .
Volgens de definitie van de dBm is -10 dBm equivalent met 0.1 mW. De betrekking P = U2/R
omwerken geeft: U = (P*R). Ingevuld wordt dat: U = (0.0001*50) = 0.0707107 V.

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

158 | 2 1 0

Andere omrekeningen volgen eveneens uit de definities. Veel gevraagd zijn de omrekeningen
tussen de spanning U (doorgaans de rms waarde), dBu en dBV:
U (volt) = 10dBV/20 = 0.7746*10dBu/20
dBu = dBV - 20*log 0.7746 = dBV + 2.218487... = 20*log(U/0.7746)
dBV = dBu + 20*log 0.7746 = dBu - 2.218487... = 20*log U

Andere geluidseenheden
cent. Een frequentieverhouding van 21/1200 (1.000577789506554859296792575) van een toon. Een
oktaaf is een frequentieverhouding van 2 en derhalve 1200 cent.
mel. Een toonhoogteaanduiding. 1000 mel is een toonhoogte van 1000 Hz bij 40 dB.
noy. Voor het werken met luidheid zoals deze wordt ervaren. Door K.D. Kryter ontwikkeld in 1959
voor het quantificeren van vliegtuiglawaai. Er bestaat een relatie tussen het ervaren luidheidsniveau
(perceived noise level) in dB en de noy: PNdB = 40 + 10.2log(noy) = 40 + 33.21928095.log(noy)
phon. Luidheidsniveau van een geluid, zoals dat door het menselijk oor wordt gehoord. 0 phon is
gelijk gesteld aan 0 dB bij 1000 Hz, daar die waarde is anders bij andere frequenties; zo stemt 90
phon bij 30 Hz overeen met ca. 110 dB.
rayleigh (rayl). Specifieke akoestische impedantie; 1 rayl = 10 Pa.s/m.
sabin. Een 'open raam' van 1 vierkante voet (0.09290304 m2) dat alle toestromende energie
absorbeert.
sone. Voor het uitdrukken van luidheidsverschillen. phon = 40 + 10.2log(sone) = 40 +
10/log(2).log(sone) = 40 + 33.21928095.log(sone)
Voorbeelden van de sterkte van geluiden
De hier gepresenteerde waarden zijn ontleend aan vele bronnen, zodat er soms grote variaties
mogelijk zijn.
De gegeven waarden zijn slechts voorbeelden. Er kunnen geen rechten aan worden ontleend.
dB(A)

Beleving

Hoordrempel

10

Netaan hoorbaar

20
30

Normale ademhaling, vallend blad


Radiostudio, boomblaadjes in de wind, fluisteren op 1.5 m

Erg stil

Bibliotheek (30-40 dB), zacht gefluister op 5 m, opnamestudio


Huiskamer, slaapkamer, rustig kantoor, rustige woonbuurt, vogels bij
zonsopkomst, zacht geroezemoes in een klas

40

50

Voorbeelden

Rustig

Bouwfysica 2

Licht autoverkeer op 30 m, eigen kantoorkamer, regen, koelkast, in het


bos

Prof. Ir. P. Ampe

159 | 2 1 0

55

Koffiezetapparaat, elektrische tandenborstel (50-60 dB)

60

Indringend

Airconditioning (50-75 dB), normale conversatie, wasmachine (50-75 dB),


vaatwasser (55-70 dB), naaimachine, wasdroger, pianospel (60-70 dB),
F16A straaljager op 6000 m hoogte (59 dB)

70

Storend bij
telefoneren

Verkeer op de snelweg, druk kantoor, elektrisch scheerapparaat (50-80


dB), stofzuiger (60-85 dB), geluid van hard staande TV, auto op 15 m,
fortissimo zingen op 1 m afstand
Elektrische mixer, koffiemolen (70-80 dB), druk restaurant (70-85 dB),
F16A straaljager op 3000 m hoogte (74 dB)

75

80

Hinderlijk

Handzaag, mixer met ijs (83 dB), foodprocessor (80-90 dB), F16A
straaljager op 1500 m hoogte, geluid van vliegtuig door de
geluidsbarrire (80-89 dB)

85

90

Zeer hinderlijk,
Zware vrachtwagen op 15 m, bulldozer op 15 m, druk stadsverkeer,
gehoorbeschadiging mixer (80-90 dB), tractor, vrachtwagen, schreeuwend praten, gejuich bij
rustig sportevenement, gillend kind, passerende motorfiets, kleine
na 8 u
luchtcompressor
Elektrische drilboor, op de snelweg rijden met open dak, viool (84-103
dB), fluitspel van dichtbij (85-111 dB), trombone van dichtbij (85-114 dB),
F16A straaljager op 600 m hoogte

95

100

Zeer luid

Zware vuilniswagen, naar vuurwerk kijken, metro (90-115 dB), machine


in fabriek, klas in timmerschool, motorfiets (95-110 dB), sneeuwmobiel,
danszaal, boom box, diesel vrachtwagen, ketelslager, grote
luchtcompressor, pneumatische beitel, krachtig spuitend gaslek,
versnellingsbak auto, in de auto op drukke snelweg, F16A straaljager op
300 m hoogte
Sneeuwblazer, helicopter op 30 m (100-105 dB), krachtige maaimachine,
pauken, roffel op grote trom, F16A straaljager op 150 m hoogte (107 dB)

