en meervoudige beperkingen
Marc Van Gils mei 2006
1. Situering:
De laatste jaren wordt in verschillende werkgroepen nagedacht over de
ondersteuningsnoden van kinderen en jongeren met ernstige mentale en meervoudige
beperkingen.
Vanuit het colloquium in 2004 startte een werkgroep binnen het VVKBuO om na te
denken over het aanbod voor deze doelgroep.
Daarnaast werkte de TAU groep rond het thema ‘recht op onderwijs’ Op 16 februari 2005
mondde dit uit in een boeiende hoorzitting.
Ondanks hun zeer ernstige mentale beperking kunnen deze kinderen en jongeren leren.
We zullen ze kansen bieden om hun ervaringswereld uit te breiden vooral op zintuiglijke
en motorische gebied.
We stimuleren de basale leerprocessen, leren vanuit gewoontevorming, verbanden
leggen, samenhang zien tussen voorwerpen en activiteiten, leren door imitatie.
Mei 2006 1
3.2. Adaptief gedrag
3.3. Participatie
Deze kinderen en jongeren kunnen op hun manier deelnemen aan allerlei activiteiten.
• Ze kunnen kijken – mee bewegen
• Ze kunnen genieten
De interactie met anderen is een extra meerwaarde. Ze voelen dat ze erbij mogen horen
Via participatie stimuleren we ze om te ervaren dat ze invloed hebben op gebeurtenissen,
dat ze kunnen kiezen, dat ze controle hebben over wat rondom hen gebeurt.
3.4. Gezondheid
3.5. Omgeving
Mei 2006 2
personeelsleden die goed op de hoogte zijn van de ondersteuningsvraag van deze
leerlingen.
De basis is het ‘ongrijpbare’ in het pedagogisch project, een sfeer van aanvaarding,
respect, veiligheid en liefde.
o Al van bij het eerste contact dient een sfeer van respect, warmte,
gezelligheid door te klinken. Ouders en kinderen of jongeren dienen aan te
voelen dat er een grote bereidheid is om met hen op weg te gaan. Een
optimistische stimulerende sfeer dient te primeren.
o Het team zet zich in om het welbevinden van deze gasten centraal te stellen.
Een nauwe samenwerking met het gezin biedt optimale kansen om elk kind en jongere
maximaal te ondersteunen. De ouders dienen ondersteund en aangemoedigd te worden
bij het samen op weg gaan met hun kind of jongere.
Het betrekken van ouders en mensen die dicht bij het kind of jongere staan, is van
wezenlijk belang. Deze mensen kunnen ons helpen om een juist beeld te krijgen van het
kind of jongere zodat we de juiste doelen selecteren. Door samen te werken, helpen we
deze kinderen of jongeren beter. Wat geleerd wordt, kan thuis geoefend en geïntegreerd
worden. Het zijn ook deze mensen die een leven lang met het kind of jongere op weg
zullen gaan.
We trachten deelgenoot te worden van de ouders, met veel respect en begrip voor hun
twijfels en teleurstellingen.
Mei 2006 3
mogelijkheden en beperkingen, om in te spelen op hun
ondersteuningsvraag. Om te komen tot een totaalbeeld zullen we de hulp
van de ouders en de natuurlijke omgeving nodig hebben.
o EVALUATIE EN BIJSTURING
We staan minimaal halfjaarlijks stil bij wat we al of niet bereikt hebben. We
bekijken enerzijds onze manier van werken en anderzijds de ontwikkeling
van deze kinderen en jongeren. Vanuit een nieuwe beeldvorming sturen we
onze doelstellingen en aanpak bij. Uiteraard zal een tussentijdse bijsturing
vaak nodig zijn, speciaal bij crisissituaties.
De evaluatie en bijsturing gebeurt in team, alle mensen die betrokken zijn
bij de ondersteuning van het kind of de jongere dienen hun inbreng te
hebben. De ouders en de opvoeders zijn dus zeker een volwaardige partner
binnen dit overleg.
“Een curriculum is een plan tot ondersteuning van het leren. Het bestaat uit doelen om
het leren te richten en manieren om die doelen te bereiken.” Taba (1962)
Het zijn voornamelijk de kinderen of jongeren zelf die zullen aangeven wat hun
verwachtingen zijn. De behoeften, kenmerken, mogelijkheden en interesses van de
kinderen of jongeren vormen de basis voor het selecteren van doelstellingen.
Het is eveneens een doel om basiselementen aan te bieden die essentieel zijn voor
deelname aan het maatschappelijk leven.
Vanuit deze twee invalshoeken zullen we via dialoog en interactie met de betrokkene, de
ouders en indien mogelijk de trajectbegeleider op weg gaan en elk kind of jongeren
uitdagen en stimuleren om zo breed mogelijk te ontwikkelen.
Wanneer ondersteuning geboden wordt, moet nagegaan worden of dit de kwaliteit van
bestaan ten goede komt.
Mei 2006 4
1.Fysiek welbevinden: gezondheid, persoonlijke veiligheid, lichamelijke
conditie en mobiliteit.
