hockeysport
J. de Korte
Talentontwikkeling van
jeugdspelers in de hockeysport
Naam:
Opleiding:
Studentnummer:
Jesper de Korte
Inholland Sportkunde
529763
Opdrachtgever:
Mixed Hockeyclub Purmerend
Naam contactpersoon:
Bas Vlaszaty
Inleverdatum:
19 december 2016
Samenvatting
Nederland doet op internationaal vlak al jaren mee met de absolute top, zowel bij
de mannen als bij de vrouwen. De kracht van het Nederlandse hockey ligt bij de
vroege ontwikkeling van jeugdhockeyers. Binnen een jeugdopleiding is het
belangrijk dat deze ontwikkeling in kaart wordt gebracht. Wat nog niet
onderzocht is binnen het hockey is hoe je deze ontwikkeling in kaart kan brengen
op een objectieve manier. De laatste jaren zijn er steeds meer spelervolgsystemen op clubniveau waarin bijgehouden wordt wat de kwaliteiten zijn
van spelers. Deze beoordelingen van spelers zijn echter altijd gebaseerd op
subjectieve gegevens, meningen van trainers en coaches. Ook zijn de kwaliteiten
die beoordeeld moeten worden vaak nog te vaag, te breed of niet relevant. Wat
zijn echt belangrijke aspecten in de ontwikkeling van een jeugdspeler? In dit
onderzoek is de centrale hoofdvraag gesteld: welke onderdelen zijn essentieel bij
een speler-volgsysteem voor een vereniging om de ontwikkeling van haar
jeugdspelers te monitoren en verbeteren om het niveau van de vereniging
omhoog te brengen?
Om antwoord te geven op de deelvragen en uiteindelijk de hoofdvraag is er een
kwalitatief cross-sectioneel onderzoek gedaan met als ondersteuning een
systematisch literatuuronderzoek. Er zijn vijftien personen genterviewd die allen
werkzaam zijn op een topclub in Nederland. Zij zijn allen bezig met de
ontwikkeling van spelers op een vereniging. Het doel van deze interviews was
antwoord te geven op de vraag wat belangrijk is in de ontwikkeling van een
jeugdhockeyer. Ook is er gevraagd op welke manier zij de ontwikkeling in kaart
brengen bij hun spelers. Het literatuuronderzoek is gedaan om te onderzoeken
wat belangrijke aspecten zijn in de ontwikkeling van een sporter en welke
sporttesten gedaan kunnen worden om op een valide manier de kwaliteiten van
spelers te monitoren.
Uit het onderzoek is gebleken dat er een aantal voorwaarden zijn voor de
ontwikkeling van een speler. Zo moeten de omgevingsfactoren van een sporter
goed zijn, is een veilig leerklimaat essentieel in de ontwikkeling en er moet een
jeugdplan aanwezig zijn op een club om te bepalen wat spelers moeten kunnen.
Als hockeyer is het daarnaast belangrijk te excelleren in technische, tactische,
mentale en fysieke vaardigheden. Al deze vaardigheden zijn van belang om een
betere hockeyer te worden, waarbij het belangrijk is om op jonge leeftijd bezig te
zijn met algemene cordinatie en motorische vaardigheden, techniek en
basisvaardigheden. Wanneer kinderen ouder worden, zullen mentale, tactische
en fysieke aspecten belangrijker worden. Op dit moment wordt de ontwikkeling
van spelers niet goed bijgehouden door de clubs. Vaak wordt geen spelervolgsysteem gebruikt en als ze het wel gebruiken, doen ze er eigenlijk weinig
mee.
De conclusie van het onderzoek is dat voordat er wordt gekeken naar individuele
ontwikkeling op een vereniging er eerst nagegaan moet worden of de
omgevingsfactoren en het jeugdplan goed zijn. Vervolgens kan er een
3
Inhoudsopgave
Samenvatting
1 Inleiding............................................................................................................... 5
2 Methode.............................................................................................................. 8
2.1 Onderzoeksopzet.......................................................................................... 8
2.2 Populatie....................................................................................................... 8
2.3 Meetinstrumenten......................................................................................... 9
2.4 Procedure...................................................................................................... 9
2.5 Data-analyse................................................................................................. 9
3 Literatuuronderzoek.......................................................................................... 11
3.1 Ontwikkeling sporters.................................................................................. 11
3.2 Hockey-specifieke ontwikkeling...................................................................14
3.3 Gebruik van testen...................................................................................... 15
4 Resultaten interviews........................................................................................ 20
4.1 Ontwikkeling............................................................................................... 20
4.2 Meten van kwaliteiten................................................................................. 25
4.3 Gebruik speler-volgsysteem........................................................................27
4.4 Talentidentificatie en selecties....................................................................27
5 Discussie........................................................................................................... 29
6 Conclusie en aanbevelingen.............................................................................. 35
Bronnenlijst.......................................................................................................... 39
Bijlagen................................................................................................................ 44
Bijlage A: Topics en vragenlijst interviews.........................................................45
Bijlage B: Onderbouwing literatuurkeuze..........................................................46
Bijlage C: Gevonden testen literatuur...............................................................49
Bijlage D: Interviews......................................................................................... 52
1 Inleiding
Hockey is een groeiende sport in Nederland. In tien jaar tijd is de hockeybond
(KNHB) gegroeid van 168.666 leden in 2004 naar 248.859 in oktober 2014
(KNHB, 2014). Hiermee staat de hockeybond op de vijfde plaats van meest aantal
leden per sportbond in Nederland (Genderen & Haren, 2014). Van deze leden zijn
er veel jeugdleden (zes tot en met achttien jaar). In 2014 waren er 163.940
jeugdleden, dit is ongeveer 66 procent van alle leden. Deze jeugd is voor het
niveau binnen hockeyend Nederland erg belangrijk, want om structureel aan de
top te blijven als Nederlandse club of zelfs op internationaal niveau, is het
essentieel om de focus te leggen bij de ontwikkeling van de jeugd. Volgens van
Bottenburg (2010) is er in het afgelopen decennia veel meer aandacht voor
talentherkenning en -ontwikkeling voor de jeugd, omdat het steeds meer van
belang is om kinderen vroegtijdig te identificeren als talent en een opleiding te
bieden waarin kinderen kunnen ontwikkelen.
Ontwikkeling van hockeyspelers
In het Olympisch Plan (NOC*NSF, 2009) streeft Nederland er naar om over de
gehele linie een (top)sportland te zijn. Van Bottenburg (2009) concludeert dat het
topsportklimaat in Nederland sterk is verbeterd, talenten krijgen meer aandacht
en de omstandigheden binnen verenigingen zijn beter. Er is dus sprake van een
verbetering van de individuele talentontwikkeling. Een eenduidige definitie van
talentontwikkeling is er nog niet. Binnen de literatuur wordt talentontwikkeling op
meerdere
manieren
omschreven.
Volgens
van
Rossum
(1992)
is
talentontwikkeling het proces dat door een sporter doorlopen wordt van de eerste
keer sporten tot en met het bereiken van topprestaties. Volgens Engel,
Sturkenboom en Wagner (1997) is talentontwikkeling de mogelijkheid om sportief
gezien het beste uit jezelf te halen. Volgens het NOC*NSF (2006) luidt de
definitie: Alle middelen en acties die worden ingezet om de ontwikkeling van
jeugdsporters positief te benvloeden. Samenvattend komt het erop neer dat
talentontwikkeling bij alle drie de definities bestaat uit het optimaal opleiden van
een jeugdsporter waar deze door middelen en acties ondersteund wordt
waardoor de ontwikkeling positief benvloed wordt.
Bij het proces van het herkennen van talenten (talentidentificatie) is het
voorspellen van talent een belangrijk aspect (Engel, Sturkenboom & Philips,
1997). Door in verschillende periodes prestaties te meten binnen fysieke,
psychologische en technische
pijlers kan de ontwikkeling van een speler
duidelijker in beeld gebracht worden (Rgnier et al. 1993). Volgens onderzoek
van Elferink-Gemser (2004), waar een vergelijking is gemaakt tussen de
eigenschappen van hockeyspelers en hun prestaties, is de aanbeveling binnen
talentontwikkeling dat er vooral aandacht moet worden besteed aan de
technische, tactische en mentale aspecten en tijdens het proces van
talentontwikkeling regelmatig een prestatieprofiel opgesteld zou moeten worden
van jeugdige hockeyers.
Ook heeft het meten van spelersontwikkeling een positief maatschappelijk effect
op de sporters. Wanneer sporters op een hoger niveau spelen en zien dat ze
beter worden, hebben zij er meer plezier in. Dit heeft een positief effect op hun
wil om te sporten, ofwel hun sportcommitment (Derks, Bakker, & Speet, 2008).
Bovendien stimuleert een positieve sportervaring de intrinsieke motivatie en is
de kans minder groot dat deze spelers stoppen met sporten als ze ouder worden
(Brustad, Babkes, & Smith, 2001). Wanneer meer jeugdspelers nu en later
sporten en dus bewegen, zal dit een positief effect hebben op hun lichamelijke en
geestelijke gezondheid (Tiessen-Raaphorst, Kerssens, Bakker, & Wendel-Vos,
2005).
Ontwikkelen op verenigingsniveau
Mixed Hockeyclub Purmerend is sinds 2006 bezig met een beleid dat alle spelers
op hun eigen niveau hockeyen, waardoor het hockeyniveau van zowel de
selectieteams als de breedteteams hoger wordt. Dit beleid sluit aan bij het
comfort-zone model van Luckner en Nadler (1997) waaruit blijkt dat sporten op
eigen niveau, niet te hoog (de panic-zone) en niet te laag (comfort-zone), een
voorwaarde is van ontwikkeling van sporters. Wanneer jonge hockeyers op hun
eigen niveau sporten worden zij sneller beter en kan de speler voldoening halen
uit persoonlijke verbeteringen. Zo gaan zij meer plezier uit het spel halen (Baker
J. , 2003). De teamindelingen worden gebaseerd op selecties. Hier wordt ook
gekeken naar formulieren, waarin spelers beoordeeld worden op hun technische,
tactische, fysieke en mentale kwaliteiten. Deze beoordelingen zijn echter wel
subjectief, omdat er gevraagd wordt naar de mening van een trainer of coach.
Om de kwaliteit van de prestatieteams te vergroten en de selectieprocedure
eenvoudiger en eerlijker te maken, wil hockeyclub Purmerend een systeem
waarbij de vaardigheden van de spelers objectief getoetst kunnen worden om zo
een database bij te kunnen houden van de ontwikkelingen van individuele
spelers. Dit volgsysteem kan dan worden gebruikt om de doelstellingen van het
technisch beleid te ondersteunen.
