Gemengde groep Kinderen op de basisschool zijn zich over het algemeen niet zo
bewust van de verschillen in leeftijden en de sociale status die daaraan verbonden kan
worden. Enerzijds heeft dat te maken met hun psychologische ontwikkeling: kwesties
als competitie, naijver of hiërarchiebepaling zijn weinig aan de orde. Anderzijds zijn
basisscholen veelal gewend aan werkwijzen waarbij leerlingen van verschillende
leeftijden met elkaar samenwerken binnen een niveaugroep. Tegelijkertijd is het een
geaccepteerd beginsel dat kinderen met zeer uiteenlopende capaciteiten in één klas
zitten en met elkaar jarenlang een sociale eenheid vormen. De klas binnen de
basisschool is voor elke leerling een belangrijk referentiepunt voor de eigen
ontwikkeling en vormt een begrip van veiligheid, geborgenheid en duidelijkheid
gedurende vele jaren. In de praktijk staan niet meer dan twee leerkrachten aan het
hoofd van deze sociale structuur. Kinderen richten zich sterk op het normen- en
waardenstelsel van de persoon of personen voor de klas en accepteren de eenduidige
regelgeving min of meer als vanzelf.
De band tussen school, kinderen en ouders is sterk en in veel gevallen hecht. Ouders
hebben relatief makkelijk toegang tot de basisschool en kunnen daardoor rechtstreeks
invloed uitoefenen op het cognitieve, sociale en emotionele klimaat rondom hun kind.
Ook al zijn er de laatste jaren ontwikkelingen om schaalvergroting toe te passen binnen
het basisonderwijs, gemiddeld hebben deze scholen tussen de 200 en 450 leerlingen.
Zowel de schoolorganisatie als de schoolcultuur blijven daarmee relatief overzichtelijk
en zijn voor ouders en kinderen vrij eenvoudig te doorgronden.
Overgangen In de acht jaar dat kinderen gemiddeld de basisschool bezoeken, zijn er
eigenlijk slechts drie overgangen die wat meer schoksgewijs verlopen.
• Bij de meeste basisscholen ligt er nog steeds een verschil in didactiek tussen
de klassen die werken met kleuters en de andere groepen. Het werken met de
jongste kinderen legt met name accenten op de sociale, emotionele en
motorische ontwikkeling. In de kleuterklassen worden de principes van het
'spelend leren' doorlopend toegepast, hetgeen betekent dat de kinderen de
school niet echt ervaren als een leerinstituut. Hoewel inmiddels tal van scholen
een geleidelijker overgang naar groep 3 bewerkstelligen, is er over het
algemeen in zekere mate sprake van een door traditie bepaalde mentale
overstap naar het leerjaar waarin de kinderen leren lezen. Kleuters worden
leerlingen en moeten vrij plotseling langere tijd per dag onafgebroken
concentratie kunnen opbrengen voor de ontwikkeling van de instrumentele
vaardigheden (rekenen, lezen, taal, spelling, schrijven).
• Twee jaar later volgt een tweede drempel, al staat die niet in verhouding tot de
overstap van kleuter naar leerling. De groepen 3 en 4 werken voornamelijk met
aanvankelijke leermethoden: er wordt een voorbereiding getroffen voor de
meer voortgezette werkvormen in de hogere leerjaren. Vanaf groep 5 gaan de
kinderen langere tijd naar school, breidt het aantal vakken zich uit en gaat de
leerstof meer van verbreding naar verdieping.
• Ten slotte stappen de leerlingen over van groep 7 naar groep 8. De werkwijze
richt zich duidelijk meer op hetgeen de kinderen gaan meemaken in het
voortgezet onderwijs, zowel qua huiswerk als qua werkopdrachten in de klas.
De verdere ontplooiing van de zelfstandigheid is een belangrijk kernpunt in de
pedagogische en didactische aanpak. Daarnaast worden de leerlingen
uitgebreid getoetst en wordt er met ouders en kinderen veelvuldig gesproken
over de beste schoolkeuze ten aanzien van het voortgezet onderwijs.
