Anda di halaman 1dari 17

Algemene didactiek

Basiscomponenten voor niet-onderwijskundigen

Les 9/11/2017
Wat is didactiek?
 Afgeleid van het Grieks
 Onderwijzen
 De wetenschap van het onderwijzen/lesgeven
 Goed didactisch model = basis van goede les

Didactisch model
 Vereenvoudigde weergave van essentiële componenten van een didactisch proces
 Samenhang & wisselwerking tussen de verschillende componenten
 Veel verschillende modellen

Didactische driehoek

Didactisch model – Van Gelder 1971

1
Didactisch model – De Corte 1981

Leerplan
 Wat is een leerplan?
 Overzicht van de leerstof die behandelt moet worden in de klas
 Alle erkende scholen
 Inrichtende macht
 Meestal onderwijsnetten en onderwijskoepels

ZILL (zin in leren/zin in leven)


 Nieuw leerplanconcept voor katholiek BaO
 Vanaf september 2018
 Leerinhouden zijn geordend in ontwikkelvelden met onderliggende
ontwikkelthema’s
 Harmonische ontwikkeling kind

Handelingsplan
 Wat is een handelingsplan
 Buitengewoon onderwijs
 Geïndividualiseerd curriculum
 Schoolteam selecteert ontwikkelingsdoelen
 Voor type 3: geen vastgelegde ontwikkelingsdoelen
 Wel een servicedocument met visietekst en doelen
 Voor type 4,5,& 6 ook geen ontwikkelingsdoelen

Doelstellingen
 Wat zijn doelstellingen
 Minimum aan:
 Kennis
 Inzicht
 Vaardigheden
 attitudes
 Steeds in functie van het leerplan

2
 Vakoverschrijdende ET
 Maatschappelijke verschijnselen & problemen
 Aandacht voor lichamelijke gezondheid, veiligheid, mentale gezondheid, duurzame
ontwikkeling…

Vakoverschrijdende eindtermen
 Naast contexten  gemeenschappelijke stam met sleutelcompetenties
 Rubriek leren leren
 Vangnet voor doelen die niet of nauwelijks in vakken aan bod komen

Soorten doelstellingen
 Leerlingen moeten in hun totaliteit kunnen ontplooien
 Alle persoonlijkheidsdomeinen
 Cognitief domein
 Dynamisch-affectief domein
 Psychomotorisch domein

Cognitieve doelstellingen
 Alles wat te maken heeft met het denken, het verstand & intellect
 Denkactiviteiten
 Bv. in eigen woorden zeggen wat een ruit is
 Bv. Brussel kunnen aanduiden op een blinde kaart van België

Motorische doelstellingen
 Beheersing van motorische, lichamelijke en zintuigelijke vaardigheden
 Bv. woorden correct uitspreken
 Bv. zich heel klein en heel groot maken
 Bv. proeven wat bitter is en wat zuur is

Dynamisch-affectieve doelstellingen
 Aspecten van het gedrag
 Attitudes
 Waarden
 Motieven
 Interesses
 Bv. de mening van anderen respecteren
 Bv. naar elkaar luisteren en niet door elkaar praten

SMART-principe
Specifiek
 Niet vaag of algemeen
 ‘wat’ vragen
Meetbaar
 Om na te gaan of de doelstellingen bereikt zijn
 objectief
Acceptabel
 Passen binnen een schooleigen opvoedingsproject
 Passen binnen ontwikkelingsproces van het kind
 Haalbaar
Realistisch
 Haalbaarheid & realiseerbaarheid
 Te hoog gegrepen = demotiverend
 Te gemakkelijk = demotiverend
Tijdsgebonden
 Bepaalde tijdspanne
 Soms nodig, soms niet

3
Les 14/12/2017
Aspecten van een goed opgebouwde les
Lesopbouw
 Beginsituatie
 Doelgroep?
 Lesdoelen?
 Hoe doelen bereiken?
 Welke werkvorm?
 Inleiding
 Aandacht trekken met energizer = motivatie
 Kern
 Onderwijsleergesprek
 Oefeningen
 Verwerking
 Verwerkingsopdracht
 Slot
 Korte herhaling evaluatie

Waar willen we naartoe?

