Anda di halaman 1dari 11

Organisatie Theorie

1. Een van de basis definities van organisatietheorie zoals behandeld tijdens


hoorcolleges is: De studie over de wijze hoe organisaties functioneren en
hoe zij de omgeving waarin zij opereren benvloeden en
[ The study of how organizations function and how they affect and the
environment in which they operate]
Wat moet hier ingevuld worden voor een volledige definitie?
a.
b.
c.
d.

Bepalen
Beheersen
Erdoor benvloed worden
Erdoor bevoorraad worden

2. De beschrijving van interviews in deelopdracht 2 luidt als volgt: Het


uitgangspunt daarbij [bij het houden van interviews] is: (a) dat de
gebeurtenissen in organisaties niet inherent zinvol zijn, maar (b) dat er
betekenis wordt toegeschreven aan gebeurtenissen door de leden van de
organisatie; en (c) dat deze toegeschreven betekenissen zinvol bestudeerd
kunnen worden door onderzoekers.
Welk theoretisch perspectief wordt derhalve bij het houden van interviews
toegepast?
a.
b.
c.
d.

Het
Het
Het
Het

modernistisch perspectief
symbolisch perspectief
postmodern perspectief
ontologisch perspectief

3. Soms is het antwoord van studenten op de vraag wat het uiteindelijke doel
van een bepaalde organisatie is: de concurrentie voor zijn. Een dergelijk
antwoord kan als een duidelijke indicatie gezien worden dat de student een
aanhanger is van
a.
b.
c.
d.

Institutionalisme
Collectivisme
Constructivisme
Realisme

4. Welk van de volgende types van organisatie-ontwerp [organizational


design] zoals door Mintzberg beschreven is het beste van toepassing voor
een middelbare school?
a.
b.
c.
d.

Simple structure
Machine bureaucracy
Professional bureaucracy
Adhocracy

5. Een bericht in de Volkskrant van 18 Oktober luidt: Het begint met een
knipperend lampje, vorig jaar zomer in de controlekamer van de Hoge Flux
Reactor in Petten. Een lampje dat niet hoort te knipperen maar dat toch doet.
Vreemd, vindt de dienstdoende operator, maar wat er precies aan de hand
is, begrijpt hij niet. Het is een controlelampje van de gasmonitor die in de
gaten houdt of er radioactief gas vanuit de reactor ontsnapt naar de
buitenlucht. Maar waarom knippert het?
Naar welk concept van technologie verwijst de laatste vraag in dit citaat?
a.
b.
c.
d.

Taak analyseerbaarheid [task analyzability]


Handwerk [Craft technology)
Intensieve technologie [Intensive technology]
Taak processen [task processes]

6. Wat bedoelt Lindblom als hij van een organisationele revolutie


[organisational revolution] spreekt?
a. Dat meer en meer CEOs in moderne, complexe organisaties niet als
betaalde werknemers beloond worden maar een contract krijgen
waarbij pay for performance [prestatie-afhankelijkheid] geldt
b. Dat formele organisaties meer en meer, zonder dat het echt
opgemerkt wordt, maatschappelijke taken overnemen die tot nu toe
door informele structuren zoals familie en kerk werden uitgevoerd
c. Dat grote, complexe organisaties een verandering in gang zetten van
een levenslange, vaste aanstelling naar meer flexibele contractvormen
d. Dat organisaties hun business model meer en meer veranderen in de
richting van online activiteiten en hun brick and mortar [fysieke]
activiteiten verminderen

7. Waarom was het besluit van Talcott Parsons om Weber uit het Duits, de
oorspronkelijke taal, in het Engels te vertalen (1946/1947) zo opmerkelijk?
a. Slechts een paar Amerikanen sprak toen Duits; de meerderheid was
daarom niet in staat om de Duitse filosofie te begrijpen
b. Weber was een obscure Duitse socioloog; daarom zou het vertaalde
boek waarschijnlijk slecht verkopen
c. In 1946/1947 was de Tweede Wereldoorlog net voorbij; anti-Duitse
sentimenten waren nog wijd verspreid in de Verenigde Staten
d. Talcott Parsons was n van de meest beroemde sociologen in die tijd
die zich zelf aan de lage taak heeft gezet om het werk van iemand
anders te vertalen

