1
Inhoud
PM: paginanummers
Projectorganisatie
‘Organisch’ verloop stelt hoge eisen aan flexibiliteit
Communicatie
Visitekaartje ‘neutrale procesbegeleider’ afgegeven
Onderzoekstraject
Politieke keuzes uiteindelijk bepalend
Milieu-effectrapportage
Interactieve planvorming en m.e.r. lastige combinatie
PM: EU-verhaal
Kosten-batenanalyse
Moeizaam proces leidt tot bevredigend resultaat
Publiek-private samenwerking
Echte vragen lang uitgesteld
2
Project Mainportontwikkeling Rotterdam
Bijna vijf jaar later, eind 2001, ligt er een kabinetsstandpunt over het
project. Geen operationeel uitgewerkte maatregelpakketten, maar
ruimtelijke reserveringen en randvoorwaarden waarbinnen de provincie
Zuid-Holland en de gemeente Rotterdam drie door het kabinet
geselecteerde projecten kunnen ontwikkelen: een landaanwinning,
natuurgebieden op Midden-IJsselmonde en ten noorden van Rotterdam en
een serie projecten om de bestaande haven intensiever te benutten, lawaai
en CO2-uitstoot te verminderen en kleinschalige groengebieden aan te
leggen. De steun van de maatschappelijke organisaties die deelnamen aan
de planvorming, lijkt solide.
3
betrokken overheden, bedrijven en maatschappelijke groeperingen. De
variëteit aan inzichten en kennis uit die werelden wilden we uitdrukkelijk
binnenhalen. Omdat twee ook meer willen dan één, betekende dat tevens
de opgave om zo veel mogelijk binnen het domein van de
projectdoelstelling te blijven: het creëren van ruimte voor havenactiviteiten
en daaraan gerelateerde maatregelen voor de leefbaarheid.
4
Stuurgroep behartigde belangen
De positie van de ambtelijke stuurgroep was lastiger. De stuurgroepleden
stuurden niet het proces waar de projectdirectie zich op richtte, maar
behartigden de belangen van hun organisaties. Dat is op zichzelf een goede
keuze, maar dan moet je het ook zo regelen: een projectminister voor de
procesmatige sturing en inhoudelijke conclusies; maatschappelijke
groeperingen en betrokken overheden (waaronder de projectminister in de
rol van vakminister) voor de inhoudelijke inbreng.
Het project is op weg gestuurd met een wel zeer complexe opdracht:
dubbel doel, PPS en draagvlak realiseren, onzekerheid over het probleem,
veel onderzoeken en de probleemeigenaar formeel in een bijrol. Het project
dreigde daardoor soms een moloch te worden. Alles hing met alles samen
en dan is het moeilijk voortgang te bereiken. Halverwege is de splitsing
aangebracht tussen de ruimtelijke ordening, taak van het rijk, en de
projectontwikkeling, die de gemeente Rotterdam en de provincie Zuid-
Holland voor hun rekening namen. Dat maakte het een stuk beter
werkbaar.
De pieken en dalen van de tocht daar naartoe, zijn in dit boekje beschreven
aan de hand van de ervaringen van de mensen die bij dat proces betrokken
waren. Hun verhalen bied ik u met plezier aan.
5
Huub van Zwam, projectdirecteur PMR
6
Projectorganisatie
PMR begint in mei 1998 niet met een schoon bord en een eenduidige taak.
Voorafgaand is een jaar lang gediscussieerd over nut en noodzaak van
meer ruimte voor de Rotterdamse haven. In Rotterdam zelf is men al lang
klaar met dat soort vragen. In het Havenplan uit 1990 van het Gemeentelijk
Havenbedrijf Rotterdam (GHR) is een tweede Maasvlakte al opgenomen en
in juli 1994 geeft GHR-directeur Willem Scholten de officiële aftrap voor het
project. Wanneer PMR met het onderzoeken van oplossingsrichtingen nog
van start moet, is in Rotterdam een volledig opgetuigde Projectorganisatie
Maasvlakte 2 al kaarten aan het tekenen voor een landaanwinning.
PMR wordt door deze club niet echt van harte verwelkomd. Haagse inbreng
is echter niet te vermijden, al is het maar vanwege de procedures voor de
ruimtelijke ordening en een bijdrage in de financiering. Dus laat men zich
overtuigen van de nieuwe inzichten over de aanpak van grote projecten:
eerst het waarom vaststellen en dan het hoe uitwerken. De verkenning
naar het ‘waarom’ leidt tot een kabinetsbeslissing om als rijk de procedure
van een Planologische Kernbeslissing-plus voor het project te doorlopen.
Inhoudelijk biedt de projectbeslissing echter weinig houvast. Van een
vaststelling van nut en noodzaak van het project is geen sprake en
evenmin van een duidelijke probleemeigenaar en een daarop afgestemd
organisatiemodel. Een ‘valse start’ vindt toenmalig projectsecretaris en
later plaatsvervangend projectdirecteur Mariette van Empel.
“Het kabinet meent dat de grote onzekerheid over ontwikkelingen op de langere termijn,
gecombineerd met de lange tijd die nodig is voor realisering van een uitbreiding, het
moeilijk maakt om nauwkeurige prognoses te geven over de behoefte aan
bedrijfsterreinen in de toekomst. Een nadere kwantitatief onderbouwde analyse van de
risico’s van te vroeg of late landaanwinning moet plaatsvinden. Daarbij wordt ook
nadrukkelijk aandacht besteed aan beperkingen die de bestuurlijk-maatschappelijke
omgeving oplegt aan de flexibiliteit ten aanzien van de fasering van landaanwinning.” Uit
de projectbeslissing Ruimtetekort in mainport Rotterdam, juli 1997.
7
noodzaakdiscussie ‘nader beschouwd en beargumenteerd’ moeten worden.
Kleine projectdirectie
Voor PMR wordt een relatief kleine projectdirectie gevormd van elf mensen,
gedetacheerd vanuit de projectpartners V&W, VROM, LNV, EZ en de
gemeente Rotterdam. De werkterreinen van de directieleden vormen een
matrix, met op de ene as de drie oplossingsrichtingen en op de andere de
zeven thema’s. Voor het benodigde onderzoek is de afspraak ‘niet zelf
klussen’, maar bureaus inschakelen.
8
Geen gezamenlijk eindbeeld
Een aantal van hen beschrijft dat achteraf als ‘heerlijk!’. Van Empel schetst
de andere kant van de medaille. “We hadden geen gezamenlijk eindbeeld.
Gevolg was dat alles door elkaar liep: onderzoeken naar thema’s,
onderzoeken naar oplossingsrichtingen, allemaal met verschillende
resultaten. Ik zie mezelf nog met van die enorme vellen papier door de
gangen lopen, met wéér een planning en de zoveelste poging om zicht te
krijgen op wie waarmee bezig was. Altijd achter de feiten aan.”
Het zoekende proces van PMR is ook moeilijk te combineren met de wijze
van budgetteren van de deelnemende overheden. Uiteindelijk zijn de
kosten van het project met ruim 40 miljoen euro redelijk in de buurt
uitgekomen van de eerste conceptbegroting van ongeveer 30 miljoen euro
die in 1998 is opgesteld. Maar het jaarlijkse ‘leuren om geld’ bij de
projectpartners, was volgens Van Empel niet eenvoudig. “Een
projectorganisatie, zeker een als PMR, vraagt om een flexibele begroting.
Maar dat past moeilijk in de begrotingssystematiek van een
geldverschaffend departement. Eigenlijk moet je vóór het project echt van
start gaat al een meerjarige financiële dekking hebben geregeld.”