 Leren = dynamisch en interactief proces

Ondernemingszin
Ondernemingszin
 Essentiële opdracht van het onderwijs
 Het vermogen om iets teweeg te brengen dat vernieuwend en grensverleggend is
 Initiatief nemen

Ondernemingszin bij leerlingen

Zelfsturing
 Hoge dosis verbeeldingskracht
 Creativiteit
 Organiseren
 Leidersrol vervullen

Ondernemingszin
CEGO = theoretisch kader om rond ondernemingszin & zelfsturing te werken bij
leerlingen

4
Ondernemingszin – deelcompononenten
1. Wilsfactor
 Gedreven zijn om ‘iets’ te veranderen aan de omgeving
 Actiegericht
 Doorzettingsvermogen
 Niet opgeven
2. Keuzes kunnen maken
 Weten wat ze willen
 Geven in de klas wat ze willen doen
 Innoverend
3. Scenario’s kunnen oproepen en in handelen omzetten
 Inspelen op de situatie
 Brede kijk op de dingen
 Vermogen om te plannen & te realiseren
4. Afstand kunnen nemen
 Stilstaan bij ondernomen acties
 Bijsturen van het gedrag
 Kan een aanvulling of correctie zijn op wilsfactor

Differentiëren
Differentiëren
 Niet herleiden tot groepswerk of individueel werk
 Kind laten deelnemen aan leerprocessen in de klas
 Waarde van de heterogeniteit van de groep
 Verwerking van de leerstof  niveaugroepen
 Stigmatiseren van de zwakke leerlingen
 Zinvol aangepaste taak voor heterogene groepjes = leren van elkaar

Individueel zelfstandig werk


 Leerlingen met speciale noden
Individuele begeleiding in de klas
 Hulpleerkracht of leerlingen helpen elkaar
Bij externe begeleiding
 Nooit de ‘rijke’ klasmomenten laten missen
Bij huistaken

 Kinderen zijn verschillend


 Verschillende in ontwikkelingsniveau
 Verschillende interesses
 Verschillende in werktempo
 Verschillen in sociale vaardigheden & emotionele beleving
 Verschillen in mogelijkheden tot zelfsturing

Besluit
Differentiatie door zelfsturing
 Naar interesse
 Leren kiezen
 Wilskracht
 Naar mogelijkheden
 Kiezen spontaan voor iets dat hen uitdaagt
 Naar zelfsturing
 Moet je leren
 Bij planning en uitvoeren van een opdracht
 Nadenken over de volgende stappen
 Werken aan probleemoplossingsvaardigheden

5
Sticordi
Stimuleren
 Probleem erkennen
 Begrip tonen
 Aanmoedigen

Compenseren
 Hulpmiddelen aanbieden
 Bv. spellingsstrategie, vergrote leesteksten, pictogrammen…

Remediëren
 Gericht oefenen
 Extra zorg
 Bv. extra leesspellen, herhaling…

Dispenseren
 Vrijstellen van bepaalde opdrachten/delen ervan
 Bv. geen zinnendictee, geen vraagstukken maken, geen LO les…

