Anda di halaman 1dari 6

Externe kosten: De oplossing van Pigou

Dit onderzoek gaat over de oplossing van Pigou voor het probleem van de externe kosten. Dit zijn
kosten die het welzijn van anderen negatief benvloedt zonder dat de veroorzaker daar een prijs voor
hoeft te betalen. Dit heeft tot gevolg dat er meer externe kosten zijn dan economisch efficint. Pigou
bedacht hiervoor een oplossing. Hij wilde een belasting heffen op de veroorzaker van externe kosten.
Hierdoor houdt de veroorzaker rekening met de externe kosten, waardoor de hoeveelheid externe
kosten economisch efficint wordt. De informatie is verzameld aan de hand van een
literatuuronderzoek. De bevindingen komen vooral uit het boek van Pigou hierover, The Economics
of Welfare. Verschillende economen hadden kritiek op de uitvoerbaarheid van de oplossing van
Pigou. Deze economen hebben ook manieren aangedragen om het probleem van de externe kosten
anders op te lossen, waarvan de oplossing van Coase de belangrijkste is.

Inleiding
Wereldwijd worden bossen gekapt, wordt CO2 uitgestoten en raken grondstoffenvoorraden uitgeput.
Inmiddels merkt iedere wereldbewoner de gevolgen hiervan. Overstromingen, hongersnood en
bosbranden zorgen elk jaar voor veel doden. De schade aangericht door milieuvervuiling bedroeg in

2008 6.6 biljoen dollar en deze blijft groeien. In 2050 zal de schade door milieuvervuiling 28 biljoen
dollar bedragen. De grootste vervuilers zijn de energiesector en de metaalindustrie (Principles for
Respondible Investment, 2010). Wie moeten deze kosten betalen? De vervuilers of toch de
samenleving? In de economische wetenschap worden deze kosten externaliteiten genoemd. Dit zijn
kosten of baten die ontstaan wanneer een activiteit van een persoon direct het welzijn van een
ander benvloed buiten het marktmechanisme om (Rosen & Gayer, 2010). Het is dus ook mogelijk dat
het welzijn van een ander positief benvloed wordt. Gezien de beperkte omvang van dit essay zal er
alleen gekeken worden naar de externe kosten en niet naar de externe baten. Aangezien de externe
kosten niet worden gereflecteerd in marktprijzen houden individuen geen rekening met deze kosten.
Ze hoeven hier immers geen prijs voor te betalen. Dit is economisch gezien inefficint en leidt er
bijvoorbeeld toe dat bedrijven te veel schade toebrengen aan het milieu (Rosen & Gayer, 2010). Veel
economen hebben nagedacht over oplossingen voor dit probleem. De oplossing van Arthur Pigou van
dit probleem zal centraal staan in dit essay. De centrale vraagstelling van dit essay is dan ook: Hoe
wilde Pigou de economische inefficintie van externe kosten en zijn gevolgen oplossen? Gezien de
klimaatproblemen die zich in de toekomst voor zullen doen, is dit zeker een belangrijk onderwerp. In
dit essay zal er eerst worden ingegaan op de theorien van Pigou in het algemeen, daarna zal zijn
oplossing voor de economische inefficintie van de externe kosten besproken worden en ten slotte
zal de kritiek van andere economen op deze oplossing en hun alternatieve oplossingen voor dit
probleem de revue passeren.
Het ontstaan van de Pigouviaanse belasting
Pigou hield zich tijdens zijn leven vooral bezig met de welvaartseconomie. Deze vorm van economie
houdt zich bezig met de vraag, hoe de welvaart in de economie verhoogd kan worden en hoe deze
welvaart het best verdeeld kan worden. De rol van de overheid hierin was een belangrijk
discussiepunt onder de welvaartseconomen. Pigous belangrijkste bijdrage aan de
welvaartseconomie is zijn boek The Economics of Welfare. In dit boek introduceert hij de theorie dat
het maximaliseren van de private, individuele welvaart niet altijd leidt tot maximalisatie van de
sociale welvaart, de welvaart van de maatschappij als geheel. Dit was wel de gangbare theorie tot
dan toe. Een voorbeeld, wanneer dat het geval is, zijn volgens Pigou externe kosten. Als een individu
zijn individuele welvaart maximaliseert, houdt hij geen rekening met de welvaart van anderen en
hierdoor zal hij teveel externe kosten veroorzaken. Hij neemt in zijn beslissingen namelijk de kosten
voor anderen door zijn handelen niet mee. Dit leidt niet tot een maximalisatie van de sociale
welvaart en is daarmee economisch inefficint. Pigou vond dat in dit geval overheidsingrijpen
gerechtvaardigd is. De overheid moet ervoor zorgen dat de discrepantie tussen de private en de
sociale welvaart verdwijnt (Brue & Grant, 2007). In het geval van externe kosten pleit Pigou voor een
belasting die geheven wordt op de veroorzaker van externe kosten. Deze belasting, die ook wel de
Pigouviaanse belasting genoemd wordt, is bedoeld om ervoor te zorgen dat individuen wl rekening
houden met externe kosten. (Pigou, Economics of welfare, 1932).