Een belangrijk keerpunt voor de organisatie van het project is het schrijven
van de interimrapportage ‘PMR op Koers’, halverwege 1999. Dat heeft een
sterk structurerende werking. “De noodzaak om het ruimteprobleem op te
lossen wordt voldoende aangetoond geacht”, schrijft de projectdirectie
namens het kabinet in de rapportage, om vervolgens te concluderen dat de
oplossingsrichting ‘uitwijken’ te weinig soelaas blijkt te bieden en
9
voorstellen te doen voor ‘inbreiden en uitbreiden’. Van dat laatste, de
landaanwinning, worden meteen kaarten en een kostencalculatie geleverd.
Van Empel: “Op strategisch niveau waren we er toen uit. Misschien hadden
we toen wel gewoon aan onze stutten moeten trekken en zeggen: dit is
het.”
Het werk van de opdrachtnemer SM2V is officieel ook klaar. Omdat er toch
nog wel het een en ander uitgezocht zal moeten worden en de inmiddels
massieve hoeveelheid gegevens moet worden beheerd, wordt het
samenwerkingsverband omgedoopt in Expertisecentrum PMR, met een
‘relatiebeheerder’ bij de Haagse projectdirectie. De onderlinge
verstandhouding, die inmiddels al aanzienlijk beter is dan bij de start, gaat
er met deze taakverdeling verder op vooruit.
“Gaat het kabinet alles zelf bedenken en laten uitvoeren? Of zeggen we: het beoordelen
van nut en noodzaak van het project is typisch een taak van het kabinet. Het formuleren
van de randvoorwaarden ook. Maar dan is het klaar. Wat heeft het kabinet er dan nog
mee te maken? De haven ligt niet op het Binnenhof.” Hans Alders in PMR-Journaal over
zijn advies om de organisatie van PMR te ‘ontvlechten’.
Het kabinet neemt dit advies van Alders over. Voor de projectorganisatie
betekent dat een ‘weldadige vereenvoudiging van taken’, zoals Van Empel
het omschrijft. Allerlei details over een noordelijke of zuidelijke ligging van
de landaanwinning, een dijk of duinen als zeewering, het wel of niet door
10
de Oude Maas laten overspoelen van een golfbaan op Midden-IJsselmonde
of het aantal decibellen waarmee het treinlawaai op de Calandspoorbrug
verminderd kan worden, kunnen nu worden afgehandeld met het
vaststellen van de randvoorwaarden die het rijk van belang vindt.
Daarbinnen mogen gemeente en provincie zich richten op de invulling.
Ruimtelijke reservering
Het kabinetsstandpunt over PMR, deel 3 van de PKB+, dat de
projectdirectie eind 2001 nog net voor het kerstreces naar de Tweede
Kamer stuurt, bevat een ruimtelijke reservering voor drie deelprojecten om
de mainport te versterken en Rijnmond als woonomgeving aantrekkelijker
te maken. Of deze projecten ook uitgevoerd zullen worden, staat op dat
moment niet vast. De financiering is nog niet geregeld. Bovendien moet
klandizie voor nieuwe havenruimte eerst nog maar eens aantonen dat het
allemaal echt nodig is.
Leerervaringen PMR:
• Bij de start van het project bestond er weinig politieke inkadering. Dit gaf veel
vrijheid, maar zorgde ook voor een proces dat niet rechtlijnig verliep. Wanneer
directieleden hun verwachtingen daar op afstellen, is er minder kans op frustratie.
• Omdat PMR geen rechtlijnig proces doorliep, bleek flexibel inspelen op nieuwe
inzichten nodig, zowel in de organisatiestructuur als in de budgettering. Bij PMR is
dat op twee momenten gebeurd: bij de tussenrapportage PMR op Koers met
voorlopige conclusies en bij de ontvlechting van ruimtelijke ordening en
11
projectontwikkeling. Beide hadden een sterk structurerende werking.
• Een vooraf geregelde meerjarige begroting had meer ruimte geboden voor flexibele
budgettering dan de nu gehanteerde methode om elk jaar bij de projectpartners de
financiering te regelen.
• PMR wilde een neutrale projectorganisatie zijn voor acht deelnemende overheden.
De eigen huisstijl heeft daaraan bijgedragen. Zelfstandige huisvesting had dit beeld
verder versterkt.
12
Communicatie
Welk besluit er aan het einde van de rit op tafel ligt, is voor de directie van
het Project Mainportontwikkeling Rotterdam van ondergeschikt belang. Wel
van belang is dat er een besluit komt en dat projectpartners, het
bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en de wereld daaromheen dit
besluit begrijpen en waarderen. De directie zelf wil in dat proces het
visitekaartje ‘open, betrouwbare en neutrale procesbegeleider’ afgeven.
Eigen identiteit
Over het ruimtetekort in de Rotterdamse haven zijn bij de start van PMR
nogal wat ‘zenders’ in de lucht: de gemeente Rotterdam, het Havenbedrijf,
de bestaande Projectorganisatie Maasvlakte 2 en het op dat moment
afgesloten landelijke discussieproject. “Niemand wist wat PMR nu weer voor
iets was”, vat Nina Hooimeijer de uitgangssituatie samen. Om het project
op de kaart te krijgen, wordt een eigen huisstijl ontworpen en krijgen de
verschillende communicatiedoelgroepen hun eigen vormen van contact.
13
voorlichters van de projectpartners. Verder worden drie referenten
gevraagd de verrichtingen te volgen en van commentaar te voorzien, en
wordt een vaste redacteur ingehuurd om inhoud en stijl van de
communicatiemiddelen consequent te houden.
14
overstroomd met emails variërend van ‘what the hell is PMR?’ tot ‘leuk
project, hou me op de hoogte’.
15
Open en eerlijk
Dat geldt zeker wanneer je vervolgens moet communiceren dat de zaken
toch weer iets anders komen te liggen. Een gezamenlijke planvorming met
het bedrijfsleven blijkt namelijk politiek niet haalbaar. “Ook dan is het een
zaak van eerlijk de achtergronden melden”, vindt Tonny Wormer, “hoe
lastig zo’n ommezwaai ook is.” Voor de geïrriteerde ondernemers, die hun
inzet met een vage verwijzing naar het uitvoeringstraject beloond zien en
voorlopig weer op het bankje van de meeweters belanden, organiseert de
projectdirectie een bijeenkomst ‘om te ontladen’ en gezamenlijk een brief
aan de projectminister op te stellen en aan te bieden. Ook de eigen
nieuwsbrief wordt ingezet: twee ondernemers krijgen het grootste deel van
de voorpagina om te ventileren hoe ze zich behandeld voelen, een initiatief
dat veel waardering krijgt. Datzelfde geldt voor de Vereniging Verontruste
Burgers van Voorne, die hun zorgen over de gevolgen van de Rotterdamse
plannen voor hun kwaliteit van wonen in PMR-Journaal kunnen verwoorden.
“Wij voelen ons onder de voet gelopen door Rotterdam, telkens een stapje verder. Dat
gaat maar door. Met hun gelobby en hun informatievoorziening overheersen ze elke
beslissing. Alles wordt toegeschreven naar de noodzaak om de haven telkens maar weer
uit te breiden… Die druk vanuit Rotterdam, daar moet het rijk ons tegen beschermen.”
Petra Cosijn van de Vereniging Verontruste Burgers van Voorne in PMR-Journaal.
Ook de gewone media informeren het publiek over PMR, zij het met een
lichte voorkeur voor ruzies en rampen. Over elkaar buitelende economen
van Centraal Planbureau en Gemeentelijk Havenbedrijf Rotterdam en al
dan niet vermeende botsingen tussen Rotterdam en Den Haag doen het
goed in de redactionele kolommen. “Wij hadden van tevoren besloten daar
niet aan mee te doen en dat heeft goed gewerkt”, zegt Hooimeijer. “Geen
16
onzin corrigeren, maar eigen nieuws brengen en een vaste kring
journalisten daar regelmatig van voorzien.”