6
Les 25/01/2018
1. Regisseer je klas: praktijkvoorbeeld
 Fragment ‘Entre les murs’

2. Positief pedagogisch klasklimaat


 Volgens Hattie
 Het klimaat in de klas, geëvalueerd vanuit perspectief van de leerling
- Eerlijk
- Hoge mate van vertrouwen
- Leerlingen worden gehoord
- Het doel van de les is leren en vooruitgang boeken
 Professor John Hattie
 Onderwijswetenschapperuit Nieuw Zeeland
 Analyseerde onderzoeksgegevens uit de hele wereld
 Andere manier van kijken naar onderwijs
 Zijn advies:
- Kijk naar je lesgeven door ogen van leerlingen
- Help leerlingen hun eigen leraar te worden
 Boek: leren zichtbaar maken
 Belang van een positief klasklimaat
 Kracht van het positief denken
 Basis: veiligheid om tot leren ontwikkelen te komen
 Optimisme: de leerling gelooft dat hij/zij de doelen kan bereiken
 Positieve emoties van leerlingen zorgen voor succeservaringen
 Basisbehoeften
 Competentie
 Autonomie
 Relatie
 Zorgt voor intrinsieke motivatie (komt vanuit de leerling)
 Leerlingen zijn intrinsiek gemotiveerd
 Als zij het gevoel hebben da zij iets kunnen (competentie)
 Als zij het idee hebben zelf invloed te kunnen uitoefenen op wat ze doen
(autonomie)
 Als er sprake is van zich gewaardeerd te voelen, als er een sociale verbondenheid
is (relatie)

3. Orde houden
 Probleem van orde houden, discipline in de klas en op school wordt steeds groter
 Klasmanagement
 Veel voorkomende problemen:
 Spijbelen
 Storend
 Lesonderbrekend gedrag
 Aanpak op 3 niveaus
 Basisniveau: toepassing van regels
 Sociale niveau: vanuit besef van een sociale verantwoordelijkheid
 Zelfdiscipline
 In het secundair starten we met basisniveau in de eerste graad en leren de
leerlingen de volgende niveaus aan naarmate ze het basisniveau bereiken

7
Basisniveau:
 Schoolregels
 Klasregels
 Regels op niveau van individuele leerling
 Nodig voor de samenleving
 Bijvoorbeeld: verkeersreglement: niet iedereen wil graag zich aan de
snelheidsbeperking houden, maar het moet, anders komt de boete.
 Leerling kent de gedragsregels en past de regels toe
 Bv. geen muts in het gebouw
 Leerling studeert regelmatig en maakt zijn taken
 Leerling is tijdig in de lessen
 Leerling beschadigt het materiaal van zichzelf en anderen niet
 Wat indien de leerling de regels niet respecteert:
 Relatie leerkracht – leerling
 Leeringbegeleidster
 Aanmoediging
 Gedragsmodificatie
 Rolmodel
 Straf

Sociaal niveau
 De leerling accepteert en past de regels toe vanuit een besef van sociale
verantwoordelijkheid
 Onder druk van de groep
 Besef van het goede voorbeeld moeten geven
 Groepsdruk

Zelfdiscipline
 In omstandigheden waarin geen duidelijke regels zijn voorgeschreven of waarin
de sociale normen niet duidelijk uit de sociale context af te leiden zijn, is het
nodig om normen voor zichzelf te formuleren
 Bv. gsm is verboden in het gebouw, de leerling van de derde graad is alleen in
een lokaal, er is niemand die sociale controle uitoefent. Neemt hij zijn gsm of
niet?

Leerkracht met orde


 Aanvaardt lln als persoon
 Meer humor
 Meer verbale aanmoediging
 Positieve gespannen aandacht
 Voorziet problemen en treedt op voorhand correctief op

Leerkracht met moeilijkheden


 Meer kritiek op lln
 Meer kritische opmerkingen
 Minder aanmoediging
 Negatieve gespannenheid
 Treedt vaak op nadat het misloopt

8
4. Veilig klasklimaat: Mitchell en Marzano
 Het boek ‘wat echt werkt’ 27 evidence based strategieën voor het onderwijs
geschreven door David Mitchell

Wat is een veilig klimaat?