Om de prestaties van spelers te kunnen monitoren, zijn er de laatste jaren al
meerdere speler-volgsystemen ontwikkeld voor individuele spelers en teams om
door verenigingen te worden gebruikt. Een speler-volgsysteem is een systeem
waarin een trainer/coach de prestaties en hockeykwaliteiten van zijn spelers kan
monitoren om zo de individuele ontwikkeling van een speler te volgen, meestal
door het invullen van een beoordelingsformulier. Het grootste nadeel is dat de
kwaliteiten waar spelers op beoordeeld worden niet gemeten worden, maar zelf
ingevuld worden door de beoordelaar, net als bij het beoordelingsformulier van
hockeyclub Purmerend. Dit zorgt er dus voor dat de resultaten subjectief, en dus
minder betrouwbaar zijn, want het is de mening van maar n persoon. Op deze
manier zijn de gegevens nooit 100 procent correct, iedereen heeft een eigen kijk
op het spel. Ook zijn deze systemen vrij prijzig in gebruik en niet laagdrempelig
te implementeren binnen een vereniging.
Het onderzoek
7
2 Methode
In dit hoofdstuk wordt de methode beschreven van het onderzoek. Hierin wordt
de onderzoeksopzet beschreven, de populatie, de meetinstrumenten, de
procedure en de data-analyse.
2.1 Onderzoeksopzet
Er is voor dit onderzoek gebruik gemaakt van een systematische literatuurstude
en een kwalitatief cross-sectioneel onderzoek. Er is een literatuuronderzoek
gehouden, vooral om te vergelijken met de resultaten van de interviews en om
deelvraag vijf te beantwoorden, die vooral gaat over welke sporttesten er gedaan
kunnen worden om de ontwikkeling te toetsen. Dit is ook gedaan om het
kwalitatieve onderzoek te ondersteunen, maar vooral om te onderzoeken wel
onderzoek er al is gedaan naar sporttesten, wat de bevindingen hiervan waren en
hoe bepaalde al bestaande methoden toepasbaar zijn op dit onderzoek. Dit is
nodig om een compleet beeld te krijgen van de onderwerpen van dit onderzoek
(Sharp, Peters & Howard, 2002). Er is gebruik gemaakt van een kwalitatief
onderzoek omdat de nadruk ligt bij het inventariseren van meningen, belevingen
en bepaalde inzichten van personen die verstand hebben van het onderwerp, in
dit geval ontwikkeling binnen het hockey (Wouters, 2010). Door het analyseren
van het literatuuronderzoek en de interviews kunnen de eerste vier deelvragen
kunnen worden beantwoord, die gaan over het zo effectief mogelijk ontwikkelen
van hockeyspelers.
2.2 Populatie
De populatie van het onderzoek is alle hockeyspelers en trainers in het
Nederlandse hockey omdat het zowel om de hockeyspeler zelf gaat als het
begeleiden ervan. De hockeybond bestaat uit 248.859 leden in oktober 2014. Van
deze leden zijn er relatief veel jeugdleden (zes tot en met achttien jaar). In 2014
waren er 163.940 jeugdleden, dit is ongeveer 66 procent van alle leden (KNHB,
2014). Er zijn geen cijfers bekend over het aantal hockeytrainers in Nederland.
Om een representatief kwalitatief onderzoek te doen is er een steekproef
geselecteerd op basis van verschillende meningen, opvattingen en ervaringen
(Groenland, 2001).
De steekproef van het onderzoek betreft vijftien
trainers/coaches uit het Nederlandse tophockey omdat zij veel kennis hebben van
het onderwerp. Er is gekozen voor vijftien personen in totaal omdat uit een artikel
van Wouters (2010) blijkt dat er sprake is van een representatief kwalitatief
onderzoek wanneer de steekproef bestaat uit vijftien tot twintig personen. Deze
trainers/coaches zijn van verschillende verenigingen in Nederland. Omdat bij
deze verenigingen waarschijnlijk een verschillende clubcultuur is en visie op
spelersontwikkeling zullen er meerdere meningen uit het onderzoek komen. Op
deze manier worden er volgens Groenland (2001) meerdere actoren uit
verschillende takken van de populatie genterviewd en is dit positief voor de
representativiteit van het onderzoek.
De inclusiecriteria voor de interviews waren dat het trainers, coaches of
technisch managers en cordinatoren zijn bij topclubs in Nederland en bezig zijn
10
2.3 Meetinstrumenten
Er zijn voor het onderzoek meerdere interviews gehouden met trainers en
coaches uit het Nederlandse tophockey. Het onderzoek heeft tot doel om nieuwe
inzichten te krijgen, vandaar dat de interviews een combinatie van open en semigestructureerd zijn (Wouters, 2010). Omdat de meningen over het onderwerp
kunnen verschillen heeft het onderzoek een interpretatief onderzoeksperspectief.
Dit komt doordat de actoren verschillende dingen hebben meegemaakt en zij
alles door een andere bril zien (Rubin & Rubin, 2012). Het feit dat de actoren
een verschillende interpretatie kunnen hebben is deze vorm van interviewen
geschikt voor dit onderzoek. De coaches zijn genterviewd om te de eerste drie
deelvragen te beantwoorden. Omdat de onderzoeksvraag open is en om de
interviews later op een goede manier te analyseren zijn er van tevoren topics
opgezet voor de interviews (Boeije, 2005). Deze topics, samen met de vragenlijst
voor de interviews is te vinden in bijlage G. Daarnaast was ook ruimte voor
andere topics tijdens het interview. Dezelfde topics zijn gehanteerd op alle
actoren. Door het analyseren van deze interviews, met onderbouwing van de
literatuur, kan er antwoord gegeven worden op de eerste vier deelvragen.
2.4 Procedure
Voor het literatuuronderzoek is er gebruik gemaakt van Google Scholar. In het
onderzoek werd gezocht naar informatie over spelersontwikkeling en
verschillende sporttesten. Er is gezocht naar zowel Nederlands- als Engelstalige
onderzoeken. In bijlage B zijn drie stroomdiagrammen te vinden waarin te zien is
hoe de artikelen zijn gevonden. Allereerst is er een zoekstring opgesteld.
Vervolgens zijn de resultaten gesorteerd op relevantie, zodat de meest relevante
informatie boven kwam. Daarna zijn de titels en korte samenvattingen globaal
gelezen. De relevante artikelen zijn opgeslagen. Na het doornemen van de titels
en samenvattingen zijn de artikelen doorgenomen. Op basis van de gelezen
informatie is ervoor gekozen om het artikel wel of niet te gebruiken. Ook zijn er
een aantal artikelen gevonden met behulp van de sneeuwbalmethode (een
artikel vinden in een artikel) en zijn er een aantal artikelen per toeval gevonden.
De procedure van de interviews is bij alle actoren hetzelfde. Allereerst werden de
deelnemers geworven. De onderzoeker heeft zelf de deelnemers benaderd.
Contact met de respondenten is gelegd via het netwerk van de onderzoeker.
Eerst is er een telefonische afspraak gemaakt en vervolgens de informatie van
het onderzoek naar de deelnemer toegestuurd via e-mail. De interviews worden
mondeling afgenomen aan de hand van de reeds genoemde van tevoren
opgestelde topics. De interviews zijn afgenomen in het clubhuis van de
vereniging waar de actor werkzaam is, en duurde tussen een half uur en een uur.
11
2.5 Data-analyse
Een doel van de interviews is de ideen en meningen te beschrijven van de
actoren. De interviews zijn per onderwerp vergeleken en samengevat om de
deelvragen te beantwoorden (Lucassen & Hartman, 2007). Om de data te
analyseren zijn de interviews opgenomen met een voice recorder. Voor het
onderzoek is verder gebruik gemaakt van de analyse techniek van Boeije (2005).
Voor het coderen is het softwareprogramma Atlas gebruikt. De interviews zijn
letterlijk overgeschreven. Dan werd er open gecodeerd, door kernzaken uit de
interviews te markeren. Vervolgens werd er axiaal gecodeerd, wat betekent dat
deze coderingen onderverdeeld werden in themas. Uiteindelijk, in de eindfase,
werden alle interviews selectief gecodeerd, waardoor de belangrijkste informatie
werd geselecteerd (Wouters, 2010).
De betrouwbaarheid van de analyse is onderscheiden in interne en externe
betrouwbaarheid. Met interne betrouwbaarheid wordt de mogelijke vertekening
van de onderzoeksresultaten door invloed van een individuele onderzoeker
bedoeld. Omdat dit onderzoek is gehouden door n onderzoeker heeft dit geen
invloed op dit onderzoek. Met externe betrouwbaarheid wordt de herhaalbaarheid
van het onderzoek bedoeld. De procedure om de herhaalbaarheid te garanderen
heet de audit trail: alles wat is onderzocht is beschreven om het voor derden
inzichtelijk te maken. Om de betrouwbaarheid te waarborgen is er gebruik
gemaakt van een membercheck. Hiermee wordt bedoeld dat de genterviewde
personen de gelegenheid hebben gehad om commentaar te leveren op
voorlopige resultaten om vertekening tegen te gaan. Om de externe validiteit te
waarborgen is er een uiteenlopende groep actoren genterviewd. Dit wil zeggen
dat
alle
genterviewde
personen
een
andere
geografische
en
verenigingsachtergrond hebben. Er is doelgericht gezocht naar de samenstelling
van de steekproef zodat de validiteit gewaarborgd wordt, dit wordt purposive
sampling genoemd (Zwieten & Willems, 2004). Het uiteindelijke resultaat van de
interviews is informatie van professionals uit de hockeywereld. Wanneer de
resultaten selectief zijn gecodeerd, blijft de belangrijkste informatie over en deze
wordt gebruikt voor de opzet van het speler-volgsysteem. Deze resultaten zijn
uitgewerkt in het hoofdstuk Resultaten.
Het doel van het literatuuronderzoek is te beschrijven wat er bekend is over
verschillende hockey-gerelateerde sporttesten om te combineren met de
belangrijkste hockey-gerelateerde vaardigheden. Deze informatie is gebruikt voor
de onderbouwing van de opzet van het speler-volgsysteem. Om uiteindelijk bij
een goede opzet te komen voor het speler-volgsysteem zijn de resultaten van de
interviews en het literatuuronderzoek bij elkaar genomen en waar mogelijk
vergeleken om een opzet te maken voor het speler-volgsysteem. Deze opzet kan
gebruikt worden door hockeyclub Purmerend om verder uit te bouwen en
mogelijk te implementeren binnen de vereniging.