De werking van de Pigouviaanse belasting


De Pigouviaanse belasting zorgt ervoor dat personen zo gaan consumeren en produceren dat het
optimaal is voor de samenleving als geheel. Met andere woorden: ze moeten ook met anderen
rekening houden: de externe kosten. Om dit te bewerkstellingen moet de belasting ervoor zorgen

dat de belangen van de samenleving hetzelfde zijn als de belangen van de veroorzaker van externe
kosten. Dit kan het beste worden uitgelegd met behulp van een figuur.

In de onderstaande figuur staat de blauwe lijn MB voor de marginale baten van de producent. De
rode lijn MPC staat voor de marginale kosten van de producent. Met marginale baten en kosten
worden de baten en kosten van n extra geproduceerde eenheid bedoelt. Een producent zal om
zijn winst te maximaliseren de hoeveelheid produceren, waar zijn marginale kosten gelijk zijn aan
zijn marginale baten. Dit is optimaal, omdat de producent door blijft produceren, als een extra
geproduceerde eenheid meer oplevert dan dat hij kost. Als de marginale baten en de marginale
kosten aan elkaar gelijk zijn, dan is er geen extra winst meer mogelijk door extra productie. Dit is bij
hoeveelheid QA die ook in de figuur staat aangegeven. Dit is echter niet de geproduceerde
hoeveelheid die voor de samenleving als geheel optimaal is. Dan moeten we de marginale externe
kosten meenemen, aangegeven met de oranje lijn. De totale marginale kosten wordt weergegeven
met de donkerrode lijn MSC. Uit deze lijn volgt dat de optimale hoeveelheid voor de samenleving als
geheel QS is. Dit is de productie, waarbij de totale marginale kosten gelijk zijn aan de marginale
baten. Deze is lager dan de werkelijke productie QA. Om te zorgen dat de producent QS gaat
produceren moet zijn marginale kostencurve zo verschoven worden dat voor hem QS de optimale
hoeveelheid is. Dit wordt bewerkstelligd door de producent een belasting op te leggen ter hoogte
van t, zoals in de grafiek is aangegeven. De hoogte van t zijn de marginale kosten in het sociale
optimum QS. Nu zijn de marginale kosten van de producent gelijk aan zijn marginale baten bij QS,
waardoor hij deze sociaal optimale productiehoeveelheid zal produceren. De producent moet in dit
geval de rode vierhoek betalen aan belasting en hij verliest verder de driehoek FG, omdat hij niet
meer efficint produceert door de verstorende belasting. Deze driehoek wordt ook wel de
deadweight-loss genoemd. De baten voor de samenleving zijn echter groter dan de kosten van de
producent. De overheid krijgt namelijk de rode vierhoek aan belastingopbrengsten en de
samenleving gaat er het oranje vlak op vooruit, want door de verlaagde productie zijn er minder
externe kosten (Rosen & Gayer, 2010) (Pigou, Economics of welfare, 1932). Per saldo gaat de