Drie schokjes op acht jaar onderwijs bevestigen het beeld dat de basisschool een vrij
rustige en goed gestructureerde fase is in het leven van kinderen. De leerlingen zijn
niet gewend aan grote veranderingen en komen dan ook bij de overstap naar het
voortgezet onderwijs voor een onverwacht grote drempel te staan.
Onrust en emoties
De tweede helft van het schooljaar in groep 8 zien leerkrachten de kinderen duidelijk
veranderen. Er begint een soort 'onrustfase' die tot aan de zomervakantie zal
voortduren. De testen en toetsen zijn afgerond, de uitslagen zijn bekend en de selectie
van scholen en schooltypen is achter de rug. Het werk op school staat vanaf dat
moment sterk in het teken van de herhaling, afronding of (noodzakelijke) aanvulling.
Nieuwe leerstof wordt niet of amper meer aangeboden. Bestond de klas voorheen uit
een groep kinderen van hoofdzakelijk verschillend /eerniveau, nu worden de verschillen
in ontwikkelingsniveau steeds meer zichtbaar. Via de testuitslagen en de schoolkeuzes
valt de klas min of meer uiteen in groepjes leerlingen die ook na de basisschool met
elkaar verbonden zullen blijven. De altijd al aanwezige capaciteitsverschillen tussen de
kinderen worden nu geaccepteerd, gehonoreerd en geformaliseerd.
Veel leerlingen beseffen sterk dat ze in de eindfase van de basisschool terecht zijn
gekomen en raken innerlijk in verwarring. Enerzijds voelen ze zich onzeker of zelfs
bang ten aanzien van de snel naderende overstap naar het voortgezet onderwijs,
anderzijds lokt de nieuwe toekomst met alle daaraan verbonden voordelen. De laatste
maanden in groep 8 worden veelal gekenmerkt door momenten dat de kinderen
opvallend sterk verbonden zijn aan elkaar als klas, afgewisseld door tijden dat het
individueel belang de boventoon lijkt te voeren en de pre-puber zich duidelijk
manifesteert tegenover 'die kinderachtige school'. De onrust van de laatste periode
wordt versterkt doordat er bezoekdagen aan het voortgezet onderwijs komen en ouders
zich alvast samen met hun kind oriënteren op de nieuwe boeken of een nieuwe fiets.
Ondertussen worden de dagen warmer en staat nagenoeg alles op de basisschool in
het teken van het naderende afscheid: een meerdaagse schoolreisje, gevolgd door een
vele maanden ingeoefende afscheidsavond. Nadat voor de allerlaatste keer de
schoolbel is gegaan, komen bij veel leerlingen (vooral meisjes) de emoties heftig los.
Waar innerlijke gevoelens eigenlijk nooit zo duidelijk tegenover elkaar werden getoond,
vallen de kinderen elkaar nu om de hals en zijn soms urenlang ontroostbaar bij de
gedachte dat ze elkaar 'nooit' meer zullen zien. Dit kinderverdriet wordt meestal door
ouders en leerkrachten met een glimlach gadegeslagen, maar het toont aan hoe de
leerlingen zelf aankijken tegen de grote verandering die ze moeten ondergaan.
Metamorfose
Leerkrachten van basisscholen die hun oud-leerlingen kort na de zomervakantie weer
terug zien, verbazen zich vaak over de metamorfose die de kinderen gedurende deze
paar weken in hun ogen hebben ondergaan. Ze hebben de uitstraling gekregen van
een leerling van het voortgezet onderwijs, stellen zich zelfstandig en zelfbewust op naar
de kinderen van de basisschool en voeren 'verstandige' gesprekken met hun
voormalige leerkracht(en). Er is nadrukkelijk meer aandacht ontstaan voor de kleding
en het uiterlijk, passend bij de cultuur van de leerlingen in het voortgezet onderwijs. Het
kind van de basisschool is in luttele weken tijd veranderd in een jongere die zichzelf op
afstand heeft gezet van wat nu als klein en kinderachtig wordt ervaren. Het lijkt erop dat
Veranderingen
Al in de eerste week van het nieuwe schooljaar valt de ene na de andere verandering
over de brugklasser heen.
• Veel kinderen moeten beduidend verder van huis weg om op school te komen.