12
3 Literatuuronderzoek
Om meer inzicht te krijgen in talentontwikkeling en de testen die daarbij zouden
kunnen horen is er een literatuuronderzoek gedaan. Eerst is er literatuur gezocht
over de kernwaarden van ontwikkeling van sporters om inzicht te krijgen welke
zaken van essentieel belang zijn in de ontwikkeling van een sporter. Daarnaast is
ook naar literatuur gezocht wat omschrijft wat de hockey specifieke
aandachtspunten zijn en welke componenten hierin belangrijk zijn. Na het
uitwerken van de eerste twee onderwerpen en het uitwerken van de interviews is
er onderzocht welke specifieke testen er gedaan kunnen worden om deze
ontwikkeling te kunnen meten.
13
Zoals eerder vermeld, bestaat talentontwikkeling uit het optimaal opleiden van
een jeugdsporter waar deze door middelen en acties ondersteunt wordt en
waardoor de ontwikkeling positief benvloed wordt. Om spelers te ontwikkelen is
het belangrijk om te bepalen welke middelen, acties en factoren van belang zijn
op de prestaties. Volgens Engel, Sturkenboom en Philips (1997) is het bepalen
van prestaties geen toeval, maar vooral een zaak van discipline, planning en
professionele begeleiding. Ook wordt
talentidentificatie gezien als belangrijke
pijler voor een goede ontwikkeling. Van
Rossum
(1993)
stelt
in
zijn
paddenstoelmodel
voor
talentontwikkeling, weergegeven in
figuur 1, dat er een drietal gebieden
zijn onderverdeeld in verschillende
factoren die invloed hebben op succes
in
talentontwikkeling.
Eerst
de
persoonsfactoren,
verdeeld
onder
technische
vaardigheden,
tactisch
inzicht, natuurlijke aanleg, fysieke
conditie en mentale conditie. Het
tweede
gebied
bestaat
uit
bindingsfactoren. Hierbij horen de top
willen bereiken, hard werken en
betrokkenheid. Het derde gebied bestaat uit omgevingsfactoren. Dit bestaat uit
vijf sociale elementen: Eerst school, gezin en vrienden en daarnaast de
trainer/coach en teamgenoten.
Figuur 1: Het paddenstoelenmodel van Van
Rossum (1993)
Van Rossum stelt dat alle aspecten binnen zijn model van belang zijn bij het
optimaal ontwikkelen van een jeugdsporter. Binnen de derde factor in het model,
omgevingsfactoren, moeten spelers de gelegenheid krijgen om zich te
ontwikkelen. Deze omgevingsfactoren kun je in twee categorien indelen,
namelijk materile en immaterile omgevingsfactoren (Yperen, 2004). Binnen het
model van Van Rossum worden immaterile factoren ook beschreven, dit zijn de
steun van ouders, familie, trainers en teamgenoten. Van Yperen stelt dat
materile omgevingsfactoren ook van belang zijn bij de ontwikkeling. Hierbij
behoren juiste trainers, trainingslocaties en financile middelen.
Dit onderzoek richt zich in paragraaf 3.3 Gebruik van testen vooral op de eerste
factor binnen het model van Van Rossum, de persoonsfactoren, omdat deze
objectief of (inter)subjectief te meten zijn bij een sporter, met uitzondering van
de factor natuurlijke aanleg. Deze factoren zijn vergelijkbaar met het TIPS-model
dat onder andere in de jeugdopleiding van Ajax gebruikt wordt (Yperen, 1995) en
door de KNHB en veel Nederlandse hockeyclubs ook gebruikt wordt. Hier worden
de persoonsfactoren beschreven als techniek, inzicht, persoonlijkheid en
14
snelheid. Deze pijlers worden gezien als belangrijkst bij de ontwikkeling van een
individuele sporter.
Binnen talentontwikkeling zijn er dus bepaalde factoren die van essentieel belang
zijn voor de ontwikkeling van een sporter, maar de ontwikkeling kan ook worden
verdeeld in fasen. Volgens Bloom (1985), die onderzoek deed naar 120 personen
in de cultuur, wetenschap en sport, bestaat talentontwikkeling uit drie fasen. De
eerste fase is de initiatiefase, hierin staat het begin van de activiteit tot het
moment van instructie centraal. De tweede fase bestaat uit een langdurige
periode van oefening om vaardigheden te leren, onder begeleiding van een
coach. Binnen de derde fase ontwikkelt het talent zich aan verbetering van zijn of
haar prestaties. In elke fase is ondersteuning van derden noodzakelijk, ofwel de
immaterile omgevingsfactoren. Na het onderzoek van Bloom hebben meerde
onderzoekers dit uitgebreid en toegepast op de sport. In het Development Model
of Sport onderscheiden Cte en Fraser-Thomas (2007) verschillende jaren in de
ontwikkeling van sporters. Dit zijn de sampling years, specializing years en
investment years. De sampling years zijn doorgaans van zes tot twaalf jaar,
waarin de sporters op speelse wijze bekend raken met plezier van
sportbeoefening. Van dertien tot vijftien jaar komen ze doorgaans in de
specializing years, waarin duidelijk wordt of ze de sport op recreatieve- of
competitieve wijze doorzetten. Vanaf zestien zullen ze in de investment years
komen, waarin gericht wordt genvesteerd in vele uren training om topsport te
gaan beoefenen.
15
Figuur 2: Het LTAD-model, van fase 1 tot en met fase 7 (van canadiansportforlife.ca)
2. FUNdamentals
In de eerste fase staat de basisvaardigheden centraal. Dit bestaat onder andere
uit beweeglijkheid, balans, cordinatie en snelheid. Volgens het LTAD-model is het
van belang beoefend wordt in een multidisciplinaire sportomgeving. Daarbij staat
het plezier centraal en competitie is van ondergeschikt belang.
3. Learning to train fase
Deze fase beschrijft het omzetten van algemene basisvaardigheden naar meer
sport specifieke vaardigheden centraal. Omdat kinderen in deze fase (meisjes 811 en jongens 9-12) relatief sneller vooruitgaan in het aanleren van kwaliteiten
dan andere leeftijden worden deze jaren ook wel de Golden age of learning
genoemd. Het is dus belangrijk om de focus te leggen bij het aanleren van
techniek bij kinderen. Ook is het bij teamsporten nog niet nodig om bezig te zijn
met spelposities of een bepaalde speelstijl.
4. Train to train fase
Binnen deze fase ontwikkelen spelers hun aerobe systeem en trainen zij hun
sport specifieke vaardigheden. Deze periode vindt plaats tijdens en net na de
Peak Height Velocity of piek lengtegroei (Wilmore, Costill, & Larry Kenney, 2008),
het moment waarop kinderen hun grootste verticale groeispurt doormaken. Bij
meisjes is dit gemiddeld tussen 11 en 15 jaar, bij jongens tussen 12 en 16 jaar.
Presteren op de lange termijn is hier nog steeds belangrijker dan competitie, al
zijn wedstrijden wel van belang om het trainen een doel te geven.
5. Train to compete fase
Binnen de vijfde fase wordt competitie steeds belangrijker. Tijdens deze fase
wordt er door een sporter n sport gekozen. Hierbij is het ook van belang dat
trainingen ook op sport specifieke tactieken aangeboden worden. Naast de
reguliere trainingen wordt voeding, mentale training en blessurepreventie
belangrijk.
Volgens Balyi en Way (2001) is de volgorde van deze fasen essentieel voor de
ontwikkeling.
Fundamentele
basisvaardigheden
zoals
cordinatie
en
beweeglijkheid moeten eerst beheerst worden voordat sport specifieke
eigenschappen aangeleerd worden. Volgens het LTAD-model moet dus op jongere
16
leeftijd de focus liggen op het aanleren van algemene techniek en naarmate een
sporter in de learning to train fase komt ook de sport specifieke technieken. Pas
op latere leeftijd worden tactische, mentale en fysieke vaardigheden belangrijk.
Dit blijkt ook uit de studies van Bloom (1985) en Regnier, Salmela & Russel
(1993), waaruit blijkt dat het aandeel natuurlijke
aanleg
steeds
kleiner wordt en het mentale en tactische aspect
belangrijker worden (zie Figuur 3). Hierin is ook
te zien dat de technische en fysieke
vaardigheden gelijk blijven in de ontwikkeling,
al is wel te zien dat op latere leeftijd de fysieke
conditie erg belangrijk is.
Waar het in de vorige paragraaf vooral ging vaardigheden in de ontwikkeling van een
Het is opgedeeld in jong(binnenste
over de ontwikkeling van sporters in het sporter.
ring) naar oud (buitenste ring)
algemeen, kijken we in deze paragraaf
specifieker naar de ontwikkeling van hockeyspelers. Om een succesvolle
hockeycarrire te hebben is het volgens Elferink-Gemser et al. (2005) belangrijk
om op jonge leeftijd te beginnen, waarbij fysieke, technische, mentale en
tactische vaardigheden de pijlers zijn waarop een speler in moet excelleren.
Fysieke componenten zijn er bij hockey in de vorm van aerobe en anaerobe
capaciteit (Wilmore, Costill, & Larry Kenney, 2008). Specifiek in het hockey is het
interval sprinten, waarbij er een grote variatie is tussen sprinten en hardlopen
(Spencer, et al., 2004). Omdat hockeyers veel korte sprints en vele
richtingsveranderingen maken tijdens een wedstrijd is het belangrijk dat
hockeyers een goed ontwikkelde sprint capaciteit en een goede intervalconditie
hebben (Reilly & Seaton, 1990; Lemmink et al., 2000). Wat binnen het fysieke
component uniek is voor hockeyspelers is de semi-crouched posture, wat
inhoudt dat hockeyers bij vrijwel alle technieken half door hun knien gebogen
zijn (Reilly & Seaton, 1990), waardoor het fysieke aspect bij hockey anders is dan
bij andere sporten.
Technische vaardigheden binnen het hockey verwijzen naar de mate van
sensomotorische cordinatie waaruit efficinte en effectieve bewegingspatronen
ontstaan (Janelle & Hillman, 2003). Om controle over de bal te hebben tijdens het
sprinten, draaien, passen en scoren zijn goede technische vaardigheden nodig
(Smith & Chamberlin, 1992; Reilly et al., 2000). Voor een technisch vaardige
speler is het dribbelen met de bal een automatisch proces. Topspelers
onderscheiden zich van anderen door hun snelheid aan n met de bal (Reilly &
Bretherton, 1986).
