Universiteit Gent
2013-2014
Bouwfysica 2
1|210
Bouwfysica 2
2|210
Bouwfysica 2
3|210
Bouwfysica 2
Energieprestatie en Binnenklimaat
Bouwfysica 2
4|210
Lijst Normen
ARI Standard 560:2000 Absorption water chilling and water heating packages (ARI: Air-Conditioning
and Refrigeration Institute)
ISO 15099:2003 Thermal performance of windows, doors and shading devices - Detailed calculations
NBN D 50-001:1991 Ventilatievoorzieningen in woongebouwen
NBN EN 308:1997 Heat exchangers - Test procedures for establishing performance of air to air and
flue gases heat recovery devices
NBN EN 410:2011 Glass in building - Determination of luminous and solar characteristics of glazing
NBN EN 1027:2000 Windows and doors - Watertightness Test method
NBN EN 12309-2:2000 Gas-fired absorption and adsorption airconditioning and/or heat pump
appliances with a net heat input not exceeding 70 kW - Part 2: Rational use of energy
NBN EN 13141-1:2004 Ventilation for buildings - Performance testing of components/products for
residential ventilation - Part 1: Externally and internally mounted air transfer devices.
NBN EN 13363-1:2007 Solar protection devices combined with glazing. Calculation of solar and light
transmittance - Part 1: Simplified method
NBN EN 13363-2:2005 Solar protection devices combined with glazing - Calculation of solar and light
transmittance - Part 2: Detailed calculation method
NBN EN 13829:2001 Thermal performance of buildings - Determination of air permeability of
buildings - Fan pressurization method
NBN EN 14134:2004 Ventilation for buildings - Performance testing and installation checks of
residential ventilation systems
NBN EN 14511:2011 Air conditioners, liquid chilling packages and heat pumps with electrically driven
compressors for space heating and cooling
NBN EN 60034-1:2010 Rotating electrical machines - Part 1: Rating and performance
NBN EN 60904-1:2007 Photovoltaic devices - Part 1: measurement of photovoltaic current-voltage
characteristics.
NBN EN ISO 10211:2008 Thermal bridges in building construction Heat flows and surface
temperatures Detailed calculations
NBN EN 15251:2007 Indoor environmental input parameters for design and assessment of energy
performance of buildings addressing indoor air quality, thermal environment, lighting and acoustics
Bouwfysica 2
5|210
NBN EN ISO 12241:1998 Thermal insulation for building equipment and industrial installations Calculation rules
NBN EN ISO 13789:2008 Thermal performance of buildings Transmission and ventilation heat
transfer coefficients - Calculation method
NBN EN ISO 13790:2004 Thermal performance of buildings Calculation of energy use for heating
(supersedes EN 832)
NBN EN ISO 14683:2008 Thermal bridges in building construction - Linear thermal transmittance
Simplified methods and default values
Bouwfysica 2
6|210
Definities
Aangrenzende onverwarmde ruimte (AOR): een aangrenzende ruimte die buiten een beschermd
volume gelegen is en niet verwarmd wordt.
Aangrenzende verwarmde ruimte (AVR): een aangrenzende ruimte die binnen een beschermd
volume gelegen is. Bij de bepaling van de energieprestatie wordt aangenomen dat er geen
warmteuitwisseling met dergelijke ruimten optreedt. Er kunnen 3 verschillende contexten
onderscheiden worden:
AVR grenzend aan het beschermd volume dat men beschouwt.
Bijvoorbeeld een ruimte gelegen binnen het beschermd volume van een bestaand gebouw
op een belendend perceel of van een bestaand gebouwdeel op eigen perceel. Dit laatste
geval kan bv. Van toepassing zijn bij een uitbreiding van een gebouw.
AVR grenzend aan het EP-volume dat men beschouwt. Bijvoorbeeld:
- een ruimte gelegen in een aangrenzend EP-volume (binnen het eigen
beschermd volume),
- of een andere ruimte (waaraan geen energieprestatie-eisen gesteld worden)
gelegen binnen het eigen beschermd volume
bv. een gemeenschappelijke traphal in een appartementsgebouw, )
- of nog, een ruimte gelegen in een aanpalend beschermd volume.
AVR grenzend aan de energiesector die men beschouwt. Bijvoorbeeld
- een ruimte gelegen in een aangrenzende energiesector (binnen het eigen EPvolume),
- of een ruimte gelegen in een aangrenzend EP-volume,
- of een andere ruimte gelegen binnen het eigen beschermd volume,
- of nog, een ruimte gelegen in een aanpalend beschermd volume.
Benuttingsfactor van de warmtewinsten: fractie van de warmtewinsten door bezonning en interne
bronnen, die voor een afname van de netto energiebehoefte voor ruimteverwarming in het
beschermd volume zorgt.
Beschermd volume: het volume van alle ruimten in een gebouw dat thermisch afgeschermd wordt
van de buitenomgeving (lucht of water), de grond en alle aangrenzende ruimten die niet tot een
beschermd volume behoren.
Bruto energiebehoefte voor ruimteverwarming: energie die door de warmteopwekkingsinstallatie
voor ruimteverwarming aan het verdeelsysteem
(of opslagsysteem) voor ruimteverwarming wordt overgedragen.
Bruto energiebehoefte voor warm tapwater: energie die door de warmteopwekkingsinstallatie voor
warm tapwater aan het verdeelsysteem voor warm tapwater wordt overgedragen.
Bouwfysica 2
7|210
Bouwfysica 2
8|210
Inwendige scheidingsconstructie: constructie of deel van een constructie dat de scheiding vormt
tussen het beschermd volume en een aangrenzende, al dan niet verwarmde ruimte.
Karakteristiek jaarlijks primair energieverbruik: het jaarlijks primair energieverbruik voor
ruimteverwarming, de opwekking van warm tapwater, (fictieve) koeling, hulpfuncties, en in geval van
kantoren en scholen ook verlichting, berekend volgens de methode beschreven in de bijlage voor
woongebouwen en in bijlage VI bij het besluit voor kantoren en scholen. De primaire
energiebesparing door zelfgeproduceerde elektriciteit m.b.v. een fotovoltasch systeem of m.b.v. een
WKKinstallatie wordt in mindering gebracht.
Karakteristieke luchtdoorlatendheid: het luchtdebiet bij een drukverschil van 50 Pa.
Maximaal elektrisch vermogen van een elektromotor (of van een elektromotor-ventilator
combinatie): dit is het maximaal elektrisch vermogen dat de elektromotor (of de elektromotorventilator combinatie) bij continu bedrijf kan opnemen, desgevallend met inbegrip van alle
voorschakelapparatuur. Het elektrisch vermogen wordt dus gemeten ter hoogte van de netvoeding.
Continu bedrijf is gedefinieerd in NBN EN 60034-1 (Duty type S1).
Mechanische ventilatie: ventilatie die door n of meerdere ventilatoren tot stand wordt gebracht.
Natuurlijke ventilatie: ventilatie die onder invloed van wind en het temperatuurverschil tussen de
lucht buiten en de lucht binnen tot stand komt.
Netto energiebehoefte voor ruimteverwarming: energie die nodig zou zijn om het beschermd
volume gedurende een zekere periode, in deze bijlage 1 maand, op binnentemperatuur te houden bij
gebruik van een installatie met systeem- en opwekkingsrendement 1.
Netto energiebehoefte voor warm tapwater: energie die nodig zou zijn om gedurende een zekere
periode, in deze bijlage 1 maand, het warm tapwater van koud naar de gewenste temperatuur op te
warmen bij gebruik van een installatie met systeem- en opwekkingsrendement 1.
Opaak: geen zonnestraling doorlatend (tegenovergestelde van 'Transparant').
Peil van primair energieverbruik (E-peil): verhouding tussen het karakteristiek jaarlijks primair
energieverbruik van het beschermd volume en een referentie karakteristiek jaarlijks primair
energieverbruik, vermenigvuldigd met 100.
Plaatselijke verwarming: installatie voor ruimteverwarming waarbij de warmte wordt afgegeven in
de ruimte waar zij wordt geproduceerd.
Prestatiecofficint (COP): de verhouding tussen het verwarmingsvermogen en het opgenomen
vermogen van een warmtepomp (coefficient of performance).
Opwekkingsrendement: verhouding van de door een warmteopwekkingstoestel extern afgeleverde
warmte tot de verbruikte energie.
Bouwfysica 2
9|210
Bouwfysica 2
10 | 2 1 0
B
B
C
C
COP
E
E
Bouwfysica 2
(geprojecteerde) oppervlakte
lucht (air)
aangrenzend onverwarmde ruimte
breedte
antivries fludum (brijn, brine)
compactheid
effectieve thermische capaciteit
prestatiecofficint van een warmtepomp
(coefficient of performance)
karakteristiek jaarlijks primair energieverbruik
peil van primair energieverbruik
m
m
J/K
MJ
-
11 | 2 1 0
EER
F
H
I
W/K
MJ/m
I
P
P
P
Q
R
Kh
m
W
Pa
MJ
m2.K/W
RF
SPF
U
U
V
V
reductiefactor
seizoensprestatiefactor
spanning
warmtedoorgangscofficint
W/(m.K)
volume
luchtdebiet, ventilatiedebiet
hoeveelheid elektriciteit
absorptiecofficint
horizonhoek
h
graden
v, sL,
sR
overstekhoeken
graden
winst-verlies verhouding
rendement
verlies-winst verhouding,warmtegeleidingscofficint
,W/(m.K)
uurhoek
graden
temperatuur
Bouwfysica 2
m
m/h
kWh
water
a
b
c
c
warmtestroom, vermogen
m
m
m
h-1
W/m
m/h
s
m
-
C
W
12 | 2 1 0
volumemassa
kg/
tijdconstante
lijnwarmtedoorgangscoffint
W/(m.K)
invalshoek
graden
puntwarmtedoorgangscofficint
Bouwfysica 2
W/K
13 | 2 1 0
Hoofdstuk III
BOUWKNOPEN 1
III.1 Inleiding
In het ontwerp tot wijziging van Bijlage IV/V van het EPB-besluit is vastgelegd hoe de invloed van
bouwknopen op de warmteoverdrachtscofficint door transmissie bepaald moet worden. Hierbij
wordt de keuze gelaten tussen drie methoden: een gedetailleerde methode, een methode van de
EPB-aanvaarde bouwknopen en een methode waarbij men voor een forfaitaire, ongunstige toeslag
op het K-peil kiest.
De gedetailleerde methode (Optie A) laat toe zo exact mogelijk de invloed van de bouwknopen op
de totale warmtestroom te bepalen. Alle lineaire en puntbouwknopen moeten hierbij individueel
ingerekend worden.
De methode van de EPB-aanvaarde bouwknopen (Optie B) voorziet in een kleine forfaitaire toeslag
op het K-peil ten gevolge van koudebrugarme bouwknopen. Voor deze bouwknopen hoeven geen
lengtes en/of aantallen bepaald te worden, waardoor het rekenwerk kan beperkt worden. Alle nietEPB-aanvaarde bouwknopen moeten bijkomend individueel ingerekend te worden.
Indien men kiest om de invloed van bouwknopen noch in te rekenen volgens de gedetailleerde
methode noch volgens de methode van de EPB-aanvaarde bouwknopen, wordt een forfaitaire
toeslag (Optie C) voorzien.
Onderstaande tekst tracht de wettelijke tekst te verduidelijken en toe te lichten a.d.h.v.
voorbeelden. Dit toelichtingsdocument kan samen gelezen worden met de powerpoint-presentaties
over bouwknopen die apart downloadbaar zijn.
Aangezien de methodiek nog niet gemplementeerd is in de huidige EPB-software, zijn hierover nog
geen aanwijzigingen opgenomen in onderstaande tekst.
Bijlage IV/V voorziet slechts in berekeningsmethodes om de invloed van bouwknopen in te rekenen.
Dit betekent dat niemand wordt ontslagen van zijn verantwoordelijkheid om de risicos op
condensatie- en schimmelvorming te beperken, zelfs bij het volgen van de voorschriften van Bijlage
IV/V.
Voor de tekeningen die in de tekst zijn opgenomen, is de legende uit de volgende figuur gebruikt.
Bouwfysica 2
14 | 2 1 0
FIGUUR 1:
Indien men echter aandacht schenkt aan een koudebrugarme detaillering en correcte uitvoering,
kunnen de genoemde problemen tot een minimum herleid worden en kan men in principe niet meer
spreken van een koudebrug.
Daarom wordt de term bouwknoop gentroduceerd. Deze term dekt de verzameling van plaatsen in
de gebouwschil waar er mogelijk extra warmteverlies kan optreden, zonder dat men daarom te
maken heeft met ongeoorloofd warmteverlies en/of condensatie- en schimmelproblemen. De
definitie maakt een oplijsting van de mogelijke locaties van een bouwknoop, maar geeft geen
bouwfysisch oordeel over een goede of slechte bouwknoop.
De term koudebrug komt niet voor in de wettelijke tekst van het ontwerp tot wijziging van Bijlage
IV/V van het EPB-besluit. Toch kunnen thermisch zeer slecht presterende bouwknopen aanzien
worden als koudebruggen in de oorspronkelijke, negatieve zin.
2D- en 3D-transmissieverliezen
Het is belangrijk het verschil te maken tussen enerzijds bouwknopen en anderzijds de lineaire
en puntvormige onderbrekingen eigen aan een scheidingsconstructie. Figuur 2.2 geeft een
schematische weergave van de situatie.
Bouwfysica 2
15 | 2 1 0
een aparte toeslag op het totale transmissieverlies zoals bepaald door Bijlage IV/V van het EPBbesluit.
De definitie van een bouwknoop is nauw verbonden met het begrip scheidingsconstructie van het
verliesoppervlak. Daarom wordt in een eerste stap dieper ingegaan op dit begrip. Nadien komen de
definities van een lineaire en puntbouwknoop aan bod en wordt expliciet toegelicht welke situaties
niet als bouwknoop beschouwd worden. Tot slot komen de prestatiekenmerken van bouwknopen
aan bod.
BOUWFOLIES
Bij de beoordeling of een situatie al dan niet een bouwknoop is en eventueel EPB-aanvaard, moet er
geen rekening gehouden worden met de aanwezigheid van bouwfolies zoals damp-, lucht- en
waterschermen.
Dit betekent dat bouwfolies die de isolatielaag plaatselijk doorbreken, niet moeten beschouwd
worden als een lineaire bouwknoop OP VOORWAARDE dat er aandacht besteed is aan het onderlinge
contact tussen bouwfolie en isolatielaag (onderstaande figuur).
Bouwfysica 2
16 | 2 1 0
Bouwfysica 2
17 | 2 1 0
Dit betekent dat scheidingsconstructies binnen het eigen beschermd volume, palend aan een
beschermd volume op het eigen perceel of palend aan een beschermd volume op een aangrenzend
perceel, gn scheidingsconstructies van het verliesoppervlak zijn. Zo bijvoorbeeld is een gemene
muur die in contact staat met de woning op het aanpalend perceel, gn scheidingsconstructie van
het verliesoppervlak (onderstaande figuur).
Bouwfysica 2
18 | 2 1 0
FIGUUR 7: EEN GEMENE MUUR DIE IN CONTACT STAAT MET EEN WONING OP HET
AANGRENZEND PERCEEL, IS GN SCHEIDINGSCONSTRUCTIE VAN HET VERLIESOPPERVLAK.
Bouwfysica 2
19 | 2 1 0
VOORBEELDEN:
Dakopstanden, funderingsaanzetten, raam- en deuraansluitingen, 2 gevels die samenkomen,
... (onderstaande figuur)
Bouwfysica 2
20 | 2 1 0
FIGUUR 9: VOORBEELDEN VAN LINEAIRE BOUWKNOPEN TER PLAATSE VAN HET SAMENKOMEN
VAN TWEE SCHEIDINGSCONSTRUCTIES.
Een aansluiting tussen de binnenomgeving, de buitenomgeving en een AOR vormt steeds een
bouwknoop (onderstaande figuur), zelfs indien de isolatielaag continu doorloopt. Er is
immers altijd sprake van het samenkomen van twee verschillende scheidingsconstructies van
het verliesoppervlak: een scheidingsconstructie met de buitenomgeving als begrenzing en
een scheidingsconstructie met de AOR als begrenzing, elk met hun eigen U-waarde.
