10
Ruskin
De tweede lijn in de omgang met relicten uit
het verleden kreeg vorm in Engeland en is
onlosmakelijk verbonden met de namen van
John Ruskin en William Morris. Zij reageerden
omstreeks het midden van de negentiende
eeuw met een brede weerklank op de aantasting, zoal niet de destructie van landschappen
ze heetten nogal eens pittoresk , gebouwen en
monumenten in het kielzog van de Industrile
Revolutie. Het industrialisatieproces zorgde
echter in een bredere zin voor een als ingrijpend ervaren breuk tussen verleden en heden.
Enerzijds creerde de industrieel-kapitalistische
productiewijze een nieuwe architecturale annex
sociale realiteit: fabrieken, industriesteden,
proletarisering en concentratie van arbeiders in
stedelijke gettos. Anderzijds devalueerde ze
heel sterk de waarde van handwerk en ambachtelijke vaardigheden, van traditie en gemeenschapsleven. De nieuwe beschaving, een toen
veelgebruikte uitdrukking, zorgde zo op haar
beurt voor een herinneringscrisis. Anders dan
een revolutionair regime wees ze het voorindustrile verleden echter niet welbewust af.
Veeleer volstond ze met het te negeren en het
opzij te schuiven: het nutteloze was per
definitie economisch waardeloos, en dus verdiende het verleden aandacht noch erkenning;
dus kon het zonder nostalgie of spijtgevoelens
worden aangetast, veranderd, zelfs vernietigd.
Precies dit schijnbaar neutrale, maar feitelijk
brutale in elkaar schuiven van instrumentele
rationaliteit, marktwaarde en maatschappelijke
waarde zal de romantisch genspireerde cultuurkritiek blijvend aanvechten, in naam van
een verheven kunstbegrip evengoed als van een
als onvermijdbaar voorgesteld historisch besef.
We kunnen leven zonder de architectuur,
onze God aanbidden zonder haar, maar zonder
haar zouden we niet kunnen herinneren,
Open 2004/Nr. 7/Geheugen(loos)
terechtkomen. Het is de specifieke temporaliteit van musea evengoed als van gebouwen die
paradoxaal genoeg als historisch te boek staan.
Overigens is het allesbehalve een trouvaille om
verledenheid en historiciteit, erfgoed en
geschiedenis of geschiedschrijving, uit elkaar te
halen. Sinds de publieke ontsluiting op grote
schaal van gebouwd en ander patrimonium
vanaf eind jaren zeventig, regent het klachten
over de enscenering van het verleden als spektakel, over inauthenticiteit en fakelore, over
historische simulacra. Maar is het zinvol om het
erfgoedregime en zijn verzelfstandiging van de
waarde van het oude aan de wetenschappelijke
historiografie en haar neutrale geschiedenisbegrip te opponeren? Wat winnen we er nu eigenlijk mee om de verledenheid van het patrimoniumvertoog altijd weer opnieuw tegen het
verleden af te zetten? Zon primair cognitieve
kritiek ontmaskert de homogene tijd van de
verledenheid als vals en onwaar, maar negeert
de achterliggende act van waardering. Het
specifieke van die act heeft veel, zoniet alles te
maken met het moderne regime van historiciteit. Die laatste uitdrukking ze stamt van de
Franse historicus Franois Hartog verwijst
naar de manier waarop een groep of cultuur
vanuit het heden met het eigen verleden
omgaat en, algemener, naar haar verhouding tot
tijd en temporaliteit.
Mt de moderniteit ontstond tevens een
nieuw regime van historiciteit. In sommige
sociale contexten, vooral die van de intieme en
familiale verhoudingen, heerst deels nog het
premoderne regime dat op de mogelijkheid van
een directe symbolische uitwisseling tussen
heden en verleden berust. Een dode ouder of
overleden partner wordt actief herdacht, hij of
zij blijft alledaagse activiteiten vaak structureren
of betekenis geven en is daarom nooit hlemaal
dood, zolang een levend geheugen de herinnerde met gevoelens, handelingen of objecten ver14
bindt. In zowat alle andere levenssferen domineert daarentegen het vergeten, gewild of
ongewild, met of zonder revolutionaire credos
(het is nu al een tijdje dat laatste, wat mede de
diagnose van de postmoderniteit legitimeert).
Economie en onderwijs rekenen nog in termen
van n jaar de jaarrekening, het schooljaar,
het academische jaar , maar de massamediamieke berichtgeving op bijvoorbeeld de radio
kent een looptijd van hooguit n uur.Tussen
die twee uitersten in bevinden zich de operationele of functietijden van de meeste andere
macrosystemen (voor hun archieven ligt dat
soms anders maar daarom gaat het ook om
archivering). Snel vergeten is kortom de maatschappelijke regel, ook bijvoorbeeld in organisaties.Voor alle duidelijkheid: ik beweer niet
dat een moderne (of een postmoderne) samenleving zoiets als een structurele geheugencrisis
kent. Deze veelgehoorde diagnose hanteert een
letterlijk nzijdige en daarom discutabele visie
op geheugenwerk (ook hier hebben we weer
een werkwoord nodig: geheugenen). Een
geheugen herinnert n vergeet, en moderne
sociale geheugens hebben gewoonweg een
structurele voorkeur voor vergeten. Nergens is
dat allicht publiek zichtbaarder dan in de sfeer
van mode en consumptie.
Door de nadruk op vergeten, dus het geringe belang van herinneringen en andere sporen
uit het verleden voor het actuele functioneren
van economie, wetenschap, kunst, politiek...,
neigde het moderne regime van historiciteit
van meet af aan naar een totale waterscheiding
tussen verleden en heden. Misschien betekent
het moment van de postmoderniteit, ondertussen overigens ook alweer een archasch aandoende uitdrukking, precies de semi-voltooiing
van deze evolutie? Hoe dit verder ook zij,
tussen toen en thans bestaan in onze samenleving nog nauwelijks symbolische uitwisselingsrelaties, daarvoor gaan economische of sociale,
Open 2004/Nr. 7/Geheugen(loos)
Barbara Kirschenblatt-Gimblett,
Destination Culture.Tourism, Museums, and
Heritage, University of California Press,
Berkeley 1998.
Reinhart Koselleck, Vergangene Zukunft.
Zur Semantik geschichtlicher Zeiten,
Suhrkamp, Frankfurt 2003.
Jacques Le Goff, History and Memory,
Columbia University Press, New York
1992.
David Lowenthal, The Heritage Crusade and
the Spoils of History Cambridge University
Press, Cambridge 1996.
Michel Rautenberg, La rupture patrimoniale,
A la croise, Bernin 2003.
Alois Riegl, Gesammelte Aufstze, Gebr.
Mann Verlag, Berlijn 2000.
John Ruskin, The Seven Lamps of
Architecture, Dover Publications, Londen
1990.
John Urry, The Tourist Gaze, Sage,
Londen/Thousand Oaks/New Delhi
2002.
Kevin Walsh, The Representation of the Past.
Museum and Heritage in the Post-Modern
World, Routledge, Londen/New York
1992.
15