 a) persoonlijke verhoudingen
 Schep een emotioneel veilige omgeving die door de leerlingen kan
vertrouwd worden
- De school is een vriendelijke, behulpzame gemeenschap die de
sociale, emotionele en intellectuele behoefte van het kind bevredigt
 b) persoonlijke ontwikkeling
 Help leerlingen doelen stellen
 Houd rekening met de culturele achtergrond en de eerste taal van de
leerlingen
- Heb je in leesteksten ook Ahmed, Saïda en niet alleen Jan en Lies
 Zorg voor een motiverende leeromgeving
 c) systeemonderhoud
 Breng hoge, maar realistische verwachtingen over
 Dwing respect af zonder autoritair te zijn
 Stel duidelijke regels en grenzen
 Neem de juiste plaats in, in het lokaal
 d) conclusie
 de kwaliteit van het klassenklimaat is een belangrijke factor in het
presteren van de leerlingen. Ze leren beter als ze in een emotioneel veilige
en voorspelbare omgeving zijn die motiverend is en die het stellen van
positieve doelen bevordert.

Het boek: ‘wat werkt: pedagogisch handelen en klassenmanagement, vier fundamentele


strategieën’ van Robert J. Marzano
 M. beschreef 4 strategieën die helpen tot vermindering van storend gedrag.
 A) regels en routines
 Duidelijk maken van regels en andere verwachtingen van leerlingen
 Het hoogste effect treedt op bij regels die in overleg zijn opgesteld
 Dit leidt tot 28% vermindering van storend gedrag
 B) omgaan met ordeverstorend gedrag
 Effectief gebruiken van positief reageren, belonen en mild straffen
 Preventieve maatregelen en erkenning van behoeften van leerlingen
hebben een groot effect
 Dit leidt tot 32% vermindering van het storend gedrag
 C) relatie leraar-leerlingen
 Stimuleren van contact tussen leraar en leerlingen
 Stimuleren van wederzijds respect
 De leraar combineert een zekere mate van dominantie met een
coöperatieve instelling naar de leerlingen
 Dit leidt tot 31% vermindering van storend gedrag

9
 D) mentale instelling van de leraar
 Ontwikkelen van de alertheid van de leraar zodat die voortdurend weet wat
er gebeurt in de groep
 De leraar houdt bewust controle over zijn eigen gedachten en gevoelens
bij het reageren op storend gedrag van de leerlingen
 Dit leidt tot 40% vermindering van storend gedrag

5. Hoe coach ik mijn klas?


 Preventie van problemen door een goed klassenmanagement
 Wat is een goed klassenmanagement?
 Meer dan orde houden
 Voorkomt ordeproblemen en verhoogt betrokkenheid van de leerlingen

4 aandachtsvelden
 A) preventie van probleemsituaties
 Bv. lesonderbrekingen doordat de directeur even iets komt zeggen
 Bv. leerlingen die bij leswisselingen te laat komen
 Bv. leerlingen die ruzie gemaakt hebben op de speelplaats en de ruzie is
nog niet voorbij
 Deze situaties zijn onverwacht. Je kan ze dus niet voorkomen
- Houd oogcontact met alle leerlingen
- Blijf alle leerlingen zien
- Positieve bekrachtiging van de leerlingen die het goed doen
- Wandel door het hele klaslokaal
- Probeer door oogcontact ongewenst gedrag te corrigeren
- Herinner de leerling aan de afgesproken regels
- Indien dit niet werkt: pas de consequenties toe
- Straf alleen nadat je alle andere middelen hebt uitgeput
 B) didactische vaardigheden
 Alert zijn
 Het spreiden van de aandacht
 Continuïteit en vaart: werk door, niet te snel, maar ook niet te traag
 Het erbij houden van de groep: nieuw materiaal, voorkennis
 Klasindeling: u-vorm, drukke leerlingen dichtbij leraar
 Zelfstandig werken en samenwerken in groep
 C) regels en afspraken
 Een goede regel is positief opgesteld en in concrete gedragstermen
geformuleerd
 Dus niet: je praat niet tijdens de les. Maar je bent stil tijdens het werken
aan oefeningen
 Niet: je komt niet te laat. Maar: je zorgt ervoor dat je tijdig op school bent
 Regels zullen overtreden worden:
- Omdat ze niet duidelijk zijn
- Omdat de leerling geen zin had om de regel te volgen
- Omdat de leerling vindt dat het een absurde regel is
- Omdat er iets gebeurd is, waardoor de leerling de regel zal
overtreden (buiten zijn schuld om)
 Wat als de regels en afspraken niet nageleefd worden? Wees consequent
en duidelijk