Volgens Starkes (1993b) is hockey een sport waarin spelers continue moeten
omgaan met een snel en veranderende omgeving. Om succesvol te zijn moeten
spelers op het juiste moment de juiste actie maken. Daarvoor hebben ze een
goed tactisch inzicht nodig. Binnen het hockey is het niet alleen belangrijk om te
weten welke tactiek een speler op een moment moet toepassen, maar ook welke
bewegingen deze speler moet maken en welke technische vaardigheden er nodig
17
zijn (Starkes, 1993a). Daarom zullen de tactische keuzes van een hockeyspeler
altijd afhangen van de technische en fysieke beperkingen van de speler en de
teamgenoten.
Binnen het psychologische component zijn er ook verschillende aspecten die bij
topspelers een verschil laten zien met sub-topspelers. Dit zijn motivatie,
zelfvertrouwen, angst controle, mentale voorbereiding en concentratie (Mahoney,
Gabriel & Perkins, 1987; Morris, 2000). De psychologische componenten zijn niet
alleen belangrijk om een wedstrijd te winnen, maar ze zijn ook nodig voor de
ontwikkeling van een speler. Een bepaalde commitment aan de sport is nodig
voor een intrinsieke motivatie en zo te ontwikkelen in de sport specifieke
vaardigheden (Ericsson, Krampe, & Tesch-Rmer, 1993).
Uit onderzoek van Elferink-Gemser et al. (2007) blijkt dat topspelers zich
onderscheiden van sub-topsporters op basis van een hoog niveau in hockeyspecifieke psychologische aspecten, excellente technische vaardigheden,
tactische vaardigheden en de motivatie om de top de halen.
18
Voor het meten van de conditie van sporters zijn er in de literatuur negen testen
gevonden. En test moest binnen op een ergometer uitgevoerd worden, de
anderen konden allemaal op het veld worden uitgevoerd. De test die op de
ergometer moest worden uitgevoerd is de 30-second Wingate anaerobic power
test (WAnT). In deze test wordt het maximale anaerobe uithoudingsvermogen
gemeten en wordt gezien als de meest gebruikte test om anaerobe fitheid te
meten (Hoffman et al., 2000; Meckel, Machnai & Eliakim, 2009). In het onderzoek
van Meckel, Machnai & Eliakim (2009) gebruiken ze de Wingate test om het
maximale uithoudingsvermogen te meten van de participanten, om dit later te
vergelijken met twee andere testen, de 6 x 40 meter sprint en de 12 x 20 meter
sprint. De uitslag van het onderzoek was dat het aerobe systeem meer
gerelateerd is aan onderhoud van de kracht in een onderbroken activiteit
wanneer er meer korte repetities zijn (12 x 20 meter sprint) dan met een lager
nummer van langere repetities (6 x 40 meter). Daarom speelt het aerobe
systeem een significante rol in intensiteit onderhoud tijdens een voetbalwedstrijd,
waar korte sprintjes gewoon zijn.
Twee testen die veel gebruikt worden om de conditie te meten zijn de Yo-yo
Endurance Test Level 2 (YYETL2) en de Yo-yo Intermittent Recovery Test Level 1
(YYIRTL1). De YYETL2 is een test waarbij spelers heen en weer moeten rennen
waarbij ze steeds harder moeten gaan met een startsnelheid van 11.5 kilometer
per uur. De YYETL2 is een test die gebruikt kan worden om de aerobe fitheid te
meten van spelers (Aziz, Tan & Teh, 2005; Castagna et al., 2006). De YYIRTL1 is
een test waarbij spelers 2 keer 20 meter moeten rennen waarbij ze steeds sneller
moeten rennen, dit wordt aangegeven met een audio geluid (Castagna et al.,
2006; Castagna et al., 2009; Souhail et al., 2010; Vries, de, 2015). De YYIRTL1
kan gebruikt worden als een aerobe-anaerobe, voetbal specifieke test (Castagna
et al., 2006).
Andere testen waarbij spelers een korte afstand moeten rennen binnen een
bepaalde tijd waarbij ze even rust hebben zijn de Repeated-Sprint Ability Test
(RSAT) en de 20-m Multi-Stage Shuttle Run Test (MST). De RSAT is een test
waarbij spelers zes keer 40 meter rennen (2 keer 20) en ze 20 seconden pauze
hebben tussen het rennen (Rampinini et al., 2007; Silva, Guglielmo & Bishop,
2010; Vries, de, 2015). De RSAT kan gebruikt worden als indicator voor wedstrijd
gerelateerde fysieke fitheid in het voetbal (Spencer et al., 2004; Rampinini et al.,
2007). De MST is een test waarbij spelers 20 meter moeten rennen en op een
geluidsignaal om moeten draaien en terug rennen. Na elke minuut gaat de
snelheid omhoog (Aziz, Tan & Teh, 2005; Meckel, Machnai & Eliakim, 2009). De
MST is een valide manier voor het meten van VO2max, maar volgens Aziz, Tan en
Teh (2005) is de YYIRTL1 beter voor voetbalspelers.
Een andere test die gebruikt wordt is de 30-15 Intermittent Fitness Test (3015IFT). Deze test bestaat uit 30 seconden rennen en 15 seconden rust. Spelers
moeten rennen tussen twee lijnen die 40 meter van elkaar vandaan liggen. Er
wordt gebruik gemaakt van een geluidsignaal om de snelheid aan te geven
(Buchheit et al., 2009). Als laatste conditionele test is de Shuttle Tempo
(STEMPO), een test om de anaerobe fitheid te meten. Hierbij moeten spelers 300
19
moet lopen en na een vlaggetje van richting moet veranderen in een hoek van
100 graden (Little & Young, 2005).
De laatste test om wendbaarheid te meten is een sport specifieke
reactievermogen test (RAT). Bij deze test moet een speler naar een levensgroot
videobeeld rennen en reageren op de richting die een speler op het videoscherm
beweegt (Serpell, Ford & Young, 2010). Bij deze test wordt niet alleen de
lichaamssnelheid gemeten, maar ook het reactievermogen. Je zou deze test om
deze reden ook een mentale of zelfs tactische test kunnen noemen.
Kracht
In de literatuur zijn er 12 testen gevonden. Hiervan zijn tien testen voor kracht in
de onderste extremiteiten, n test voor de bovenste extremiteiten en n test
voor de core kracht. De testen voor de onderste extremiteiten zijn op n test na
allemaal testen waarbij gesprongen moet worden, bij de overgebleven test wordt
de isokinetische kracht gemeten met een Isokinetic ergometer (Cometti et al.,
2001).
De twee testen die het meest voorkwamen zijn de Vertical Jump (VTJ) en de
Countermovement Jump (CMJ). Deze testen zijn eigenlijk hetzelfde, alleen wordt
bij de VT de hoogte gemeten wat een speler springt (Reilly et al., 2000; Wislff et
al., 2004; Philippaerts et al., 2006; Vaeyens et al.,2006; Malina et al., 2007;
Rampinini et al., 2007) en bij de CMJ wordt de tijd gemeten hoe lang een speler in
de lucht hangt en de kracht die uitgeoefend wordt op een Bosco Ergo Jump
System mat (Hoffman et al., 2000; Cometti et al., 2001; Chamari et al., 2008;
Thomas, French & Hayes, 2009; Vries, de, 2015). Wat bij beide testen wordt
gemeten is de explosieve kracht van de onderste extremiteiten. Andere testen
waarbij gesprongen worden zijn de Standing Long Jump (SLJ), waarbij spelers
vanuit stilstand zo ver mogelijk moeten springen (Philippaerts et al., 2006;
Vaeyens et al., 2006), de Depth Jump (DJ), waarbij spelers een dieptesprong
moeten maken van 40 centimeter en grond-contact moesten minimaliseren
terwijl hoogte te maximaliseren (Thomas, French & Hayes). Twee testen waarbij
de spelers moeten springen vanuit een squat zijn de Squat Jump (SJ) en de
Barbell Jump Squats Test (BJST). De Squat Jump test is hetzelfde als de Vertical
Jump Test, maar nu moet een speler beginnen in een squat (Cometti et al., 2001;
Chamari et al., 2008). Bij de BJST werden spelers gevraagd jump squats te maken
met verschillende gewichten barbells vast van 20, 40, 60 en 80 kg (Baker &
Nance, 1999). Een test die iets anders is dan bovenstaande testen is de 5-jump
test (5JT). Hierbij moeten spelers beginnen met twee voeten naast elkaar, vijf
keer springen waarbij de laatste vier sprongen op n been, waarna de speler
weer eindigt op twee benen. Hierbij wordt de afstand gemeten. Volgens
onderzoek van Chamari et al. (2008) is de 5JT een valide test voor het meten van
explosieve kracht in de onderste extremiteiten.
De twee testen die niet voor de onderste extremiteiten waren zijn de Sit-up test
(SUT) en de Bent Arm Hang (BAH). De Sit-up test, waarbij spelers zo vaak
mogelijk op een juiste manier moeten opdrukken wordt gebruikt om de corekracht te meten. De Bent Arm Hang, waarbij spelers zo lang mogelijk met
21
gebogen armen zich ergens aan vast moeten houden, wordt gebruikt om het
kracht-uithoudingsvermogen te meten (Philippaerts et al., 2006; Vaeyens et al.,
2006).
Cordinatie en motoriek
Voor het meten van de cordinatie en motoriek zijn er drie testen gevonden.
Twee van deze testen gingen om balans, de andere test ging om cordinatie. De
testen voor balans zijn de Flamengo Balance Test (FBT) en de Star Excursion
Balance Test (SEBT). Bij de Flamengo Balance Test moet de speler zo lang
mogelijk om n been staan (Philippaerts et al., 2006; Vaeyens et al., 2006). Bij
de Star Excursion Balance Test moet een speler op n been zo ver mogelijk acht
verschillende richtingen met de andere voet aantikken. Bij deze test gaat het om
de afstand (Vries, 2015).
Voor het meten van de cordinatie is de Plate Tapping Test (PTT) gevonden. De
speler moet zijn handen voor zich houden op een tafel met drie tekens, twee
cirkels aan de zijkant en een vierkant in het midden. De speler houdt dan de nietvoorkeurshand op het vierkant en de voorkeurshand op de cirkel die daar links of
rechts van zit. Vervolgens tikt de speler vijftig keer heen en weer op de cirkels.
Hierbij wordt de tijd gemeten (Philippaerts et al., 2006; Vaeyens et al., 2006).
Pass Test (LPT) moesten spelers op 20 meter afstand een bal schieten in een vak,
dit werd bijgehouden met punten (Vaeyens et al., 2006).