“Als er nog eens zo’n bijeenkomst wordt georganiseerd is het als tip misschien handig in
het voortraject provincie en gemeente te consulteren en niet van achter hun bureau te
organiseren vanuit Den Haag. Het is belangrijk dat inwoners gevoel krijgen dat hun
mening ook belangrijk is.” Antwoord op open vraag uit tevredenheidsonderzoek over de
inspraak op het kabinetsvoorstel voor PMR.
Leerervaringen PMR:
• Bij de start van het project zijn de communicatiedoelgroepen onderscheiden naar de
beoogde relatie met het project: meedenken, meedoen, meeweten of meebeslissen.
Dit structureerde de discussie en gaf houvast bij het ontwikkelen van aanpak en
middelen.
• Aanpak en middelen werden niet voor het hele traject vastgesteld, maar per fase
opnieuw ingevuld. Dit gaf ruimte om flexibel in te spelen op ontwikkelingen en de
communicatie af te stemmen op de behoeften van dat moment.
• PMR koos vooraf voor de reputatie van open en betrouwbare procesbegeleider. Deze
17
keuze bepaalde tijdens het hele project de toon en aanpak van de communicatie. Een
uiting hiervan was bijvoorbeeld het bieden van ruimte aan andere meningen in de
eigen nieuwsbrief en het aanbieden van alle vastgestelde onderzoeksrapporten via
internet.
• De invulling van de leefbaarheidsdoelstelling leverde projecten op die aanvankelijk
nog niet in beeld waren. De communicatie met de betrokken bevolking lag daardoor
achterop. Gerichter contact, bijvoorbeeld via de lokale media, had dit mogelijk kunnen
verhelpen.
• In plaats van reageren op ruzies in de media, koos PMR met succes voor het
onderhouden van een journalistennetwerk en voor het brengen van eigen nieuws.
18
Ambtelijk overleg projectpartners
Dat gebeurt ook bij de start van PMR. Schieven: “Niet dat daar veel
schokkends uitkwam. Even kort door de bocht: LNV wilde natuur, VROM
wilde woningen in de Waalhaven en de leefbaarheid verbeteren, Financiën
wilde geen geld verspillen, EZ wilde economische ontwikkeling, de
provincie wilde vooral een betere positie binnen bestuurlijk Nederland, de
stadsregio wilde eigenlijk niet zoveel en de gemeente Rotterdam wilde nu
eindelijk de Maasvlakte wel eens uitbreiden. Niet bepaald een brede
gemeenschappelijke basis dus.”
Afwachten en afkeuren
De rol van het platform blijkt, in ieder geval vanuit de projectdirectie
gezien, aanvankelijk dan ook vooral één van afwachten en afkeuren.
Schieven: “Rustig wachten waar de projectdirectie mee kwam en dan,
vanuit het eigen standpunt, melden wat daar allemaal mis mee was.” Deze
afwachtende houding wordt onbedoeld bevorderd doordat medewerkers
van de deelnemende ministeries en van de gemeente Rotterdam bij de
projectdirectie zijn gedetacheerd ‘zonder last en ruggespraak’. Vrijheid van
handelen dus, zonder wederzijdse verplichting tussen uitzender en PMR-
directie. Schieven: “Dat heeft veel voordelen, maar een nadeel is dat de
uitzendende projectpartner de indruk kan krijgen dat zijn bijdrage aan het
project geleverd is en vervolgens achterover leunt.”
Wat ook niet echt helpt is de complexiteit van het project en van de
structuur waarin besluiten moeten worden genomen. Er is het platform
PMR, een stuurgroep PMR, een ambtelijk BOM (Bestuurlijk Overleg
Mainport), een BOM, een Overleg Niet-Rijkspartijen en een ministerraad, die
allemaal besluiten moeten voorbereiden, nemen of daarover adviseren. Het
aanvankelijke resultaat: weinig interesse bij de deelnemende partijen,
weinig duidelijkheid vanuit de projectdirectie, chaotische vergaderingen en
een moeizame besluitvorming.
Deelnemers betrekken
Maar zo blijft het niet. “De ontsnapping was het sterker committeren van
19
de deelnemende overheden aan het project”, zegt Esseline Schieven
achteraf. “Zolang PMR alles aanleverde en in het platform verantwoording
kwam afleggen, was het wel erg makkelijk om gaten te schieten. Dus zijn
we financiële stukken samen met Financiën gaan schrijven, een ruimtelijke
visie samen met VROM, natuurplannen samen met de provincie en ga zo
maar door. Mensen raakten daardoor betrokken en begonnen zich
verantwoordelijk te voelen, in ieder geval waar hun eigen belangen in het
geding waren.” Juist de complexiteit van PMR blijkt dan een voordeel. Voor
iedereen is er wel een stukje dat men graag gerealiseerd ziet, terwijl daar
zonder de macht van het grotere geheel waarschijnlijk niet veel van terecht
zou komen.
“In het deel van Nederland waar we nu over praten, is de druk op de ruimte zo groot dat
je het planologisch instrumentarium nodigt hebt om als overheid nog te kunnen sturen.
Wij hebben dus meteen gezegd: alles mooi en aardig, het is een prachtig ambitieniveau,
maar wij hebben zo vaak meegemaakt dat er niets van terechtkomt, dat we het
instrument van de Planologische Kernbeslissing-plus absoluut nodig hebben. Dat is
cruciaal.” Gedeputeerde Dirk Dekker van de provincie Zuid-Holland in PMR-Journaal over
de ontwikkeling van 750 hectare natuur als onderdeel van PMR.
Het platform fungeert tegen die tijd ook niet meer uitsluitend om de
stukken van de stuurgroep voor te bereiden, maar bespreekt ook los
daarvan lopende kwesties. Soms voltallig, maar ook in kleinere groepjes.
“Als er ergens tegenstellingen dreigden te ontstaan, gingen we praten”,
zegt Schieven. Als voorbeeld noemt ze de argwaan van de gemeente
Rotterdam en het Havenbedrijf bij het onderzoek naar een betere benutting
van de bestaande haven. Daar viel best nog wel wat ruimte te winnen, was
de gedachte. Schieven: “Het Havenbedrijf zag dat als een brevet van
onvermogen. Een goede benutting van de haven is hun werk en dat ging
Den Haag dan eventjes overdoen. Voor hen was elke uitkomst dus bij
voorbaat onzin. Niet onbegrijpelijk en zo hebben we dat ook benaderd.
Maar, blijkt dan in zulke gesprekken, je kunt er natuurlijk ook je voordeel
mee doen. Zaken regelen bijvoorbeeld die je anders nooit voor elkaar zou
krijgen. Op een gegeven moment zag Rotterdam dat ook. Dan kun je weer
20
verder met elkaar.”
V&W-overwicht in de projectorganisatie
Wanneer de standpunten zich op politiek niveau verharden, manifesteert
zich wat Weenink en Schieven als de lastigste valkuil voor een
gezamenlijke besluitvorming hebben ervaren: de relatie tussen de
projectorganisatie en Verkeer en Waterstaat. Schieven: “De
projectdirecteur, de plaatsvervangend projectdirecteur, de voorzitter van
21
de stuurgroep, vijf van de tien stuurgroepleden en de projectminister waren
allemaal V&W-ers. Wat denk je dan dat er gebeurt wanneer de
projectminister zegt: ‘En zo wil ik het hebben’?” Weenink: “De
projectdirecteur dient als het goed is acht bazen. In de praktijk gebeurde
dat ook vaak. Maar bij ingewikkelde kwesties, en zeker bij politieke
interventies, kreeg je toch de indruk dat de V&W-pet op ging.”