8. Waarin onderscheiden institutionalisten [aanhanger van het institutioneel


perspectief] zich van instrumentalisten [aanhanger van het instrumenteel
perspectief]?
a. Institutionalisten menen dat de beste manier om een organisatie te
institutionaliseren is om de task performance [prestatie bij het
uitvoeren van een taak] te optimaliseren terwijl instrumentalisten task
performance slechts als een middel zien voor verschillende doeleinden
b. Instrumentalisten maken algemeen een onderscheid tussen taskand institutional environment [taak- en institutionele omgeving] terwijl
institutionalisten dit onderscheid niet maken
c. Instrumentalisten reduceren de waarde van een organisatie tot de
netto-waarde van geleverde goederen en diensten, terwijl
institutionalisten ook aan andere, sociaal geconstrueerde zaken
waarde toekennen
d. Voor instrumentalisten zijn organisaties een sociale constructie, voor
institutionalisten daarentegen zijn organisaties rele entiteiten

9. Welk van de volgende eigenschappen is geen eigenschap van


bureaucraten (gezien vanuit bureaucratie theorien)?
a.
b.
c.
d.

Zij
Zij
Zij
Zij

zijn eigenaar van de productiemiddelen die zij gebruiken


zijn voor hun taken getraind
worden benoemd en niet gekozen
zijn voor hun volle aanstelling bezig met hun (opgelegde) taken

10. Wanneer is een organisatie in fit?


a. Als de waarde van de output de kosten van de input overstijgt
b. Als de culturele waarden van de organisatie matchen met de nationale
context waarin een organisatie opereert
c. Als de complexiteit van de organisatie structuur past bij de
complexiteit van de omgeving
d. Als de beloningspraktijken passen bij de publieke opinie hierover

11. Is de typologie van de taaktechnologie zoals beschreven door Thompson


een voorbeeld van een contingentie-benadering?
a. Ja, want Thompson ziet de taaktechnologie van een organisatie als een
contingentie variabele om de bijpassende organisatie structuur te
verklaren
b. Ja, want Thompson ontwikkelt voorstellen hoe de structuur-omgeving
relatie de effectiviteit van een organisatie kan benvloeden
c. Nee, want de typologie van Thompson is vooral een descriptieve
typologie om een activiteitensysteem te analyseren
d. Nee, want de typologie van Thompson is een open-systeem
benadering waarbij onderzocht wordt hoe organisaties hun technologie
gebruiken om hun relatie met de buitenwereld te structureren

12. Welke van de volgende uitspraken over de samenhang taak- en


institutionele omgeving is correct?
Taak- en institutionele omgeving zijn voor een organisatie
a. Gelijksoortig in hun effect omdat differentiatie in ieder van deze
omgevingen leidt tot meer complexiteit in de organisatiestructuur
b. Gelijksoortig in de manier hoe zij gevormd worden omdat beide typen
omgevingen uit partijen bestaan die belang hechten aan
organisatorische efficintie
c. Verschillend in hun effect omdat de institutionele omgeving
organisaties dwingt de focus op hun kernactiviteit te leggen, terwijl de
taakomgeving diversificatie bevordert
d. Verschillend in de manier hoe zij gevormd worden want de
taakomgeving benadrukt legitimiteit en de institutionele omgeving
benadrukt efficintie

13. Coptatie garandeert een stabiele toestroom van resources naar de


organisatie omdat
a. Coptatie in het algemeen tot de snelle toename van regelgeving leidt
wat de relaties tussen organisaties stabiliseert
b. Coptatie bindt verschaffers van resources aan een organisatie door
hun enige controle over het te voeren beleid te geven
c. Coptatie maakt het voor een organisatie mogelijk om inzicht te
krijgen hoe concurrenten hun resources veilig stellen
d. Coptatie verhoogt de transactiekosten die concurrenten moeten
betalen als zij resources op de markt willen halen

14. Ontkoppeling [decoupling] is voor organisaties nuttig want:


a. Het maakt het organisaties mogelijk om hun relatie met verschaffers
van kritieke resources te stabiliseren
b. Het maakt het organisaties mogelijk om hun kern activiteiten
ongestoord uit te voeren terwijl institutionele waarnemers tevreden
gesteld worden met een acceptabele indruk in het openbaar
c. Het leidt ertoe dat effectieve organisatorische structuren en praktijken
verspreid en bekend worden in populaties van soortgelijke organisaties
d. Het zorgt ervoor dat organisaties meer efficint worden doordat
perifere activiteiten stop gezet worden en men zich op de
kernactiviteiten richt

15. De term bronverdeling [resource partitioning] heeft betrekking op:


a. De verdeling van in een markt beschikbare resources over
generalistische en gespecialiseerde organisaties
b. Het verdelen van activa in een organisatie in generalistische en
gespecialiseerde activiteiten door managers
c. De concentratie-afhankelijkheid [density-dependency] bij de
legitimering van nieuwe vormen van organiseren
d. De verdeling van in een markt beschikbare resources over de upstream
en downstream partijen in een waardeketen

Organisatie-Dynamiek

16. Welke benadering wordt toegepast bij een verandering waar de volgende
uitspraak geldt: verandering moet mensen involveren verandering moet
niet opgelegd worden?
a.
b.
c.
d.