23
4 Resultaten interviews
In dit hoofdstuk worden de belangrijkste antwoorden benoemd die de deelnemers
gaven tijdens de interviews. De interviews waren verdeeld in twee delen,
allereerst ging het over (hockey)spelersontwikkeling en welke onderdelen daarbij
hoorden. Hierbij werden vooral de belangrijkste kwaliteiten bij jeugdspelers
besproken en waar je op moet focussen als club en trainer bij jeugdspelers. Ook
welke tools je kunt toepassen om deze ontwikkeling te ondersteunen. Als tweede
ging het over het meten van de kwaliteiten bij spelers en dan vooral over het
gebruik en de mening van een speler-volgsysteem en welke testen je zou kunnen
toepassen. Wat van tevoren niet in het interviewschema was meegenomen maar
wat wel ten sprake kwam bij meerdere deelnemers was het onderwerp
talentidentificatie en selecties. Dit is uiteindelijk wel meegenomen in het
uitwerken van de interviewresultaten.
4.1 Ontwikkeling
Binnen de ontwikkeling zijn er vier verschillende onderwerpen uitgekomen uit de
interviews. Het eerste onderwerp is het individueel opleiden van spelers. Het
tweede onderwerp is de voorwaarden van ontwikkeling. Hierin wordt beschreven
welke voorwaarden er moeten zijn zodat de ontwikkeling van spelers
gewaarborgd kan worden. Het derde onderwerp bestaat uit de belangrijkste
aspecten en kwaliteiten van spelers waar verenigingen hun focus op moeten
leggen. Hierin wordt beschreven wat de participanten de belangrijkste aspecten
vonden en daarna wordt er een onderscheid gemaakt tussen technische,
mentale, fysieke en tactische aspecten. Het vierde onderwerp zijn de tools die op
verenigingen worden gebruikt voor het opleiden van de spelers; hier wordt
beschreven hoe de ontwikkeling in de praktijk gebracht wordt binnen een
vereniging.
meeste participanten het wel eens dat er binnen een vereniging goede trainers
moeten zijn. Het niveau van de trainers en coaches is vooral belangrijk voor de
technieken en tactieken die aangereikt worden aan de kinderen. Op deze manier
kunnen zij zich zelf verder ontwikkelen.
Allereerst wat wilt de persoon zelf. Dus motivatie, belang
van beter willen worden. Dat is een hele bepalende tool, die
wordt nog wel eens over het hoofd gezien. [] In die zin vat
je eigenlijk alles samen. Binnen een plezierige en veilige
omgeving een uitdaging hebben. En dan moeten we onszelf
ook niet wijs maken dat als wij allemaal goede plannen op
papier hebben dat het dan maakt of iemand de top haalt,
dat vind ik onzin. Ik geloof dat Johan Cruyff met tien
verschillende programmas binnen een plezierige, veilige
omgeving waarin hij uitgedaagd werd, in alle tien
programmas de top had gehaald (Participant 4).
Wat verder als voorwaarden worden gezien zijn de motivatie van een speler, een
goede accommodatie en weerstand. De motivatie van een speler wordt gezien
als een individuele voorwaarde, wanneer een speler zelf niet wil gaat het
ontwikkelen ook niet. Een goede accommodatie is een middel voor een speler om
te ontwikkelen, hier gaat het om de velden en het juiste trainingsmateriaal.
Weerstand wordt gezien als uitdaging op de training en in de wedstrijd. Wanneer
een speler uitdaging heeft op training en als de weerstand tijdens wedstrijden
goed is, dat wil zeggen dat de speler op het juiste niveau uitgedaagd wordt, is de
kans op ontwikkelen groter dan wanneer er geen of juist te veel uitdaging is.
26
basis is omhoog gegaan, maar je moet wel een aantal keypointers hebben (Participant 2).
Alhoewel de participanten het eens waren dat alle aspecten ongeveer even
belangrijk zijn binnen de ontwikkeling is er ook een eenduidig antwoord wat er in
welke leeftijdscategorie getraind moet worden. Zij vinden dat al de aspecten
belangrijk zijn, alleen moeten kinderen er niet op afgerekend worden. Zo werd er
bijvoorbeeld gezegd dat er bij kinderen tot twaalf jaar wel gelet wordt op het
mentale aspect, maar dat zij er niet beoordeeld op worden.
Een algehele mening op de verschillen in leeftijdscategorie was dat er in de
jongste jeugd (leeftijd 6 tot en met 12) veel technisch getraind moet worden,
zowel technisch met bal en stick als looptechniek. In de oudere jeugd worden
kracht en het tactische aspect belangrijker. Mentaal wordt gezien als een
continue lijn van ontwikkeling.
Voor ontwikkeling is het van ik en de bal, naar wij en de bal,
naar wij en de bal tegen hun, of zij en de bal tegen ons. Dus
individueel technisch, naar individueel tactisch, groep
tactisch naar team tactisch en naar tegenstander tactisch.
Dat is een ontwikkeling die je in hele lange termijn maakt. In
de jeugd ben je met ik en de bal en wij en de bal al op een
heel eind (Participant 14).
Tijdens de interviews is ook gevraagd of zij het belangrijker vonden om de sterke
punten bij een speler te trainen of de verbeterpunten. Dit is gevraagd om er
achter te komen waar de focus op training moet liggen, wanneer je van een
speler de sterke en verbeterpunten kent. Het algemene beeld bij deze vraag is
dat kinderen motivatie halen uit hun sterke punten en deze ook vooral (moeten)
gebruiken. Daarnaast moeten verbeterpunten wel getraind worden, vooral in de
jongste jeugd omdat je kinderen de kans moet geven in alles te ontwikkelen.
Wanneer iemand iets leuk vind omdat ze het goed doen, gaat deze het
automatisch doen. Uiteindelijk gaat het om specialismes, sommigen zijn ergens
beter in en minder goed dan anderen. Wel wordt benadrukt dat om echt te
verbeteren alle pijlers wel een bepaald basispunt moeten hebben.
Juist kijken naar de sterke punten, het enige is dat je wel
moet werken aan de verbeterpunten. Je hebt het dan over
sterktes, zwaktes, kwaliteit en beperkingen, of hoe je het
dan ook wilt noemen. Je moet kijken naar wat iemand goed
kan en dat moet zich door ontwikkelen. Maar je moet wel
iemand de ruimte geven om te werken aan verbeterpunten.
Als iemand zn slagtechniek niet goed is maar kan heel goed
flatsen, ga je niet tijdens een wedstrijd zeggen, ga maar
slaan. Diegene moet blijven flatsen, maar diegene moet wel
aandacht hebben voor de slag. Alleen moet je diegene dan
niet afrekenen als het niet goed gaat. Daar moet ook weer
een juiste balans in zitten. Maar je aandachtspunt, je mindset, moet gericht zijn op positiviteit (Participant 7).
27
Technische vaardigheden
Wanneer er gesproken werd van technische ontwikkeling werd vooral gepraat
over de basistechniek en het individueel technisch vaardig zijn met de bal. De
definitie van basistechniek werd door de meeste participanten beschreven als het
passen, aannemen en lopen met de bal. Met individuele technische vaardigheid
met de bal werd voor het dribbelen en trucjes beschreven. De participanten
waren het eens dat er al op jonge leeftijd veel technisch getraind moet worden,
waarbij vooral gelet moet worden op de basistechniek, de rest komt vanzelf wel.
The kids should learn to hit the ball. And basic skills, I dont
need players who can pielen, as you guys say it, they learn
tricks on the camps. They have to be good at pass and
move, pass and move (Participant 8).
Tactische vaardigheden
Tactische vaardigheden werden vooral omschreven als het omgaan met tijd en
ruimte, dus hoe en wanneer iemand beslissingen neemt. Hierbij speelt inzicht
een grote rol. Wanneer er gesproken wordt over ontwikkeling op tactisch gebied,
is de algemene mening dat trainers en coaches de kinderen tactische keuzes
aanreikt, waarbij ze wel nog steeds zelf de keuze moeten maken. De tactische
vaardigheid bij spelers staat of valt bij of ze deze keuzes op het juiste moment
maken.
Tactiek is voor mij individuele tactiek, puur beslissingen
nemen. Wanneer moet je passen, wanneer moet je rennen
met de bal? Dit klinkt heel simplistisch, maar het is enorm
complex volgens mij. En ook zonder de bal. Wanneer moet je
in de zone stappen, wanneer moet je met je man mee
(Participant 5).
Mentale eigenschappen
Het mentale aspect binnen de ontwikkeling is iets anders dan de andere pijlers,
omdat de mening van de participanten is dat dit moeilijker te trainen is, terwijl dit
toch wordt gezien als de belangrijkste pijler. De belangrijkste aspecten bij de
mentale eigenschappen zijn volgens de participanten de intrinsieke motivatie en
de mentaliteit. Zonder deze twee aspecten is er geen goede ontwikkeling
mogelijk. De algemene mening is dat wanneer kinderen intrinsiek gemotiveerd
zijn ze sneller ontwikkelen en dat een goede mentaliteit een basisvoorwaarde is
om een goede hockeyer te zijn. Gedrag wordt ook gezien als mentale pijler, dit
heeft vooral te maken met op tijd komen, meedoen met de warming-up en het
omschakelen tijdens een wedstrijd bij balwinst of verlies.
En dan vind ik de belangrijkste pijler tegenwoordig vanaf
een jaar of 14 mentaal. En daarin zie je dan ook de grote
stappen van wie er Hoofdklasse spelers worden en wie niet.
De factor mentaal wordt steeds belangrijker, want op een
gegeven moment heb je een heel aantal kinderen die goed
28
30
31
het niet. Maar mijn grootste punt is wel, welk spelervolgsysteem je ook invult, het is altijd subjectief, altijd
(Participant 5).
33
5 Discussie
In de discussie wordt beschreven of de validiteit van het onderzoek gewaarborgd
is en wat de beperkingen zijn van het onderzoek. Hiernaast worden de verbanden
en verschillen besproken tussen de literatuur en de interviews. Hierbij wordt
besproken welke aspecten belangrijk zijn binnen de spelersontwikkeling uit de
literatuur en wat de mening van de participanten hier van was. Ook wordt er een
verband gelegd met de pijlers waar spelers in ontwikkelen en welke testen hierbij
gebruikt kunnen worden. Afsluitend worden er verbanden gelegd tussen
verschillende resultaten uit het literatuuronderzoek. Hierbij is er een verband
gelegd tussen sportersontwikkeling en hockey specifieke ontwikkeling.