FIGUUR 10:
Bouwfysica 2
21 | 2 1 0
FIGUUR 11: WAAR EEN BUITENGEVEL AANSLUIT OP EEN MUUR DIE ZICH BEVINDT OP DE
PERCEELSGRENS, ONTSTAAT ALTIJD EEN LINEAIRE BOUWKNOOP, ZELFS INDIEN DE MUUR GEEN
DEEL VAN HET VERLIESOPPERVLAK IS: ZOWEL DE BINNENMUUR (LINKS) ALS DE BUITENMUUR
(RECHTS) GEVEN AANLEIDING TOT EEN LINEAIRE BOUWKNOOP.
Bouwfysica 2
22 | 2 1 0
FIGUUR 12: EEN LIJNVORMIGE ONDERBREKING VAN DE ISOLATIELAAG DOOR EEN SLECHTER
Dit type lineaire bouwknoop komt enkel voor in nzelfde vlak, namelijk het vlak van de
scheidingsconstructie zelf. Belangrijk is dat de isolatielaag maar mag onderbroken worden over een
afstand van maximaal 0.4 m. Dit betekent dat op snedeplan de kortste afstand tussen de twee
uiteinden van de volwaardige isolatielaag niet groter mag zijn dan 0.4 m (onderstaande figuur).
Bouwfysica 2
23 | 2 1 0
FIGUUR 14: OP SNEDEPLAN MAG DE KORTSTE AFSTAND TUSSEN DE TWEE UITEINDEN VAN DE
Is deze afstand groter dan 0.4 m, dan dient de onderbreking als een aparte scheidingsconstructie te
worden ingegeven met zijn eigen warmtedoorgangscofficint U en oppervlakte A op basis van
buitenafmetingen (onderstaande figuur). Merk op dat hierdoor twee lineaire bouwknopen ontstaan
aan weerszijden van de nieuwe scheidingsconstructie, aangezien op deze plaats twee
scheidingsconstructies van het verliesoppervlak samenkomen.
FIGUUR 15: INDIEN EEN BETONNEN KOLOM IN EEN GEVEL INGEWERKT IS EN DAARDOOR DE
ISOLATIELAAG ONDERBREEKT OVER EEN AFSTAND A GROTER DAN 0.4 M, MOET DEZE KOLOM
ALS EEN APARTE SCHEIDINGSCONSTRUCTIE BESCHOUWD WORDEN MET EEN EIGEN
WARMTEDOORGANGSCOFFICINT U EN OPPERVLAKTE A OP BASIS VAN BUITENAFMETINGEN.
OPGELET
De eis dat de afstand a maximaal 0.40 m mag zijn bij een lineaire bouwknoop, heeft enkel
betrekking op de lineaire bouwknopen waarbij de isolatielaag van eenzelfde
scheidingsconstructie lineair onderbroken is en is dus NIET van toepassing op de twee andere
soorten lineaire bouwknopen
VOORBEELD
Onderbreekt een betonnen kolom plaatselijk de isolatielaag, dan mag deze kolom de isolatielaag
van de gevel slechts onderbreken over een breedte van maximaal 40 cm. Bij een dakopstand of
funderingsaanzet (2 scheidingsconstructies die samenkomen) is er echter geen eis opgelegd
aan de kortste afstand tussen de isolatielagen van gevel en dak en/of van gevel en vloer!
III.2.3 Puntbouwknoop
Men spreekt enkel van puntbouwknopen indien de isolatielaag van een scheidingsconstructie
puntvormig doorbroken wordt.
VOORBEELDEN
Kolommen die de isolatielaag doorboren van een vloer boven buitenomgeving, kelder,
parkeergarage, (zie onderstaande figuur );
Bouwfysica 2
24 | 2 1 0
Balken die loodrecht op het vlak van een scheidingsconstructie toekomen en daarbij de
isolatielaag onderbreken;
Bevestigingspunten van zonnecollectoren, masten, ... die de isolatielaag doorboren;
Puntsgewijze ophanging van metselwerkdragers (b.v. L-profiel met puntsgewijze
ophangpunten dat plaatselijk gebruikt wordt om metselwerk te ondersteunen);
Er zijn een heel aantal situaties die in principe onder de definitie van de puntbouwknoop vallen, maar
toch niet als puntbouwknopen aanzien worden. Deze situaties staan hierna beschreven.
Bouwfysica 2
25 | 2 1 0
VOORBEELDEN
Schoorstenen;
Rookgasafvoer van de verwarmingsinstallatie;
Aan- en toevoerkanaal van het ventilatiesysteem;
Bouwfysica 2
26 | 2 1 0
Energiebocht;
Regenpijp die dwars door de gevel loopt;
OPGELET
Regenpijpen of andere nutsleidingen die ingewerkt zitten in de isolatielaag van de gevel en dit
parallel aan het vlak van de gevel, vallen niet onder deze uitzonderingsregel omdat ze zich in het vlak
van de scheidingsconstructie bevinden en moeten nog steeds beschouwd worden als een lineaire
bouwknoop.
Bouwfysica 2
27 | 2 1 0
FIGUUR 19: DE SNIJDING VAN DRIE LINEAIRE BOUWKNOPEN HOEFT NIET INGEREKEND TE
WORDEN ALS EEN PUNTBOUWKNOOP.
FIGUUR 20: BINNENMUREN OP EEN VLOERPLAAT OP VOLLE GROND MOETEN NIET INGEREKEND
Paalfunderingen die een vloerplaat op volle grond ondersteunen, hoeven niet als
puntbouwknopen beschouwd te worden;
Opmerking
Deze uitzonderingsregel verandert niets aan het feit dat twee scheidingsconstructies die
samenkomen zelfs al bevindt de aansluiting zich volledig ondergronds- ALTIJD een
Bouwfysica 2
28 | 2 1 0
bouwknoop vormen. Een funderingsaanzet of de overgang van vloer op volle grond naar
een vloer boven een kelder of kruipruimte, blijven nog steeds bouwknopen (Figuur).
MET DE GROND (KRUIS), HOEVEN NIET ALS BOUWKNOOP TE WORDEN INGEREKEND. DE AL DAN
NIET ONDERGRONDSE AANSLUITINGEN VAN TWEE SCHEIDINGSCONSTRUCTIES (CIRKELS),
BLIJVEN NOG STEEDS EEN BOUWKNOOP.
FIGUUR 22: EEN DOORDACHTE DETAILLERING EN UITVOERING KAN ERVOOR ZORGEN DAT
Zo bijvoorbeeld is een vloeropleg niet steeds te beschouwen als een bouwknoop. De rechtse situatie
uit de figuur is gn bouwknoop (de isolatielaag van de buitengevel loopt continu door) terwijl de
linkse situatie wl een bouwknoop is (de binnenvloer onderbreekt de isolatielaag van de
buitengevel). De detaillering bepaalt dus of men hier te maken heeft met een bouwknoop of niet.
Bouwfysica 2
29 | 2 1 0
FIGUUR 23: EEN OPLEG VAN EEN BINNENVLOER OP EEN BUITENGEVEL IS SLECHTS EEN
Beschouwt men een gevelvlak met homogene opbouw en een welbepaalde U-waarde (Figuur 2.22),
dan zullen de isothermen (=lijnen van gelijke temperatuur) steeds evenwijdig lopen met het
gevelvlak en de warmtestroomlijnen steeds loodrecht lopen op het gevelvlak.
FIGUUR 24: EEN GEVELVLAK MET EEN HOMOGENE OPBOUW VERTOONT ISOTHERMEN
Bouwfysica 2
30 | 2 1 0
Bouwfysica 2
31 | 2 1 0
met:
Bouwfysica 2
32 | 2 1 0
met :
De U-waarden van verschillende scheidingsconstructies kan men eenduidig ordenen van thermisch
performant (lage U-waarde) naar thermisch niet-performant (hoge U-waarde). Voor - en -waarden
ligt dit veel moeilijker, aangezien deze waarden niet enkel afhankelijk zijn van de thermische
kwaliteit van de bouwknoop maar ook van de geometrie.
In tegenstelling tot een U-waarde bijvoorbeeld kan een - of -waarde negatief zijn. Dit gebeurt
wanneer de referentieberekening een overschatting geeft van de werkelijk optredende
warmtestroom ( 1D > 2D/3D) waardoor e of e volgens bovenstaande definities negatief
kunnen worden. Aangezien in ons land de referentieberekening gebaseerd is op buitenafmetingen,
komt dit frequent voor bij buitenhoeken. Op de figuur links is af te leiden dat de hoekzone van een
buitenhoek dubbel geteld wordt, waardoor 1D gemakkelijk groter wordt dan 2D. Bij een
Bouwfysica 2
33 | 2 1 0
binnenhoek daarentegen (Figuur rechts) wordt de hoekzone niet mee geteld, waardoor 1D
gemakkelijk kleiner groter wordt dan 2D.
Bouwfysica 2
34 | 2 1 0
FIGUUR 29: SCHEMA VAN DE DRIE MOGELIJKE OPTIES OM DE INVLOED VAN BOUWKNOPEN IN TE
REKENEN EN HUN IMPACT OP HET K-PEIL
Per K-peil-volume MOET men n van de drie opties te kiezen. Er kan dus niet gekozen worden om
bouwknopen helemaal niet in te rekenen.
Dit betekent eveneens dat het niet mogelijk is om voor verschillende deelprojecten die deel
uitmaken van hetzelfde K-peil-volume, verschillende opties te kiezen. Eenmaal een optie is
vastgelegd voor het K-peil-volume, moeten elk deelproject de bouwknopen inrekenen volgens deze
optie.
Bouwfysica 2
35 | 2 1 0
Deze numerieke berekening levert de warmteoverdrachtscofficint door transmissie HT3D op, die
het totale warmteverlies door transmissie van het volledige gebouw voorstelt per Kelvin
temperatuurverschil tussen binnen en buiten. Dit totale warmteverlies omvat zowel de
warmtestroom doorheen de scheidingsconstructies (HTconstructions) als de warmtestroom
doorheen de bouwknopen (HTjunctions). Door HTconstructions af te trekken van HT3D blijft de term
HTjunctions over:
Bouwfysica 2
36 | 2 1 0
Aangezien de term HTjunctions sterk projectafhankelijk is, is ook de toeslag op het K-peil op
voorhand niet bekend.
Bouwfysica 2
37 | 2 1 0
Belangrijk is dat de bovenstaande formule ook toelaat om de 3 K-punten te verminderen. Dit kan
door lineaire EPB-aanvaarde bouwknopen waarvan men de e -waarde kent (met e e,lim),
gedetailleerd in te geven volgens bovenstaande formule. Aangezien e in dit geval kleiner is dan
e,lim, krijgt men een negatieve term in HT,2junctions.
De som van HT,1junctions en HT,2junctions levert de totale invloed van de bouwknopen onder optie B. Deze
som is echter gelimiteerd tot nul en kan dus nooit negatief worden! Dit
betekent dat het via HT,2junctions mogelijk is om de forfaitaire 3 K-punten te doen afnemen, maar
dat men resulterend nooit een negatief aantal K-punten kan bekomen met optie B. Of ook, het
zorgvuldig en koudebrugarm ontwerpen en uitvoeren van bouwknopen kan onder optie B nooit tot
effect hebben dat het K-peil mt inrekenen van de prestaties van de bouwknopen, lager is dan het Kpeil zonder rekening te houden met de invloed van de bouwknopen. Indien men beter wenst te
doen, moet men kiezen voor optie A.
Aangezien optie B een mogelijkheid voorziet om op een eenvoudige en voornamelijk visuele manier
aan te tonen dat een bouwknoop goed gedetailleerd is, heeft deze optie als grote voordeel dat het
totale rekenwerk voor de inrekening van bouwknopen tot een minimum herleid wordt. Niet alleen
moeten er praktisch geen e en e-waarden uitgerekend worden, ook het tijdrovende werk om alle
lopende lengtes lineaire bouwknoop en aantal puntbouwknopen te berekenen, wordt sterk
ingeperkt.
Bouwfysica 2
38 | 2 1 0
De bouwknoop voldoet aan de van toepassing zijnde grenswaarde d.w.z. voor de bouwknoop
moet gelden: e e,lim .
IV.4.1 Voorwaarde 1: Voldoet aan n van de basisregels voor een koudebrugarm detail
De basisregels laten toe om op eenvoudige en hoofdzakelijk visuele wijze in te schatten of een
bouwknoop al dan niet EPB-aanvaard is. Het rekenwerk is hierdoor sterk ingeperkt, aangezien er
geen gevalideerde numerieke berekening vereist is.
De basisregels voor een koudebrugarm detail zijn gebaseerd op het principe van het garanderen van
de thermische snede. Dit betekent dat de isolatielagen van 2 aansluitende scheidingsconstructies
van het verliesoppervlak steeds continu in elkaar moeten overlopen. Minimaal betekent dit dat men
met een potlood door de isolatielagen en tussengevoegde isolerende delen kan tekenen zonder dit
potlood te moeten opheffen (onderstaande figuur).
Bouwfysica 2
39 | 2 1 0
FIGUUR 32: PRINCIPE VAN HET BEHOUD VAN DE THERMISCHE SNEDE: DE ISOLATIELAGEN LOPEN
CONTINU IN ELKAAR OVER
Toch is het niet steeds mogelijk om de thermische snede met n van de twee bovenstaande
basisregels te garanderen. Voor dit soort situaties is een derde basisregel voorzien:
Indien een bouwknoop aan n van de drie basisregels voldoet, is de bouwknoop per definitie EPBaanvaard.
De isolatielaag
De basisregels voor een koudebrugarm detail focussen enkel op de isolatielagen van
scheidingsconstructies en op eventuele isolerende delen. De omringende constructieve en andere
elementen worden hierbij buiten beschouwing gelaten. Belangrijk is om duidelijk te definiren wat
wel en wat niet tot de isolatielaag van een scheidingsconstructie van het verliesoppervlak behoort.
De isolatielaag van een scheidingsconstructie van het verliesoppervlak is per definitie de bouwlaag
met de grootste warmteweerstand. In de meeste gevallen is het duidelijk wat hiermee bedoeld
wordt (onderstaande figuur).
Bouwfysica 2
40 | 2 1 0
Voor een niet-homogene bouwlaag moet de warmteweerstand bepaald worden met behulp van de
oppervlaktegewogen warmtegeleidbaarheid. Indien er bijvoorbeeld isolatie geplaatst wordt tussen
een houten regelwerk, zal de warmteweerstand R van deze bouwlaag met dikte d bepaald worden
als:
met fisol de oppervlaktefractie isolatie en fwood de oppervlaktefractie hout (fisol + fwood = 1).
De isolatielaag kan ook uit meerdere, al dan niet homogene, bouwlagen bestaan (bouwfolies moeten
hierbij verwaarloosd worden).
Voorwaarde is dat:
de bouwlagen aaneensluitend op elkaar volgen EN
er zich geen luchtlaag tussen bevindt EN
elk van de bouwlagen een -waarde heeft kleiner dan of gelijk aan 0.2 W/mK.
Als hieraan voldaan is, moeten de bouwlagen als een samengestelde bouwlaag beschouwd worden,
met een dikte d gelijk aan de som van de afzonderlijke diktes di en de warmteweerstand R gelijk aan
de som van de afzonderlijke warmteweerstanden Ri (voor een niet-homogene bouwlaag wordt de
warmteweerstand Ri bepaald zoals hierboven reeds uitgelegd). Voorbeelden hiervan zijn te vinden in
onderstaande figuur.
Bouwfysica 2
41 | 2 1 0
FIGUUR 34: MEERDERE AANEENSLUITENDE BOUWLAGEN (ZONDER LUCHTLAAG), ELKE MET EEN WAARDE 0,2 W/MK, MOETEN TESAMEN BESCHOUWD WORDEN ALS 1 SAMENGESTELDE BOUWLAAG
MET EEN GESOMMEERDE DIKTE EN WARMTEWEERSTAND
Bouwfysica 2
42 | 2 1 0
FIGUUR 35: BIJ DE COMBINATIE VAN SPOUW- EN BUITENISOLATIE KAN ENKEL DE LAAG MET DE
GROOTSTE WARMTEWEERSTAND ALS ISOLATIELAAG VAN DE SCHEIDINGSCONSTRUCTIE BESCHOUWD
WORDEN
Vanuit thermisch oogpunt is het voor deze bouwknopen de beste oplossing om de isolatielagen
maximaal op elkaar aan te sluiten, hetgeen betekent dat de contactlengte tussen de twee
isolatielagen (dcontact) best zo groot mogelijk is. Vanuit praktisch oogpunt echter is deze situatie niet
altijd haalbaar. Daarom voorziet basisregel 1 de mogelijkheid om tot een bepaalde grens af te wijken
van de thermisch ideale situatie.