maatschappij er dus op vooruit. Dit leidt tot een verhoging van de sociale welvaart, wat het doel was
van de welvaartseconomie van Pigou. Hetzelfde effect kan bereikt worden met een Pigouviaanse
subsidie. Deze subsidie krijgt een producent, als hij zijn productie verlaagt. De uitkomst van de
belasting en subsidie is hetzelfde. Bij beide middelen zal de sociaal optimale productie geproduceerd
worden. Er zit wel een verschil in de inkomstenverdeling. Bij de Pigouviaanse belasting moet de
producent belasting betalen en heeft hij een deadweight-loss door efficintieverlies. Hierdoor gaat
de producent er per saldo op achteruit, terwijl bij de subsidie de producent geld krijgt van de
overheid en er per saldo op vooruit gaat. De overheid zal dus een voorkeur hebben voor de
Pigouviaanse belasting en de producent voor de subsidie (Lee & Misiolek, 1985).
Alternatieve oplossingen voor de Pigouviaanse belasting
Onder andere Ronald Coase heeft kritiek op de Pigouviaanse belasting. Volgens Coase is er geen
derde partij, zoals de overheid, nodig om het probleem van externe kosten op te lossen. Personen
kunnen door te onderhandelen over het maken of niet-maken van externe kosten tot een
economisch efficinte uitkomst komen. Voorwaarden hierbij zijn dat het maken van een
overeenkomst niet duur is en dat iemand het eigendomsrecht heeft op de zaak, waarop de externe
kosten betrekking hebben. Pigouviaanse belastingen zijn daarom volgens Coase niet nodig om het
marktfalen door externe kosten op te lossen. Dit kan tussen mensen onderling worden opgelost
(Coase, 1960).
Een andere oplossing is het systeem van cap-and-trade. Bij dit systeem wordt er door de overheid
een bepaalde limiet gesteld op de hoeveelheid externe kosten. Vervolgens krijgen de verschillende
vervuilende bedrijven gratis of goedkope rechten om voor een bepaalde hoeveelheid externe kosten
te maken. Deze rechten mogen zij ook verkopen aan andere bedrijven, zodat ze winst kunnen
maken, als ze minder externe kosten maken. Er zal net zo lang met de rechten worden gehandeld,
totdat de marginale kosten voor alle bedrijven voor het reduceren van de uitstoot hetzelfde is. Er
wordt dus door de markt een prijs bepaald voor het maken van externe kosten. Hierdoor wordt de
uitstoot zo efficint mogelijk verminderd. Het verschil met de Pigouviaanse belasting is dat bij het
cap-and-trade de overheid de hoeveelheid externe kosten bepaalt, terwijl bij de Pigouviaanse
belasting de overheid de prijs van de externe kosten bepaalt. Beide oplossingen zorgen ervoor dat de
externe kosten efficint worden verminderd en dat er een sociaal optimale hoeveelheid goederen
wordt geproduceerd (Rosen & Gayer, 2010).
Conclusie
De centrale vraag van dit literatuuronderzoek was: Hoe wilde Pigou de economische inefficintie van
externe kosten en zijn gevolgen oplossen?. Gebleken is dat Pigou deze economische inefficintie
wilde oplossen door middel van een belasting op de veroorzaker van externe kosten. Dit had tot
gevolg dat de veroorzaker van externe kosten rekening hield met deze kosten, waardoor er een
economisch efficinte hoeveelheid externe kosten veroorzaakt werd en de sociale welvaart groter
werd. Ten slotte zijn er ook alternatieve oplossingen door andere economen aangedragen om
hetzelfde probleem op te lossen. Zo wees Ronald Coase erop dat dit probleem ook zonder regulering
van de overheid opgelost kan worden. Private partijen kunnen namelijk onderling onderhandelen
over de externe kosten. Het uiteindelijke antwoord op de centrale vraag van dit literatuur onderzoek
is dus dat Pigou het probleem van de externe kosten wilde oplossen met behulp van een
Pigouviaanse belasting. Er zal nu worden ingegaan op de beperkingen van het onderzoek en aan de
hand van deze beperkingen zullen er suggesties voor vervolgonderzoek worden gegeven.