Validiteit en beperkingen onderzoek
Binnen dit onderzoek is er rekening gehouden met externe betrouwbaarheid,
oftewel de herhaalbaarheid van het onderzoek. Om deze procedure te
garanderen is er gebruik gemaakt van een audit trail, welke te vinden is in de
onderzoeksmethode. Ook is er tijdens de interviews gebruik gemaakt van een
membercheck, waar de participanten van het onderzoek gevraagd is naar de
mening van wat een vorige participant heeft gezegd. Om de externe validiteit te
waarborgen is er een verschillende groep actoren genterviewd. De participanten
hadden allemaal een verschillende hockeyachtergrond, al waren er wel wat
overeenkomsten. Zo kwamen er meerdere participanten van dezelfde club of
waren zij ooit begonnen op dezelfde club waar een andere participant ooit
werkzaam was. Bij het interview op hockeyclub Almeerse zijn er twee personen
tegelijk genterviewd, wat hun mening mogelijk heeft benvloed. Wat ook
meegerekend kan worden in de conclusie van het onderzoek is dat er veelal
participanten waren uit Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht. Alhoewel er ook
participanten waren uit andere provincies of daar hun achtergrond hadden
(bijvoorbeeld Noord-Brabant of Groningen) kan dit de gemiddelde mening van de
participanten hebben veranderd en zou dit de validiteit negatief kunnen
benvloeden omdat het in mindere mate iets zegt over de mening van personen
in heel Nederland. Een onderzoek waarbij een interview gehouden zou worden in
elke provincie in Nederland zou een beter beeld geven van de meningen in heel
Nederland.
Wat aan het begin voorspeld was is dat er een duidelijk antwoord zou zijn op
welke aspecten belangrijk zijn in de ontwikkeling bij hockeyers, alleen is dit niet
zo makkelijk te beschrijven. Dit komt omdat er bij elk aspect er altijd een ander
aspect aan hangt. Zo wordt de technische kunde van een hockeyer ook benvloed
door de fysieke kunde van een hockeyer. Tactische keuzes hebben ook te maken
met wat een speler technisch kan (Starkes, 1993a). Ook wordt alles benvloed
door het mentale kunnen van een speler, omstandigheden kunnen veranderen,
zo zijn technische vaardigheden over het algemeen moeilijker als een speler
onder druk moet presteren. Ook is talentidentificatie moeilijk bij hockey. De
voorspelling van succes is complex doordat er veel verschillende kwaliteiten
nodig zijn bij de ontwikkeling (Elferink-Gemser, 2005). Toch kan het wel apart van
34
elkaar worden bekeken en hierdoor gemeten, echter kan er zeer moeilijk een
objectief oordeel over worden gegeven.
Wat er ook voorspeld was is dat een speler-volgsysteem gebruikt kan worden als
selectieprocedure. Een kanttekening hierbij is dat het nooit als uitgangspunt
gebruikt kan worden omdat er altijd verschillende aspecten bij de ontwikkeling
van een speler horen. Zo kan een speler erg goed zijn op zijn leeftijd, maar komt
dat omdat deze als enige van zijn team al een groeispurt gehad heeft en hierdoor
een fysiek voordeel. Er moet altijd gekeken worden naar de verschillende
aspecten bij een speler. Hierbij kunnen volgens het model van Van Rossum
(1993) ook andere omgevingsfactoren een rol spelen. Zo kan een speler minder
presteren door bijvoorbeeld blessures of een vervelende thuissituatie of
schoolsituatie. Het is dus van belang een speler-volgsysteem te gebruiken als
middel en niet als uitgangspunt.
Ook kan er een kanttekening geplaatst worden bij het gebruik van een spelervolgsysteem binnen een team om dit team beter te laten presteren. Uit de
interviews kwam naar voren dat een speler beter presteert wanneer er veel focus
ligt op de sterke eigenschappen van een speler, dit zal de intrinsieke motivatie
verhogen. Dit is nodig voor de ontwikkeling van een speler (Ericsson, Krampe, &
Tesch-Rmer, 1993). Wanneer er getraind wordt op de mindere eigenschappen
van een speler zou dit demotiverend werken en zou een speler een mindere
ontwikkeling hebben. Een aanbeveling is dat er binnen een team gekeken moet
worden naar de algemene verbeterpunten en hier op trainen waarbij er op gelet
wordt dat de sterke eigenschappen ook verbeterd worden.
De laatste beperking van het onderzoek heeft te maken met de deelvraag over
welke aspecten op welke leeftijd belangrijk zijn. Dit onderzoek toont niet aan
welke aspecten belangrijker zijn dan anderen, omdat alle aspecten volgens de
participanten belangrijk zijn. Wat wel in het onderzoek beschreven wordt is waar
de focus en training ligt in de verschillende leeftijdscategorien. Ook al zijn de
meningen soms verdeeld: de n vindt bal- en sticktechniek erg belangrijk op
jonge leeftijd, de ander looptechniek. Ook is onderzocht waar je bij spelers op kan
letten binnen een jeugdopleiding en waar je op kunt selecteren. Zo kan je bij
jonge spelers goed kijken naar de beleving en motorische vaardigheden, maar is
tactiek nog van ondergeschikt belang.
Verbanden literatuuronderzoek en resultaten interviews
Hieronder wordt beschreven wat de verschillen en overeenkomsten waren tussen
de literatuur en de interviews. Dit is gedaan om een verband te leggen tussen
wat er in de literatuur bekend is en wat de verschillende hockeyclubs op dit
moment doen om een oordeel te geven over of de werkwijze van de hockeyclubs
overeenkomst met de literatuur. Dit zal opgedeeld worden in spelersontwikkeling
en het meten van spelers.
Binnen de ontwikkeling is onderzocht wat belangrijke voorwaarden zijn in de
ontwikkeling van spelers. De belangrijkste voorwaarde volgens de participanten
was dat kinderen ontwikkelen in een veilige leeromgeving. Dit komt overeen met
35
de omgevingsfactoren uit het model van Van Rossum (1993) waarin hij stelt dat
steun van teamgenoten en trainers een belangrijk gedeelte is van de
ontwikkeling. Een andere belangrijke voorwaarde is dat er een goed jeugdplan is
op een vereniging. Hierbij werd een plan bedoeld waarbij per leeftijdscategorie
staat wat ze moeten kunnen, vaak top-down. Dit is in de literatuur niet terug
gekomen. Wat volgens de participanten ook belangrijk was in de ontwikkeling is
dat een kind een goede trainer of coach heeft. Een goede trainer/coach staat
wordt door van Rossum (1993) ook gezien als omgevingsfactor. Verder kwam als
resultaat uit de interviews dat de motivatie van een speler heel belangrijk is, wat
ook genoemd werd in onderzoek van Ericsson, Krampe, & Tesch-Rmer (1993).
Uit de interviews bleek dat de participanten niet een specifiek aspect in de
ontwikkeling van een speler het belangrijkst vonden. Uit onderzoek van ElferinkGemser et al. (2007) blijkt dat als kinderen een goede hockeyer willen zijn, zij
moeten excelleren in fysieke, technische, mentale en tactische vaardigheden. Dit
zijn ook de vier pijlers die de participanten aangeven belangrijk te vinden. Een
algemene mening van de participanten was dat er in de jongste jeugd veel
technisch getraind moet worden. Dit komt overeen met het onderzoek van
Elferink-Gemser et al. (2007), waarin zij aangeeft dat hockeyers vroeg moeten
beginnen en technisch trainen. Uit de literatuur, bijvoorbeeld uit het LTAD-model
van Balyi & Way (1995, 2001), komt naar voren dat het belangrijk is voor
kinderen om op jonge leeftijd met meerdere sporten bezig te zijn om motorisch
en op het gebied van cordinatie goed te ontwikkelen. Uit de resultaten van de
interviews kwam dat kinderen al vroeg moeten specialiseren op hockey-technisch
gebied aangezien hockey een technisch vaardige sport is.
Op het gebied van technische ontwikkeling kwam uit de interviews dat vooral de
basis-technische vaardigheden belangrijk zijn, waarbij passen, aannemen en
dribbelen van essentieel belang zijn voor een technisch onderlegde basis. Uit de
onderzoeken van Smith & Chamberlin (1992) en Reilly et al. (2000) kwam naar
voren dat sprinten en draaien met de bal, evenals passen en scoren, essentile
onderdelen zijn van een technisch vaardige hockeyer. Op tactisch gebied kwam
uit de interviews dat dit vooral wordt gezien als hoe een speler met tijd en ruimte
omgaat. Hier speelt inzicht een grote rol, dit komt overeen met de literatuur.
Volgens Starkes (1993b) is hockey een sport waarin spelers continue moeten
omgaan met een snel veranderende omgeving en op het juiste moment een
juiste actie maken. Op het fysieke gebied kwam uit de interviews naar voren dat
er vier verschillende onderdelen waren binnen fysieke ontwikkeling. Namelijk
motoriek/cordinatie, looptechniek, snelheid en kracht. De algemene mening was
dat er op jonge leeftijd aandacht moet zijn voor de cordinatie, motoriek en
looptechniek. Dit komt overeen met de fases van het LTAD-model (Balyi & Way,
1995;2001), waarin het belangrijk is op jonge leeftijd bezig te zijn met de
motoriek en cordinatie. Omdat er in het hockey veel variatie is tussen sprinten
en hardlopen (Spencer et al., 2004) is het belangrijk dat kinderen leren hoe ze
goed kunnen lopen en bewegen. Binnen de mentale pijler was de algemene
mening bij de interviews dat het misschien wel de belangrijkste pijler is. Motivatie
wordt bij de participanten gezien als belangrijk aspect en ook in de literatuur
komt dit naar voren (Mahoney, Gabriel & Perkins, 1987; Ericsson, Krampe &
36
op de training. Toch valt het wel te vergelijken omdat er binnen het LTAD-model
in de volgende fases gericht getraind moet worden op conditie en sport
specifiekere technieken en daarna ook tactieken getraind moeten worden.
Wanneer er dus gekeken wordt naar de ontwikkeling van een speler kan er een
onderscheid te maken tussen de ontwikkelfactoren en ontwikkelfases, maar deze
kunnen ook vergeleken worden. Om antwoord te kunnen geven op de vraag wat
in de ontwikkeling op welke leeftijd belangrijk is, is het van belang te kijken welke
factoren er in welke fase belangrijk zijn. Uit de literatuur blijkt dus dat het goed is
om eerst te focussen op motorische vaardigheden en kinderen kennis te laten
maken met sport. Hierbij is technische en tactische kennis nog minder belangrijk.
Wanneer kinderen ouder worden en in volgende fases komen worden er andere
dingen belangrijk, zoals sport specifieke vaardigheden en intrinsieke motivatie,
de wil om de top te bereiken. Dit blijkt ook uit onderzoek van Regnier, Salmela &
Russel (1993), waaruit blijkt dat het aandeel natuurlijke aanleg steeds kleiner
wordt en het mentale en tactische aspect belangrijker worden (zie Figuur 3).
Uiteindelijk zijn de omgevingsfactoren, zowel materile en immaterile, altijd van
belang in de ontwikkeling van een kind.