10
 D) inrichting van de klas
 Weerspiegel de interesses, de leefwereld en de activiteiten van de
leerlingen
 De leerlingen en leerkrachten voelen zich thuis in het lokaal
 Denk na over:
- Positie van de lessenaar
- Aparte instructietafel
- Opstelling tafels
- Kunnen alle leerlingen het bord goed zien?
- Zijn er stille werkplekken?
- Zijn er aparte hoeken?
- Is er kleur in de klas?
- Is er plaats om het gemaakte werk van de leerlingen te
presenteren?

11
Les 15/03/2018
Observatie van een klasgroep
Ben je nieuwsgierig om te observeren?
 Observeren is een basisvaardigheid van elke leerkracht
 Er is een verschil tussen observeren en waarnemen

A) Observeren van klasklimaat en aanpak


B) Inhoud
C) Ondersteuning door de leerkracht

Observatie = delen met elkaar


Observator geeft feedback aan de geobserveerde
Observatie van een klasgroep wordt gebruikt
 Om klasmanagement te verbeteren
 Om klasdynamiek te begrijpen
 Om klassfeer te verbeteren
 Om het behalen van de leerdoelen te evalueren

Observator: wie is dat?


 Aanvangsbegeleiding voor nieuwe leerkrachten
 Collega leerkracht
 Lid van het zorgteam
 Directie
 Clb medewerker
 Lid van het begeleidingsteam

Observatie van een leerling


Wordt gebruikt bij
 Leerstoornissen
 Gedragsstoornissen
 Socio-emotionele leerlingbegeleiding
Formulieren voor observatie van een individuele leerling
 Individueel observatieschema werkgedrag
 Individuele signaleringslijst gedrag

Organisatievormen: didactische werkvormen


Didactische werkvormen zijn
 Doelbewuste activiteiten die erop gericht zijn leerlingen iets te laten leren
 Doel daarbij is leerlingen zo effectief mogelijk de leerdoelen van een vak te laten
bereiken

Coöperatieve werkvormen
 Goede werkvormen om samenwerken te oefenen. Samenwerken is een
vaardigheid die kinderen nodig hebben om goed te kunnen functioneren in de
samenleving
 Door met elkaar samen te werken praten kinderen met elkaar over de leerstof. Ze
zijn er actief mee bezig en leren van elkaar.
 ‘Sterke’ leerlingen werken samen met ‘zwakkere’ leerlingen. Leerlingen krijgen
meer inzicht in de leerstof door het elkaar uit te leggen.
 Door samenwerken leren kinderen elkaar beter kennen, ontstaat er begrip voor
elkaar en zijn ook bereid elkaar te helpen

Denken – delen – uitwisselen (circa 5 minuten)


 Leerkracht geeft vraag/opdracht
 Lln denken kort na en schrijven antwoord op
 In tweetallen antwoord bespreken en klassikaal uitwisselen
 Voor open vragen, mening, activeren van voorkennis.

12
Flitsen (10 – 15 minuten)
 Maken van flitskaartjes (bv. tafel van 6)
 In tweetallen bevragen
 Geven elkaar hierbij complimenten
 Geschikt voor automatiseren en feitenkennis bij taal, rekenen en zaakvakken

Om-de-beurt (5-10 minuten)


 Tweetallen en leerkracht stelt de vraag (meerdere antwoorden mogelijk)
 Bv. ‘maak zoveel mogelijk sommen met de uitkomst 24’. Om de beurt geven de
kinderen antwoord.