Discussie

Er zijn verschillende beperkingen aan de Pigouviaanse belasting. Deze beperkingen zijn door
verschillende economen benadrukt. Een van hen was William Bauman. Volgens Bauman is het
bijzonder moeilijk dan wel onmogelijk om de hoogte van de externe kosten te bepalen, omdat deze
kosten vooral betrekking hebben op psychologische kosten. Denk bijvoorbeeld aan geluidsoverlast
van een snelweg. Deze kosten zijn moeilijk in geld uit te drukken en ook voor ieder persoon
verschillend. Aangezien het niet mogelijk is om de externe kosten te bepalen, kan er dan ook geen
Pigouviaanse belasting worden ingevoerd. Deze belasting is namelijk afhankelijk van de hoogte van
de externe kosten die een persoon veroorzaakt. Als alternatief pleit Baumol voor invoering van
standaarden die een maximum stellen aan de hoogte van de externe kosten. De overheid moet dan
haar belastingsysteem gebruiken om te zorgen dat deze standaarden niet worden overschreden
(Baumol W. , 1972). Een andere beperking van de Pigouviaanse belasting is de mogelijkheid dat
milieuorganisaties of bedrijven gaan lobbyen bij de overheid om zo de belasting te kunnen verhogen
of verlagen. Hierdoor kan er een suboptimaal niveau van belasting worden opgelegd, waardoor de
productie van een bedrijf niet meer sociaal optimaal is (Batchelder & Thompson, 1974). In de theorie
van Pigouviaanse belasting wordt echter verondersteld dat er geen machtspositie van bepaalde
bedrijven of organisaties bij de overheid is, waardoor deze beperking niet wordt meegenomen
(Baumol W. , 1974). Ten slotte werkt de Pigouviaanse belasting ook niet optimaal, als er sprake is
van imperfecte competitie. Als een monopolist externe kosten maakt en daarvoor een Pigouviaanse
belasting krijgt, dan kan hij deze (voor een deel) afwentelen op de consument door zijn marktmacht
te gebruiken. Hierdoor wordt er niet meer de economisch efficinte hoeveelheid externe kosten
geproduceerd. Immers, een deel van de belasting wordt door de consumenten betaald. Hierdoor zijn
de marginale kosten van de producent lager dan economisch efficint zou zijn, waardoor hij te veel
externe kosten veroorzaakt. Om de optimale hoeveelheid toch te realiseren zal de overheid een
Pigouviaanse belasting moeten opleggen die hoger is dan de marginale externe kosten in het sociale
optimum. Er wordt dan al rekening mee gehouden dat een deel van de belasting zal worden
afgewenteld op de consumenten. Zodra producenten minder marktmacht hebben, kunnen ze ook
een minder groot deel van de Pigouviaanse belasting overhevelen naar de consument. Hierdoor zal
de Pigouviaanse belasting naar de marginale kosten op het sociaal optimum convergeren, zodra
producenten minder marktmacht hebben. Tot in het geval van volledig vrije mededinging, waarbij de
producent de belasting helemaal niet meer kan overhevelen, waardoor de belasting gelijk is aan de
marginale kosten in het sociaal optimum (Ebert & Von dem Hagen, 1998). Een beperking die niet
genoemd wordt door economen, maar mijns inziens wel relevant is, is de invloed van
vraagelasticiteit op de optimale hoogte van de Pigouviaanse belasting. De vraagelasticiteit is de
procentuele verandering van de vraag naar een goed, als de prijs met n procent toeneemt. Als de
vraagelasticiteit laag is, zal de vraag dus gering afnemen, als de prijs stijgt. Dit heeft tot gevolg dat de
onderneming een groot deel van de Pigouviaanse belasting kan afwentelen op de consument van zijn
geproduceerde goederen. Hierdoor heeft de belasting niet het gewenste resultaat. De consument
betaalt nu de belasting, terwijl het bedrijf dat zou moeten doen. Daardoor zal de producent zijn
productie ook niet genoeg verminderen, waardoor de sociaal efficinte hoeveelheid productie ook
niet bereikt zal worden. In het geval van een lage vraagelasticiteit, zal de Pigouviaanse belasting
hoger moeten zijn dan de marginale externe kosten in het sociaal optimum. Er wordt dan rekening
gehouden met de afwenteling van de belasting door het bedrijf. Zoals is gebleken, is het nog niet
duidelijk, of de Pigouviaanse belasting het probleem van de externe kosten werkelijk oplost. Als de
hoogte van de externe kosten bijvoorbeeld niet goed bepaald kan worden, dan leidt de Pigouviaanse
belasting ook niet tot een sociaal efficinte productie. Er is dus nog vervolgonderzoek nodig naar de
bepaling van de hoogte van de externe kosten en dan met name naar de vraag in welke mate
psychische externe kosten meegenomen moeten worden in deze bepaling. Verder moet er dan nog
onderzoek worden gedaan naar methoden om de hoogte van deze psychische externe kosten te
bepalen. Pas als de hoogte van de externe kosten bepaald kan worden, zal de Pigouviaanse belasting
voor een sociaal efficinte productie kunnen zorgen. Verder kan er nog onderzoek worden gedaan
naar de invloed van lobbys van vervuilende bedrijven of milieuorganisaties op de hoogte van deze
belasting. Als de belasting hierdoor te hoog of te laag is, dan leidt de uitkomst niet tot een sociaal

