Anda di halaman 1dari 16

1

Verslag Kennis en Vaardigheden

1. Inleiding

“Het is erbarmelijk gesteld met de kennis van jongeren”, zo wordt beweerd.


Ondervinden de scholieren zelf dat ook? En vinden ze dat erg? Moeten we uit ons
hoofd kennen wanneer de telefoon is uitgevonden, of moeten we het snel kunnen
opzoeken op het internet? Is het vooral belangrijk vlot Engels te kunnen praten met
een buitenlander, of moeten we in de eerste plaats de grammatica en de
woordenschat goed leren? Blijven we gaan voor het ‘leren leren’, of moeten we dat
terug halveren tot gewoon ‘leren’? Op de Inspraakdag organiseerde VSK een
discussie over de verhouding tussen kennis en vaardigheden.

Aan de workshop namen 20 leerlingen deel van 12 verschillende scholen:


College Heilig Kruis - Sint-Ursula 2, Sint-Ludgardis Merksem, KA Tienen, Vrij
Landelijk Instituut Oudenaarde, KTA2 Diest, VTI Diksmuide, KA Dendermonde,
Mariaburcht Stevoort, Don Bosco Zwijnaarde, KTA Ensorinstituut Oostende, St
Gummaruscollege Lier, Atheneum Lokeren

De scholieren gingen het gesprek aan met Dhr. Dirk De Cock, lid van de Commissie
Onderwijs. Hij heeft samen met Maarten Mommaerts, beleidsmedewerker bij VSK,
de workshop geleid. Ellen Van Overmeire vertegenwoordigde de AV van VSK.

2. De opdracht

In een voorbereidende fase kregen de leerlingen van de verschillende scholen de


opdracht om hun medeleerlingen te bevragen. Ze gingen aan de slag in de eigen
klas en/of school en verzamelden zo de meningen van medeleerlingen.

1
2

3. Verslag

3.1. Inleiding

Dirk De Cock legt uit wat de Commissie Onderwijs doet, hoe ze werken. Hij vertelt
hoe de minister door de parlementsleden ondervraagd worden: in het parlement zijn
de parlementsleden baas, de minister wordt aan de tand gevoeld. Maarten
Mommaerts legt uit hoe VSK aan beleidsparticipatie doet.
In hoeverre is de commissie al met het thema kennis en vaardigheden bezig
geweest? Vroeger (tot eind jaren 70) was het onderwijs ex cathedra: de leraar
vooraan in de klas, de leerlingen papegaaiden. Nu is daar verandering in gekomen,
de leerlingen mogen zich in hun eigen woorden uitdrukken, er is meer creativiteit
bijgekomen. De leerlingen leren ook talen spreken en begrijpen, meer dan enkel de
theorie. Eind jaren 80 begin jaren 90, en in ’94 officieel, is er een percentage aan die
verhouding kennis/vaardigheden toegekend: 60% vaardigheden en 40% kennis. Nu
is er een beweging van leerkrachten o.l.v. meneer Hullebus die het percentage
aanklaagt: we moeten terug naar meer kennisoverdracht gaan. Daar zal de discussie
over gaan. De discussie heeft zich ook al in de commissie voorgedaan.

3.2. Vragenrondje

- Hoe is die 60/40 regel tot stand gekomen?


Dirk De Cock: Een aantal taalleerkrachten hebben binnen de koepels
overlegd: de werkgroepen die ook de leerplannen opstellen zijn, op
basis van buitenlandse voorbeelden, tot de 60/40 regel gekomen. Ze
hebben het aan de minister voorgelegd, die het heeft aangenomen.
- Leerden de leerlingen dan helemaal geen vaardigheden aan tot de jaren
80?

2
3

Dirk De Cock: Tot de leerplannen behoorden wel dictee, spelling,


opstellen maken, schrijfvaardigheid.en ook een stukje
leesvaardigheid, maar dat was miniem.

3.2. Discussie

3.2.1. Vraag 1

Hoor je wel eens dat de jeugd van tegenwoordig niets meer weet, en vind je dat dan
ook erg?