“In PMR op Koers heeft het kabinet aangegeven dat het Rijk er vooralsnog van uitgaat dat
in de oplossing van het ruimtetekort zoveel mogelijk door de markt zelf kan worden
voorzien. Er dient sprake te zijn van Publiek Private Samenwerking. Op basis van
voorlopige bevindingen van het CPB/NEI gaat het Kabinet er in beginsel vanuit dat
landaanwinning rendabel geëxploiteerd kan worden.” Uit de kabinetsbrief aan de Tweede
Kamer, 11 juli 2000.
22
“Net als voor de deelnemende overheden, was er ook voor allerlei groepen
in de samenleving iets bij PMR te halen. Dat maakte het complex, maar
uiteindelijk mogen we onszelf daarvoor in de handen knijpen”, zegt
Schieven. Omdat PMR tevens een proeftuin voor maatschappelijke
betrokkenheid is, komen de belangen die verschillende organisaties bij PMR
hebben duidelijk op tafel. “Het is natuurlijk zoiets als vloeken in de kerk
omdat het niet uit een Haagse koker komt,” zegt Weenink, “maar ik denk
dat het vruchtbare overleg tussen maatschappelijke organisaties en de
lokale projectpartners, er uiteindelijk voor heeft gezorgd dat ook de
rijkspartijen knopen gingen doorhakken over PMR. Het kon natuurlijk niet zo
zijn dat zij er uit waren en wij niet.”
In dat opzicht valt het ook op dat in de PKB+ veel geregeld en afgesproken
is, maar niet de financiering van het project. Op advies van diezelfde Hans
Alders is dat bewust gedaan. Eerst de ruimtelijke ordening regelen, dan het
geld en de uitvoering. Weenink: “Door de geldkwestie even opzij te
schuiven, krijg je eenvoudiger de belangen op tafel. Zo heeft het zeker
gewerkt. Maar uiteindelijk komt de vraag toch terug.” Schieven is het met
hem eens: “Geld blijkt een belangrijke vredestichter in zo’n project. Vooral
dankzij geld kunnen zoveel uiteenlopende belangen worden gecombineerd.
Maar dan moet het wel op tafel komen.”
Leerervaringen PMR:
• PMR had voor velen wat wils. Dat maakte het eenvoudiger om uiteenlopende partijen
bij elkaar te houden. Voor een constructieve houding bleek het wel nodig dat die
partijen één of meerdere aspecten van het project adopteerden. Daarin is voorzien
door projectpartners te betrekken bij de productie van stukken.
• De wekelijkse emailbrief en goede onderlinge uitwisseling van informatie droegen bij
aan betrokkenheid, onderling vertrouwen en een constructieve sfeer in het platform.
• Van daaruit breidde de rol van het platform zich uit van het voorbereiden van stukken
voor de stuurgroep naar het boven tafel krijgen van tegenstellingen, het bespreken
daarvan en het zonodig formuleren van politieke beslispunten. Botsingen konden op
die manier worden voorkomen.
• Sommige tegenstellingen bleven ondanks dat bestaan. Liepen die hoog op, dan
werkte het V&W-overwicht in de projectorganisatie belemmerend. Het handhaven van
de faciliterende, neutrale rol van de projectdirectie was dan soms niet eenvoudig, wat
weer kon leiden tot wantrouwen en verdere verharding van standpunten.
• De belangrijke stem van maatschappelijke organisaties in het proces, heeft op
23
verschillende momenten de besluitvorming vlot getrokken: als zij eruit waren, konden
de projectpartners niet achterblijven.
24
Overleg met maatschappelijke organisaties
“De manier waarop PMR omgaat met de inbreng van onze organisatie is een verfrissing
ten opzichte van eerdere projectorganisaties. We vinden een behoorlijk deel van onze
inbreng terug in de startnotitie.” Uit de reactie van Consept op de startnotitie PMR.
Voor het leveren van een bijdrage aan PMR worden acht maatschappelijke
organisaties1 uitgenodigd, uit een groslijst van zo ongeveer alle
groeperingen die in de voorafgaande verkenning interesse in het project
hebben getoond. Criteria voor deelname: bestuurlijke invloed, een
maatschappelijk gevarieerde en hoogwaardige inbreng aan de
onderhandelingstafel en interesse in een dialoog met vertegenwoordigers
van andere dan de eigen belangen. Er zijn een paar spelregels: het is de
bedoeling om actief mee te produceren aan de PMR-stukken, de
deelnemers behandelen elkaar met respect en de contacten zijn
vertrouwelijk.
1
VNO-NCW, FNV, Nederland Distributieland (NDL), ANWB, de Vereniging
Natuurmonumenten, de Stichting Natuur en Milieu, het samenwerkingsverband van
natuur- en milieuorganisaties Consept en de Unie van Waterschappen.
25
natuurprojecten, zonder verrekening met de verplichte natuurcompensatie
bij aanleg van een nieuw havengebied in zee. Tegenover zo’n
landaanwinning staan deze zelfde organisaties sceptisch: mogelijkheden in
de bestaande haven en in Zuidwest-Nederland moeten eerst worden benut.
Werkgevers vinden juist dat de verschillende havens hun eigen deelmarkt
bedienen en dus niet uitwisselbaar zijn. En de werknemers willen behalve
de haven, vooral ook de lokale economie versterken.
“Overleg over een project als PMR is wat mij betreft een succes wanneer je de goede
discussies hebt gevoerd. Wanneer de deelnemende partijen hun automatismen hebben
kunnen loslaten. Het automatisme van ‘natuur is mooi hoor, maar de schoorsteen moet
wel blijven roken’, maar ook het automatisme van ‘een haven vervuilt, dus dat mag niet’.
Arno Steekelenburg van Consept in PMR-Journaal.
26
maatschappelijke organisaties willen, wel degelijk onderdeel van de
verplichte natuurcompensatie.
“Het kabinet gaat met haar besluit en de timing daarvan naar het oordeel van de FNV
een aantal stappen te hard. De inbreng en betrokkenheid van de maatschappelijke
organisaties worden naar onze opvatting volstrekt niet serieus genomen.” Uit een reactie
van de FNV op de besluiten in PMR op Koers, gericht aan minister Netelenbos, met een
afschrift naar de Tweede Kamer.
“Tot onze spijt moeten wij constateren dat het open proces en de actieve dialoog
waarmee PMR begon geen stand heeft gehouden. De luiken bij PMR gingen in oktober
1998 dicht om pas in juni 1999 weer open te gaan toen een vastgetimmerd
kabinetsbesluit het licht zag.” Uit een reactie aan minister Netelenbos van Consept.
27
werkwijze van het ONR is simpel maar productief: er is pas een akkoord
wanneer iedereen het op alle punten met elkaar eens is en plenair
vergaderen gebeurt alleen als er echt vooruitgang kan worden geboekt.
Om zover te komen worden via de mail, telefoon en persoonlijke contacten
onderwerpen voorbereid, groepsgewijs, bilateraal of in welke
wandelgangen dan ook. Alles kan en gebeurt. Pas wanneer er nog enkele
discussiepunten over zijn, komen alle ONR-deelnemers bij elkaar, met de
overheersende gedachte dat er vooruitgang geboekt kan worden.
28
In het uiteindelijke kabinetsbesluit over het project, dat eind 2001 wordt
gepresenteerd, is het Oostvoornse Meer mede daardoor als
natuurcompensatie geschrapt en is de waterrijke natuur overgelaten aan
latere besluitvorming. Dankzij intensief overleg zijn deze aanpassingen
geen onderwerp van discussie in het laatste Topberaad tussen ONR en
kabinet. Er ontstaat wel discussie over het tot de landaanwinning toelaten
van bedrijfsactiviteiten die geen diep vaarwater nodig hebben. Het ONR wil
daarbij alleen op inhoudelijke criteria selecteren. De minister van Financiën
wil ook een prijsmechanisme hanteren. Het kabinet volgt het ONR-advies
op dat punt niet. Evengoed spreken de ONR-deelnemers bij de presentatie
van het kabinetsbesluit over een ‘constructieve dialoog’ waarin hun
adviezen ‘grotendeels zijn overgenomen’.