- communicatie
- senso-motoriek en mobiliteit
- cognitie
- eigenwaarde
- gezondheid en veiligheid
- vrije tijd
Inspelen op de vraag van het kind of jongere vraagt een creatieve aanpak binnen een
flexibele organisatie. De organisatie dient aangepast te worden aan de
ondersteuningsvraag van de kinderen en jongeren. We geven enkele suggesties voor de
werking met deze doelgroep.
Mei 2006 5
o Onthaalmoment:
Het onthaalmoment wordt best door eenzelfde persoon verzorgd en daar dient
voldoende tijd voor gemaakt te worden bij het begin van de dag.
Tijdens het onthaalmoment krijgen de kinderen en jongeren de kans om zich veilig te
voelen. We bouwen indien mogelijk samen een dagschema met voorwerpen, foto’s of
tekeningen op zodat ze een beeld krijgen van wat ze kunnen verwachten.
Het is een ideaal ‘ontmoetingsmoment’, kinderen en jongeren leren elkaar kennen en
leren met elkaar om te gaan. Starten met een therapie of een les lichamelijke
ontwikkeling is niet aangewezen.
o Dagverloop:
We spreken beter over een dagverloop in de plaats van uurrooster, waarbij de
kinderen en jongeren niet in dienst staan van de uurroosters van de personeelsleden
en waar niet geteld wordt in uren maar in halve dagen. De eerste vereiste bij het
opstellen van een dagverloop is het ‘welzijn’ van de kinderen en jongeren. Dit vraagt
een groot inlevingsvermogen en een grote creativiteit. Het dagverloop zal dus
verschillend zijn naargelang de samenstelling van de groep.
o Werksessie
o Ontspanning
o Eten
o Rust
o Ervarings- of participatie-activiteit
o Vrijetijdactiviteit
o Groepsactiviteit
o Speeltijden:
Deze kinderen en jongeren hebben geen nood aan een klassieke speeltijd.
Als ze nood hebben aan frisse lucht kunnen we even gaan wandelen.
Als ze nood hebben aan vrije momenten, kunnen we dat inbouwen.
Als ze nood hebben om andere leerlingen te ontmoeten, kunnen we dat organiseren.
Hebben ze nood aan rustmomenten, dan kan dat ingewerkt worden in het
dagverloop.
Als begeleiders nood hebben aan een onderbreking, kan dat ingebouwd worden
zonder dat de kinderen of jongeren naar de speelplaats moeten.
De speelplaats is vaak voor deze personen te druk en onoverzichtelijk.
Mei 2006 6
o De kinderen en jongeren dienen geen volledige dagen te ‘leren’
Per leerling kan gezocht worden naar de meest geschikte moment om ‘te leren’.
Momenten van rust en van ‘niets doen’ dienen ingeroosterd te worden. Andere
momenten van zelfstandig bezig zijn en genieten kunnen aan bod komen. We denken
hier aan zelfstandige werkmomenten, snoezelmomenten, vrijetijdsmomenten,
eetmomenten, genieten van muziek... Dat hoeft niet altijd onder leiding van een
‘leerkracht’ te gebeuren. Ook hier zal gedifferentieerd moeten worden, vertrekkend
van de vraag wat aangewezen is om elk kind en jongeren op de meest geschikte
moment individueel of in een klein groepje te ondersteunen.
o Teamwerk:
Het is zinvol om met meerdere personen binnen één groep te werken. De groepen
mogen dan iets groter zijn, twee begeleiders spelen zo op elkaar in dat opvoeding,
onderwijs, therapie en verzorging in elkaar vloeien.
Afspraken maken over doelstellingen en aanpak dient te gebeuren door alle
betrokkenen. Het team zal elkaar ondersteunen en coachen. Leerkrachten staan er
niet alleen voor. Een wekelijks overleg binnen het team is een noodzaak.
Mei 2006 7
5. Noodzakelijk voorwaarden bij de organisatie van onderwijs aan
kinderen en jongeren met ernstige verstandelijke en meervoudige
beperkingen
o Cognitie
o Adaptief gedrag
o Participatie
o Gezondheid
5.2. Omkadering
• Deskundigheid – vorming
5.3. De infrastructuur
5.4. De schoolorganisatie
Mei 2006 8
5.5. De vraag naar geïndividualiseerd vervoer
Het schoolvervoer laat niet toe dat ouders kunnen kiezen voor een aangepaste school.
Vervoer buiten de ‘gewone schoolbus’ omwillen van problemen van afstand, motoriek,
gedrag of medische aard wordt een zware financiële dobber.Per kind of jongeren moet
bekeken worden hoe ervoor gezorgd kan worden dat ze niet te lang onderweg zijn. Naast
de duur van de ritten is er een probleem van de vaak overvolle bussen en het gebrek aan
deskundige begeleiding.
6. Besluit
Tot slot gebruik is graag de woorden van Bea Maes:
‘ Kinderen meet diep verstandelijke en meervoudige beperkingen hebben dezelfde noden
als andere kinderen op vlak van participatie, keuzes, relaties, competenties en lichamelijk
en socio-emotioneel welbevinden.
Maar aan deze noden moet veelal op een specifieke en bijzondere wijze tegemoet
gekomen worden.’
Bibliografie
Mei 2006 9