- Het is niet zozeer dat de jeugd van tegenwoordig minder weet, ze weten nu
gewoon andere dingen: “als volwassen dat (de jeugd weet minder) zeggen,
dan gaat het over wat ze weten: de jeugd leert niet meer hetzelfde. Er zijn
dingen die volwassen vroeger leerden en de jeugd nu niet meer leert, maar
er zijn andere dingen die de jeugd nu wel weet, zoals kennis over
computers”. Er zullen dingen zijn die zij vroeger leerden en wij nu niet
meer, en ook omgekeerd.
- Wat meisjes nu leren is ook anders dan vroeger: toen kregen ze een
algemene kennis mee die ze nodig hadden voor het huishouden, nu leren
ze verschillende vakken, afhankelijk van de richting die ze kiezen.
- “Enerzijds kan je een richting kiezen, anderzijds zijn er dingen die iedereen
moet kennen. Als volwassenen zeggen dat de jeugd van tegenwoordig
niets meer kent, dan doelen ze daar op. Zoals bepaalde feiten uit de
geschiedenis. Ik vind het voor mij belangrijk dat ik dat weet, maar hoe
belangrijk is het echt?” Het gemeenschappelijk curriculum, een basis van
kennis die iedereen zou moeten meekrijgen, lost dat probleem grotendeels
op.
- “We kunnen toch niet ‘niets weten’, want we weten toch alles wat we leren
op school?”
- Volgens Dirk De Cock is dit een moeilijke discussie, want de jongeren
vandaag zijn de eerste generatie die over een bepaald onderwerp

3
4

meer weet dan volwassenen: over ICT en multimedia. De jeugd kent


dat beter dan de vader en grootvader. Het is de eerste keer in de
geschiedenis dat de ouderen moeten leren van de jongeren: dat gaat
soms moeilijk.
Hij legt nog een verschil uit met vroeger: toen kon je van één vak
eigenlijk alles leren (dat was zo 25-30-40 jaar geleden). De
wetenschap was eindig. Maar wetenschappelijk onderzoek heeft zo’n
snelheid aangenomen de laatste jaren, dat we niet meer alles kunnen
kennen. Om toch nog zoveel mogelijk te leren, moest men een keuze
maken. De conclusie was toen dat het belangrijker is om te weten
waar de kennis van komt, en op welke manier je er aan komt. Nu zijn
we een evenwicht aan het zoeken: je moet bijvoorbeeld weten
wanneer de val van Antwerpen was, want wat toen gebeurd is heeft
nu nog een weerslag op de actualiteit. Maar je kan niet meer alles
weten, alles wat gisteren gebeurt is, is vandaag geschiedenis. Dan is
het belangrijk hoe je iets met zoekfuncties kan te weten komen. Om
dan de verbanden te kunnen leggen, moet je een aantal basiszaken
kennen. Verder moet je over een aantal vaardigheden beschikken om
die kennis bij te spijkeren.
Er wordt ook een onderscheid gemaakt tussen het ASO enerzijds
en het BSO en TSO anderzijds. In het BSO en TSO leren de leerlingen
praktische vaardigheden, maar die worden jammer genoeg niet altijd
even hoog ingeschaald. Nochtans zijn ze gelijkaardig en
gelijkwaardig: al de vaardigheden die je aanleert in het BSO en TSO
zijn heel goede skills die je kan gebruiken in het dagdagelijkse leven.

Vraag 1: Besluit
- De ‘jeugd van tegenwoordig’ leert andere dingen dan vroeger: het
onderwijs van meisjes beperkt zich niet meer tot huishoudkundige vakken.
Bovendien weten leerlingen vandaag ook dingen die volwassenen niet
kennen, over ICT en multimedia bijvoorbeeld. Er zijn dingen die leerlingen
vroeger wel leerden en nu niet meer, maar dat geldt andersom ook zo.