optimale hoeveelheid externe kosten. Vervolgens kan er nog onderzoek worden gedaan naar de
invloed van marktvorm en de hoogte van de vraagelasticiteit op de optimale hoogte van de
Pigouviaanse belasting. In het middenstuk zijn ook alternatieve oplossingen voor het probleem
aangedragen. Er kan ook verder onderzoek worden gedaan naar deze oplossingen. Er kan onderzoek
worden gedaan naar het verschil tussen de oplossing van het probleem van de externe kosten door
een belasting en door een systeem van cap-and-trade. Beide systemen zorgen ervoor dat de hoogte
van de externe kosten sociaal optimaal is, maar welk systeem doet dat met de minste verstoring van
de economie? Ten slotte is er nog onderzoek naar de oplossing van Coase mogelijk. Bijvoorbeeld in
welke mate zijn theorie in de praktijk wordt toegepast en of deze oplossing beter is dan de
oplossingen, waarbij er sprake is van overheidsingrijpen. Samengevat moet er dus een
overkoepelend onderzoek worden gedaan naar welke oplossing het probleem van de externe kosten
met de minste kosten oplost. De implicatie van dit onderzoek is dat de overheid een belasting moet
heffen op veroorzakers van externe kosten, dan wel een systeem van cap-and-trade moet invoeren.

Bibliografie
Ackrill, R. (2000). The Commen Agricultural Policy. Sheffield: Sheffield Academic Press.
Batchelder, R., & Thompson, E. (1974). On Taxation and the Control of Externalities. The American
Economic Review, 467-471.
Baumol, W. (1972). On Taxation and the Control of Externalities. The American Economic Review, 307
- 322.
Baumol, W. (1974). On Taxation and the Control of Externalities: Reply. The American Economic
Review, 472.
Brue, S., & Grant, R. (2007). The Evolution of Economic Thought. Mason: Cengage Learning.
Coase, R. (1960). The problem of social cost. Journal of Law and Economics, 1 - 44.
Lee, D., & Misiolek, W. (1985). Substituting Pollution Taxation for General Taxation. Journal of
Environmental Economics and Management, 338 - 347.
Pigou, A. (1932). Economics of welfare. London: Macmillan and Co.
Pigou, A. (1954). Some Aspects of the Welfare State. Diogenes, 1-11.
Principles for Respondible Investment. (2010). Pricing environmental damage: US$ 28 trillion by
2050. San Francisco : Principles for Respondible Investment.
Rosen, H. S., & Gayer, T. (2010). Public Finance. New York: McGraw-Hill.

Anda mungkin juga menyukai