Dobbelen (15 – 30 minuten)


 In groep een tekst lezen en bespreken
 Daarna in groepjes
 1ste dobbelt  woorden: wie, wat, waar, wanneer, waarom, en hoe?
 Met het woord bovenop wordt de vraag bedacht
 De rest van het groepje geeft antwoord
 Geschikt voor tekstbegrip bij begrijpend lezen en zaakvakken

Duo’s (10 – 15 minuten)


 Tweetallen maken om de beurt één opgave
 Hardop nadenken
 Complimenten geven
 Bij fout: samen de oplossing proberen te vinden
 Geschikt voor: allerlei soorten opdrachten. Bv. rekensommen of zinsontleding

Interviews (10 – 15 minuten)


 Tweetallen bedenken vragen over een onderwerp
 Lln 1 interviewt lln 2 en andersom
 Bevindingen klassikaal bespreken
 Werkvorm om meningen, oplossingsstrategieën en informatie uit te wisselen

Woordenweb (15 minuten)


 Groot vel papier per groep
 Elk eigen kleur stift
 Midden op het vel een cirkel/vierkant
 Kinderen schrijven iets op wat het onderwerp bij hen oproept
 Geschikt voor activeren van voorkennis

Placemat (10 – 15 minuten)


 Groepje per 4 krijgt 1 vel papier
 In het midden een vierkant en daaruit 4 vakken getrokken
 Iedereen geeft eerst zijn idee, daarna in het midden de samenvatting invullen

Binnencirkel – buitencirkel (10 – 15 minuten)


 Per twee waarvan de ene 1 is en de andere 2
 1 = de cirkel, 2 = gaan achter hun partner staan
 1 draait zich om naar zijn partner
 De leerkracht stelt dan een vraag. De kinderen in de buitencirkel antwoorden. De
kinderen in de binnencirkel luisteren (daarna andersom)

Wandel – wissel uit (Circa 5 min)


 Kinderen verspreiden zich en lopen rond
 Leerkracht zegt: ‘sta stil’  kinderen stoppen met lopen en vormen een tweetal
met het kind dat het dichts bij hen staat.
 Leerkracht stelt een vraag of geeft een opdracht en leerlingen wisselen hun
antwoord uit

13
Bij coöperatief leren is er sprake van directe interactie tussen leerlingen in een groepje.
In de uitwisseling van gedachten, ideeën en opvattingen zit de leerwinst.

Er zijn veel verschillende coöperatieve leerstrategieën


 Veel info op internet
 Coöperatieve werkvormen van Kagan

14
Les 02/05/2018
Inleiding evaluatie
1.1 Belang van evaluatie in het onderwijs
 Beslissende rol voor leerling, ouders, leerkracht en school
 Leerling en ouders krijgen inzicht in zijn kennen/kunnen
 Hoe moet ik studeren (leren-leren)
 Welke studierichting past bij mij?
 Remediëring?
 Voor de leerkracht
 Kan zo zijn eigen onderwijswerk beoordelen
 Kan zo het resultaat en evolutie van de leerlingen beoordelen
 Kan zo acties ondernemen
 Bv. individuele hulp, wat bij een zwakke klasgroep, bijsturing naar volgend
schooljaar
 Voor de schoolorganisatie
 In-, door- en uitstroom van leerlingen organiseren
 Evaluatiecriteria
 Opmaak schoolrapport

1.2 Ontwikkelingen in het denken over evaluatie


 Evaluatie mag zich niet beperken tot reproductieve kennis
 Evaluatie kijkt ook naar
 Kan de lln cognitieve functies toepassen?
 Evaluatie helpt om leerlingen te begeleiden in hun schoolparcours
 Leerling moet betrokken worden bij evaluatie

1.3 Formatieve evaluatie versus sumatieve evaluatie


 Alle leerplandoelstellingen moeten geëvalueerd worden
 Formatieve evaluatie: doel is leerling helpen en begeleiden
 Summatieve evaluatie: doel is de leerling beoordelen via cijfers