4
5

- Wanneer gezegd wordt dat de jeugd niets meer weet, dan gaat het over
een brede basiskennis die los staat van een specifieke studierichting. Maar
het gemeenschappelijk curriculum waarborgt dat scholieren die algemene
brede basis toch nog meekrijgen.
- De praktische vaardigheden die BSO en TSO leerlingen leren, worden
onderschat
- Kennis is de laatste jaren enorm uitgebreid, de manier van onderrichten is
in functie daarvan herdacht: we kunnen niet meer alles leren, hoe moeten
we de lessen dan verdelen tussen kennis en vaardigheden om toch zo veel
mogelijk mee te krijgen?

3.2.2. Stelling 1

Het is belangrijker om een aantal betekenisvolle data uit de geschiedenis van buiten
te kennen dan te leren hoe je ze snel kan opzoeken op het internet

- “Misschien zijn er mensen die bedenken dat we geen belangrijke data


zoals het begin van WO II moeten kennen, want dat is geschiedenis en we
leven toch nu?"
- Beiden zijn even belangrijk. Je kan iets weten of je kan iets te weten
komen. Het resultaat is gelijk.
- Het is belangrijk de hoofdlijnen te kennen, zoals bijvoorbeeld de hoofdlijnen
van de geschiedenis van België. Maar wat de data betreft, is het
belangrijker om te weten dat er dingen bestaan als Wikipedia, Google, enz
Het zijn uiteindelijk niet de data die ons veel zeggen, maar vooral de
gebeurtenissen en de verhalen daarachter. “Weten op welke dag de
Tweede Wereldoorlog precies begonnen is, dat interesseert me niet. Dat
ze toen 6 miljoen joden hebben opgepakt, dat is wel waardevol om te
weten”.
- De verhouding tussen kennis en vaardigheden zit misschien wel goed,
maar de twee worden te hard gescheiden gehouden. Bij fysica

5
6

bijvoorbeeld zijn er enerzijds de oefeningen en anderzijds de formules, het


contrast wordt te scherp gesteld.
- Maarten Mommaerts: Wat moeten leerlingen echt wel weten?
- Wiskunde (formules) moet je kennen en begrijpen, anders kan je geen
berekeningen maken. Maar geschiedenis kan je opzoeken.
- Bepaalde dingen moeten de leerkrachten ons wel leren, juist om te
onderstrepen dat die belangrijk zijn. Als je iets opzoekt op Google kan je
het belang ervan moeilijker inschatten.
- Het huidige systeem in het ASO is te snel specifierend: “een algemene
brede kennis is niet mogelijk als je meteen Latijn moet kiezen of Moderne
Talen. We zouden er eigenlijk voor moeten zorgen dat er in iedere richting
bijvoorbeeld een pakket cultuur aanwezig is. De aanwezigheid of
afwezigheid van sommige vakken in bepaalde richtingen is nogal logisch of
tegenstrijdig met wat we willen bereiken.”
- Cultuur moet worden opgenomen in het leerplan, want als de belangrijkste
culturele gebeurtenissen altijd mee worden opgenomen in de
geschiedenislessen dan worden die lessen te uitgebreid.
- Dus kennis moet niet alleen gehaald worden uit de klassieke vakken,
maar er moet ook een algemeen kennisblok inzitten van vakken die
niet zo evident zijn in het ASO?
- In de vakken die al bestaan draait het uiteindelijk om vaardigheden, zoals
bij wiskunde en Nederlands. “Het primaire doel van een taal is om ze te
spreken.” Maar cultuur gaat om kennis. Voor die algemene brede kennis
moet je een nieuw vak creëren.
- Dirk De Cock stelt dat de leerlingen een breed pakket mee zouden
moeten krijgen zodat ze een goed zicht krijgen op het vak, en dan zo
beter wijs kunnen uit informatie van andere kanalen als Wikipedia.
Leerlingen zouden een methode moeten aanleren die algemeen
toepasbaar is. Zo leren ze vaardigheden aan om met betrekking tot
een stuk geschiedenis heel diep te kunnen gaan en dat dan nadien
met een ander stuk geschiedenis evengoed te kunnen.
- Als je over iets leert a.d.h.v. informatie op het internet, dan loop je gevaar
belangrijke gebeurtenissen over te slaan. Ook al lees je over een bepaald