Basisregel 1 stelt dat de contactlengte dcontact afhankelijk is van de dikte van de isolatielagen die
samenkomen (d1 en d2): dcontact mag nooit kleiner worden dan de helft van het kleinste van d1 en d2. In
formulevorm geeft dit:
Bouwfysica 2
43 | 2 1 0
In onderstaande figuren is basisregel 1 grafisch weergegeven. Hoe dikker de isolatielagen, hoe groter
de contactlengte moet zijn.
Bouwfysica 2
44 | 2 1 0
RAAM- of DEURPROFIELEN
Bij raam- of deurprofielen zonder thermische onderbreking blijft de formulering van basisregel 1
gelden, maar moet de dikte di van het raam- of deurprofiel genterpreteerd worden als de dikte van
het vast kader van het raam- of deurprofiel gemeten in een richting loodrecht op het glasoppervlak
(zie volgende figuur).
Bouwfysica 2
45 | 2 1 0
Bij raam- of deurprofielen mt thermische onderbreking wordt niet gewerkt met de algemene
formulering van basisregel 1, maar geldt enkel dat de isolatielaag rechtstreeks in contact moet staan
met de thermische onderbreking en dit over de volledige breedte van de thermische onderbreking
(zie volgende figuur).
Bouwfysica 2
46 | 2 1 0
FIGUUR 42: ISOLERENDE DELEN KUNNEN VOLGENS BASISREGEL 2 TUSSEN GEVOEGD WORDEN OM DE
THERMISCHE SNEDE TE GARANDEREN (BIJVOORBEELD TER PLAATSE VAN DAKOPSTAND (LINKS) EN
TER PLAATSE VAN FUNDERINGSAANZET (RECHTS))
Basisregel 2 stelt dat alle isolerende delen tegelijk moeten voldoen aan de drie eisen uit onderstaand
schema (onderstaande figuur).
FIGUUR 43: BASISREGEL 2: ELK VAN DE TUSSENGEVOEGDE ISOLERENDE DELEN MOET VOLDOEN AAN
ELK VAN DE DRIE EISEN.
Bouwfysica 2
47 | 2 1 0
Deze warmtegeleidbaarheid moet bepaald worden in overeenstemming met Bijlage A van het
transmissiereferentiedocument.
Opmerking
Ter plaatse van een isolerend deel zijn er soms mechanische bevestigingen nodig die de isolerende
delen plaatselijk doorboren zoals doken om vensters te verankeren, bevestigingspluggen, Indien de
mechanische bevestigingen een -waarde > 0.2 W/mK hebben en indien ze de koude en warme zijde
van het isolerend deel met elkaar verbinden, mag de totale sectie van deze mechanische
bevestigingen niet groter zijn dan 1 cm2 per lopende meter lineaire bouwknoop.
FIGUUR 44: OM DE THERMISCHE SNEDE TER PLAATSE VAN EEN BETONNEN KOLOM TE GARANDEREN,
KAN ER EEN ISOLEREND DEEL TEGEN BEVESTIGD WORDEN MET BEHULP VAN BIJVOORBEELD
METALEN BEVESTIGINGSPLUGGEN (ROOD) OP VOORWAARDE DAT DE TOTALE OPPERVLAKTE VAN DE
BEVESTIGINGSPLUGGEN NIET MEER BEDRAAGT DAN 1 CM PER LOPENDE METER BOUWKNOOP
Bouwfysica 2
48 | 2 1 0
Bouwfysica 2
49 | 2 1 0
RAAM- of DEURPROFIELEN
Indien er een raam- of deurprofiel in de bouwknoop voorkomt, wordt de R-waarde-eis onder
basisregel 2 beperkt aangepast. Er wordt namelijk geen rekening gehouden met de Uf-waarde van
het raam- of deurprofiel, maar enkel met de warmteweerstand van de isolatielaag van de opake
scheidingsconstructie. Tevens wordt de bovengrens bij zeer dikke isolatiepakketten verlaagd tot 1.5
m2K/W.
met dinsulating part de dikte [m] en insulating part [W/mK] de warmtegeleidbaarheid van het isolerend deel.
Voor het bepalen van dinsulating part moet een onderscheid gemaakt worden tussen rechthoekige en
niet-rechthoekige isolerende delen:
Bij rechthoekige isolerende delen (het meest voorkomende geval) moet de dikte dinsulating part
steeds gemeten worden loodrecht op de thermische snedelijn die er doorheen loopt
(volgende figuur). Hoe een thermische snedelijn moet getekend worden, verder uitgelegd.
Doorkruist de thermische snedelijn het isolerend deel in twee richtingen, dan gelden er twee
R-waarden voor eenzelfde isolerend deel. Uiteraard moeten in dat geval de beide R-waarden
voldoen aan de R-waarde-eis.
Bouwfysica 2
50 | 2 1 0
FIGUUR 45: BIJ RECHTHOEKIGE ISOLERENDE DELEN WORDT DE DIKTE D INS ULAT ING PART GEMETEN
LOODRECHT OP DE THERMISCHE SNEDELIJN
In het meer speciale geval van niet-rechthoekige isolerende delen wordt er niet gemeten
t.o.v. de thermische snedelijn, maar moet er enkel gekeken worden naar de kortste afstand
tussen de koude en warme zijde van het isolerend deel. Deze kortste afstand vormt namelijk
de zwakke plek van het isolerend deel en legt daardoor de minimumwaarde vast van de
warmteweerstand R van het isolerend deel.
Bouwfysica 2
51 | 2 1 0
FIGUUR 46: BIJ NIET RECHTHOEKIGE DLEN WORDT DE DIKTE D INSUL ATING PARTB BEPAALD ALS DE
KORTSTE AFSTAND TUSSEN DE KOUDE EN WARME ZIJDE VAN HET ISOLEREND DEEL
Bouwfysica 2
52 | 2 1 0
FIGUUR 47: EEN THERMISCHE SNEDELIJN MOET ZOVEEL MOGELIJK PARALLEL LOPEN AAN DE
BEGRENZINGEN VAN DE ISOLATIELAGEN EN DE ISOLERENDE DELEN WAAR ZE DOORHEEN LOOPT
De plaats van een thermische snedelijn is niet belangrijk, zolang ze maar voldoet aan de definitie
(ononderbroken lijn doorheen en zoveel mogelijk parallel aan isolatielagen en isolerende delen). Dit
impliceert dat, vanaf het moment dat er n thermische snedelijn kan getekend worden, er oneindig
veel thermische snedelijnen kunnen getekend worden. Voldoet de R-waarde-eis voor n thermische
snedelijn, dan voldoet ze voor alle thermische snedelijnen.
Bij raam- en deurprofielen mt thermische onderbreking moet een thermische snedelijn doorheen
de thermische onderbreking lopen (volgende figuur).
Bouwfysica 2
53 | 2 1 0
FIGUUR 48: BIJ RAAM- EN DEURPROFIELEN MET THERMISCHE ONDERBREKING MOET DE THERMISCHE
SNEDELIJN DOORHEEN DEZE THERMISCHE ONDERBREKING LOPEN
De contactlengte-eis moet als volgt gelezen worden (zie Figuur 4.17): sluit een isolerend deel met
dikte dinsulating part aan op een isolatielaag, dan is dx te beschouwen als de dikte van de isolatielaag
en geldt de helft van het kleinste van de twee als ondergrens voor de onderlinge contactlengte. Sluit
een isolerend deel met dikte dinsulating part aan op een ander isolerend deel, dan is dx te
beschouwen als de dikte van het andere isolerend deel en geldt wederom de helft van het kleinste
van de twee als ondergrens voor de onderlinge contactlengte.
Bouwfysica 2
54 | 2 1 0
RAAM- of DEURPROFIELEN
Sluit een isolerend deel aan op een raam- of deurprofiel zonder thermische onderbreking, dan is dx
gelijk aan de dikte van het vast kader van het raam- of deurprofiel, gemeten in een richting loodrecht
op het glasoppervlak.
Sluit een isolerend deel aan op raam- of deurprofiel mt thermische onderbreking, dan geldt enkel
dat het isolerend deel rechtstreeks in contact moet staan met de thermische onderbreking en dit
over de volledige breedte van de thermische onderbreking.
IV. 4.1.3. Basisregel 3: Minimale lengte van weg van de minste weerstand.
Er zijn situaties denkbaar waarin de isolatielagen niet rechtstreeks op elkaar kunnen aansluiten n
waarin het niet mogelijk is om een isolerend deel tussen te voegen (b.v. omwille van
stabiliteitsredenen). De thermische snede kan in dit soort situaties niet behouden blijven. Toch
betekent dit niet noodzakelijk dat men te maken heeft met een slecht ontworpen detail. Basisregel 3
voorziet immers in een mogelijkheid om zonder thermische snede toch een EPB-aanvaarde
bouwknoop te bekomen.
De 3de basisregel veronderstelt dat de warmtestroom steeds de gemakkelijkste weg van binnen naar
buiten zal volgen (volgende figuur). Is de thermische snede niet behouden, dan betekent dit dat de
warmtestroom de weg volgt doorheen de onderbreking van de isolatielagen naar buiten, de
zogenaamde weg van de minste weerstand. De weg van de minste weerstand kan dus nooit
doorheen een isolatielaag lopen.
Bouwfysica 2
55 | 2 1 0
De weg van de minste weerstand is strikt gedefinieerd als het kortste traject tussen de binnen- en de
buitenomgeving of een aangrenzende onverwarmde ruimte dat nergens een isolatielaag of isolerend
deel snijdt met een warmteweerstand groter dan of gelijk aan het kleinste van R1 en R2 (=de
warmteweerstanden van de isolatielagen van de scheidingsconstructies). Dit betekent dat men op de
plandoorsnede van de bouwknoop de lijn van binnen naar buiten of naar een AOR moet tekenen die
zo kort mogelijk is en die nergens een isolatielaag snijdt! Blijkt de totale lengte van deze lijn kleiner te
zijn dan 1 meter, dan is het toegestaan om deze lijn te verlengen door isolatie toe te voegen, OP
VOORWAARDE dat deze isolatie een warmteweerstand heeft die groter dan of gelijk is aan het
kleinste van R1 en R2. De weg van de minste weerstand moet deze hindernissen omzeilen,
waardoor het automatisch langer wordt en de bouwknoop gemakkelijker aan de eis kan voldoen.
Men spreekt van een EPB-aanvaarde bouwknoop wanneer de lengte van de minste weerstand
voldoende lang is, d.i. groter dan of gelijk aan 1 meter (volgende figuur). Wanneer hieraan voldaan is,
moet de warmtestroom een voldoende grote afstand overbruggen en kan het warmteverlies beperkt
blijven.
Bouwfysica 2
56 | 2 1 0
FIGUUR 51: DE LENGTE VAN DE WEG VAN DE MINSTE WEERSTAND (RODE LIJN) MOET GROTER DAN OF
GELIJK ZIJN AAN 1 METER.
Bouwfysica 2
57 | 2 1 0
Zolang de bepaling van de e -waarde steeds gebeurd is met een gevalideerde numerieke
berekening, kan op verschillende manieren aangetoond worden dat e e,lim :
- Eigen berekening
- Berekening wordt aangeleverd door fabrikant/studiebureau/
- e-waarde uit databank
- ...
Het overnemen van een e- waarde uit een databank of een andere bron is enkel toegelaten
indien het eigen detail volledig in overeenstemming is met het detail waarvoor de e-waarde
berekend werd. Dit betekent dat zowel de geometrie als de gebruikte -waarden van het eigen detail
identiek moeten zijn aan het detail waarvan men de e-waarde overneemt. Als dat niet het geval is,
dan is altijd een herberekening nodig volgens een gevalideerde numerieke berekening.
Merk op dat voor puntbouwknopen geen grenswaarden gedefinieerd zijn.
Bouwfysica 2
58 | 2 1 0
KOUDEBRUG-IDEE databank
In het kader van het TETRA-project Koudebrug-IDEE zijn voor een reeks bouwknopen een aantal
generieke oplossingen met gereduceerde koudebrugwerking ontwikkeld. Deze bouwknopen zijn
consulteerbaar op:
www.wtcb.be/go/koudebruggen
www.cstc.be/go/ponts-thermiques
De bouwknopen uit de KOUDEBRUG-IDEE databank zijn in zoverre ze een rechthoekige geometrie
hebben ook beschikbaar in KOBRA-formaat, waardoor ze kunnen ingeladen en, indien nodig,
aangepast worden in de gevalideerde, gratis KOBRA-software. Deze software is beschikbaar op:
www.wtcb.be/go/KOBRA
www.ctsc.be/go/KOBRA
IV. 4.2.2. Speciale situaties
IV. 4.4.2.1. Lineaire bouwknoop tussen twee of meer beschermde volumes
Om aan de hand van een gevalideerde numerieke berekening te bepalen of een lineaire bouwknoop
die zich bevindt op de grens van 2 of meer beschermde volumes al dan niet EPB-aanvaard is, moet
enkel gekeken worden naar het eigen aandeel e,i in de totale e-waarde. Dit eigen aandeel e,i
moet dan kleiner dan of gelijk zijn aan de totale e,lim , gedeeld door het aantal beschermde
volumes i waarin de lineaire bouwknoop betrokken is.
In onderstaande figuur is een voorbeeld gegeven van een bouwknoop die zich bevindt tussen 2
beschermde volumes.
TABEL 2: VOORBEELD VAN EEN LINEAIRE BOUWKNOOP TUSSEN TWEE BESCHERMDE VOLUMES EN HOE
ELK BESCHERMD VOLUME ENKEL ZIJN EIGEN AANDEEL MOET AFTOETSEN
Volgens de tabel moet de bouwknoop uit bovenstaande figuur gecatalogiseerd worden als een
binnenhoek (hoek tussen buitenoppervlakken is gelijk aan 90), hetgeen betekent dat de
grenswaarde e,lim,TOT voor de gehele bouwknoop gelijk is aan 0.15 W/mK.
Bouwfysica 2
59 | 2 1 0
Gaat men de bouwknoop in zijn geheel numeriek doorrekenen, dan is er een aandeel in het
warmteverlies vanuit beschermd volume 1 (e,1 ) en een aandeel vanuit beschermd volume (e,2 ).
Er geldt uiteraard dat e,1+ e,2 = e,tot .
Bekeken vanuit het beschermd volume 1, is enkel e,1 van belang en moet gelden dat e,1
e,lim,TOT /2 = 0.075 W/mK opdat beschermd volume 1 deze bouwknoop mag beschouwen als
EPB-aanvaard. Analoog voor beschermd volume 2: enkel e,2 is van belang en er moet dus gelden
dat e,2 e,lim,TOT /2 =0.075 W/mK.
Bouwfysica 2
60 | 2 1 0
Bouwfysica 2
61 | 2 1 0
Bouwfysica 2
62 | 2 1 0
FIGUUR 53: VOORBEELD VAN EEN LINEAIRE BOUWKNOOP TUSSEN TWEE BESCHERMDE VOLUMES
Veronderstel dat uit de detaillering blijkt dat de bouwknoop uit bovenstaande figuur valt onder de
categorie Andere van uit de tabel. Dit betekent dat de totale waarde bij ontstentenis voor de gehele
bouwknoop volgens de tabel gelijk is aan
met e,lim = 0.15 W/mK volgens de tabel want de bouwknoop bovenstaande figuur is een
binnenhoek (hoek tussen buitenoppervlakken is gelijk aan 90)).
Deze totale waarde bij ontstentenis wordt vervolgens forfaitair verdeeld over de 2 beschermde
volumes, waardoor elk beschermd volume de helft van de totale waarde bij ontstentenis moet
inrekenen:
- Beschermd volume 1: e,df,1 = e,df,TOT / 2 = 0.15 W/mK
- Beschermd volume 2: e,df,2 = e,df,TOT / 2 = 0.15 W/mK
IV. 5.1.2.2. Moeilijk opsplitsbare combinatie van lineaire bouwknopen
Het is mogelijk om aan een moeilijk opsplitsbare combinatie van lineaire bouwknopen 1 totale
waarde bij ontstentenis toe te kennen. Deze totale waarde bij ontstentenis zal gelijk zijn aan de som
van de waarden bij ontstentenis van de afzonderlijke typologien die erin voorkomen.
IV.5.2 Waarde bij ontstentenis voor puntbouwknoop
Een waarde bij ontstentenis voor een puntbouwknoop is afhankelijk van de soort doorboring.