“Het PMR-project is een succesvol voorbeeld waarbij het ‘groen poldermodel’ heeft geleid
tot een duurzame en unanieme coalitie van maatschappelijke organisaties en overheden
over een complex ruimtelijk vraagstuk.” Uit het persbericht van de ONR-deelnemers bij
de presentatie van het kabinetsbesluit over PMR.
Leerervaringen PMR:
• Maatschappelijke organisaties konden actief meeproduceren aan PMR-stukken. Dit
werd bijzonder gewaardeerd en gaf vertrouwen in een serieuze
onderhandelingsrelatie met de projectorganisatie.
• De brede samenstelling van de groep die voor dit overleg werd uitgenodigd en de
inzet van de gespreksdeelnemers om pro-actief met eigen zienswijzen te komen,
gaven de juiste dynamiek aan de onderhandelingen.
• Het gezamenlijk opstellen van een visie op de mainport Rotterdam versterkte de
gemeenschappelijke basis en het vertrouwen dat er met elkaar te praten viel.
• Vragen over het primaat van de politiek zorgden voor een tijdelijke impasse. Die
hadden dus beter van tevoren afgekaart kunnen worden.
• Belangrijke succesfactoren van het model waar vervolgens voor werd gekozen,
waren:
o de zelfstandige status, met een eigen secretariaat en voorzitter;
o de intensieve contacten, onderling en met de betrokken overheden;
o de wederzijdse beïnvloeding van projectdirectie en overlegdeelnemers;
o alleen plenair vergaderen wanneer er vooruitgang kon worden geboekt;
29
o de directe toegang tot de verantwoordelijke bewindslieden.
• Het overleg bestond uit ‘twee bureaucratieën met elkaar in gesprek’. Zeker bij
leefbaarheidsprojecten zou er meer ruimte moeten zijn om daar ook de stem van de
bevolking bij te betrekken.
• Uiteindelijk bleek het van groot belang dat er mensen aan tafel zitten die er in
geloven en die zichzelf aan het resultaat committeren.
30
Onderzoekstraject
Naast economie zijn er nog zes thema’s: ruimte, milieu, verkeer en vervoer,
natuur en recreatie, kust en zee, en financiering en kosten-baten. Deze
thema’s worden onderzocht voor alle drie de oplossingsrichtingen waar de
verantwoordelijke bestuurders in geïnteresseerd zijn: een landaanwinning,
uitwijken naar Zuidwest-Nederland en beter benutten van bestaand
Rotterdams gebied. Met de gegevens uit het thematische onderzoek moet
over elke van deze oplossingsrichting een integrerende nota worden
geschreven, zodat vervolgens de beste oplossing of combinatie van
oplossingen kan worden gekozen. ‘Economie’ staat daar enigszins buiten,
omdat dit onderzoek de probleemstelling moet leveren en daarmee het
bestaansrecht voor alle andere inspanningen.
31
De onderzoeksprogramma’s worden vervolgens vastgesteld door de
ambtelijke stuurgroep waarin de projectpartners zijn vertegenwoordigd. Als
kwaliteitscontrole fungeren in eerste instantie de werkgroepen en
begeleidingsgroepen. Op deelonderwerpen worden klankbordgroepen
samengesteld waarin marktpartijen en maatschappelijke organisaties hun
inbreng op het onderzoek kunnen leveren. Per thema worden tevens
referenten uit wetenschap en bedrijfsleven gevraagd over de
eindresultaten hun oordeel aan de projectminister te laten weten. Voor de
uitvoering van het onderzoek worden bureaus ingeschakeld en de al
bestaande projectorganisatie Maasvlakte 2 van GHR en Rijkswaterstaat
Zuid-Holland.
“De visie op de containersector houdt geen rekening met trends van afnemend
marktaandeel, de opkomst van Middellandse Zeehavens, deconcentratie en nadelen van
32
schaalvergroting voor afhandeling van containers naar het achterland.” Uit een reactie
van zeven natuur- en milieuorganisaties, verenigd in Consept, op studies naar de
ontwikkelingen in de containersector.
“Om te concluderen dat Rotterdam vol is, moét je onderzoeken of je de juiste grondprijs
hanteert. Dat is niet gebeurd en daar hebben de andere referenten en ik bezwaar tegen
gemaakt. Want als de prijs niet klopt, kan er van alles in de haven zitten dat er niet
thuishoort. Je kunt er wel gaan voetballen en dan besluiten dat je ruimte tekort komt.” Uit
een toelichting van PMR-referent professor Dik Wolfson in PMR-Journaal op de brief die hij
samen met de twee andere economiereferenten aan de projectminister schreef.
Van der Zande: “Wij hielden ons alleen bezig met de bedrijfsmatige vraag
naar ruimte. Zij wilden een bredere economische analyse van vraag,
aanbod en prijzen. Daar kon ik ze niet aan helpen. Dus meldden ze hun
zorgen via de projectdirecteur aan de minister. Hun goed recht, vind ik.” De
brief haalt de pers en langs die route de natuur- en milieuorganisaties die
in het overleg rond PMR zijn betrokken. Die weten het nu zeker. “De
onderbouwing voor het nut en de noodzaak van een Maasvlakte, zoals die
nu wordt geconstrueerd, rammelt”, laten Consept, de Vereniging
Natuurmonumenten en de Stichting Natuur en Milieu in een persbericht aan
de media weten. De minister meldt dat knopen doorhakken in dit stadium
nodig was en dat de beslissingen verder onderbouwd zullen worden.
33
Over dat tijdstip presenteren de onderzoekers in de deelnota Economie een
bandbreedte aan mogelijkheden. Van der Zande: “De onzekerheid waar we
mee begonnen, bleef. Er was geen harde uitkomst voor de situatie op de
korte termijn, dus moet je de hele bandbreedte presenteren en aan de
politiek de vraag voorleggen: willen we dit ja of nee?” Een gefaseerde
aanleg van een landaanwinning, afhankelijk gesteld van een concrete
vraag uit de markt, komt in deze politieke besluitvorming als beste
oplossing naar voren, in combinatie met beter benutten van de bestaande
haven en de aanleg van een groot nieuw natuurgebied bij Rotterdam.
34
duidelijke politieke beslissing, vindt de commissie.
“Wij nemen afstand van de constatering van uw PMR-projectdirectie dat de hoogte van de
kosten normaal is voor een dergelijk project. Hoe dan ook, er moet wel sprake blijven van
efficiency. Er zijn via de politieke aansturing en ook via de aansturing vanuit de
ambtelijke top te grote concessies gedaan aan die efficiency, leidend tot dubbel
onderzoek en vergaand gedetailleerd onderzoek voor deze planfase.” Uit de brief van de
Begeleidingscommissie PMR aan projectminister Netelenbos.
Van Hoek en Van der Zande zijn het met de kritiek van de commissie niet
helemaal eens. Een goede besluitvorming vraagt veel detailkennis. “De
samenleving accepteert geen beslissingen over een ingrijpend project als
PMR, wanneer niet precies bekend is wat de gevolgen zijn.” Ook een zekere
mate van herijking van al bekende gegevens is volgens hen onvermijdelijk
om goede besluiten te kunnen nemen. Onderzoek moet wel in toom worden
gehouden, maar dan niet door een strak budget maar door een goede
aansturing. Ook de Begeleidingscommissie ziet daar het meeste heil in.
Onderzoek moet het karakter hebben van ‘joint-fact-finding’, adviseert
commissievoorzitter Rein Welschen. In een dergelijk proces moeten alle
betrokken maatschappelijke partijen ‘het eens zijn over de
probleemstelling, de keuze van het onderzoeksbureau en –methode en de
wijze waarop de onderzoeksresultaten worden gebruikt’. Bij PMR gebeurde
dat volgens de Begeleidingscommissie pas echt systematisch met de
instelling van het Topberaad waarin gemeente, stadsregio, provincie en
maatschappelijke organisaties overleg voerden met de verantwoordelijke
bewindslieden.