6
7

onderwerp tien pagina’s op Wikipedia, dan weet je helemaal nog niet welke
verbanden er allemaal bestaan.
- Nieuwe werkvormen als begeleid zelfstandig leren maken het de leerlingen
mogelijk om dingen te leren door ze zelf op te zoeken, maar onder
begeleiding van een leerkracht, die al de nodige kennis heeft en de
leerlingen kan helpen, bijsturen en aanvullen.
- Leerlingen uit Nederland moeten veel ‘begeleid zelfstandig werken’, het
speelt een grote rol in hun systeem. “Maar die begeleiding blijkt niet altijd
goed te zijn. Bovendien vertrekken de leerlingen vooral vanuit
vaardigheden. Dat beschouw ik toch wel als een groot gevaar, dat die
kennis dan gaat wegvallen en dat die vaardigheden te veel gaan innemen.
Zij vinden het een droom hoe wij les krijgen: iemand die gewoon voor de
klas staat en zegt wat er moet gebeuren. Gewoon les, dat vinden ze zalig.”
- Dirk De Cock legt uit wat hij bedoelt met ‘vaardigheden binnen
brengen binnen kennis’. Hij geeft als voorbeeld zijn lessen Duits,
waar de leerlingen veel leerden, ook grammatica, woordenschat en
literatuur, door te werken rond Duitse steden en te communiceren
met toeristische diensten. Er is veel meer mogelijk dan wat we nu
krijgen.
- Het is ook heel belangrijk om de praktijk te gebruiken in de lessen om het
interessant te houden, want vaak zitten leerlingen half te slapen in de klas.
Beter dan altijd gewone oefeningen te maken zouden de leerlingen de stof
kunnen omzetten in de praktijk. Zo kunnen ze hun kennis dan echt
gebruiken.
- Dirk De Cock legt de link met het comprehensief onderwijs: één
algemene richting voor alle scholieren tussen 12 en 14 jaar. Dan leert
iedereen van alles al wat, om dan nadien (beter) te kunnen kiezen. Hij
verwijst naar prof. Nicaise, die stelt dat comprehensief onderwijs de
sociale gelijkheid zou bevorderen.
- Statistische cijfers wijzen uit dat er een positief verband is tussen een
studiekeuze op latere leeftijd en succes van het onderwijs (leerlingen falen
minder, haken minder snel af)

7
8

- Het is beter dat iedereen gewoon voor zichzelf kiest wat hem het meest
interesseert na het zesde studiejaar. Die naar het ASO gaan kiezen voor
veel theorie, die naar het BSO gaan verkiezen waarschijnlijk de praktijk.
- Het probleem daarbij is dat je na het zesde studiejaar nog niet genoeg van
alles hebt kunnen proeven om al een goede keuze te maken
- Er is een gulden middenweg: tien uur keuzevakken en de rest van de
vakken gemeenschappelijk geven.
- Een gemeenschappelijke periode waarin alle leerlingen dezelfde vakken
krijgen is er in het basisonderwijs, en daar gaat het voor sommigen al te
snel en voor anderen te traag. Het is goed dat de leerlingen na het zesde
hun eigen keuze kunnen maken en zichzelf kunnen ontwikkelen. Niet
iedereen wíl Latijn leren, als je de leerlingen gaat dwingen dan kan dat
leiden tot schoolmoeheid.

Stelling 1: Besluit

1. Het is belangrijker om een aantal betekenisvolle data uit de


geschiedenis van buiten te kennen dan te leren hoe je ze snel kan
opzoeken op het internet

- De hoofdlijnen kennen is belangrijk, data moet je kunnen opzoeken.