Bouwfysica 2
63 | 2 1 0
Bouwfysica 2
64 | 2 1 0
Bouwfysica 2
1. Inleiding
Bouwakoestiek
Lawaaioverlast neemt in steeds sterkere mate toe. Het aantal voertuigen blijft stijgen. De buren
hebben schijnbaar steeds krachtiger geluidsinstallaties, en TV kijken kan nu ook de klok rond.
Stilte wordt een steeds groter luxeprobleem dat geld kost en een verkoopsargument wordt net als de
groene omgeving en de luxueuze esthetische afwerking.
Spijtig genoeg wordt steeds vrij laat aan de akoestische problematiek gedacht, meestal wanneer het
gebouw er staat en er ofwel geluidsisolatieproblemen zijn, of wanneer trillingen het comfort van de
bewoners en gebruikers van het gebouw verstoren. Achteraf ingrijpen, verhelpen is meestal een
ingewikkelde en dure zaak en leidt niet altijd tot echt effectieve oplossingen.Om tot een akoestisch
comfortabel gebouw te komen, is het noodzakelijk reeds van bij het ontwerp af te denken aan dit
probleem.
Orintatie van het gebouw t.a.v. de lawaaiagressie, gevelcompositie, materiaalkeuzen, technische
details, ruimte-organisatie hebben een belangrijke impact op de akoestische kwaliteit van het
gebouw.
Deze tekst kan geen receptenboek vol oplossingen zijn voor akoestische problemen. Veeleer wordt
gepoogd geluid als een fysisch verschijnsel te begrijpen (Ken u vijand!) en een manier van denken
aan te leren, die moeten toelaten de meeste lawaai-valstrikken te vermijden en eventueel op te
lossen.
Gezien de beperkte tijd en de complexiteit van de materie kan dit ook maar een inleiding zijn. Voor
een meer diepgaande cursus in verband met akoestiek verwijzen we graag naar de KVIV-cursus
Akoestiek (Koninklijke Vlaamse Ingenieurs Vereniging) die in samenwerking het Genootschap
Akoestiek en Trillingen elk jaar wordt georganiseerd.
Bouwfysica 2
65 | 2 1 0
FIGUUR 54
Bouwfysica 2
66 | 2 1 0
1.1. Inleiding
In dit deel bespreken we de algemene theoretische aspecten zoals veel voorkomende termen,
belangrijke formules en vaak gebruikte symbolen betreffende bouwakoestiek.
Hiernaast worden enkele belangrijke effecten en isolatieproblemen besproken, zoals de
reverberatietijd die berekend wordt met de formule van Sabine.
Hierop steunend worden de constructievoorbeelden en toepassingen behandeld die een oplossing
bieden voor een verbeterde lucht en contactgeluidsisolatie.
Geluid wordt niet door iedereen op dezelfde manier ervaren. Wat voor de ene muziek is, kan voor de
buur lawaai betekenen. Hij kan het gewoon verdraagbaar vinden, anderen hinderlijk en sommigen
totaal onduldbaar.
Daarom moet er zoiets als een wetenschappelijke evaluering van het lawaai bestaan.
Het subjectief indelen van waarnemen wordt dan ook uiteengezet in deze tekst.
Verder vind u verwijzigen naar de belangrijkste Belgische normen (zie ook bronnen) die van
toepassing zijn op akoestische isolatie bij bouwconstructies.
Als laatste worden enkele algemene praktische besluiten geformuleerd om zo doeltreffend mogelijk
bouwconstructies te ontwerpen.
Bouwfysica 2
67 | 2 1 0
FIGUUR 55
Beschouwen we de toestand in het medium lucht. Brengt men een voorwerp (vb. membraan van een
luidspreker) in trillingen of veroorzaakt men gasturbulenties, dan wordt de evenwichtstoestand in de
lucht verstoord. Plaatselijk en onmiddellijk na het in trillen brengen van het voorwerp doen zich
zones met grotere en kleinere dichtheid voor, concentrisch rondom het trillend voorwerp. Deze
dichtheidszones blijven niet constant ter plaatse maar verplaatsen zich. Iets analoog doet zich voor
wanneer men een steen en een plas water gooit: men ziet rimpelingen op het wateroppervlak die
concentrisch uitdeinen. Waar op het tijdstip t op een bepaalde plaats een golftop voorkomt, dan kan
dat na t een golfdal zijn.
Moleculair gezien gaan de luchtmoleculen zich bewegen rondom een evenwichtspositie zoals een
gewicht aan een veer. Dit luchtpartikeltje zal hierdoor eveneens het naastliggende luchtdeeltje in
beweging brengen terwijl zijn eigen beweging uitsterft. Dit naastliggend luchtdeeltje zal nu het
volgende deeltje exciteren, enz .
Het zijn dus niet de luchtdeeltjes zelf die zich voorplanten, maar wel de energie die in deze
luchtdeeltjes opgeslagen zit.
Verschillende dichtheden en een medium geven aanleiding tot verschillende drukken. Wanneer geen
geluidsverstoring optreedt dan bevindt het medium zich in een evenwichtstoestand let een druk
gelijk een pevenw. Bij verstoring op een bepaald moment vernadert de druk en wordt de resulterende
druk daar presult. De akoestische drukvariatie is dan:
p= presult p evenw [Pa]
Deze eenheid wordt uitgedrukt in Pascal (= N/m). Uit wat hierboven beschreven staat volgt dat p
een functie van de tijd is.
Bouwfysica 2
68 | 2 1 0
2.2. Frequenties
Geluid kan gedefinieerd worden als elke drukvariatie (in lucht, water of een ander medium) die het
menselijk oor kan detecteren.
De barometer is het bekendste instrument voor het meten van luchtdrukvariaties. De drukvariaties
die bij weersveranderingen optreden zijn echter veel te traag om met het menselijk oor te kunnen
waarnemen, deze variaties vallen dus buiten onze definities van geluid.
Volgen de variaties in atmosferische druk elkaar te snel op- tenminste 20 maal per seconde- dan
kunnen ze worden gehoord en worden ze geluid genoemd (Een barometer is ongeschikt voor
geluidsmeting, omdat gij niet snel genoeg reageert).
Het aantal drukvariaties per seconde noemt men frequentie van het geluid. Dit wordt gemeten in
Hertz (Hz) (Aantal drukvariaties per seconde). Voor het menselijk oor worden verschillende
frequenties ervaren als verschillende tonen. Zo heef het gerommel van een ver onweer een lage
frequentie, en een fluittoon een hoge. Het gehoor van een gezond, normaal persoon heeft normaal
een bereik van 20 Hz tot 20 000Hz (20 kHz); terwijl een piano van de laagste tot de hoogste noot een
bereik heeft van 27,5 Hz tot 4186 Hz.
2.3. Geluidssnelheid
Zoals hierboven vermeld, planten drukvariaties zich door het elastisch medium voort van de
geluidsbron naar het oor. De geluidssnelheid is wel bekend, daar bij onweer het aantal seconden dat
verstrijkt tussen het zien van de bliksem en het horen van de donder, een maat is voor afstand: 3
seconden per kilometer. Dat levert een geluidssnelheid op van 1238 km/h. Voor akoestische
doeleinden of metingen drukt men dit uit als 344m/s bij kamertemperatuur. De geluidssnelheid van
medium tot medium:
Vb:
Glas, staal
Beton :
Water:
Lood :
:
5000 m/s
4000 m/s
1450 m/s
1200 m/s
golflengte( ) =
Bouwfysica 2
geluidssnelheid c
=
frequentie
f
69 | 2 1 0
20 kHZ= 1,7 cm
Deze golflengten zijn dus bij hoge frequenties klein en bij lage frequenties groot.
FIGUUR 56
De tijd nodig voor het doorlopen van 1 cyclus (van golftop naar golftop) heet de periode T (b).
Periode (T) x snelheid ( c) = golflengte ()
of nog T= 1/f
Grafisch geeft dit voor het tijdsdomein:
FIGUUR 57
Bouwfysica 2
70 | 2 1 0
Dus:
Het zwakste geluid dat een mens kan horen heeft dus een drukvariatie van een 20 miljoenste van
een Pascal, ongeveer 5 miljard maal minder dan de normale atmosferische druk ( vergelijk met de
atmosfeerdruk 10 5 Pa).
Een drukvariatie van 20 Pa is zo klein dat het trommelvlies een verplaatsing ondergaat die kleiner is
dan de diameter van n waterstof molecule.
Indien we geluid zouden meten in Pa, dan hebben we te maken met onhandelbare getallen. Om dit
te voorkomen gebruikt men de decibel of dB schaal. Ze wordt gedefinieerd als:
Lp = 20 log
p
(dB)
po
Lp = 20 log p + 94(dB)
De waarde van po= 2 x 10 -5 Pa wordt als referentiegrootheid gebruikt daar ze zoals hierboven gezien
overeenstemt met de net niet hoorbare geluidsdruk voor een jong persoon.
Bouwfysica 2
71 | 2 1 0
FIGUUR 58
Op de figuur komen enkele praktische gevallen voor die de grootte van deze eenheid illustreren en
het lawaai tevens uitdrukken in Pascal.
Bouwfysica 2
72 | 2 1 0
FIGUUR 59
Een geluid dat slechts n frequentie heeft wordt een zuiver toon genoemd. In de praktijk komt dit
heel weinig voor. Het meeste lawaai, muziek of geluid bestaat uit een samenstelling van een groot
aantal tonen (of frequenties).
We kunnen de volgende analogie maken: zuiver wit zonlicht kan, wanneer dit door een prisma valt,
zich ontbinden in een spectrum van kleuren (regenboog) waarbij elke kleur gekenmerkt wordt door
een frequentie-interval of golflengte interval. Hetzelfde doet zich voor bij geluid.
Ook het geluid kan ontbonden worden via een analyser of FFT in een spectrum. Zelfs n enkele toon
op een piano heeft een complexe spectrumsamenstelling. Industrieel lawaai heeft ook meestal een
grote verscheidenheid aan frequenties.
Dergelijk geluid wordt breedbandig geluid genoemd.
Witte ruis:
Roze ruis:
frequenties.
Bouwfysica 2
73 | 2 1 0
FIGUUR 60
FIGUUR 61
Bouwfysica 2
74 | 2 1 0
f 2 = 2 f1
f 2 = 3 2 f1 = 1,26 f1
fn =
Bouwfysica 2
f1 f 2
75 | 2 1 0
22,2 45
31,5
45 90
63
90 180
125
180 355
250
355 - 710
500
710 1400
1000
1400 2800
2000
2800 - 5600
4000
45 56
50
56 71
63
71 90
80
90 112
100
112 140
125
140 180
160
180 225
200
225 280
250
280 355
315
355 450
400
450 560
500
560 710
630
TABEL 6
Bouwfysica 2
76 | 2 1 0
710 900
800
900 1120
1000
1120 1400
1250
1400 1800
1600
1800 2240
2000
2240 2800
2500
2800 3550
3200
3550 - 4500
4000
Lage-zware tonen
Midden
Scherpe tonen
:
:
:
20 tot 200 Hz
200 tot 2000 Hz
2000 tot 20000 HZ
De meeste akoestische wetten zijn trouwens afhankelijk van de frequentie van het geluid zodat bij
toepassing ( vb. in kader van zoeken naar oplossingen) ervan noodzakelijkerwijze het lawaai
ontbonden dient te worden in een spectrum.
Bouwfysica 2
77 | 2 1 0
FIGUUR 62
p tot = p1 + p 2 + p 3 + ...
Het geluidsdrukniveau (dB) is dan gelijk aan:
Lptot = 10 log
p1 + p 2 + .... + ....
p tot
= 10 log
p 0
p 0
Aangezien men zelden over geluidsdrukken spreekt (zie hierboven) maar meestal over
geluidsdrukniveaus is het interessant Lp te berekenen in functie van de individuele niveaus Lp1, Lp2,
geluidsdrukniveau x + 3 dB;
Van zodra er meer dan 10 dB verschil bestaat tussen 2 geluidsbronnen, dan is het totale
geluidsdrukniveau van beide in een punt praktisch gelijk aan de meest lawaaierige bron;
Bouwfysica 2
78 | 2 1 0
Wanneer men geluid ontbonden heeft in een spectra en men de geluidsdrukniveaus in elk
der intervallen (octaaf- of tertsbanden) kent is het mogelijk het totaal geluidsdrukniveau
voor het lawaai via het spectrum te herberekenen.
FIGUUR 63
Bouwfysica 2
79 | 2 1 0
Bouwfysica 2
80 | 2 1 0
FIGUUR 64
In het vorige hoofdstuk hadden we gezien dat elk geluid gekarakteriseerd werd door zijn spectrum.
Anderzijds weten we uit hierboven dat het menselijk oor dit spectrum subjectief interopreteert
(vervormde micro).
Ergens moet de link gelegd worden tussen de mathematische analyse van het spectrum en de
subjectieve geluidssterkte-gewaarwording opdat men stelselmatig criteria zou kunnen vastleggen
i.v.m hinderlijkheid, luidheid, enz.
Bouwfysica 2
81 | 2 1 0
FIGUUR 65
Men ervaart bijvoorbeeld een geluidsdrukniveau van 70dB bij een frequentie van 1kHz. Voor
eenzelfde subjectieve luidheid moet bij 50 Hz het niveau 85 dB zijn.
Het gemiddeld menselijk gehoor zwakt dus het geluid bij 50 Hz met 15 dB af vergeleken bij 1000 Hz!!
Gevolgen
De akoestische isolatie mag minder performant zijn voor de lage tonen dan voor de middenband
(400 3000 Hz). Dit is een gelukkige zaak voor de akoesticus, daar zoals we later zullen zien, het veel
moeilijker te isoleren is tegen lage frequenties dan voor de hoge.
Bouwfysica 2
82 | 2 1 0
Men gaat als volgt te werk. Voor de beoordeling men het octaafgeluidsspectrum in de NR-grafiek en
bepaalt men de laagste NR-curve die net niet door het spectrum word voorgesteld.
Het verschil in waardering tussen laag- en hoogfrequent geluid komt tot uitdrukking in het oplopen
van de NR-curven naar de lagere frequentiebanden; daardoor heeft het een geluid met een
overwegend hoogfrequent karakter een hoger NR-nummer dan een, lineair gemeten, even sterk
geluid waarvan het maximum in het spectrum in het laagfrequente gebied ligt.
FIGUUR 66
Bouwfysica 2
83 | 2 1 0
Hierbij wordt per frequentieband het geluidsdrukniveau bepaald; daarna wordt gecorrigeerd naar de
oorgevoeligheid. Deze gecorrigeerde geluidsdruknieveaus worden vervolgens opgeteld (zie
hierboven; optellen van bronnen 1.11). Het resultaat is een gewogen geluidsdrukniveau in dB (A).
De aangebrachte correcties A staan hieronder vermeld in een tabel
TABEL 7
Tertsbanden
Centrumfrequentie Hz
A-correctie
dB
Centrumfrequentie Hz
A-correctie
20
-50,5
630
-1,9
25
-44,7
800
-0,8
31,5
-39,4
1000
0,0
40
-34,6
1250
0,6
50
-30,2
1600
1,0
63
-26,2
2000
1,2
80
-22,5
2500
1,3
100
-19,1
3150
1,2
125
-16,1
4000
1,0
160
-13,4
5000
0,5
200
-10,9
6300
-0,1
250
-8,6
8000
-1,1
315
-6,6
10000
-2,5
400
-4,8
12500
-4,3
500
-3,3
dB
TABEL 8
Octaafbanden
Centrumfrequentie Hz
31,5
Bouwfysica 2
A-correctie
dB
Centrumfrequentie Hz
-39,4
1000
A-correctie
dB
0,0
84 | 2 1 0
63
-26,2
2000
1,2
125
-16,1
4000
1,0
250
-8,6
8000
-1,1
500
-3,2
3.4.2. De sonometer
De sonometer bevat minimaal:
Een microfoon
Een voorversterker
Een alternator of spanningsverdeler van het elektrische signaal in stappen van 10 dB
teneinde in het lineair gebied te blijven van de versterker, wat ook het geluidsdrukniveau is
(vb. tussen 20 en 150 dB).
Een waarderingsnetwerk A dat rekening houdt met de oorgevoeligheid. Deze filter is
genormaliseerd
Het is een elektronisch circuit dat even gevoelig is voor frequentie variaties als het
menselijk oor. Men kan op een vrij eenvoudige manier een A-waarderingsnetwerk
inbouwen.