1.4 Product- en procesevaluatie, permanente evaluatie


 Productevaluatie: zijn de leerplandoelstellingen behaald?
 Procesevaluatie: hoe zijn de leerplandoelstellingen behaald?
 Permanente evaluatie: een continue niet-sanctionerende evaluatie, bedoeld om
vorderingen van de leerlingen zo goed mogelijk te beoordelen

1.5 Fasen van het evaluatieproces


 Verzamelen van gegevens
 Beoordelen
 Beslissen
 Rapporteren aan de betrokkene

15
Fase 1: verzamelen van gegevens, Toetsen en andere evaluatievormen
1.1 Toetsen
 Toetsen samenstellen
 Toetsen afnemen
 Toetsen corrigeren
 Scores inbrengen
 Verwerking

1.2 Andere evaluatievormen


 Evalueren van vaardigheden
 Observatietechnieken
 Controlelijsten (checklist)
 Gedragsbeschrijvingen
 Portfolio
 Gesprek
 Peerevaluatie
 Zelfevaluatie

Fase 2: beoordelen
De leerkracht beschikt over informatie via de toets (verzamelen van gegevens) en kent
hier een waardeoordeel aan vast (beoordelen)
 Tienpuntenschaal
 10: uitstekend 5 amper voldoende
 9: zeer goed 4 onvoldoende
 8: goed 3: zeer onvoldoende
 7: ruim voldoende 2: slecht
 6: gewoon voldoende 1: zeer slecht
 Viergradenschaal
 A: zeer goed
 B: goed
 C: voldoende
 D: onvoldoende
 Vijfgradenschaal
 A: zeer goed
 B: goed
 C: middelmatig
 D: zwak
 E: zeer zwak
 Pass of Fail

Fase 3: beslissen
Didactische beslissingen en eindbeslissingen
 Didactische beslissingen hebben te maken met maatregelen ter ondersteuning
van het leren en het onderwijzen. Bijsturen van het onderwijsleerproces
 Eindbeslissingen hebben te maken met maatregelen betreffende de doorstroming
of diplomering van de leerling, ter afsluiting van een onderwijsperiode.

Didactische beslissingen
 3 beslissingsmomenten
 Aanvang van de les (beginsituatie)
 Tijdens de les
 Op het einde van een les(senreeks): de leerkracht kan hier acties
ondernemen, een herhaling of een herkansing voorzien,
sticordimaatregelen…
 In samenspraak met begeleidende klassenraad

16
Eindbeslissingen
 Eindbeslissing of deliberende klassenraad hebben een summatief karakter en
worden genomen door het ganse leerkrachtenteam
 Eindebeslissing kan van tweeërlei aard zijn: toelating of afsluiten
 Toelaten:
 Tot welk soort vervolgonderwijs kan de leerling toegang worden verschaft
 Afsluiten
 Kan de leerling gekwalificeerd worden op grond van het voorbije
onderwijs? Heeft hij de leerdoelen behaald? Dit resultaat wordt bekrachtigd
door een attest, een certificaat, een getuigschrift of een diploma
 De deliberende klassenraad heeft de bevoegdheid om een A-attest, een B-attest
of een C-attest uit te schrijven.
 A-attest
 De leerling heeft de leerdoelen behaald en mag overgaan naar alle vormen
van vervolgonderwijs
 B-attest:
 De leerling heeft de leerdoelen behaald, maar mag niet overgaan naar
bepaalde vervolgopleidingen
 C-attest:
 De leerling heeft de leerdoelen niet behaald en mag niet overgaan naar
een vervolgopleiding
 Beslissingsregels: de regels rond deliberatie vindt men terug in de visietekst van
de school

Fase 4: rapporteren
Summatief rapporteren
 Rapport met cijfers wordt uitgedeeld:
 Welk moment is het beste
 Tijdens de les? Tijdens een oudercontact? Via smartschool?
Formatief rapporteren
 Feedback wordt gegeven
 Duidelijk, snel, effectief
 Positieve verwoording
 Hoop
 Schriftelijk
 Verduidelijking via een gesprek

17

Anda mungkin juga menyukai