Sommige gebeurtenissen moeten de leerlingen leren omdat ze belangrijk
zijn: juist om die belangrijkheid te benadrukken volstaat het niet om
leerlingen de informatie zelf te laten opzoeken
- Leerlingen willen een bredere kennis meekrijgen, zoals over cultuur. Voor
die algemene brede kennis moeten ze een nieuw vak creëren.
- De rol van de leerkracht is belangrijk: als de leerkracht het volledig aan de
leerlingen overlaat om informatie op te zoeken, dan lopen ze het risico om
essentiële dingen niet op te pikken. De scholieren pleiten dus voor
‘begeleid’ zelfstandig leren. beter dan klassieke oefeningen te maken
moeten de leerkrachten proberen om de leerlingen hun kennis te laten
omzetten in praktijk.

8
9

2. Wat met het comprehensief onderwijs?

- Comprehensief onderwijs heeft een positieve invloed op het onderwijs, dat


bewijzen de statistieken
- Tot aan het zesde studiejaar een gemeenschappelijk curriculum volgen is
meer dan genoeg, daarna is het belangrijk dat ieder voor zichzelf kan
kiezen en zich zo ontwikkelen.
- Er is een gulden middenweg: tien uur keuzevakken en de rest van de
vakken gemeenschappelijk geven.

3.2.3. Stelling 2

Teveel de nadruk leggen op kennis en minder op vaardigheden is vooral een


probleem van het ASO

- Er zijn praktische dingen zoals het aansluiten van een stopcontact, die je
heel gemakkelijk kan leren, maar toch leer je ze nooit in het ASO
- Het onderscheid moet niet zozeer gemaakt worden tussen de verschillende
vakken van het ASO, BSO en TS0. Wel moeten we kijken naar de waarop
iets in de les wordt aangebracht.
- Je moet de verhouding kennis/vaardigheden in de eerste plaats vak per
vak bekijken. Bij talen bijvoorbeeld is het onmogelijk om eerst
vaardigheden te oefenen en dan kennis aan te leren
- De term ASO stelt het al duidelijk: het gaat om algemeen secundair
onderwijs. Het is onmogelijk om alles te leren, we moeten wel proberen de
opvoeding zo algemeen mogelijk te maken. We kunnen pas vaardigheden
aanleren wanneer we al de nodige kennis hebben opgebouwd. “Ik denk
dus dat, in het ASO, kennis noodzakelijkerwijs de bovenhand heeft. Is dat
goed? Ik ga er mee akkoord, zo zal ik het zeggen. We gaan wel dingen
onthouden van vaardigheidsoefeningen, maar de grammatica moet toch
nog altijd ingestudeerd worden”.

9
10

- De leerkrachten in het ASO hebben nog altijd de neiging om de kennis te


accentueren. De 40/60 regel wordt misschien wel in punten gereflecteerd,
maar in de lessen nemen die vaardigheden toch maar een marginaal
gedeelte in beslag. Het zit nog te veel in de hoofden van de leerkrachten
dat ze de leerlingen kennis moeten inpompen. Het werken rond
vaardigheden is nog niet echt ingeburgerd.