Bouwfysica 2
85 | 2 1 0
Het A-waarderingsnetwerk waardeert een signaal zodanig dat het een omgekeerde curve
van gelijke luidheid benadert voor lage geluidsdrukniveaus. Er bestaat ook nog zoiets als Ben C-netwerken die respectievelijk overeenstemmen met de curven voor de middelste
geluidsdrukniveaus en de curven voor gelijke luidheid voor de hoge geluidsdrukniveaus.
Voor de metingen van vliegtuiglawaai bestaat een speciaal genormaliseerde karakteristiek,
de D-waardering.
In principe zouden de metingen met het A-netwerk enkel mogen gebeuren voor lage
geluidssterktes. De B- en C-netwerken voor de middelhoge tot erg krachtige
geluidssterktes.
In praktijk wordt echter het A-waarderingsnetwerk het meest gebruikt. B- en Cwaarderingen blijken in praktijk niet overeen te komen met subjectieve testen. Als reden
hiervoor kan aangevoerd worden dat de curven voor gelijke luidheid gebaseerd zijn op
experimenten waarin gebruik gemaakt werd van zuivere tonen. De meeste signalen zijn
echter geen zuivere tonen maar zeer complexe signalen, opgebouwd uit veel verschillende
tonen.
FIGUUR 67
Bouwfysica 2
86 | 2 1 0
p eff
Lp = 10 log
p0
p eff
1
=
T
p (t )dt
0
T= 1 s
Het signaal is in dit geval meestal niet Fast of Slow gedempt en heeft noch
octaafband noch tertsfilters gepasseerd.
de
Bouwfysica 2
87 | 2 1 0
Dit laat toe eventuele piekgeluiden of impulsgeluiden in rekening te brengen. Het bevat ook
een hold circuit waardoor de meting gemakkelijker afgelezen kan worden.
4. Bouwakoestiek
4.1. Isolatieproblemen
In de vorige hoofdstukken beschouwden we de aard van het geluid, zijn voornaamste
karakteristieken en de mogelijke evaluatiemethodes. In dit hoofdstuk gaan we dieper in op de
eventuele akoestische problemen in een gebouw.
Er bestaan verschillende manieren om lawaai te gaan indelen. Men zou dit kunnen doen volgens de
aard van de bron: binnenlawaai (buren, liften, centrale verwarming,), buitenlawaai (verkeer,
industrie,). Een andere mogelijk bestaat erin een onderscheid te maken naar de aard van de
voortplanting van het lawaai.
Men onderscheidt 2 hoofdgroepen:
Luchtgeluiden:
Luchtgeluid is het geluid dat voortgebracht wordt door een bron en zich eerst door de
lucht voortplant, eventueel daarna door een constructie heen dringt en opnieuw in de
lucht uitgestraald wordt om dan uiteindelijk bij de ontvanger terecht te komen. Het is
van belang dat dergelijke bronnen hun geluid rechtstreeks in de lucht uitsralen.
Mogelijke bronnen zijn: radio, stemmen, TV,
Bouwfysica 2
Contactgeluiden:
Men spreekt van contactgeluiden wanneer een bron in een constructie directe
trillingen veroorzaakt die later in naast- of onder- en bovenliggende ruimtes lawaai
uitstralen. Deze trillingen kunnen zich voortplanten doorheen gans de constructie en
opnieuw uitgestraald worden op plaatsen die ver van de bron verwijderd zijn.
Bijvoorbeeld trillingen op de buizen van een centraal verwarmingssysteem planten
zich voort doorheen de ganse woning. Zware trillingen (trein, tram, verkeer,
machines,) kunnen zelfs de woning binnendringen via de funderingen.
88 | 2 1 0
FIGUUR 68
Teneinde een goede isolatie te bekomen voor het gehele gebouw dient men dus zowel aan
luchtgeluiden als aan contactgeluiden aandacht te schenken.
De weerstand tegen luchtgeluids- of contactgeluidsvoortplanting van de ene ruimte naar de andere
heet de isolatie en kan in dB uitgedrukt worden.
In n van de volgende hoofdstukken gaan we dieper in op het bekomen van een goede schok- en
luchtgeluidsisolatie.
FIGUUR 69
Bouwfysica 2
89 | 2 1 0
Bouwfysica 2
90 | 2 1 0
4.2. Nagalm
4.2.1. Absorptiecofficint
Naast isolatieproblemen kunnen ook andere akoestische moeilijkheden, zoals nagalm, zich voordoen.
Nagalm is een fenomeen dat iedereen kent. In lege ruimtes (bv. kerken, niet bemeubelde kamers,)
blijft geluid naklinken. Dit kan erg storend zijn voor de spraakverstaanbaarheid of de klankkleur van
muziek. Het benvloedt eveneens het totale geluidsniveau in deze ruimte.
Binnenin een ruimte ontstaat een heel ander geluidsveld rondom een geluidsbron, dan in het vrije
veld. Dit geluidsveld binnen een ruimte is het gemakkelijkst te beschrijven als een
evenwichtstoestand tussen door de geluidsbron toegevoerde en aan de wanden geabsorbeerde
energie.
Wanneer geluidsgolven de wanden van een kamer bereiken, zal een deel van het geluid worden
gereflecteerd, terwijl de rest wordt geabsorbeerd of doorgelaten. Als de golflengte van het geluid
veel kleiner is dan het reflecterende voorwerp dan zal de reflectiehoek gelijk zijn aan de invalshoek.
Men hoort dus eerst het directe geluid van de bron en dan net iets laten (afhankelijk van de
afgelegde weg) het weerkaatste geluid.
Bij een tijdsverschil groter dan 50 ms treedt een echo op. Zoiets is bijzonder hinderlijk (zelfs voor
kleinere tijdsverschillen) voor de verstaanbaarheid. Men spreekt van maskering van woorden.
FIGUUR 70
Er
Bouwfysica 2
= gereflecteerde energie
Ei
= invallende energie
Ea
= geabsorbeerde energie
Ed
= doorgelaten energie
91 | 2 1 0
We kunnen nu een absorptiecofficint van een wand of een bouwelement gaan definiren als
Ea + Ed
Ei
De absorptiecofficint kan volgens een genormaliseerde (NBN S01-009) methode bepaald worden
in een reverberatiezaal van een akoestisch laboratorium.
=0
=1
alle energie wordt perfect geabsorbeerd. Een voorbeeld hiervan is een open raam:
een open raam laat alle geluid natuurlijk perfect door zonder dat er iets gereflecteerd
wordt.
Een akoestisch laboratorium bezit soms zowel een dode kamer (praktisch perfect absorberend) en
een reverberatiekamer (sterk nagalmend). Wanneer 2 personen tegen elkaar praten in een dode
kamer kunnen ze elkaar enkel goed begrijpen wanneer ze naar elkaar kijken. Spreekt de persoon in
een andere richting dan daalt de verstaanbaarheid erg sterk.
Opmerking:
Sommige firmas geven absorptiecofficinten groter dan 1 op voor hun producten. Dit is geen fout.
In werkelijkheid heeft het totaal blootgestelde product via relif een oppervlakte groter dan 1 m.
Per definitie heet men de nagalmtijd de tijd waarbij het geluidsniveau met 60 dB afneemt na het
uitschakelen van de geluidsbron. 60 dB komt overeen met een afname tot 1/1000 van de
oorspronkelijke geluidsdruk.
Bouwfysica 2
92 | 2 1 0
T =
0,161 V
A
= nagalmtijd [s]
= i. i.Si
Si
Rekenvoorbeeld:
T=
Bouwfysica 2
0,161 V
A
93 | 2 1 0
Bepalen A
lengte
(m)
opp (m)
Ai
0,36
30
10,8
0,06
22
2,5
55
3,3
gipsplaten 19mm op
0,31
30
9,3
onderdeel
Vloer
materiaal
absoprtiecofficient
hardboard 3,5mm op
regelwerk, m= 3,3 kg/m
spouw 60mm
Muren
Plafond
betonsteen
23,4
Bepalen Volume V
Volume=
75m
Bepalen T
=0,51 s
T=
Bouwfysica 2
0,161 V
A
94 | 2 1 0
4.2.4.
Bouwfysica 2
95 | 2 1 0
4.2.5. Gevolgen
Wanneer een geluidsbron geluid uitstraalt in een kamer, dan ontvangt een geluidsmeetpunt A op
hetzelfde moment zowel het direct uitgestraalde geluid als het weerkaatste geluid dat echter vroeger
werd uitgestraald en via diverse reflecties (langere afgelegde weg) uiteindelijk terecht kwam in A.
Hieruit volgt:
Men kan steeds controleren of een product absorberende kwaliteiten heeft. Een eenvoudige proef
kan uitsluitsel geven: men moet steeds, indien nodig met inspanning, door het materiaal kunnen
blazen.
Bouwfysica 2
96 | 2 1 0
4.2.6.2 Resonatoren
Trillende membranen
Resonatoren bestaan uit dunne platen die op enkele cm van de wand gebracht worden en
op een dusdanige manier dat ze slechts bevestigd zijn in enkele punten. Brengt men met
een geluidsgolf een resonator in trilling, dan treedt eveneens geluidsabsorptie op doordat
energie aan het invallend geluid wordt onttrokken.
Dergelijke systemen absorberen vooral goed in de lage frequenties (125 250 Hz).
FIGUUR 71
Helmholtz-resonatoren (caviteitensysteem)
Dergelijke resonatoren bestaan uit een vast omsloten volume V dat door een smalle opening naar
buiten verbonden is. De lucht in het systeem fungeert als n geheel en vormt de massa in een
massa-veer-massa-systeem (cfr. Mechanica). De luchtprop in de openingshals fungeert als veer. De
stijfheid van deze veer wordt bepaald door de viskeuze wrijving ten gevolge van de luchtstroming
door de opening.
Bouwfysica 2
97 | 2 1 0
4.2.6.3 Combinaties
FIGUUR 72
Een typisch voorbeeld van een combinatie van een poreus materiaal en een resonator zijn de
geboorde of gezaagde tegels van houtvezelplaten (zachtboard), bevestigd op een regelwerk, dus op
een luchtlaag.
Andere voorbeelden: tegels van geperste minerale wol of met andere poreuze materialen,
aangebracht op een regelwerk.
Een voordeel hiervan is een goed absorptie in zowel hoge als lage frequenties.
Bouwfysica 2
98 | 2 1 0
FIGUUR 73
Bouwfysica 2
99 | 2 1 0
TABEL 9 : -WAARDEN
Materiaalsoort
1. tuftingtapijt
- gesneden pool
- toefen pool
- toefen pool
- lussen pool
2. velours weeftapijt
- gesneden pool
3. houtwolcementplaat
4.
5.
6.
7.
8.
9.
1000
2000
4000
11
8,5
9,8
5,9
0,01
0,02
0,02
0,02
0,04
0,03
0,05
0,06
0,06
0,14
0,19
0,10
0,19
0,36
0,41
0,27
0,39
0,61
0,44
0,57
0,48
0,68
0,59
0,65
9
25
25
25
50
50
50
45
60
25
40
60
65
270
65
270
-
0,01
0,02
0,03
0,14
0,04
0,07
0,16
0,16
0,38
0,10
0,07
0,09
0,02
0,05
0,10
0,34
0,11
0,17
0,25
0,39
0,56
0,22
0,23
0,28
0,07
0,10
0,40
0,21
0,19
0,41
0,19
0,80
0,91
0,54
0,64
0,74
0,19
0,29
0,35
0,21
0,44
0,33
0,27
0,96
0,96
0,79
0,92
1,03
0,44
0,50
0,31
0,31
0,38
0,50
0,49
1,09
1,21
0,99
1,08
1,13
0,56
0,42
0,55
0,49
0,59
0,62
0,60
1,20
1,20
1,07
1,12
1,18
0,11
0,14
0,06
0,27
0,57
0,08
0,59
1,06
0,11
1,08
1,03
0,27
1,07
1,06
0,51
1,02
1,15
0,47
glaswol ( 12 kg/m )
glaswol ( 16 kg/m )
glaswol ( 22 kg/m )
glaswol ( 38 kg/m )
glaswol ( 55 kg/m )
opencellig kunststofschuim
-piramideplaat
70
100
10.betonsteen
100
Bouwfysica 2
500
100 | 2 1 0
frequentie
Materiaalsoort / opbouw
125
1. hardboard: 3,5 mm op regelwerk m = 3,3 kg/m
-spouw 60 mm
0,36
-idem met 40 mm minerale wol
0,58
-spouw 120 mm
0,54
-idem met 40 mm minerale wol
0,42
(Hz)
250
500
1000
2000
4000
0,11
0,18
0,08
0,17
0,12
0,11
0,08
0,09
0,03
0,09
0,07
0,07
0,05
0,05
0,06
0,06
0,05
0,04
0,09
0,09
0,12
0,20
0,10
0,16
0,14
0,12
0,10
0,11
0,06
0,06
0,04
0,05
0,04
0,05
0,07
0,05
0,09
0,10
0,06
0,09
0,37
0,30
0,13
0,12
0,07
0,05
0,06
0,04
0,03
0,03
0,10
0,14
0,11
0,14
0,12
0,12
0,15
0,16
0,1
0,11
0,08
0,09
0,14
0,18
0,12
0,14
0,26
0,11
0,24
0,17
0,08
0,17
0,08
0,12
0,04
0,04
0,11
0,09
0,07
0,06
0,07
0,06
0,09
0,08
0,09
0,11
0,08
0,22
0,22
0,22
Bouwfysica 2
101 | 2 1 0
NBN S01-006
NBN S01-007
NBN S01-008
NBN S01-009
NBN S01-016
NBN S01-400
NBN S01-401
NBN S01-402
NBN S01-403
Tel.: 02/734.92.05
Fax: 02/733.42.64
Bouwfysica 2
102 | 2 1 0
Bouwfysica 2
103 | 2 1 0
Voor buitengevels wordt de akoestische isolatie uitgedrukt door 4 andere trapcurven (Va, Vb, Vc,
Vd). Hier is geen onderscheid gemaakt tussen minimale en aan te raden curven.
FIGUUR 74
Bouwfysica 2
104 | 2 1 0
In deze norm bestaan analoge criteria voor de geluidsisolatie van wanden getest in het laboratorium.
De geluidsisolatie gemeten in het laboratorium is immers niet dezelfde als op de werf.
Zoals hierboven vermeld is, plant het geluid tussen 2 lokalen zich niet alleen voort via de directe weg
(bron lucht scheidingswand lucht luisteraar) maar ook via in directe wegen (bv. zijmuren).
Wanneer men over isolatie spreekt tussen 2 lokalen op de werf, dan betreft dit het verschil in
geluidsniveau tussen beide ruimtes, m.a.w. het verschil in lawaai van wat directe en indirecte weg is
doorgedrongen in het ontvangstlokaal in vergelijking met het lawaainiveau in de zendruimte (mits
een bijkomende correctiefactor i.v.m. absorptie in rekening te brengen). Wanneer men over
geluidsisolatie op de werf spreekt, dan noemt men dit de bruto geluidsisolatie.
Wanneer men over geluidsverzwakkingsindex van een materiaal of bouwelement spreekt, dan is dit
de in het laboratorium gemeten waarde. In het laboratorium wordt ervoor gezorgd dat de enige
mogelijke weg van het geluid de directe geluidsoverdracht is. Het spreekt vanzelf dat de
geluidsisolatieverzwakkingsindex meestal hoger is dan de praktijkisolatiewaarde van het
bouwelement (of bruto-isolatiewaarde). De labo-index is daarom echter niet oninteressant. Ze laat
toe toch die wanden te kiezen opdat een bepaalde geluidsisolatie tussen 2 lokalen kan bekomen
worden. Men moet er alleen op letten dat men een zekere veiligheidsmarge in acht neemt.
De voorgeschreven klassen van bruto-geluidsisolatie tussen 2 lokalen hangt af van hun functie. In de
norm wordt dan ook onderscheid gemaakt voor een reeks praktische gevallen:
appartementsgebouwen, kantoren, scholen, hotels, woningen, rusthuizen,
Omdat het uitermate moeilijk is om wanden te bouwen met geluidsisolatie klasse I is het aan te
raden de ruimtes zodanig te schikken dat een dergelijke eis niet voorkomt.
Onderstaande figuur geeft enkele voorbeelden van geluidsisolatiecriteria (aanbevolen en minima).er
valt op te merken dat de meest gestelde klasse, klasse II is.