Leerervaringen PMR:
• Bij PMR liep het onderzoek naar oplossingen voor een ruimtetekort in de Rotterdamse
haven parallel met het onderzoek naar aard en omvang van het probleem zelf.
Daardoor was er aanvankelijk weinig sturing en ruimte voor overlappingen en moeilijk
op elkaar af te stemmen resultaten. Er bleek veel overleg nodig om in die situatie de
samenhang te waarborgen.
• Er was daarnaast ook ruimte om maatschappelijke organisaties invloed op het
onderzoeksprogramma te geven en om met creatieve vondsten te komen, wat het
politieke debat bleek te verrijken.
• Het onderzoek leverde niet altijd éénduidige resultaten, maar soms, zoals bij het
economisch onderzoek, indicaties en bandbreedtes. Het open en eerlijk weergeven
daarvan, maakte heldere politieke keuzes mogelijk.
• PMR streefde naar een constructieve wisselwerking tussen onderzoek, vragen uit de
samenleving en de inbreng van bestuurders. Het ontwerpen van een goed
functionerend overlegmodel bleek daarvoor van groot belang.
35
Milieu-effectrapportage
“De startnotitie was de aftrap voor een proces, waaruit nog moest blijken
hoe het project er precies uit zou gaan zien”, licht Harry van Huut toe. Hij is
bij de projectdirectie gedetacheerd door het ministerie van VROM, belast
met de organisatie van het overleg met maatschappelijke organisaties en
in de tweede helft van het project ook met de uitvoering van de
milieueffectrapportage. Bijzondere aan PMR was wat hem betreft nou juist
dat de inhoud van het project samen met andere overheden, het
bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties, vastgesteld zou worden en
niet vooraf opgelegd. Bovendien was de doelstelling van het project om
niet alleen het ruimtetekort in de Rotterdamse haven op te lossen, maar
uitdrukkelijk ook de leefomgeving aan een kwaliteitssprong te helpen.
36
De directie gaat volgens de eigen inzichten aan de slag en start in overleg
met maatschappelijke organisaties de zoektocht naar een concrete
invulling van wat in de wandelgangen ‘de leefbaarheid’ gaat heten. De
opzet slaagt. Een half jaar na de start van het project overhandigen zeven
natuur- en milieuorganisaties die, verenigd in Consept, deelnemen aan het
overleg een koffer met veertig ideeën aan projectminister Netelenbos. Het
motto: ‘Verrassende kansen voor een groene haven en een leefbare stad’.
De voorstellen variëren van een reisbureau voor het regelen van de meest
milieuvriendelijke transportverbinding tot een kenniscentrum industriële
ecologie, waar kansen voor het samengaan van milieuwinst en
economische groei worden geïdentificeerd.
Pas in de zomer van 2000 vallen de zaken op hun plaats, ook vanuit de
m.e.r.-optiek. De natuur- en milieuorganisaties zijn terug aan tafel en
mogen nu zelfstandig het kabinet adviseren. Voor de invulling van PMR zijn
drie deelprojecten geselecteerd: een landaanwinning, 750 hectare nieuwe
natuur en een serie projecten in en rond de haven. De planvorming met het
bedrijfsleven is van de baan en dankzij een ontvlechting van de ruimtelijke
ordening, taak van het rijk, en de projectontwikkeling, taak van gemeente
en provincie, passen de projectrollen beter bij de m.e.r.-uitgangspunten die
uitgaan van een scheiding tussen initiatiefnemer en bevoegd gezag. De
richtlijnen worden opnieuw aangepast.
37
Commissie m.e.r.: overheid kiest te vroeg
Wanneer de Commissie m.e.r. de richtlijnen ruim twee jaar na het
verschijnen van de startnotitie ontvangt, krijgt de inmiddels opgebouwde
frustratie alsnog een publiekelijke nabrander. In een brief aan de
projectminister en een persbericht aan de media meldt de Commissie dat
de overheid zich niet aan de eigen m.e.r.-spelregels houdt door zonder
fatsoenlijk milieueffectrapport al te kiezen voor een havenuitbreiding in
zee.
“Het kabinet heeft nog voordat zelfs maar de richtlijnen voor het milieueffectrapport zijn
vastgesteld, in principe al gekozen voor de aanleg van een tweede Maasvlakte. Het houdt
zich dus niet aan de spelregels voor milieueffectrapportage die het zelf heeft gesteld: de
gemaakte keuzes zijn niet met een MER onderbouwd, de milieu-informatie is niet
onafhankelijk getoetst en burgers hebben geen inspraak in de keuze gehad.” Uit het
persbericht van de Commissie voor de milieueffectrapportage bij het verschijnen van het
advies over de richtlijnen.
Omdat de inhoud van het project niet meer klopt met wat de startnotitie
meldde, moet er wat de Commissie betreft een nieuwe inspraakronde
plaatsvinden. Van Huut: “Op dat moment was er alweer intensief overleg
met maatschappelijke organisaties. Dat werkt veel beter dan een breed
opgezette inspraak. De Commissie vond dat we daarmee onze eigen
insprekers uitkozen. Ik zie dat anders. Je overlegt om tot vruchtbare ideeën
te komen. Als je dat goed wilt doen, kan dat niet in den brede. Maar
vervolgens controleer je wel in de inspraak of het representatief is voor de
samenleving wat je allemaal hebt bedacht.”
38
die in m.e.r.-terminologie goed is voor een aanvullende procedure mét
bijbehorende inspraakronde. Je kunt niet besluiten tot het winnen van zand
op de Noordzee zonder eerst alle gevolgen in kaart te brengen, laat de
Commissie weten. Verder vindt de Commissie de inrichtingsplannen voor
het nieuwe natuurgebied onvoldoende onderbouwd en ontbreken er
maatregelen voor het verbeteren van de lokale luchtkwaliteit, terwijl de
bevolking dit nu juist een groot probleem vindt.
Procedures zijn prima, meent Van Huut, maar alleen voor zaken waar je op
een andere manier niet uitkomt. “Het onderzoeken van alle effecten en alle
alternatieven, zoals de milieueffectrapportage voorschrijft, was misschien
goed in een tijd waarin de milieubelangen bevochten moesten worden.
Maar nu dat niet meer hoeft, dreigt de milieueffectrapportage naar de
periferie van de besluitvorming te verschuiven”, zegt Van Huut. Hij ziet veel
meer in ‘maatschappelijke scoping’: “Kijk in een vroeg stadium met de
betrokken partijen waar je het over eens bent en richt de procedures en het
milieuonderzoek op die onderwerpen waar twijfels over bestaan.”
39
niet het opstapelen van onderzoeksgegevens maar het voeren van overleg
en het maken van goede afspraken volgens Van Huut de beste weg. Een
voorbeeld uit de PMR-praktijk: “Je kunt eindeloos blijven onderzoeken wat
de gevolgen van een landaanwinning zijn voor het slibtransport naar de
Waddenzee. Daar kom je niet uit. Maak dan gewoon goede afspraken over
hoe je de effecten zult volgen en hoe je daarmee omgaat. Wil je het met
nog meer onderzoek oplossen, dan belandt je in de fuik van
schijnzekerheden en elkaar met feiten om de oren slaan.”
Leerervaringen PMR:
• De wens om de inhoud van PMR in overleg met maatschappelijke organisaties en het
bedrijfsleven uit te werken, combineerde moeizaam met de eisen van een
milieueffectrapportage om van tevoren exact aan te geven welke alternatieven en
welke milieueffecten zullen worden onderzocht.
• Het bleek niet eenvoudig om de Commissie m.e.r. ervan te overtuigen dat goede
procesafspraken soms beter werken dan het opeenstapelen van onderzoeksgegevens.