(de verhouding kennis/vaardigheden en de verschillen tussen


onderwijsvormen)
- In de eerste jaren krijgen we vooral kennis, en dan in de latere jaren doen
we stages. Maar ook dan vullen ze die stages nog op met kennis. Eigenlijk
zijn die stages niet zo nuttig, want na het middelbaar kan je evengoed leren
in de praktijk.
- “Ik zit in het BSO, publiciteit, de ene week krijgen we theorie en de andere
week zitten we in de praktijk, de ene week doen we een uitstap om dan
daar de dingen die we geleerd hebben in de praktijk te kunnen omzetten.
Dat is heel plezant om dingen bij te leren.”
- Alleen PAV (Project Algemene Vakken) als kennisvak is eigenlijk niet
genoeg. De leerlingen van het BSO vinden het spijtig dat ze geen andere
talen dan Nederlands krijgen: “Als je nu later gaat werken en een
Fransman of Duitser tegenkomt, begin er daar dan maar eens iets aan uit
te leggen”.
- Als je vergelijkt met het TSO, dan is de leerstof van PAV toch wel wat te
min: “Wat we van PAV krijgen, vind ik iets dat je allang had moeten weten,
ik vind dat iets voor het derde middelbaar (zit in het vijfde), daar leren we
eigenlijk niks mee. En Frans, dat we zelfs dat niet krijgen…”
- Het inhoudelijke ontbreekt soms wel wat
- “Ik doe informatica, bij mij is het goed in evenwicht. De vakken die ik leer
pas ik toe in de praktijk. Voor bijvoorbeeld programmeren: daar is theorie
voor nodig, die krijgen we dan ook, daarna passen we die toe in de praktijk.
De theorie krijgen we gewoon vanuit het boek, met een presentatie. Het is
een logische volgorde, jammer wel dat er een heleboel theorie is, maar het
kan niet anders.”

10
11

- Het is spijtig dat de leerlingen van het BSO geen examens krijgen: zij
hebben dan ook niet de kans om de kennis goed in te studeren zoals in het
ASO.
- De praktijk die leerlingen uit het BSO en TSO krijgen bereid hen meer voor
op het werk dat ze willen doen: een leerling uit het ASO kan bijvoorbeeld
ook verpleegkunde doen, maar zal op sociaal vlak niet zo goed voorbereid
zijn dan een leerling uit STW (Sociaal Technische Wetenschappen).
- Als je kiest voor een ASO-richting, bijvoorbeeld Latijnse, dan kies je er voor
om meer kennis en minder vaardigheden te krijgen.

(ASO/BSO/TSO en de link met hoger onderwijs of een later beroep)


- In het ASO krijgen de leerlingen vooral kennis mee omdat ze
klaargestoomd worden voor de hogeschool of universiteit, ze kunnen dan
later aan de hogeschool nog vaardigheden leren. Bij de leerlingen van het
TSO ook nog ruimte is voor vaardigheden. Maar zij kunnen dan later
evengoed naar de hogeschool. De leerlingen van het BSO worden vooral
klaargestoomd voor het beroepsleven, zij krijgen dus de meeste
vaardigheden.
- Als je uit het ASO komt moet je klaar zijn om in te stappen in het hoger,
maar je moet je geen illusies maken: je bent niet klaar om in te stappen in
het beroepsleven. Leerlingen die uit het ASO komen hebben geen andere
keuze dan verder te studeren, het is dus belangrijk dat ze hebben leren
studeren in het secundair. Daarom is het ook logisch dat mensen die uit
Steinerscholen komen, falen in het hoger.
- Het is niet de eerste functie van het ASO om leerlingen klaar te stomen
voor het hoger onderwijs, al hoort dat er een beetje bij. Na het BSO of TSO
kan je ook doorstromen naar het hoger onderwijs. Het heeft geen zin om
leerlingen al te laten doen alsof ze in het hoger onderwijs zitten wanneer ze
nog in het middelbaar zitten. Door ze bijvoorbeeld de laatste twee jaren al
mondelinge examens te laten doen: “Dan zijn er soms mensen die hun jaar
falen omdat ze dat nog niet kunnen, mijn bedenking daarbij is: moet je dan
nu al falen voor iets dat je later ook moet doen, terwijl je eigenlijk nog
gewoon in uw middelbaar zit?”