Bouwfysica 2
105 | 2 1 0
TABEL 11
WOONGEBOUW(1)
Vertrekken van een woning B
IIab
Trappenhuis / Liftkoker
Categorie 2
55 dB(A)<LAeq=<65dB(A)
Gevels &
Categorie 3
puntgevels
65 dB(A)<LAeq=<75dB(A)
Categorie 4
LAeq>75dB(A)
Badkamer/WC
Vertrekken Speelkamer
van een Keuken
woning A Living, eetkamer
Slaapkamer
b
Vc
II
II
b
b
II
b
a
III b
c
Vd
Vb
Vbc
Vd
Va
Vb
a (2)
b
a
III b
a
II b
IIab
a
III b
III
II
II
a
b
a
b
b
a
III b
III
d
-
Vd
d
-
Vd
Vd
Vd
Vd
IIab
IVab
IVab
IV b
a
b
a (3)
III b
IV b
III
d
-
Bouwfysica 2
106 | 2 1 0
TABEL 12
(1)
WOONGEBOUW
Slaapkame
Living, eet
Lager
gelegen Keuken
vertrekken Badkamer
Speelkame
II
III
II
III
III
III
b
b
b
b
b
a
III b
IIIab
IIIab
b
a
II b
a
III b
a
III b
a
III b
Iab
b
a
III
III
III
b
b
a
b
a
III
III
III
b
b
Bouwfysica 2
107 | 2 1 0
FIGUUR 75
Bouwfysica 2
108 | 2 1 0
o Definitie:
1 p 2 dt
L Aeq = 10 log t 2
p0
T
[dB(A)]
Met
P0
= 2 10 5 Pa
LAeq
= het niveau van het stabiel continu geluid dat tijdens een gelijke
periode T, dezelfde gemiddelde kwadratische geluidsdruk zou
hebben als het fluctuerend geluid.
Bouwfysica 2
109 | 2 1 0
o Buitenlawaai:
Er worden 4 categorien beschouwd:
TABEL 13
Catregorie
LAeq
LAeq=<55 dB(A)
55 dB(A)<LAeq=<65dB(A)
65 dB(A)<LAeq=<75dB(A)
LAeq>75dB(A)
Wanneer het equivalent niveau van het buitenlawaai moeilijk te meten valt, dan kan
men de categorie bepalen volgens onderstaande voorschriften:
Categorie 1:
Categorie 2:
Categorie 3:
Zone met lichte industrien, wijken met een bestemming die tegelijk
residentieel en commercieel is; een wijk gelegen langs een
belangrijke verkeersweg en op meer dan 200 m van elke baan met
groot verkeer.
Categorie 4:
o Toepassingsgebieden
1.
Bouwfysica 2
110 | 2 1 0
Woonvertrekken:
6 dB(A)
Slaapvertrekken:
3 dB(A)
2.
Categorien
Woonvertrekken LAeq
1
30
2
35
3
40
4
45
Slaapvertrekken LAeq
30
30
35
40
Aanbevelingen:
Bouwfysica 2
111 | 2 1 0
TABEL 15
Ketelhuizen
=< 250 kW
> 250 kW
Lokalen voor
=< 100.000 m/h
debiet
klimaatregeling
> 100.000 m/h
Koelcentrales
=< 350 kW
vermogen
> 350 kW
Machinekamers van liften draagvermogen =< 8 personen
(n enkele kooi in werking) snelheid =< 3 m/s
WC
Badkamers
Luchtextractie
Sanitaire apparaten
Keukens
Luchtextractie
Huishoudtoestellen
vermogen
NR 70
NR 80
NR 70
NR 80
NR 75
NR 85
NR 70
NR 65
NR 35
NR 60
NR 35
NR 60
FIGUUR 76
Stellen we opnieuw:
Er = gereflecteerde energie
Ei = invallende energie
Ea = geabsorbeerde energie
Ed = doorgelaten energie
Bouwfysica 2
112 | 2 1 0
R = 10 log
Ei
Ed
[dB]
Een geluidsisolatie van 20, 30, 40, 50 dB betekent dat van de invallende energie slecht respectievelijk
1/100, 1/1000, 1/10 000 of 1/100 000 wordt doorgelaten.
R = L p1 L p 2 + 10 lg
met
S
A
Bouwfysica 2
113 | 2 1 0
4.4.1.3 Algemeenheden
Het spreekt vanzelf dat isolatie van een ruimte bepaald wordt daar de isolatie-eigenschappen van
zijn samengestelde delen. Het zijn vooral de zwakste delen die de isolatiekwaliteit gaan bepalen, een
beetje in analogie met de zwakste schakel die de sterkte van de keten bepaalt.
Zwakke schakels en isolatieproblemen voor luchtgeluid zijn:
Een goede luchtdichtheid is een eerste voorwaarde voor een goede isolatie. Dit kunt U zelf
ervaren bij de volgende proef:
Wanneer U met draaiende motor, stilstaand het lawaainiveau binnen de wagen vergelijkt in de
situatie waarbij alle ramen dicht zijn, met de situatie waarbij 1 raam slecht een heel klein
kiertje open staat: dan merkt U duidelijk een niveauverschil.
Bij thermische isolatie helpt elke m isolatie, bij akoestische isolatie is dat enkel zo voor een
goed afgewerkt geheel zonder lekken
Voorbeeld:
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
Bouwfysica 2
114 | 2 1 0
FIGUUR 77
FIGUUR 78
Trillingsoverdrachtproblemen (Flanking)
Een vervelende eigenschap van geluid voor de isolatie betreft de volgende eigenschap:
Wanneer geluid botst op een wandelement, dan wordt de geluidsgolf daar gedeeltelijk
(afhankelijk van de materiaalkarakteristieken) omgezet in trillingen. Deze trillingen kunnen zich
gemakkelijk door het gebouw voortplanten en in een andere ruimte afstralen.
Bouwfysica 2
115 | 2 1 0
Zo kan het bijvoorbeeld niet voldoende zijn enkel het plafond te isoleren naar de
bovengelegen verdieping.
Het effect daarvan kunt u ook controleren bij radiatoren. Via een stethoscoop geplaatst op een
radiator kunt U bijna het gesprek volgen dat enkele verdiepingen lager gevoerd wordt mits in
die ruimte een radiator staat, op hetzelfde circuit aangesloten.
4.4.1.5 Luchtgeluidsisolatie
3.4.1.5.1 Inleiding
Er bestaan 2 manieren om te gaan isoleren.
Enerzijds door het gebruik van wanden met een zware massa, anderzijds door speciale
dubbelwandige systemen.
Bouwfysica 2
116 | 2 1 0
We kozen voor deze definiring omdat ook bepaalde fysisch samengestelde muren (bv.
gipskartonplaat harde thermische isolatie gipskartonplaat) reageren als een akoestische
enkelvoudige wand. Wordt een trilling opgevangen (geluidsgolf die invalt en omgezet wordt
in een trilling) door het buitenblad dan wordt die door het starre contact (de harde
thermische isolatie) gewoon doorgegeven aan het binnenblad. Er treedt geen demping op
door een veereffect (bv. Een elastisch samendrukbare massa als middenlaag).
Enkelvoudige wanden hebben een typisch isolatiespectrum dat beantwoordt aan de
uitgebreide massawet.
Bij alzijdige inval van het geluid kan men een relatie schrijven tussen de frequentie en de
geluidsisolatie
R = 20 log( fM ) 47 dB
Gevolgen:
o De geluidsisolatie R neemt to met 6 dB bij verdubbeling van de massa per
oppervlakte (in werfsituatie blijft dat meestal beperkt tot ongeveer 4dB).
o De geluidsisolatie neemt toe met 6 dB per verdubbeling van de frequentie (= per
oktaaf)
Opmerking:
Als het lawaai echter een specifieke invalshoek heeft, en dus niet alzijdig invalt (bv. Wanneer
de lawaaibron zich op een iets grotere afstand bevindt van de wand in een buitenomgeving)
dan daalt de geluidsisolatie ten aanzien van invallend lawaai naarmate de hoek tussen de
wand en het invallend geluid kleiner wordt.
Dit heeft belangrijke gevolgen voor de geluidsisolatie van hoge gebouwen naast drukke
verkeersaders.
Hoe hoger men zit, hoe kleiner de invlashoek van het lawaai t.o.v de wand en hoe slechter de
isolatie. Ondanks het feit dat de afstand achter de wand liggende kamer t.o.v het verkeer
groter wordt zal het lawaainiveau binnen (achter de wand) groter zijn dan op het gelijkvloerse
voor een identieke gevelconceptie. De isolatievermindering is belangrijker dan de
geluidsverzwakking door de grotere afstand.
Men kan dit fenomeen verhinderen door bv. bouwelementen te laten uitsteken (vb. terrassen)
die als geluidsscherm kunnen dienen.
Bouwfysica 2
117 | 2 1 0
FIGUUR 79
Bouwfysica 2
118 | 2 1 0
Voor deze frequenties trilt de plaat gemakkelijker dan voor andere frequenties en moet
minder energie toegevoerd worden voor het bekomen van een dergelijke trilling. Praktisch
betekent dit dat minder geluidsenergie van een invallende golf wordt opgenomen
(geabsorbeerd) om toch tot een bepaald trillingsniveau te komen en dat dus meer energie
kan afgestraald worden. Bij deze eigenfrequenties gaat dus relatief meer energie door de
wand dan dat er geabsorbeerd wordt in vergelijk met andere frequenties onder de 70 Hz.
De hogere eigenfrequenties worden door interne demping in het bouwelement zelf vrij snel
verzwakt.
De isolatievermindering door resonantie speelt enkel echt een rol voor de geluidsisolatie bij
dunne ongedempte panelen (staal, aluminium, glas). Typische problemen kunnen optreden bij
bijvoorbeeld ventilatiekokers.
Concidentie
Een tweede gevolg van de buigstijfheid van bouwelementen op geluidsisolaite van platen is
veel belangrijker daar de isolatievermindering zich voordoet in gebieven die wel belangrijk zijn
binnen de bouwakoestiek. Het betreft het condentieverschijnsel.
Beschouwen we nu de volgende situaties:
1/ Stoot men met een hamer (puntaanstoting) of met een lijnkracht (vb aanstoting van een
plaatvormingselement door een ander bouwelement dat een koppellijn met hert eerste bezit)
(vb. een muur), dan vertrekken vanuit dit aanstootpunt (lijn) vrije buiggolven, het
bouwelement neemt zijn eigen trillingsvorm aan.
Deze buiggolven vertrekken vanuit het aanstootpunt en lopen door tot tegen de wand, waar
ze gereflecteerd worden. Vergelijk dit met de golven die op het wateroppervlak in een plas
water kunnen veroorzaakt worden: de golven vertrekken vanuit hert aanstootpunt en
weerkaatsen tegen de randen.
De voortplantingssnelheid van deze zogenaamde vrije buiggolven is bij benadering evenredig
met de wortel uit de frequentie: m.a.w lage frequenties lopen trager dan hoge.
2/ Wordt een dergelijke plaat nu aangestoten door een schuin invallende luchtgeluidsgolf dan
kan een gedwongen buiggolf gecreerd worden in de plaat.
Herinneren we eraan dat een luchtgeluidsgolf bestaat uit zones van onderdruk en overdruk
t.a.v de atmosfeerevenwichtsdruk. Bij schuine inval bestaan er dus aan het oppervlak van de
plaat zone met een overdruk en onderdruk. De plaat past zich voor een bepaalde invalshoek
van het lawaai aan deze overdrukken en onderdrukken aan een neemt een bepaalde buigvorm
aan. Bij een luchtgeluidsgolf blijven de overdrukken en onderdrukken niet op dezelfde plaats.
Aldus past ook het patroon van overdrukken en onderukken aan het oppervlakte van de plaat
zich constant aan. Wij krijgen dan ook buiggolven binnen de plaat die zich verplaatsen. De
voortplantingssnelheid van deze gedwongen buiggolven binnen de plaat is enkel afhankelijk
van de invalshoek van de luchtgeluidsgolf.
Bouwfysica 2
119 | 2 1 0
3/Voor een bepaalde frequentie van het invallend luchtgeluid wordt de snelheid binnen de
plaat van de gedwongen en de vrije buiggolven aan elkaar gelijk (concidentie = samenvallen!).
De gedwongen buiggolf gaat als het ware de vrije buiggolf versterken wat in een sterke
plaattrilling en een grote geluidsafstraling resulteert.
4/De laagste frequentie waarbij het concidentie-effect optreedt in een bepaalde wand heet de
grensfrequentie.
Dit gebeurt wanneer de geluidsgolven een scherende invalshoek met de want hebben, d.w.z
wanneer de geluidsgolven parallel met de muur lopen.
Opmerking: De verslechtering van de geluidsisolatie door het concidentie-effect zal des te
markanter zijn, naarmate:
Lichtere materialen
Kleinere spouwbreedtes bij dubbelwandige systemen
o Voor steenachtige materialen ligt de resonantiefrequentie benenden 70 Hz wat
voldoende laag is.
Concidentie:
Bouwfysica 2
120 | 2 1 0
o Bij dubbelwandige systemen waarbij beide wanden uit hetzelfde materiaal bestaan is
het interessanter om verschillende diktes te kiezen.
FIGUUR 80
N.B. Laagfrequentie isoleert 8mm staalplaat veel beter dan 1mm. In de middenfrequenties (10002000Hz) is er niet veel verschil. Hoogfrequent, 4 en 8000Hz, wint de veel zwaardere plaat het weer.
Massa alleen doet niet alles!!!!
Wil men voor een enkelvoudige constructie een hogere geluidsisolatie krijgen, dan kan dat
door een hogere massa per m te voorzien. Dit is niet zo efficint; voor een enkelvoudige
constructie met massa x kg/m en isolatie bekomen we, wanneer we de muur dubbel zo zwaar
maken per m (x kg/m) enkel een isolatie R + 4 dB in de praktijk. M.a.w stel dat we een
baksteenmuur van 14 cm hebben met een isolatie van 47 dB, een verdubbeling van dikte
(28cm) levert slechts 51 dB op als isolatie.
Men kan veel efficinter te werk gaan door de muur te ontdubbelen zodanig dat een
spouwmuurconstructie ontstaat.
Bouwfysica 2
121 | 2 1 0
We krijgen dus een massa-veer (luchtlaag) massa constructie. Deze kan voor bepaalde
frequenties in resonanties gebracht worden, voor deze frequenties isoleert de constructie
weinig. Ook hier hebben we dus eigenfrequenties die we zo laag mogelijk proberen te houden.
FIGUUR 81
Verder kan geluidsisolatie van een dubbele wand nog verslechterd worden door de
zogenaamde spouwresonanties, dit zijn staande luchtgeluidsgolven in de spouw. Het
aanbrengen van een poreus absorberend materiaal kan dit effect uitschakelen.
Zoals bij enkelvoudige wanden hebben we ook hier te maken met het probleem van de
concidentie. Wanneer beide spouwbladen dezelfde massa, dikte en dezelfde grensfrequentie
bezitten, dan is het concidentie-effect overduidelijk (het verminderen van de geluidsisolatie).
Het grote voordeel van deze dubbele wanden bestaat erin dat men spouwbladen kan kiezen
die verschillende massa, dikte en dus grensfrequenties bezitten. Aldus wordt de
geluidsisolatie-verzwakking ter hoogte van het concidentiegebied voor het eerste spouwblad
gecompenseerd door de isolatie van het 2de spouwblad dat nog niet door de concidentie
verzwakt is en omgekeerd.
Theoretisch zouden bij een dergelijke constructie de geluidsisolaties bij elkaar mogen worden
opgeteld. De praktijk leert dat de geluidsisolatie van dubbele wanden helaas sterk wordt
verlaagd door de aanwezigheid van starre koppelingen die gewoon de trillingen en de
Bouwfysica 2
122 | 2 1 0
fo =
met
60
d
1
1
+
m
m
2
1
d = spouwbreedte [m]
m1 = massa per oppervlakte spouwblad 1 [kg/m]
m2 = massa per oppervlakte spouwblad 2 [kg/m]
Voorzie spouwconstructies die uit eenzelfde materiaal bestaan van verschillende diktes
voor de spouwbladen. Zo geeft een dubbel glas samenstelling 4/10/6 een beter resultaat
dan 6/10/6.
Voorbeelden van grensfrequenties: hier uitgedrukt als het product van de wandmassa/m
x grensfrequentie (deze is constant voor een bepaald materiaal).