PMR heeft die lijn wel vastgehouden en uiteindelijk met succes.
• Het eindresultaat van PMR heeft de overtuiging van de projectdirectie versterkt dat de
doelstelling van de milieueffectrapportage wellicht beter kan worden bereikt door het
proces van besluitvorming samen met de maatschappelijke organisaties goed te
organiseren.
• Afstemming van de m.e.r. met de kosten-batenanalyse en de vereisten voor
natuurbeschermingsregels bleek lastig omdat de uitgangspunten niet
overeenstemmen. Bij PMR is ervoor gekozen de conflictpunten in ieder geval duidelijk
op tafel te leggen en daarmee hanteerbaar te maken. Een betere integratie van de
instrument verdient de voorkeur omdat in de discussies die anders kunnen ontstaat
40
de doelstellingen verloren dreigen te raken.
41
PM: EU-verhaal
42
Kosten-batenanalyse
Dergelijke scepsis speelt ongetwijfeld ook wanneer Bas van Holst in het
voorjaar van 1999 het werkplan voor de KBA presenteert aan de stuurgroep
PMR, de ambtelijk opdrachtgever van het project. “Men zag er niks in”,
herinnert Van Holst zich.
43
Kabinet maakt eerste keuzes zonder KBA
Niet lang daarna publiceert het kabinet de interimrapportage PMR op Koers
en besluit dat het ruimtetekort van de Rotterdamse haven voldoende is
aangetoond. Tot op dat moment lopen de meningen daarover sterk uiteen.
Cijfers die het Gemeentelijk Havenbedrijf Rotterdam (GHR) in het verleden
op tafel legde om de noodzaak van een havenuitbreiding aan te tonen,
werden door het Centraal Planbureau (CPB) systematisch beantwoord met
gegevens die het tegendeel bewezen.
Ook de Europese dimensie van het project vraagt aandacht. Brussel wil, in
het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn, het maatschappelijk nut van
een landaanwinning aangetoond zien. Zonder dat, geen project. Ook
hiervoor is een KBA gewenst.
44
was langzamerhand een permanente spanning ontstaan. Bovendien is het
CPB een autonome club. Zij bepalen wat ze onderzoeken, wie ze daarvoor
aan het werk zetten en hoeveel tijd ze daarvoor nodig hebben. Zowel in de
planning als in de kosten zijn ze voor een projectorganisatie dus niet aan te
sturen. Maar draagvlak voor een alternatief hadden we ook niet.”
Rond het kiezen van een uitvoerder voor de KBA lopen de aanwezige
spanningen tussen GHR en CPB verder op. Het GHR dreigt niet meer te
zullen meewerken wanneer het CPB de analyse mag maken en het CPB
gooit de handdoek in de ring wanneer het GHR de onderzoekende instantie
zou worden en voor het CPB alleen een toetsende rol zou overblijven.
De uitweg wordt gevonden in het andere sleutelbegrip dat bij het project
zo’n belangrijke rol speelt: publiek-private samenwerking. Bedrijven die
voor een gezamenlijke planvorming in aanmerking willen komen, moeten
globale projectvoorstellen leveren en het nut daarvan aantonen. “Met een
KBA!”, zegt Van Holst met een lichte glundering. De gedachte om private
partijen de KBA te laten opstellen is snel uitgewerkt in een voorstel. Dat
wordt aangenomen. De toetsing komt in handen van het CPB, waar
vanwege de expertise en de eerdere bezwaren het Nederlands Economisch
Instituut (NEI) en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)
aan worden toegevoegd. Samen schrijven zij een leidraad en maken ze een
voorbeeld-KBA voor een landaanwinning. Hiermee kunnen private partijen
aan de slag, waarna de resultaten door CPB, NEI en RIVM worden getoetst.
45
Opnieuw discussie over cijfers
Het is inmiddels najaar 2000. Tijdsdruk blijkt, met een geplande oplevering
in het voorjaar van 2001, een lastige factor, vooral omdat ook in deze fase
opnieuw veel tijd heengaat met het bediscussiëren van cijfers. Wanneer het
CPB lang voor de resultaten van de KBA bekend worden met de conclusie
komt dat het allemaal wel meevalt met het ruimtetekort in de Rotterdamse
haven, laait het vuur opnieuw op.
Aanvullend onderzoek
Om te achterhalen waarom deze geluidskwestie pas zo laat aan de orde
komt, wordt KPMG ingeschakeld. Op basis van hun onderzoeksresultaten en
van aanbevelingen van de Adviesraad KBA organiseert PMR vervolgens
enkele debatten tussen de onderzoekers van het CPB, het Havenbedrijf en
containerbedrijven. Vooral die laatste vinden dat het CPB aannames
hanteert over het aantal containers dat op een hectare afgehandeld kan
worden, en over de groei die daarin nog haalbaar is, die ‘onmogelijk’ en
‘theoretisch’ zijn.
Men komt er niet helemaal uit en bij het verschijnen van het
kabinetsvoornemen in mei 2001 hanteert het CPB bandbreedtes voor de
benutting van de bestaande haven, afhankelijk van nog nader te
onderzoeken geluidsbeperkingen. Dit nader onderzoek, waarover wordt
gerapporteerd in het kabinetsstandpunt dat eind 2001 verschijnt, geeft aan
dat bij de momenteel geldende geluidsnormen de extra beperkingen
meevallen. “Achteraf hebben ze op dat punt dus gelijk gekregen”,
concludeert Van Holst. Alleen bij strengere geluidsnormen, waar de regio
op aandringt, zal volgens het CPB de landaanwinning eerder nodig zijn.
Volgens Van Holst is het CPB er met deze eindconclusie toch in geslaagd
46
om de hectarediscussie te ontstijgen en aan te geven onder welke
omstandigheden het project maatschappelijk nuttig is. “Bovendien geeft de
analyse aan hoe je het risico op een negatief saldo van kosten en baten
kunt verkleinen, namelijk door de landaanwinning in fasen aan te leggen en
pas te starten met een fase wanneer er klandizie is.”
“De Adviesraad is van mening dat de onderzoekers op een verantwoorde wijze hebben
geopereerd en gedegen werk hebben geleverd. Zeker wanneer de complexiteit van de
onderwerpen en de toegemeten tijd in beschouwing worden genomen… In het algemeen
is de Adviesraad minder te spreken over de procesgang. Op de eerste plaats was niet
altijd even duidelijk wie nu eigenlijk de regie voerde over het onderzoek; was het het
Projectbureau PMR of waren het de onderzoekers. De Adviesraad verwachtte een klant-
opdrachtnemer relatie aan te treffen maar signaleert dat eerder sprake was van een
omgekeerde benadering. Op de tweede plaats hebben de voortdurende discussies over
het geluid en de beschikbare capaciteit van het bestaande gebied de voortgang geen
goed gedaan. Op de derde plaats hebben de onderzoekers onder grote tijdsdruk moeten
opereren.” Brief van de Adviesraad KBA aan projectminister Netelenbos.
Het resultaat van de analyse van het deelproject 750 hectare natuur- en
recreatiegebied is iets minder bevredigend. Niet vanwege de uitkomst,
goed voor Nederland, maar vanwege de schaarse cijfermatige
onderbouwing. De vraag hoeveel dit soort natuur de Nederlander in geld
uitgedrukt waard is, blijft onbeantwoord. Gegevens daarover zijn niet
voorhanden en ook in het kader van de KBA voor PMR niet verzameld. “Met
alles wat er is uitgezocht, was het mooier geweest om dat er ook bij te
nemen”, meent Van Holst.
Het proces dat leidde naar de twee analyses van maatschappelijke kosten
en baten, moet volgens Van Holst in ieder geval ingrijpend veel beter.