Een
Een
Een
Een

rationale benadering
het gedrag beheersende [controlling] benadering
humanistische benadering
benadering waarbij de veranderuitkomsten onbedoeld zijn

17. Het volgende citaat van Machiavelli beschrijft zijn visie op verandering van een systeem:
Want de initiatiefnemer heeft te maken met de vijandigheid van degenen
die profiteren van het in stand houden van het oude systeem en met slechts
lauwe steun van degenen die op een voordeel in de nieuwe situatie hopen.
[For the initiator has the enmity of all who would profit by the preservation
of the old system and merely lukewarm defenders in those who would gain
by the new one.]
Welk beeld van verandering past bij deze uitspraak?
a.
b.
c.
d.

Beeld
Beeld
Beeld
Beeld

van
van
van
van

de
de
de
de

regisseur [director]
navigator
coach
tolk [interpreter]

18. Het is bij grote ondernemingen tegenwoordig in de mode om over een


entrepreneurial houding, bewegelijkheid en besluitvaardigheid te spreken.
De waarheid is dat dergelijke intenties nooit verder komen dan kleurrijke
posters die aan de muur geplakt worden naast het mission statement. De
reden hiervoor is simpel in het algemeen is in grote ondernemingen de
status quo dat medewerkers en managers een radertje in een grote, geoliede
machine zijn, die hun deel bijdragen, maar zich ook terugtrekken als dit
nodig is, samenwerken zoals een machine en die dat leveren wat door een
score-card gemeten wordt en wat in het algemeen voorspelbare
inspanningen zijn in vergelijking met het nemen van risico. Om een meer
entrepreneurial spirit in zon omgeving te krijgen en om nieuwe ideen aan

te moedigen is meer nodig dan een slogan of een poster. Men heeft
managers nodig die veranderingen moeten brengen in hoe mensen
denken. (https://www.linkedin.com/pulse/article/20140522175441-13134125how-to-unleash-intrapreneurship-in-your-team, 20-11-2014)
Welke aanname in het beeld van de rentmeester [caretaker] is het meest
toepasselijk om een dergelijke veranderingssituatie te analyseren?

a. dat het management in control is maar de uitkomst van


veranderingen, in dit geval entrepreneurial spirit, niet bepaald kunnen
worden
b. dat het management veranderingen weliswaar niet kan controleren
maar wel de uitkomst van een verandering, in dit geval entrepreneurial
spirit, kan bepalen
c. dat entrepreneurial spirit nooit te controleren is
d. dat er een evenwicht moet bestaan tussen managerial controle en
managerial flexibiliteit met betrekking tot entrepreneurial spirit

19. De RSM had drie afdelingen die verantwoordelijk waren voor het
onderhouden van contacten met de buitenwereld: alumni-relaties, career
development en corporate relations. N.a.v. commentaar vanuit de
omgeving dat andere business schools beter georganiseerd zijn werden deze
drie afdelingen nu samengevoegd tot een afdeling. Van welk type
verandering is dit een voorbeeld?
a.
b.
c.
d.

Herorintatie
Recreatie
Fine tuning
Aanpassing

20. De drie genoemde afdelingen werden bij elkaar gevoegd met als doel de
effectiviteit van communicatie met de buitenwereld te vergroten.
Welk type interventie is met deze maatregel toegepast?
a.
b.
c.
d.

Human Process Interventie


Techno-structurele interventie
HR (Human resource) interventie
Strategische interventie

21. Nadler and Tushman beweren: Bijna alle organisaties ontwikkelen zich
door relatief lange perioden van 1. .. verandering die onderbroken
worden door veranderingen in de omgeving en 2. ... verandering.
Wat moet hier ingevuld worden?
a.
b.
c.
d.

1.
1.
1.
1.