TABEL 16
Voorbeelden
Bouwfysica 2
mfg
123 | 2 1 0
Aluminium
34.10
Staal
98.10
Glas
32.10
Beton
41.10
Gasbeton
25.10
Hout
20.10
Lood
570.10
Gipskarton
42.10
Uit hierboven volgt ook dat voor 2 wanden uit eenzelfde materiaal de grensfrequentie
hoger is voor de dunnere wand.
Zo is het interessanter een dubbele wand van 2 x 12,5 mm te gebruiken daar de
grensfrequenties hoger liggen dan 1 plaat van 25 mm.
Nog interessanter is het om 2 verschillende diktes te kiezen.
Bouwfysica 2
124 | 2 1 0
4/ Tussen de spouwbladen moet elk star contact vermeden worden. Dus liefst geen koppeling en
indien constructief noodzakelijk, slechts een slappe koppeling toegelaten.
Dit is helemaal niet evident en zorgt voor moeilijkheden bij:
constructie van keperwandjes of metal stud partitions
de normale zware buitenmuren uitgevoerd met spouw en spouwankers hebben door deze
ankers een te star contact met elkaar en gedragen zich akoestisch niet als dubbele wanden
maar als evenzware enkelvoudige wanden!
- Sandwichpanelen waarvan de thermische isolatie hard en niet veerkrachtig is (voor
sommige PU. bv.) reageren als enkelvoudige wanden. Door hun gering oppervlaktegewicht
isoleren ze dan ook akoestisch erg slecht. (vb. ook in glasgevels: glasal schuim glasal).
5/ Er moet gezorgd worden voor een goede kierdichting zodanig dat geen geluidslekken (direct
geluid) kunnen voorkomen.
-
Bouwfysica 2
125 | 2 1 0
FIGUUR 82
Bouwfysica 2
126 | 2 1 0
FIGUUR 83
Thermische dubbele beglazing (4-12-4; totale glasdikte 8 mm), vergeleken met 8 mm enkel glas.
b/ Nog hogere waarden kunnen worden bekomen door het gebruik van ontdubbelde chassis
(Scandinavisch systeem) waardoor een voldoende grote spouw kan bekomen worden (de
isolatievermindering door de resonantieverschijnselen gebeurt alleen nog voor frequenties
onder de 100 Hz) en kan isolatieverlies door de invloed van staande golven in de spouw
beperkt worden door het aanbrengen van absorberende materialen langs het kder in de
spouw. Dergelijke constructies raden we aan in de nabijheid van vliegvelden of erg drukke
verkeersaders.
FIGUUR 84
Bouwfysica 2
127 | 2 1 0
Muren
Enkelvoudige muren
1/ Zware massieve constructies
o Poreus niet afgepleisterde wanden laten veelal geluid door. Het bepleisteren van de
muur kan een goede oplossing zijn.
FIGUUR 85
Bouwfysica 2
128 | 2 1 0
rekening mee moet houden dat de grensfrequentie (en dus het voorkomen van het
concidentie-effect) lager ligt dan op grond van de dikte kan worden aangenomen. Daardoor
ligt de gemiddelde isolatie 3 tot 6 dB lager dan evenzware massieve muren. Bij grote holtes
zoals bij glasdallen kan dat nog slechtere resultaten geven.
3/ Buigslappe wandjes
Buigslappe wandjes zijn dunne wandjes met dus een hoge grensfrequentie (vanaf ca. 2000 Hz).
Hun geluidsisolatie wordt dus vooral bepaald door de massawet (geen concidentiepunt
beneden de 2000 Hz), in relatie met hun oppervlaktegewicht hebben ze een geluidsisolatie die
veel hoger uitvalt dan man feitelijk zou verwachten. Praktisch kan men deze nog verhogen
door aan deze dunne wanden met geringe stijfheid massas aan te koppelen zodat het
oppervlaktegewicht stijgt.
Toepassingen (als enkelvoudige wand):
-
HWC-platen aan 1 zijde afgestuct: de dunne stuc laag bepaalt de stijfheid, de HWC-plaat
verhoogt de massa.
Dunne houtplaten (geringe stijfheid) waarop blokken hout of houtwolcement zijn gelijmd
(massaverhoging!).
Panelen die zijn ingezaagd zodat de stijfheid afneemt.
FIGUUR 86
Bouwfysica 2
129 | 2 1 0
2/ Prefabpanelen / Sandwichpanelen
FIGUUR 87
De thermische isolatievulling maf niet hard en onveerkrachtig zijn, anders reageert het geheel als een
enkelvoudige wand en vormt het door zijn geringe oppervlaktemassa een bijzonder slechte
akoestische isolatie.
3/ Keperwandjes / Metal-stud partitions
Slappe verbindingen
Bouwfysica 2
130 | 2 1 0
FIGUUR 88
Verschillende bevestigingen van een buigslappe voorzetwand aan een massieve wand.
a) Starre lijnkoppelingen (stevig genageld op regels)
b) Starre puntkoppelingen (voorzetwand los van regels)
c) Flexibele puntkoppeling (veerkrachtige clips)
FIGUUR 89
Bouwfysica 2
131 | 2 1 0
het geheel als kader (omringd met een tussenlaag van mousse) op te
spannen
systemen met rubberen rondellen
systeem met fixatie via de clips
FIGUUR 90
Bouwfysica 2
132 | 2 1 0
Vloeren
o Ook hier moet in acht genomen worden dat een te kleine hoogte het verloop van het
plafond (bv. Bij een regelwerk van 2 4 cm) nadelig is voor de luchtgeluidsisolatie bij
de lage frequenties. Respecteer een minimum hoogte!!
o Verhoging van de verticale luchtgeluidsisolatie is slechts mogelijk indien de
luchtgeluidsisolatie niet door flankerende geluidsoverdracht via de wanden wordt
bepaald.
Bouwfysica 2
133 | 2 1 0
FIGUUR 91
1)
2)
3)
4)
5)
6)
pleister
plint
elastische voeg
vloer
dekvloer
veerkrachtige laag, opgezet tegen de zijbegrenzingen
Bouwfysica 2
FIGUUR 92
134 | 2 1 0
FIGUUR 93
pendels
en niet poreus
niet poreus
1)
2)
3)
4)
5)
Meestal wordt de luchtgeluidsisolatie weergegeven door een enkele waarde. Dit verdoezelt
wellicht voor personen die niet vertrouwd zijn met akoestiek, dat de luchtgeluidsisolatie varieert
naargelang van de toonhoogte van het geluid. De toonhoogte wordt bepaald door het ritme
(frequentie) van opeenvolgende veranderingen van onder- naar overdrukjes ten opzichte van de
evenwichtsdruk (atmosferische druk) die we waarnemen met ons gehoor. Lage tonen (gekenmerkt
door een traag ritme, dus een kleine frequentie) zijn duidelijk moeilijker te isoleren dan hoge tonen
(hoge frequentie). Van de muziek uit een naburige ruimte hoort men vooral de drums en bassen. Die
opeenvolging van over- en onderdrukjes brengt bouwelementen in trilling. Een trillend bouwelement
zoals een scheidingsmuur zal opnieuw lawaai afstralen (cf. trillend membraan van een luidspreker),
dus ook naar de andere zijde toe.
Hoe minder het scheidingselement trilt, hoe minder het lawaai wordt doorgegeven naar de andere
zijde.
Twee hoofdsystemen maken het mogelijk het trillen van het scheidingselement naar de naburige
ruimte te beperken, namelijk :
het gebruik van zware muren (massawet gebaseerd op de inertie van de wand) : hoe
zwaarder de scheidingsmuur, hoe moeilijker deze aan het trillen gebracht kan worden
Bouwfysica 2
135 | 2 1 0
analoog kan een persoon makkelijker een personenauto aan het schudden brengen dan een
veel zwaardere vrachtwagen)
het gebruik van een dubbele constructie gescheiden door een veer (massa-veermassasysteem) : wanneer de wand aan de lawaaizijde trilt, dan wordt deze trilling slechts gedempt
doorgegeven door de veer naar de tweede wand, zodat deze laatste minder trilt en dus
weinig lawaai doorgeeft. Dit is echter niet zo voor het totale frequentiegebied: voor een
bepaald (eerder traag) trillingsritme wordt de trilling versterkt doorgegeven
(resonantiefrequentie van het systeem) en is de lawaaitransmissie maximaal. De
resonantiefrequentie moet dus buiten (lager) het voor het gehoor belangrijke
frequentiegebied gehouden worden. De ligging van de resonantiefrequentie hangt zowel af
van de massa van beide wanden als van de stijfheid van de veer. Een ingesloten luchtlaag
tussen twee wanden vormt ook een veer. Hoe groter de breedte van de spouw, hoe minder
stijf deze luchtveer (onder atmosferische druk) is. Om een akoestisch efficinte, dubbele
wandconstructie te bekomen, zijn dus een maximale ontkoppeling (de veer wordt enkel
gevormd door de luchtlaag) en een maximale afstand tussen beide wanden noodzakelijk.
Om het effect van een versterkende klankkast te vermijden (cf. parallelle wanden in
klankkasten van muziekinstrumenten) wordt best een niet-stijf, akoestisch
absorptiemateriaal aangebracht in de spouw. Minerale wol wordt hiervoor doorgaans het
meest gebruikt. De densiteit van de minerale wol speelt hierbij geen enkele rol, wel de
gebruikte laagdikte. Rekening houdend met de verhouding kostprijs/ geluidsisolatiewinst is
het aanbevolen de volledige spouw te vullen met minerale wol met lage densiteit. Veelal is
de werkplaats opgebouwd uit licht (golf)plaatmateriaal en/of licht metselwerk (betonplaten,
cellenbeton enz.). Dergelijke materialen bieden een geringe luchtgeluidsisolatie. Bij
nieuwbouw kunnen, ingeval de buren dichtbij wonen, zware muren opgetrokken worden
aan de zijde van de buur en dient het dak akoestisch bestudeerd te worden.
een speciaal regelwerk bestaande uit lichte metalen profielen (voor gipskartonplaten)
Bouwfysica 2
136 | 2 1 0
veerregels bestaande uit twee houten latten die aan elkaar verbonden zijn door veren; deze
producten zijn in de handel verkrijgbaar en zijn geschikt voor gipskartonplaten en andere
plaatmaterialen
een draagconstructie (uit hout, staal enz.), die volledig gescheiden is van de eigenlijke
draagconstructie van het dak en waarop het plaatmateriaal bevestigd wordt; deze oplossing
is echter moeilijk uit te voeren.
Bouwfysica 2
137 | 2 1 0
c/ Houten vloerconstructie
FIGUUR 94
Bouwfysica 2
138 | 2 1 0
FIGUUR 95
Bouwfysica 2
139 | 2 1 0
Als men geen maatregelen treft, zal de vloer die blootgesteld is aan contactgeluid de trillingen
doorgeven aan alle aangrenzende elementen, dus ook aan de flankerende wanden.
Idealiter worden twee rijwoningen gebouwd alsof het vrijstaande woningen zijn, volledig
onafhankelijk uit stabiliteitsoogpunt en net niet tegen elkaar geplaatst, zodat ze geen enkel
contact hebben. Dit betekent een doorlopende voeg van 5 cm breed van funderingsaanzet tot dak.
Mits het voldoen aan bepaalde voorwaarden kunnen hierbij zeer hoge lucht- en
contactgeluidsisolatiewaarden bekomen worden.
o De ankerloze spouwmuur
In de praktijk is het moeilijk of te duur niet eenzelfde fundering te gebruiken voor de gemene muur.
Toch kan men een zeer goede geluidsisolatie bekomen met een gemeenschappelijke fundering, mits
het voldoen aan bepaalde voorschriften. Dit type muur wordt de ankerloze spouwmuur genoemd.
Hieronder geven we de bouwrichtlijnen hieromtrent.
o Fundering
Typisch wordt (uit noodzaak) met een gemeenschappelijke,
verdiepte fundering gewerkt: de afstand tussen de vloer van de eerste bewoonde verdieping en de
bovenkant van de fundering bedraagt minstens 50 cm (zie 2.2.2).
Bouwfysica 2
140 | 2 1 0
o Gemene muur
Vervolgens wordt de gemene muur opgetrokken: deze bestaat uit zware wanden, die door een
spouw volledig van elkaar gescheiden zijn.
a) De spouwbreedte bedraagt bij voorkeur minstens 5 cm. Slechts bij de keuze van zware wanden
(gietbeton, volle betonblokken) kan overgegaan worden naar geringere spouwbreedten van nog
steeds minstens 3 cm.
b) De keuze van het materiaal voor beide wanden hangt akoestisch af van de massa per m2 wanden
(oppervlaktemassa).
In de praktijk kan men reeds een luchtgeluidsisolatie R van 54 dB bekomen met lichtere ankerloze
spouwmuren. Om twee redenen wordt een hogere oppervlaktemassa aangeraden:
* zou men kleine fouten maken bij de uitvoering (kleine contactbruggen), dan wordt het
eindresultaat bij lichtere wanden wel onaanvaardbaar
* lichtere wanden dan ca. 200 kg/m2 leiden tot een erg belangrijke flankerende geluidstransmissie in
verticale richting binnen dezelfde woning, met als gevolg een onvoldoende geluidsisolatie tussen de
boven elkaar gelegen ruimten.
Veiligheidshalve wordt als laagste oppervlaktemassa voor beide wanden samen dan ook
400 kg/m2 aangehouden.
c) Tussen beide wanden zijn er geen koppelingen maar een volledige scheiding. Dit betekent: geen
spouwankers, geen doorlopende vloeren, geen mortelresten enz. Praktisch in uitvoering komt dit op
het volgende neer :
* eerst (een deel van) de eerste wand metselen
* tegen deze wand minerale wol met hoge densiteit aanbrengen (volledige spouwvulling
toegelaten) of kunststofschuim (slechts gedeeltelijke spouwvulling toegelaten, minstens
2 cm luchtspouw). Het doel hiervan is de eerste wand duidelijk af te scheiden van de tweede wand,
zodat eventuele mortel- en steenresten, beton van de druklaag enz. geen contactbruggen kunnen
maken met de tweede wand
* vervolgens de tweede wand optrekken. Hoe verder de ruimte (hogere verdieping bij een verzorgd
dakdetail) van randcontacten gelegen is, hoe hoger de geluidsisolatie wordt.
Het valt steeds aan te raden de muren aan de binnenzijde te pleisteren om geluidslekken via de
stootvoegen en/of ten gevolge van een grote porositeit van de wand te vermijden.
Bouwfysica 2
141 | 2 1 0
Bouwfysica 2
142 | 2 1 0
o Draagvloeren
De draagvloeren worden op de wanden van de ankerloze spouwmuur gelegd. Er wordt bovenop
verder gemetst. Wanneer draagvloeren niet op de muren opgelegd worden, kan dit aanleiding geven
tot een verminderde geluidsisolatie (cf. 2). Op het gelijkvloers bestaat een kans dat de
doelstellingen niet behaald worden.
FIGUUR 96
Ter plaatse van de vloeren dient uiterst voorzichtig gewerkt te worden, opdat geen beton in de
spouw terechtkomt (afschermen met isolatiemateriaal). In geen geval mag de vloerplaat
doorgetrokken worden tussen de twee woningen.
o Gevelmuur
Het binnenspouwblad van de gevelmuur mag niet doorlopen over de twee woningen. Het valt ook
aan te raden het gevelparement te onderbreken ter plaatse van de voeg in de ankerloze spouwmuur.
o Aansluiting van kopse muren
Wanneer de ankerloze spouwmuur zeer goed uitgevoerd is, zijn er normaal geen bijzondere eisen
voor de aansluiting met de kopse muren.
Er is dan immers geen flankerende geluidstransmissie mogelijk tussen beide gebouwen, behalve
langs de randen (fundering/dak). Toch is het steeds veiliger voorzorgen te nemen, ingeval er iets mis
zou gaan met de ontkoppeling tussen beide muren. Lichte, buigstijve wanden (licht
baksteenmetselwerk, wanden uit gipsblokken of uit cellenbeton) met een oppervlaktemassa kleiner
Bouwfysica 2
143 | 2 1 0
dan 150 kg/m2 worden liever niet hard verbonden met de gemene, ankerloze muur : er wordt best
een voeg voorzien, die men bv. kan vullen met PUR-schuim, en afwerken met elastische kit. Deze
maatregel is zeker aan te raden wanneer de hoogste prestaties (R 59 dB) gewenst worden en/of
wanneer trillende elementen (leidingen, trap, ) met de lichte, buigstijve wand verbonden zijn.