Wanneer we dit gaan vergelijken met hockey specifieke opleiding kan dit het best
met het LTAD-model, omdat dit model een duidelijk beeld schept over de
ontwikkeling van sporters en dit model ook gebruikt wordt binnen verschillende
grote sportbonden in Nederland alsmede het NOC*NSF. Als we de fases van het
LTAD-model in verband brengen met hockey zien we de volgende aspecten in de
fases:
2. FUNdamentals
In deze fase staan de basisvaardigheden centraal. Dit bestaat onder andere uit
beweeglijkheid, balans, cordinatie en snelheid. Binnen het hockey zou er dus
nog niet getraind hoeven worden op hockey specifieke technieken. Volgens het
LTAD-model is het belangrijk om bovenstaande basisvaardigheden te trainen met
verschillende sporten.
3. Learning to train fase
Deze fase beschrijft het omzetten van algemene basisvaardigheden naar meer
sport specifieke vaardigheden centraal. In deze fase (meisjes 8-11 en jongens 912) zouden hockeyers dus veel bezig moeten zin met hockey specifieke
technieken. Omdat hockey een vrij complexe sport is zal deze fase erg belangrijk
zijn. Om controle over de bal te hebben tijdens het sprinten, draaien, passen en
scoren zijn goede technische vaardigheden nodig (Smith & Chamberlin, 1992;
Reilly et al., 2000).. Ook is het bij teamsporten nog niet nodig om bezig te zijn
met spelposities of een bepaalde speelstijl, dus rouleren binnen opstellingen is
belangrijk.
4. Train to train fase
Binnen deze fase ontwikkelen spelers hun aerobe systeem en trainen zij hun
sport specifieke vaardigheden. Deze periode vindt plaats tijdens en net na de
Peak Height Velocity, het moment waarop kinderen hun grootste verticale
groeispurt doormaken. Wanneer we kijken naar hockey zouden kinderen dus al
39
40
6 Conclusie en aanbevelingen
Om antwoord te geven op de hoofdvraag wordt er in de conclusie gekeken naar
de resultaten van het literatuuronderzoek, de resultaten van de interviews en de
verbanden of verschillen tussen deze twee resultaten. In dit hoofdstuk zal de
conclusie van het onderzoek beschreven worden en er zal een aanbeveling
komen voor hockeyclub Purmerend. Voordat de onderzoeksvraag wordt
beantwoord zullen de deelvragen worden beantwoord.
Deelvraag 1: Wat zijn essentile onderdelen voor talentontwikkeling bij
sporters?
Sporters zullen volgens van Rossum (1993) een goede ontwikkeling doormaken
wanneer de factoren uit zijn model goed verlopen. Hierbij moet er getraind
worden op de persoonsfactoren, zal de speler afhankelijk zijn van zijn
omgevingsfactoren, de personen om hem heen en ook de materile
omgevingsfactoren zoals accommodatie, materiaal en tijd. Uiteindelijk zullen de
bindingsfactoren (top willen bereiken, hard werken en betrokkenheid) bepalen of
het talent er ook uiteindelijk komt. Verder zijn belangrijke onderdelen voor
talentonwikkeling zijn dat er individueel opgeleid wordt, dus rekening gehouden
wordt met een individu en niet met de prestaties van een team, dat er een veilig
leerklimaat is voor de spelers waarin ze op een goede manier kunnen leren en
dat er een goed jeugdplan is waarin staat wat spelers moeten beheersen in hun
leeftijdscategorie. Ook is het belangrijk dat een speler een goede trainer/coach
heeft, dus de begeleiding van een sporter moet goed zijn. Individueel gezien is
intrinsieke motivatie een belangrijke voorwaarde, zonder motivatie zal er minder
ontwikkeling zijn. Voor de ontwikkeling van een sporter is het verder belangrijk
dat er op jonge leeftijd begonnen moet worden met ontwikkeling op het gebied
van cordinatie en motoriek. Dit zou verbeterd kunnen worden als kinderen
meerdere sporten beoefenen of trainen. Daarnaast is het competitie element pas
belangrijk op latere leeftijd en moet een kind op jonge leeftijd vooral plezier
hebben en de basisvaardigheden leren.
Deelvraag 2: Welke hockey-specifieke vaardigheden van hockeyspelers
zijn het belangrijkst in de ontwikkeling van een speler?
Om een goede hockeyer te worden is het belangrijk op jonge leeftijd te beginnen,
waarbij fysieke, technische, mentale en tactische vaardigheden de pijlers zijn
waarop een speler in moet excelleren. Er is niet n aspect belangrijker, al wordt
motivatie binnen de mentale pijler wel gezien als basisvoorwaarde voor
ontwikkeling. Op fysiek gebied is het belangrijk dat een speler zich ontwikkeld in
cordinatie, explosieve sprintsnelheid, goede intervalconditie, kracht en
looptechniek. Op technisch gebied is het vooral belangrijk de focus te leggen bij
de basistechnieken, zoals het passen, aannemen en het lopen met de bal. Op
mentaal gebied is het vooral belangrijk dat de motivatie, mentaliteit, gedrag,
zelfvertrouwen en concentratie goed is. Niet alleen om wedstrijden te winnen,
maar zeker ook voor de ontwikkeling. Op tactisch gebied is het belangrijk dat
spelers op jonge leeftijd individueel tactisch worden opgeleid, dus het aanvallen
41
43
kwaliteiten van hun spelers in kaart weet te brengen kan er gerichter getraind
worden en zal mogelijk het niveau van de spelers verhoogt worden.
Aanbevelingen
Op basis van de conclusie kan er de volgende aanbeveling gedaan worden voor
hockeyclub Purmerend. Zorg eerst voor een goed jeugdplan. In dit jeugdplan
zullen de belangrijkste aspecten moeten worden meegenomen die horen bij de
ontwikkeling van de spelers. Dit zou per leeftijdscategorie moeten worden
vastgesteld en hierbij moet rekening gehouden worden met de leerlijnen van het
LTAD-model. Vervolgens de belangrijkste aspecten onderverdelen in techniek,
tactiek, mentaal en fysiek. Van deze pijlers per leeftijdscategorie een top-down
plan schrijven waarbij duidelijk wordt welke kwaliteiten kinderen van een
bepaalde leeftijd moeten kunnen. Voor de jongere jeugd zal dit dus vooral
techniek en cordinatie zijn, waar bij de oudere jeugd kracht, mentaal en tactiek
steeds belangrijker wordt. Hierbij is het belangrijk vast te stellen wat de
trainingsthemas hierbij zijn. Dus niet alleen wat er getraind moet worden, maar
er moeten ook manier worden bedacht hoe dit getraind kan worden. Een
voorbeeld is in de jeugd meerdere keren een kwartier handballen, voetballen of
rugbyen op een training om zo de cordinatie te verbeteren. Ook kan er gekeken
worden of het mogelijk is een looptrainer (gericht op looptechniek, niet conditie)
te regelen voor verschillende teams.
Vervolgens is het nodig om een interne analyse (SWOT-analyse) te maken om te
evalueren of de omgevingsfactoren bij hockeyclub Purmerend juist zijn voor de
ontwikkeling. Op deze manier is het goed te zien waar de sterktes en zwaktes
van de vereniging liggen. Wanneer er een jeugdplan is en een interne analyse
kan er gekeken worden naar een speler-volgsysteem of een andere manier om de
spelers te beoordelen, bijvoorbeeld een beoordelingsformulier. Een vervolg voor
dit onderzoek zou zijn om te onderzoeken of bepaalde testen een normschaal
kunnen krijgen om zo een cijfer te hangen aan een bepaalde kwaliteit. Voor de
aspecten die niet gemeten kunnen worden zou er ook een bepaald cijfer aan
gehangen kunnen worden aan de hand van bijvoorbeeld een Likert-schaal, mits
er meerdere mensen naar kijken om zo de objectiviteit te vergroten. Een ander
vervolgonderzoek zou zijn om de validiteit te meten van specifieke hockey tests
zoals bijvoorbeeld passen, schieten, aannemen. Dan kunnen er al meer
objectieve gegevens ingevuld worden.
Als laatste zou er een bepaalde testbatterij gemaakt kunnen worden met de
testen die gevonden zijn in de literatuur. Deze testbatterij zou dan gebruikt
kunnen worden op de hele vereniging om de kwaliteit en progressie van de
spelers te beoordelen. Op deze manier kan je dit in kaart brengen en evalueren of
het jeugdplan wat opgesteld is ook daadwerkelijk werkt. Wanneer een club hier
inzicht op heeft, wordt het makkelijker dingen aan te passen om het beter te
maken. De volgende stap zou zijn om dit plan voor te leggen aan het bestuur van
hockeyclub Purmerend. Zij zouden dan moeten onderzoeken of het mogelijk is dit
plan door te zetten.
44
45
Bronnenlijst
Aziz, A., Tan, F., & Teh, K. (2005). A pilot study comparing two field tests with the
treadmill run test in soccer players. J Sports Sci Med, 105-112.
Baker, D., & Nance, S. (1999). The Relation Between Running Speed and
Measures of Strength and Power in Professional Rugby League Players. The
Journal of Strength & Conditioning Research, 230-235.
Baker, J. (2003). Early specialization in youth sport: a requirement for adult
expertise? High Ability Studies(14), 85-94.
Balyi,
Balyi, I., & Way, R. (1995). Long-term planning of ahtlete development. The
training to train phase. B.C. Coach, 2-10.
Balyi, I., & Way, R. (2001). The role of monitoring growth in long-term athlete
development. Opgehaald van http://www.ltad.ca.
Bloom, B. (1985). Developing Talent in Young People. New York: Balantine.
Boeije, H. (2005). Analyseren in kwalitatief onderzoek. Denken en doen. Meppel:
Boom onderwijs.
Bottenburg, M. v. (2009). Op jacht naar goud. Het topsportklimaat in Nederland,
1998-2008. Nieuwegein: ARKO Sports Media.
Bottenburg, v. M. (2010). Levensloop van topsporters: van pril talent tot oudtopsporter. In A. Tiessen-Raaphorst, D. Verbeek, J. de Haan, & K. Breedveld,
Sport: een leven lang. Rapportage Sport 2010 (pp. 153-170). Den Haag:
SCP, W.J.H. Mulier Instituut.
Brustad, R., Babkes, M., & Smith, A. (2001). Youth in sport: Psychological
Considerations. In R. Singer, H. Housenblas, & C. Janelle, Handbook of
Sport Psychology (pp. 604-635). New York: Wiley.
Buchheit, M., Haddad, H., Millet, G., Lepretre, P., Newton, M., & Ahmaidi, S.