Adaptieve, 2. Fine-tuned
Incrementele, 2. Revolutionaire
Revolutionaire, 2. Adaptieve
Fine-tuned, 2. Adaptieve

22. Welk veranderingsmodel maakt sterk gebruik van inzichten uit de


gedragswetenschappen?
a.
b.
c.
d.

Het Acht Fasen proces van Kotter


Strategische veranderingsmethoden
Visie gestuurde veranderingen
Organization Development (OD)

23. Tijdens Centurion - een groot veranderingstraject bij Philips moesten


managers beloven de voorgenomen verandering te ondersteunen. Zij
moesten een contract tekenen dat ze later thuis gestuurd kregen.
Welk van de volgende concepten is de correcte beschrijving van zon
maatregel (=het tekenen van een contract)?
a.
b.
c.
d.

Een interventie
Een sense-making benadering
Positieve psychologie
Waarderend onderzoek [Appreciative Inquiry]

24. Waarom is slechte verticale communicatie bij strategische


veranderingen een stille killer bij strategie implementatie?

a. omdat slechte verticale communicatie het vinden van consensus


onmogelijk maakt
b. omdat slechte verticale communicatie het principe van top-down
initiatief bij strategie implementatie ondergraaft
c. omdat slechte verticale communicatie niet past bij discontinue
veranderingen
d. omdat slechte verticale communicatie niet in overeenstemming is met
de ethische gedragscode bij strategische verandering

25. Wat wordt in een krachtenveld analyse [force field analysis] uitgebeeld?
a. Krachten die voor incrementele verandering zijn versus krachten die
voor radicale verandering zijn
b. Krachten die voor differentiatie zijn versus krachten die voor integratie
zijn
c. Krachten met veel belangen versus krachten met veel macht
d. Krachten die de verandering ondersteunen versus krachten die de
verandering remmen

26. Welk van de volgende uitspraken omschrijft op de juiste wijze de link


tussen visie en verandering volgens het beeld van verandering van de
regisseur [director]?
a. Het hebben van een visie is niet per se noodzakelijk omdat een visie
slechts een compromis is tussen verschillende belangen
b. Het hebben van een visie is noodzakelijk maar moet door
gemotiveerde medewerkers ontwikkeld worden
c. Het hebben van een visie werkt remmend op het doorvoeren van een
verandering
d. Het hebben van een visie is essentieel om een succesvolle verandering
door te voeren

27. Een medewerker bij een bank antwoordt het volgende op de vraag of hij
die op handen zijnde verandering in zijn organisatie ondersteunt:
Ik hoef niet per se meer betrokken te worden bij de inrichting van de nieuwe
organisatie en bij de hele verandering. Ik wil liever weten wat dat precies
voor mij betekent. Dus waar willen ze mij plaatsen, waar zien zij mij in de

toekomst en tot waar kan ik mij verder ontwikkelen? Ik wil graag dat mijn
leidinggevende middelen ter beschikking stelt zodat ik een nieuwe positie
kan vinden in de toekomst; anders hoeft de hele verandering voor mij niet.
Dit citaat kan genterpreteerd worden als een vorm van weerstand tegen
verandering. Welke methode voor het omgaan met weerstand tegen
verandering is hier het meest geschikt en waarom?
a. Educatie en communicatie omdat deze persoon nog genformeerd
moet worden over het grotere doel van de verandering
b. Participatie en betrokkenheid omdat deze persoon zich nog niet
bewust is dat hij meer betrokken wil worden
c. Facilitering en ondersteuning omdat deze persoon zich onzeker voelt
over zijn toekomstige positie
d. Onderhandeling en overeenstemming omdat deze persoon de beste
positie voor zich zelf nog moet uitonderhandelen

28. Communicatie kent meerdere retorische aspecten. Welk aspect uit de


retorica beschrijft het inhoudelijk rationele onderdeel van communicatie?
a.
b.
c.
d.

Logos
Pathos
Ethos
Mythos

29. Welk van de volgende typen van sociale netwerken voor


kennisuitwisseling heeft slechts bescheiden kosten om het netwerk te
onderhouden?
a.
b.
c.
d.

Cultureel netwerk
Los netwerk [sparse network]
Netwerken van de Tweede orde [Second order networks]
Hecht netwerk [Dense network]

30. Schein onderscheidt drie niveaus bij de analyse van een cultuur. Welk
van de volgende niveaus is het meest onzichtbare en vanzelfsprekende
niveau in een organisatiecultuur?
a. Artefacten

b. Waarden
c. Uitgangspunten
d. Normen

Anda mungkin juga menyukai