Bouwfysica 2
144 | 2 1 0
4.4.2. Schokgeluiden
4.4.2.1 Inleiding
Een van de meest voorkomende bronnen van geluidshinder in gebouwen (zoals bij rijhuizen,
appartementen, scholen, hotels, bureelgebouwen,) zijn contactgeluiden. Dit zijn geluiden die
uitgestraald worden door de bouwconstructie (meestal de vloerplaat), wanneer deze constructie
aangestoten wordt door een bron.
FIGUUR 97
In de praktijk wordt de contactgeluidsisolatie reeds sinds 30 jaar gemeten met een universeel
genormaliseerd klopapparaat. Regelmatig werd er kritiek geuit op deze methode; desondanks heeft
zij steeds kunnen standhouden omdat:
Bouwfysica 2
145 | 2 1 0
Het is belangrijk om deze problematiek in gedachten te houden reeds van bij het begin van de
ontwerpfase. Oplossingen die achteraf moeten uitgewerkt worden, na klachten van de bewoners,
vallen duur uit en zijn moeilijk uitvoerbaar. Om na te gaan aan welke eisen de contactgeluidsisolatie
van vloeren moet voldoen, werden door het Normalisatie-Instituut in ieder land prestatiecriteria
opgelegd. Deze eisen houden zowel rekening met de aard van het gebouw als met de bestemming
van de lokalen.
LnT = L 10 log
T
0,5
LnA = L + 10 log
met
Bouwfysica 2
A
A0
146 | 2 1 0
0,161 V
, met V =
T
Hierbij blijkt dat een ruimte met een totaal absorberend oppervlak van 10 m en een nagalmtijd van
0,5 seconden, een volume heeft van 32 m.
Bouwfysica 2
147 | 2 1 0
4.4.2.3.3 Afwerklagen
Wanneer op de ruwbouwdraagvloer een gewone afwerklaag aangebracht wordt op basis van cement
en zand (dekvloer of chape) met eventuele toeslagstoffen zoals kurkkorrels e.d.,dan wordt de
contactgeluidsisolatie slechts weinig benvloed. Principieel wordt de inwendige demping benvloedt
en kan er van enige verbetering sprake zijn bij voldoende hoge dempingswaarden, ze blijft echter
beperkt zoals in onderstaande tabel aangegeven. Dit is meestal onvoldoende om in orde te zijn met
de Belgische norm.
TABEL 17
Afwerklaag
Akoestische verbetering (dB)
2 cm porinbeton
2
3,5 cm gemengde kurk
8
Principe:
Een zwevende dekvloer bestaat uit volgende onderdelen in functie van het
aanbrengen van de lagen:
o Een elastische laag op basis van minerale wol of synthetische elastisch blijvende
producten;
o Een plasticfolie als waterdichte afscherming;
Bouwfysica 2
148 | 2 1 0
o Een dekvloer op basis van zand-cement, anhydriet of andere zoals gietasfalt (vnl. in
Duitsland);
o Een afwerklaag als zachte of harde vloerbekleding linoleum, tapijt, tegels,
1.
2.
3.
4.
5.
6.
FIGUUR 98
pleister
plint
elastische voeg
vloer
dekvloer
veerkrachtige laag, opgezet tegen de zijbegrenzingen
Bouwfysica 2
Praktijkresultaten uitvoeringsfouten
Een zwevende vloer zal slecht volledig tot zijn recht komen wanneer er geen
contactgeluidsbruggen voorkomen tussen de dekvloer en de draagvloer of tussen de
149 | 2 1 0
dekvloer en de verticale wanden. Een enkele stijve verbinding over een relatief kleine
oppervlakte zal reeds een gevoelige vermindering van de contactgeluidsisolatie tot
gevolg hebben.
Uit laboratoriumproeven, waarbij kunstmatig een aantal geluidsbruggen (diameter 3
cm) aangebracht werden tussen de zwevende deklaag en de draagvloer, werden
onderstaande gemiddelde resultaten bekomen.
TABEL 18
Draagvloer
Akoestische verbetering (dB)
zwevende dekvloer
26
1 geluidsbrug
16
10 bruggen
9
o
o
o
o
o
FIGUUR 99
Bouwfysica 2
150 | 2 1 0
voor belastingsproblemen. Dikwijls stopt men dan ook met de zwevende dekvloer
voor het bad en plaatst men de badkuip op de naakte vloer. Hier is dan het nadeel
dat men een directe bron van contactgeluid creert. Een mogelijke oplossing is het
bad opstellen met elastische blokjes onder de poten.
Bouwfysica 2
151 | 2 1 0
Bouwfysica 2
Door het aanbrengen van een nieuwe draagstructuur los van de bestaande ribben;
Door het aanbrengen van een verende opgehangen verlaagd plafond waarbij de eigen
resonantiefrequentie van het massa-veersysteem voldoende laag is. Zo zal de invering
voor een luchtspouw van 50cm en een masse van de beplating van 20 kg/m,
ongeveer 2mm moeten bedragen.
152 | 2 1 0
Het toepassen van buigslappe platen, d.w.z dat de dikte moet beperkt blijven tot ongeveer 2
cm;
Het aanbrengen van een absorberend materiaal is noodzakelijk; de dikte moet minimaal 5cm
zijn;
De beplating moet luchtdicht afgewerkt worden, zodat spleten en kieren niet voorkomen;
Eventueel verzwaren van houten de houten vloer door aanbrengen van een bijkomende
massa tussen de balklagen.
Er bestaan thans verschillende systemen op de markt die toelaten droge zwevende dekvloeren aan
te brengen, waardoor de contactgeluidsisolatie verbeterd wordt:
Ofwel zijn het akoestische isolatieplaten waarop die of meerdere beplating gelijmd
zijn. Dergelijke systemen worden met een tand- en groefverbinding aan elkaar
gelijmd.
De akoestische eigenschappen worden hoofdzakelijk bepaald door de elastische laag.
De totale dikte is minimaal 5cm;
Ofwel wordt een verende laag aangebracht onder een spijkerlat, waarop dan de
draagvloer in multiplexplaten en dergelijke wordt aangebracht. De keuze van het
elastisch materiaal moet gebeuren op basis van een toegelaten indrukking (bv 1mm)
bij maximale belasting.
De elasticiteitsmodulus is hierbij de bepalende factor.
Bouwfysica 2
153 | 2 1 0
Af te raden:
Aan te raden:
Bouwfysica 2
Een afgesloten sas te voorzien als inkom van een appartement, dienend als
akoestische scheiding met de gemene delen van het gebouw;
Slaapkamers niet aan de meest lawaaierige kant van het gebouw te plaatsen;
Zoveel mogelijk gebruik te maken van de dragende zware muren en de thermische
uitzettingsvoegen van het gebouw, als scheiding tussen de verschillende
appartementen.
Sanitaire kolommen te voorzien in een appartementsgebouw, ook bij
appartementsgebouwen van 2 3 verdiepingen;
Speciaal opletten bij het plaatsen van airconditioninginstallaties;
Muren zo weinig mogelijk te verzwakken door leidingen of kokers erin te verwerken.
154 | 2 1 0
5. Bronvermelding
WTCB:
Cursus bouwfysica en bouwconstructie- deel 4: bouwakoestiek- Hogeschool Gent Prof. Ir. P. Ampe
http://www.bbri.be/antenne_norm
Belgische normen p.32 kunnen besteld worden bij Belgisch Instituut voor Normalisatie (BIN)
Brabanonnelaan 29
1040 Brussel
Tel: 02/734.92.05
Fax: 02/733.42.64
Bouwfysica 2
155 | 2 1 0
Geluid en decibel
Index voor deze pagina:
Decibel en Neper
Andere geluidseenheden
Voorbeelden van de sterkte van geluiden
Maximale blootstellingsduur dagelijks
Enkele wettelijke normen voor fabrieken
Decibel en Neper
De decibel (dB) is gelijk aan 0.1 Bel. De Bel is de tiende-logaritme (grondtal 10) van de verhouding
tussen twee grootheden: dB = 10*log(P/P0), waarbij P0 een referentieniveau is.
De neper (Np) is de natuurlijke logaritme (grondtal e) van de verhouding tussen twee grootheden: Np
= ln(I/I0)
Een andere manier om tegen die logaritmische verhoudingen aan te kijken is de volgende.
Twee grootheden verschillen 10 dB als de ene 10 keer zo groot is als de andere; ze verschillen 1 dB
als de ene 100.1 keer ( = 1.258925412...) zo groot is als de andere.
Algemeen: verhouding van de grootheden = x, verschil in dB is 10*log(x).
Verschil in dB is y, verhouding is 10y/10.
Bouwfysica 2
156 | 2 1 0
dBa. Decibel adjusted. Dit is het gewogen absolute ruisvermogen. Het referentieniveau 0 dBa
is gelijk aan 3.16 picowatt. 'Gewogen' betekent gefilterd met een speciaal filter. Synoniem:
dBrn adjusted.
dB(A). Decibel A-gewogen. Dit is vergelijkbaar met dBSPL (sound pressure level), maar dan
gefilterd met een speciaal filter dat corrigeert voor het menselijke gehoor. Er wordt dezelfde
referentiedruk van 20 micropascal toegepast.
dBa0 (a nul). Ruisvermogen, uitgedrukt in dBa.
dBc. Decibel ten opzichte van het vermogen van de draaggolf (carrier).
dBC of dB(C) betekent ook wel: decibel gewogen met een C-filter.
dBf. Eigenlijk: dB(fW). Het referentieniveau is 1 femtowatt (10-15 W).
dBFS. Decibel full scale. Het referentieniveau is de volle schaaluitslag van het
meetinstrument in kwestie.
dBi. Antenneversterking in dB ten opzichte van een isotrope straler in de vrije ruimte met een
versterking van 0 dB.
dBk. Decibel met als referentieniveau 1 kilowatt.
dBm. Decibel met als referentieniveau 1 milliwatt. Als deze waarde bovendien wordt
gemeten over een impedantie van 600 ohm, spreken we over de dBu waarde. Bij
radioapparatuur wordt doorgaans een impedantie van 50 ohm aangenomen.
dBmV. Decibel met als referentieniveau 1 millivolt over 75 ohm. Dit referentieniveau komt
overeen met een vermogen van 13.33333333 nanowatt (P = U2/R).
dBm0 (m nul). Vermogen in dBm ten opzichte van een 'zero transmission level point' (0TLP),
een waarde waarbij de signaalsterkte nul dBm geacht wordt te zijn.
dBV. Decibel met als referentieniveau 1 microvolt.
dBr. Relatieve vermogensverhouding uitgedrukt in dB. Er moet worden opgegeven wat het
referentieniveau is.
dBrn. Decibel ten opzichte van referentieruis. Het gewogen (met weegfilter) ruisvermogen in
dB wordt ten opzichte van 1 picowatt genomen. Dus 0 dBrn = -90 dBm. De weegmethode
moet worden aangegeven, bijvoorbeeld:
dBrnC (C-message)
Bouwfysica 2
157 | 2 1 0
Omrekenen
Soms zijn de eigenschappen van een apparaat opgegeven in een bepaald decibel-type, terwijl men
liever een andere eenheid zag. Voorbeeld: ingangsgevoeligheid van een versterker is opgegeven in
dBm, maar hoe veel volt is dat? Die vraag kan pas worden beantwoord als de impedantie
(wisselstroomweerstand) bekend is. Er kan dan gebruik worden gemaakt van de bekende relaties:
P = I2*R = U2/R
U = I*R
waarbij P = vermogen in watt, I = stroom in ampre, U = spanning in volt, R = weerstand of
impedantie in ohm.
Voorbeeld: gevoeligheid is -10 dBm, ingangsimpedantie is 50 .
Volgens de definitie van de dBm is -10 dBm equivalent met 0.1 mW. De betrekking P = U2/R
omwerken geeft: U = (P*R). Ingevuld wordt dat: U = (0.0001*50) = 0.0707107 V.
Bouwfysica 2
158 | 2 1 0
Andere omrekeningen volgen eveneens uit de definities. Veel gevraagd zijn de omrekeningen
tussen de spanning U (doorgaans de rms waarde), dBu en dBV:
U (volt) = 10dBV/20 = 0.7746*10dBu/20
dBu = dBV - 20*log 0.7746 = dBV + 2.218487... = 20*log(U/0.7746)
dBV = dBu + 20*log 0.7746 = dBu - 2.218487... = 20*log U
Andere geluidseenheden
cent. Een frequentieverhouding van 21/1200 (1.000577789506554859296792575) van een toon. Een
oktaaf is een frequentieverhouding van 2 en derhalve 1200 cent.
mel. Een toonhoogteaanduiding. 1000 mel is een toonhoogte van 1000 Hz bij 40 dB.
noy. Voor het werken met luidheid zoals deze wordt ervaren. Door K.D. Kryter ontwikkeld in 1959
voor het quantificeren van vliegtuiglawaai. Er bestaat een relatie tussen het ervaren luidheidsniveau
(perceived noise level) in dB en de noy: PNdB = 40 + 10.2log(noy) = 40 + 33.21928095.log(noy)
phon. Luidheidsniveau van een geluid, zoals dat door het menselijk oor wordt gehoord. 0 phon is
gelijk gesteld aan 0 dB bij 1000 Hz, daar die waarde is anders bij andere frequenties; zo stemt 90
phon bij 30 Hz overeen met ca. 110 dB.
rayleigh (rayl). Specifieke akoestische impedantie; 1 rayl = 10 Pa.s/m.
sabin. Een 'open raam' van 1 vierkante voet (0.09290304 m2) dat alle toestromende energie
absorbeert.
sone. Voor het uitdrukken van luidheidsverschillen. phon = 40 + 10.2log(sone) = 40 +
10/log(2).log(sone) = 40 + 33.21928095.log(sone)
Voorbeelden van de sterkte van geluiden
De hier gepresenteerde waarden zijn ontleend aan vele bronnen, zodat er soms grote variaties
mogelijk zijn.
De gegeven waarden zijn slechts voorbeelden. Er kunnen geen rechten aan worden ontleend.
dB(A)
Beleving
Hoordrempel
10
Netaan hoorbaar
20
30
Erg stil
40
50
Voorbeelden
Rustig
Bouwfysica 2
159 | 2 1 0
55
60
Indringend
70
Storend bij
telefoneren
75
80
Hinderlijk
Handzaag, mixer met ijs (83 dB), foodprocessor (80-90 dB), F16A
straaljager op 1500 m hoogte, geluid van vliegtuig door de
geluidsbarrire (80-89 dB)
85
90
Zeer hinderlijk,
Zware vrachtwagen op 15 m, bulldozer op 15 m, druk stadsverkeer,
gehoorbeschadiging mixer (80-90 dB), tractor, vrachtwagen, schreeuwend praten, gejuich bij
rustig sportevenement, gillend kind, passerende motorfiets, kleine
na 8 u
luchtcompressor
Elektrische drilboor, op de snelweg rijden met open dak, viool (84-103
dB), fluitspel van dichtbij (85-111 dB), trombone van dichtbij (85-114 dB),
F16A straaljager op 600 m hoogte
95
100
Zeer luid
105
110
Extreem luid
Bouwfysica 2
160 | 2 1 0
Krijsende metrowielen
120
125
130
135
Pijngrens volgens
andere bron
140
Pijngrens
150
Permanente
gehoorschade
volgens andere
bron
160
170
180
Onherstelbare
gehoorschade
194
Raketlanceerplatform
Bouwfysica 2
161 | 2 1 0
tot 80 dB
Onbeperkt
85-90 dB
8 uur
92 dB
6 uur
95 dB
4 uur
97 dB
3 uur
100 dB
2 uur
102 dB
1.5 uur
105 dB
1 uur
110 dB
30 min
115 dB
15 min
120 dB
7.5 min
130 dB
3.5 min
boven 135 dB 0
Op 50 m van fabriek, hoeft niet minder te zijn dan 40 dBA 35 dBA 30 dBA
Ontheffing voor oude fabrieken, normaal
Bouwfysica 2
162 | 2 1 0
Voor zon- en feestdagen gelden tussen 7-19 u de niveau's van werkdagen 19-23 u.
Voor scholen en horecabedrijven gelden andere regels.
Zie voor exacte bepalingen en nog veel meer voorschriften onder andere de Wet
Milieubeheer, de Wet Geluidshinder, de Luchtvaartwet en de Arbowet.
Bouwfysica 2
163 | 2 1 0