11
12

- ASO is vooral op kennis gebaseerd omdat dat in de hogescholen en de


universiteiten het belangrijkste is.
- Ook vanuit het TSO kan je klaargestoomd worden voor het hoger
onderwijs. Leerlingen uit Industriële Wetenschappen bijvoorbeeld.
“Leerlingen uit het TSO hebben even hoge kansen om hogere studies te
kunnen doen.”
- “Ik vraag mij eigenlijk af of het belangrijk is om veel kennis mee te hebben
naar het hoger onderwijs, want de meeste vakken daar beginnen toch
vanaf nul. In een maand of vier halen ze er alles door wat je in het ASO
gezien hebt. Ik denk dat het veel belangrijker is dat je in het ASO van alles
wat meekrijgt zodat je weet waarover het gaat, niet al te veel uitgewerkt.”
Daarnaast moet je leren leren. Het is ook nodig dat je leert dat er saaie
stukken zijn waar je ook naar moet luisteren
- Juist omdat je een richting in het middelbaar hebt gevolgd, kan je een
studiekeuze maken. En als je gemotiveerd bent, kan je de saaiheid er wel
bijnemen. “Aan die saaiheid kan je op het moment zelf ook wennen,
daarvoor moet het in het ASO niet al zo zijn.”
- Theorie kan ook aangenaam gegeven kan worden, je hebt niet de praktijk
nodig om iets interessant te maken.
- Het ASO is geen voorbereiding voor later, of bezigheidstherapie. Het is
meer een bredere basis opbouwen en dan verder gaan op individuele
interesses. Er is toch een brede waaier aan studiemogelijkheden waardoor
leerlingen hun interesses goed kunnen volgen. “Je kiest een bepaalde
richting omdat het je interesseert en omdat je er later misschien iets mee
wil gaan doen. Het is natuurlijk niet zeker dat je er echt iets mee gaat doen,
maar dat is net het ASO, het algemene willen verrijken.”
- “Ik denk dat er niet veel mensen zijn die echt weten wat ze kiezen, veel
meer kiezen in termen van ‘wat kan ik aan’? Met als gevolg het gekende
watervalsysteem, ik denk dat er zo nog altijd wordt gekozen. Het kennis-
en vaardighedenverhaal, ik denk dat dat absoluut nog geen rol speelt in de
keuze momenteel, en dat er daar rond niet genoeg geïnformeerd wordt. Je
merkt het pas eenmaal wanneer je in je richting zit, het is zeker geen
bewuste keuze denk ik.”

12
13

- Dirk De Cock is het eens dat we de juiste mix moeten vinden tussen
kennis en vaardigheden. Ze zijn beiden belangrijk, leerlingen moeten
van beiden hun deel meekrijgen. Het is ook zo dat het ASO op zich
niet bedoeld is om voor te bereiden op het hoger. Het is belangrijk dat
leerlingen zich goed voelen in hun richting, wat ze ook doen.
“Daarnaast hebben leerlingen het recht om, wat ze krijgen, ook op
een manier te krijgen zodanig dat ze het graag krijgen. De meest saaie
les kan je tof geven, ik ben daar van overtuigd.” Leerlingen kunnen
daarbij ook een inbreng hebben, het behoort tot hun takenpakket om
dat te doen.
- De leerkrachten moeten er ook zin in hebben, ze moeten er werk van
maken, maar het heeft wel effect?
- Er zijn leerkrachten die dat niet willen: ze willen gewoon les geven en
blijven in hun lokaal. Hij is niet bereid om eens iets anders te doen, ook al
doen de leerlingen een voorstel.
- Dirk De Cock drukt daarbij de hoop uit dat er in iedere school een
gezonde mix van leerkrachten aanwezig is
- “Als we willen dat de leerkrachten meer kennis in de praktijk toepassen,
dan moeten we gewoon meer tijd op school doorbrengen. Zo hebben we
ook meer mogelijkheden.”
(Over brede scholen)

- Dirk De Cock koppelt de discussie ten slotte nog aan het concept van
de brede school. Er zijn onderhandelingen bezig om met de scholen
veel breder, maatschappij gerichter te gaan. “Andere leraren in de
klas te krijgen dan alleen maar de leraar geschiedenis, in de klas
krijgen wat er rondom ons leeft. Ook dat is heel belangrijk om
ervaringen op te doen.” Een goed voorbeeld is een klas uitstap naar
het Vredegerecht wanneer het leerplan zegt dat de leerlingen de taal
van justitie moeten leren.
- Mensen uit de omgeving in de klas brengen, dat is ook toepasbaar op de
actualiteit. “Onze leraar economie is eigenlijk constant aan het praten over
de actua, over wat er gebeurt, en dat is eigenlijk heel toepasbaar op de
dagdagelijkse economie. Op die manier is het veel leuker en interessanter

13
14

om de lessen te volgen, en het is ook een soort van vaardigheid om de


actualiteit te kunnen toepassen op de lessen.”