“Uiteindelijk is er veel lof voor de rekenmethoden en modellen die er
liggen, maar op de weg er naartoe was er zoveel onduidelijkheid,
wantrouwen en misinterpretatie op misinterpretatie, dat is bijna niet te
bevatten.”
Achteraf is Van Holst tevreden met de keuze voor het CPB: “Niet alleen
vanwege het werk dat ze hebben geleverd, maar ook omdat je ze anders
toch een keer tegenkomt. Maar dan aan het eind en als beoordelaar. Dit is
beter.”
Leerervaringen PMR:
• Onduidelijkheid over de aanpak van de KBA, spanningen tussen de partijen die de
analyse zouden moeten uitvoeren en koerswijzigingen van het project, maakten het
bij PMR lastig om tot een definitief werkplan te komen. Een duidelijkere doelstelling
voor de KBA (op welke vragen moet die antwoord geven?) had dit proces
vereenvoudigd. Ook de interne en externe communicatie over de KBA is hier sterk bij
47
gebaat.
• Een KBA kost veel tijd. Methodes en modellen moeten voor een groot deel nog
ontwikkeld worden en afgestemd met andere procedures en met betrokken partijen.
Bij PMR zijn bijvoorbeeld op verschillende momenten klankbordbijeenkomsten
gehouden met marktpartijen en maatschappelijke organisaties. Dit bleek onmisbaar
om tot een gedragen resultaat te komen.
• Het Centraal Planbureau had de expertise om uiteindelijk met een gewaardeerde
analyse te komen. Door hun positie, was er echter nauwelijks sprake van een
opdrachtgever-opdrachtnemerrelatie.
• Inschakelen van het CPB voorkwam discussies achteraf met datzelfde CPB. De
combinatie met NEI en RIVM zorgde zowel voor extra expertise als voor acceptatie
van het CPB als uitvoerder van de KBA.
48
Publiek-private samenwerking
De intentie bij de start van het project is duidelijk: “Uitgangspunt van het
kabinet is om de mogelijkheden tot private financiering in samenspraak
met andere partijen maximaal te verkennen… Het is de overtuiging dat dit
leidt tot zowel maatschappelijk meer relevante oplossingen als een betere
prijs-kwaliteitverhouding”, meldt de startnotitie uit mei 1998. Ook de
Tweede Kamer dringt er in de motie Feenstra op aan bij de uitwerking van
het project aandacht te besteden aan ‘de verhouding tussen publieke en
private investeringen’.
“De Nederlandse overheid wil de mainport Rotterdam versterken. Maar wij gaan dat niet
alleen doen. De markt bepaalt mede of de projecten die wij daarvoor op het oog hebben
nodig en zinvol zijn. Wij vragen dus: waar ziet u als ondernemer brood in?”
Projectminister Netelenbos bij een toelichting in PMR-Journaal op de marktconsultatie
PMR.
49
én realisatie van het project. Vroegtijdige, risicodragende betrokkenheid
moet het bedrijfsleven de kans geven om binnen het kader van een groot
overheidsproject te ondernemen. De overheid zou bij het zoeken naar
oplossingen en maken van plannen profiteren van de inventiviteit van
ondernemers.
“Nu legt de overheid zich tot in de kleinste details vast, waardoor volgens mij de lange-
termijnvisie nogal eens in het gedrang raakt en je met oplossingen komt die moeilijk
maakbaar blijken. Maar als de overheid zegt: ‘Dit zijn de randvoorwaarden, komen jullie
nu eens met wat goede ideeën’, dan ontstaat er ruimte voor creativiteit.” Boskalis-
directeur Jelke Jan de With, deelnemer aan het studieproject, in PMR-Journaal.
50
zeewering, waarbinnen op aanvraag land drooggemaakt wordt. De
overheid betaalt de ontsluitende infrastructuur en de zeewering. ECT wil
zelf investeren in de aanleg van de eerste 200 hectare. De rekensom is
simpel: de kosten voor rente en aflossing van een eigen haventerrein
wegen eenvoudig op tegen wat er anders aan terrein-, kade- en
havengelden aan het Havenbedrijf betaald zou moeten worden. Voor
dezelfde prijs, baas in eigen huis.
“Investeren is prima, maar een ondernemer wil dan wel iets te vertellen hebben over het
resultaat daarvan. Een stuk grond waar alleen de wind overheen mag waaien, daar zit
geen enkele bouwer op te wachten.” AVBB-voorzitter Elco Brinkman in een eerste reactie
op de PMR-marktconsultatie.
51
landsadvocaat vindt het zelfs zonder meer te ver gaan. Bij een vroegtijdige
samenwerking zou de geselecteerde partij een monopolie krijgen voor het
uitvoeren van het uiteindelijke plan. Dat kan niet. Daarnaast dreigt de
besluitvorming over PMR vanwege de complexiteit van het project te
vertragen. Er is een roep om vereenvoudiging.
In juli 2000 ontvangt de Tweede Kamer als resultaat daarvan een update
van het kabinet over PMR. Het combinatiemodel is dan, ruim een jaar na
zijn introductie, op advies van Hans Alders, als voorzitter van de
Begeleidingscommissie PMR, vervangen door een tweesporenmodel: het
rijk regelt alleen nog de ruimtelijke ordening, de gemeente Rotterdam en
de provincie Zuid-Holland nemen de projectontwikkeling op zich en zoeken
daarbij zo mogelijk naar private partners. Een integrale uitvoering van het
hele project, wat de kans bood op schuiven met kosten en baten, is niet
meer aan de orde. Ook van het gezamenlijk zoeken naar oplossingen en
maken van plannen is geen sprake meer.
52
worden aan PPS-constructies in de uitvoerende fase, zoals het uitbesteden
van het hele pakket van operationeel ontwerp, aanleg en onderhoud voor
een bepaalde periode.
Wanneer de commissies klaar zijn met hun werk, blijkt een nieuwe haven
op een landaanwinning, met de randvoorwaarden die het kabinet stelt,
geen onderneming die op afzienbare termijn geld oplevert. De kwestie van
het havenbeheer blijft ook na het werk van de commissies onderwerp van
discussie, met name tussen de gemeente Rotterdam, die er het rapport
‘Hebben en houden’ aan wijt, en het rijk, dat losweken van de gemeente
steeds duidelijker als voorwaarde voor een rijksinvestering in een
landaanwinning stelt.
53
Leerervaringen PMR:
• Voor het voeren van een open en constructieve discussie over manieren om de
procedures van democratische besluitvorming te combineren met een vroegtijdige
inbreng van het bedrijfsleven, was bij PMR veel belangstelling. Het resulteerde in een
innovatieve, maar wat gewaagde aanpak om samen met het bedrijfsleven de PKB-
procedure te doorlopen. Deze leent zich om op voort te bouwen.
• Wat het project precies moest opleveren en hoe een investerende ondernemer
daarmee geld kon verdienen, is bij PMR te lang buiten de discussie gehouden. Was
dat eerder gebeurd, dan was er mogelijk eerder geconcludeerd dat de
omstandigheden voor een risicodragende deelname bij dit project niet gunstig waren.
Dat had tijd en frustratie gescheeld.
• Bij PMR bleek voor het delen van zeggenschap uiteindelijk geen ruimte te zijn. Zonder
dat is het inzetten van een PPS-traject zinloos.
• Wanneer die ruimte er wel is en de overheid is in staat duidelijk te formuleren wat een
project moet opleveren en welke publieke randvoorwaarden daarbij gelden, is
vroegtijdige private deelname beslist een optie.
54
Colofon
Uitgave
Projectdirectie Project Mainportontwikkeling Rotterdam
Postbus 20904
2500 EX Den Haag
Tekst
Jos Lammers, Delft
Illustraties
Marco van de Wielen
Vormgeving en opmaak
VDM reklame & marketing, Rotterdam
Begeleiding
Bikker Euro RSCG
55