105

110

Wekkeralarm op 0.7 m, haardroger (60-95 dB), rumoerig kantoor, zwaar


verkeer (80-85 dB) op 15 m, toilet doorspoelen (75-85 dB), deurbel,
rinkelende telefoon, fluitende ketel, gemotoriseerde maaimachine (6595 dB), machinaal handgereedschap, pneumatisch gereedschap op 15 m,
kamermuziekorkestje (75-85 dB), klassieke gitaar van dichtbij

Extreem luid

Bouwfysica 2

Heimachine, rockconcert (110-130 dB), schreeuwen in iemands oor,


gillend huilende baby, speelgoed piepbeestje dicht tegen het oor,

Prof. Ir. P. Ampe

160 | 2 1 0

motorzaag, bladblazer, disco, drukke videospelhal, symfonie-orkest


gemiddeld niveau, onveilige walkman op zijn hardst (112 dB), op een
sneeuwmobiel rijden, zandstralen, hard spelende radio of hifi, F16A
straaljager op 90 m hoogte
115

Krijsende metrowielen

120

Luidste menselijke stem, autoclaxon op 1 m, startend vliegtuig op 70 m,


klinkhamer, kettingzaag (120-125 dB), hameren op een spijker,
pneumatische boor (100-120 dB), zware machine, sirene van ambulance,
voetbal in het stadion (117 dB), klas met schreeuwende kinderen

125

Hifi in de auto (normale installatie), piek van symfonie-orkest (120-137


dB)

130

Donderslag (120-130 dB), pneumatische hamer, zeer krachtige


boormachine, luchtalarm, slagwerksectie van orkest, stock-car race,
grote ventilator van 100000 kuub/u

135

Pijngrens volgens
andere bron

Sommige luide speelgoedpiepbeestjes

140

Pijngrens

Luchtalarmsirene van dichtbij, vliegtuigen op vliegdekschip,


propellorvliegtuig van dichtbij, straalvliegtuig op 300 m (135-145 dB)

150

Permanente
gehoorschade
volgens andere
bron

Startend straalvliegtuig van dichtbij, artillerie op 150 m, voetzoeker,


knallen van een ballon (157 dB), piek van rockconcert of normaal niveau
nabij de luidsprekers

160

Ramjet van dichtbij, vuurwerk op 1.5 m, geweerschot (163 dB),


pistoolschot (166 dB)

170

Schot van krachtig hagelgeweer

180

Onherstelbare
gehoorschade

194

Raketlanceerplatform

Saturnusraket (geluidsdruk is 1 atm)

Maximale blootstellingsduur dagelijks


Bron: de Amerikaanse Occupational Safety and Health Administration regulation 1910.95,
geluidsblootstelling voor beroepsmensen.

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

161 | 2 1 0

tot 80 dB

Onbeperkt

85-90 dB

8 uur

92 dB

6 uur

95 dB

4 uur

97 dB

3 uur

100 dB

2 uur

102 dB

1.5 uur

105 dB

1 uur

110 dB

30 min

115 dB

15 min

120 dB

7.5 min

130 dB

3.5 min

boven 135 dB 0

Bij dagelijkse blootstelling is het verstandig vanaf 85 dB altijd geluidsbeschermers te dragen


en vanaf 90 dB goede oordoppen.
Gehoorbeschadiging is meestal cumulatief, dus ieder beetje telt op bij een vorige
beschadiging.
Enkele wettelijke normen voor fabrieken
Volgens de Wet milieubeheer, onderdeel 'Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer', de
AMvB: 'Besluit woon- en kantoorgebouwen milieubeheer' (Staatsblad 473), Artikel 8 lid 1,
mag een fabriek maar een bepaalde hoeveelheid geluid produceren ter plaatse van woningen.
7-19 u 19-23 u 23-7 u
Op 50 m van fabriek, normaal

50 dBA 45 dBA 40 dBA

Op 50 m van fabriek, hoeft niet minder te zijn dan 40 dBA 35 dBA 30 dBA
Ontheffing voor oude fabrieken, normaal

Bouwfysica 2

55 dBA 50 dBA 45 dBA

Prof. Ir. P. Ampe

162 | 2 1 0

Op 50 m van fabriek, incidenteel

60 dBA 55 dBA 50 dBA

Op 50 m van fabriek, piek

70 dBA 65 dBA 60 dBA

Fabriek pal naast woning, normaal

35 dBA 30 dBA 25 dBA

Fabriek pal naast woning, incidenteel

45 dBA 40 dBA 35 dBA

Fabriek pal naast woning, piek

55 dBA 50 dBA 45 dBA

Voor zon- en feestdagen gelden tussen 7-19 u de niveau's van werkdagen 19-23 u.
Voor scholen en horecabedrijven gelden andere regels.
Zie voor exacte bepalingen en nog veel meer voorschriften onder andere de Wet
Milieubeheer, de Wet Geluidshinder, de Luchtvaartwet en de Arbowet.

Bouwfysica 2

Prof. Ir. P. Ampe

163 | 2 1 0

Anda mungkin juga menyukai