Stelling 2: Besluit

Teveel de nadruk leggen op kennis en minder op vaardigheden is vooral een


probleem van het ASO

- Sommige praktische dingen zijn nuttig en eenvoudig te leren, maar je krijgt


ze niet in het ASO.
- Je moet de verhouding kennis/vaardigheden in de eerste plaats vak per
vak bekijken, niet per studierichting of onderwijsvorm. Waar het wel om
gaat, is de manier waarop les gegeven wordt.
- Het is onmogelijk om alles te leren, we moeten wel proberen het ASO zo
algemeen mogelijk te maken. We kunnen pas vaardigheden aanleren
wanneer we al de nodige kennis hebben opgebouwd. In het ASO heeft
kennis noodzakelijkerwijs de bovenhand.
- De leerkrachten in het ASO hebben nog altijd de neiging om de kennis te
accentueren. Het zit nog te veel in de hoofden van de leerkrachten dat ze
de leerlingen kennis moeten inpompen. Het werken rond vaardigheden is
nog niet echt ingeburgerd.

Over ASO/BSO/TSO en de link met hoger onderwijs of een later beroep

- Het is niet de eerste functie van het ASO om leerlingen klaar te stomen
voor het hoger onderwijs, al hoort dat er een beetje bij. Maar voor zover het
ASO en TSO een voorbereiding zijn op het hoger onderwijs, gebeurt die
voorbereiding meer in het ASO. Daarom is het ASO ook meer
kennisgericht. Daarmee is niet gezegd dat niet-ASO leerlingen niet kunnen
doorstromen naar het hoger onderwijs. BSO-leerlingen worden meer
voorbereid op een toekomstig beroep, hun opleiding is dus het meest
gericht op vaardigheden.

14
15

Over verhouding kennis/vaardigheden en de verschillen tussen


onderwijsvormen

- Stages zijn in het middelbaar niet noodzakelijk nuttig: na het middelbaar


kan je evengoed leren in de praktijk
- Voor sommige leerlingen is de verhouding kennis-vaardigheden goed in
evenwicht: de vakken die ze leren passen ze later toe in de praktijk
(informatica), of een afwisseling tussen 1 week theorie en 1 week praktijk
(BSO-publiciteit).
- De kennis die in het BSO wordt meegegeven is soms wat te min: enkel
PAV en Nederlands als taal is niet genoeg. Het inhoudelijke ontbreekt
soms wat.
- Als je kiest voor een ASO-richting, bijvoorbeeld Latijnse, dan kies je er voor
om meer kennis en minder vaardigheden te krijgen. Dat is zo tot op een
zekere hoogte. Maar voor vele leerlingen speelt de verhouding kennis-
vaardigheden absoluut nog geen rol bij de studiekeuze. Ze merken die
verhouding pas wanneer ze in de richting zitten. Er wordt nog niet genoeg
over geïnformeerd.
- Of de praktijk ook in de kennis wordt binnengebracht, hangt af van de
leerkracht. De leerlingen kunnen hun leerkracht wel aanzetten en hem
voorstellen doen.

Over brede scholen

- Het concept van de brede school is ook toepasbaar op de actualiteit.


Leerkrachten kunnen hun lessen koppelen aan de actualiteit, en leerlingen
leren omgaan met de actualiteit.
- Het is niet zeker of alle leerkrachten even bereidwillig zijn om de
maatschappij en de praktijk binnen te brengen in de school en zo af te
wijken van de manier waarop ze gewoon zijn les te geven.

15
16

3.3. Wat nemen we mee?

→ zie besluiten bij vraag 1, stelling 1 en stelling 2

16

Anda mungkin juga menyukai