(2009). Cardiorespiratory and cardiac autonomic responses to 30-15
intermittent fitness test in team sport players. The Journal of Strength &
Conditioning Research, 93-100.
Castagna, C., Impellizzeri, F., Cecchini, E., Rampinini, E., & Alvarez, J. (2009).
Effects of intermittent-endurance fitness on match performance in young
male soccer players. The Journal of Strength & Conditioning Research,
1954-1959.
Castagna, C., Impellizzeri, F., Chamari, K., Carlomagno, D., & Rampinini, E.
(2006). Aerobic Fitness and Yo-yo Continuous and Intermittent Tests
46
P.
(1997).
Organisatie
van
Ericsson, K., Krampe, R., & Tesch-Rmer, C. (1993). The role of deliberate practice
in the acquisition of expert performance. Psychological Review, 363-406.
Genderen, M. v., & Haren, B. v. (2014). Ledentallenrapportage. Arnhem: NOC*NSF.
Opgehaald van NOC*NSF.
Groenland, E. (2001). Online kwalitatief marktonderzoek. Een deerne van vele
zinnen. Breukelen: Universiteit Nyenrode.
47
Hoffman, J., Epstein, S., Einbinder, M., & Weinstein, Y. (2000). A Comparison
Between the Wingate Anaerobic Power Test to Both Vertical Jump and Line
Drill Tests in Basketball Players. Journal of Strength and Conditioning
Research, 261-264.
Janelle, C., & Hillman, C. (2003). Expert performance in sport. Current
perspectives and critical issues. In J. Starkes, & K. Ericsson, Expert
performance in sports: Advances in research on sport expertise (pp. 1947). Champaign, IL: Human Kinetics.
KNHB. (2014). Gegevens ledenstatistiek. Koninklijke Nederlandse Hockeybond.
Lemmink, K., Dolleman, G., Verheijen, R., & Visscher, C. (2000). Interval Sprint
Test en Interval Shuttle Run Test - betrouwbaarheid en discrimerend
vermogen van twee nieuwe voetbaltests. Geneeskunde en Sport, 39-48.
Lemmink, K., Elferink-Gemser, M., & Visscher, C. (2004). Evaluation of the
reliability of two field hockey specific sprint and dribble tests in young field
hockey players. Britisch Journal of Sports Medicine, Vol. 38 Issue 2, 138 5p.
Little, T., & Williams, A. (2005). Specificity of acceleration, maximum speed, and
agility in professional soccer players. . The Journal of Strength &
Conditioning Research, 76-78.
Lucassen, P., & Hartman, T. (2007). Kwalitatief onderzoek: Praktische Methoden
voor de Medische Praktijk. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.
Luckner, J., & Nadler, R. (1997). Processing the experience: Strategies to enhance
and generalize learning (2nd ed.). Dubuque: Kendall Hunt.
Mahoney, M., Gabriel, T., & Perkins, T. (1987). Psychological skills and exceptional
performance. The Sport Psychologist, 181-199.
Malina, R., Ribeiro, B., Aroso, J., & Cumming, S. (2007). Characteristics of youth
soccer players aged 1315 years classified by skill level. British Journal of
Sports Medicine, 290-295.
Meckel, Y., Machna, O., & Eliakim, A. (2009). Relationship among repeated sprint
tests, aerobic fitness, and anaerobic fitness in elite adolescent soccer
players. Journal of Strength and Conditioning Research, 163-169.
Morris, T. (2000). Psychological characteristics and talent identification in soccer.
Journal of Sports Sciences, 715-726.
NOC*NSF. (2006). Publieksversie Masterplan Talentontwikkeling 2006-2010,
Talent Centraal. Papendal: NOC*NSF.
NOC*NSF. (2009). Olympisch Plan 2028. Heel Nederland naar Olympisch Niveau.
Baarle-Nasseau: Koninklijke Drukkerij Em. De Jong.
Phillippaerts, R., Vaeyens, R., Janssens, M., Renterghem, v. B., Matthys, D., Craen,
R., . . . Malina, R. (2006). The relationship between peak height velocity
48
Spencer, M., Lawrence, S., Rechichi, C., Bishop, D., Dawson, B., & Goodman, C.
(2004). Time-motion analysis of elite field hockey, with special reference to
repeated-sprint activity. Journal of Sports Sciences, 843-850.
Starkes, J. (1993a). Motor experts: Opening thoughts. In J. Starkes, & F. Allard,
Cognitive issues in motor expertise (pp. 3-16). Amsterdam: Elsevier.
Starkes, J. (1993b). Skill in field hockey: The nature of the cognitive advantage.
Journal of Sport Psychology, 146-160.
Thomas, K., French, D., & Hayes, P. (2009). The effect of two plyometric training
techniques on muscular power and agility in youth soccer players. The
Journal of Strength & Conditioning Research, 332-335.
Tiessen-Raaphorst, Z., Kerssens, J., Bakker, D. d., & Wendel-Vos, G. (2005).
Sporters vitaal: De gezondheid van sporters vergeleken met niet-sporters.
NIVEL.
Vaeyens, R., Malina, R., Janssens, M., Renterghem, v. B., Bourgois, J., Vrijens, J., &
Philippaerts, R. (2006). A multidisciplinary selection model for youth
soccer: the Ghent Youth Soccer Project. British Journal of Sports Medicine,
928-934.
Vries, d. R. (2015). Welke testen meten het beste? Prestatie-vermogen en
belastbaarheid tijdens de groeispurt van jeugdvoetballers. Sportgericht,
45-48.
Wilmore, J., Costill, D., & Larry Kenney, W. (2008). Pshysiology of Sport and
Excercise. Champaign, IL, VS: Human Kinetics.
Wislff, U., Castagna, C., Helgerud, J., Jones, R., & Hoff, J. (2004). Strong
correlation of maximal squat strength with sprint performance and vertical
jump height in elite soccer players. British Journal of Sports Medicine, 285288.
Wouters, E. (2010). Draaiboek
Paramedische Hogeschool.
methode
onderzoek.
Lectoraat
Fontys
51
Bijlagen
Bijlage A: Topics en vragenlijst interviews
Bijlage B: Onderbouwing literatuurkeuze
Bijlage C: Gevonden testen literatuur
52
53
47 artikelen
3 artikelen zijn
gevonden via de
sneeuwbalmethode of
10 artikelen gebruikt
voor het
literatuuronderzoek
literatuuronderzoek
54
Resultaten waren
gesorteerd op
relevantie, eerste drie
2.920 artikelen,
na relevantie 30
11 artikelen afgevallen na het lezen
van de titel
of korte samenvatting
Sporttesten (Engels)
Gebruikte zoekstring: measure
sport tests testing youth players
"field hockey" OR players OR
physical OR technique OR mental
ORgebruikt
1 artikel is gevondenOR tactics OR identification
26 artikelen
qualities OR quality OR youth OR
via de
voor het
38 artikelen
sneeuwbalmethode ofskills -"injury prevention"
literatuuronderzoek
55
Resultaten waren
gesorteerd op
relevantie, eerste tien
paginas bekeken
34.900 artikelen,
na relevantie
62 artikelen afgevallen na het lezen
van de titel
of korte samenvatting
56
Aspect
30-second Wingate
anaerobic power
test (WAnT)
Yo-yo Intermittent
Recovery Test
Level 1 (YYIRTL1)
Flamingo balance
(FLB)*
Bent arm hang
(BAH)*
Anaerobe
conditie
RSA test
Anaerobe
conditie/interv
al
Balans
Bovenste
extremiteiten
kracht
uithoudingsve
rmogen
Conditie
Pijl
er
Fysi
ek
Artikelen
Fysi
ek
Fysi
ek
Fysi
ek
Fysi
ek
Fysi
ek
Conditie
Fysi
ek
Conditie
Fysi
ek
Fysi
ek
Explosieve
kracht
Fysi
ek
Fysi
ek
Fysi
ek
Fysi
ek
Explosieve
kracht
Fysi
ek
Endurance shuttle
run (ESHR)
Yo-yo Endurance
Test Level 2
(YYETL2)
20 m multistage
shuttle run test
(MST)
Shuttle tempo
(STEMPO)
30 15 Intermittent
Fitness Test (30
15IFT)
Plate tapping
(PLT)*
Star Excursion
Balance Test
Sit-ups (SUP)*
Conditie
Countermovement
jump (CMJ)
Conditie
Conditie
Cordinatie
Cordinatie
Core kracht
Fysi
ek
57
Explosieve
kracht
Gewicht
Kracht
15-second
anaerobic jump
test (APJT)
Barbell jump
squats with loads
of 40, 60, 80, and
100 kg
Depth jump (DJ)
Kracht
Isokinetic
ergometer
Kracht
onderste
extremiteiten
Kracht
onderste
extremiteiten
Lengte
Fysi
ek
Fysi
ek
Fysi
ek
Fysi
ek
Kracht
Fysi
ek
Kracht
Fysi
ek
Fysi
ek
Fysi
ek
Fysi
ek
Fysi
ek
Fysi
ek
Fysi
ek
Fysi
ek
Fysi
ek
Fysi
ek
Fysi
ek
Fysi
ek
Fysi
ek
Fysi
ek
Fysi
ek
Fysi
ek
Fysi
ek
Lenigheid
Shuttle sprint: (5
610) m (SSPRINT)
10 m shuttle run
sprint
Shuttle run: (10
65) m (SHR)
Sprinttest (12x20)
Snelheid
Sprinttest (6x40)
Snelheid
Snelheid
Snelheid
Snelheid
Snelheid
Snelheid
10-m sprint
Startsnelheid
Snelheid
Snelheid
Snelheid
Snelheid
CODS-test
Wendbaarheid
Fysi
ek
Fysi
ek
Fysi
ek
Fysi
ek
Fysi
ek
Men
taal
Wendbaarheid
505 test
Wendbaarheid
Zigzag agility
performance
RAT
Wendbaarheid
Competitive State
Anxiety Inventory2 (CSAI-2)
The anticipation
test
Task and Ego
Orientation in
Sport
Questionnaire
(TEOSQ)
Sport Commitment
Questionnaire
(SCQ)
The slalom dribble
Anxiety
Men
taal
Men
taal
Sport
Commitment
Men
taal
Dribbelen
Tech
niek
Tech
niek
Tech
niek
Tech
niek
Tech
niek
Tech
niek
+Fy
siek
Tech
niek
+Fy
siek
Dribbelen
Juggling test
Hooghouden
Passing
A test of shooting
accuracy
Shuttle sprint and
dribble test
(ShuttleSDT)
Schieten
Snelheid+drib
belen
Wendbaarheid
Inzicht
Motivatie
Snelheid+drib
belen
59