Liepen ze voorheen de vertrouwde route naar de basisschool, nu moeten ze
soms kilometers fietsen naar hun nieuwe school.
• Een voor hun leeftijd eigenlijk te zware boekentas symboliseert de druk op hun
schouders.
• Opeens wemelt het van de nieuwe boeken, vakken, lokalen en leerkrachten.
De meeste scholen voor voortgezet onderwijs vormen een
scholengemeenschap, wat betekent dat de nieuwkomers in onoverzichtelijk
grote gebouwen hun weg moeten zien te vinden. Soms moeten ze bovendien
tussen de lesuren door van gebouw wisselen, terwijl de pauzes
overblijfmomenten worden waarop ze eventueel de school kunnen verlaten om
bijvoorbeeld een winkelcentrum te bezoeken.
• In hun klas zitten veel onbekende gezichten, afkomstig van andere
basisscholen of van woonplaatsen in de buurt. Sociale structuren dienen zich
weer van voren af aan te vestigen, wat brugklassers soms krampachtig doet
vasthouden aan die paar bekende kinderen uit hun vorige klas. Waren er op de
basisschool misschien één of twee groepen 8, nu kan het voorkomen dat er
direct al tien of meer brugklassen zijn.
• De eenduidigheid en herkenbaarheid van dé meester of juf valt eveneens weg:
naast de klassenmentor duiken vele gezichten op van docenten, die na hun
lesuur weer uit zicht raken.
• Op de basisschool werd van tijd tot tijd huiswerk meegegeven, nu kan ieder
lesuur nawerk opleveren voor thuis. Per vakgebied moet de leerling in de gaten
houden wat het huiswerk is en voor wannéér er geleerd of gewerkt moet
worden. Al snel wordt bovendien duidelijk dat er een hiërarchie gaande is
binnen het huiswerk: een proefwerk telt zwaarder mee dan een schriftelijke
overhoring, die weer zwaarder meetelt dan een mondelinge overhoring.
Daartussendoor spelen spreekbeurten, werkstukken en vertaalopdrachten een
eigen rol in het voor de nieuwe leerling zo dominante cijferspel.
De grootste verandering is echter dat de brugklasser enkele weken geleden nog tot de
oudste leerlingen van zijn school behoorde en nu een van de allerjongsten is.
Scholieren uit de hogere leerjaren van het voortgezet onderwijs maken 'de kleintjes' al
snel op ondubbelzinnige wijze duidelijk wat hun plek is op school. Er circuleren
scheldnamen als 'brugpoeper' en 'brugpieper', tijdens het lopen in de gangen moet de
Pesten
In beide gevallen proberen ze versneld de aansluiting te maken met deze oudere
leerlingen door hun taal, houding, uiterlijk en optreden te kopiëren. Dat kan betekenen
dat hun gram zich richt op de brugklassers die nog alle kenmerken bezitten van 'een
kind', hetgeen zwaar pestgedrag kan opleveren naar leeftijdgenoten toe. Dit pesten kan
een vernietigende uitwerking hebben op het functioneren van een kind als leerling én
als mens. Zeker als de leerling al zwaar onder de indruk is van alle wervelingen in zijn
bestaan, kan de extra tegenslag van gepest worden een onoverkomelijke hindernis
vormen bij het zich prettig gaan voelen op de nieuwe school. Scholen voor voortgezet
onderwijs dienen daarom een actief beleid te voeren tegen het pesten van
medeleerlingen, bijvoorbeeld door te werken met het 'nationaal onderwijsprotocol tegen
pesten' van de Vereniging voor Openbaar Onderwijs.
Innesteling
Terwijl het voormalige basisschoolkind letterlijk of figuurlijk staat te wankelen onder al
deze diep ingrijpende veranderingen, ondergaat het ook nog de puberteitsontwikkeling.
Het belang van vrienden hebben wordt zeer groot, want daarmee wordt een nieuwe
sociale basis gelegd voor het eigen functioneren. Bovendien verleent het de
brugklasser een veilige status en voldoende eigenwaarde om zich langzamerhand de
schoolcultuur eigen te maken.
• Veel scholen onderkennen het hoge belang van een snelle 'innesteling' van de
brugklasser en organiseren direct aan het begin van het schooljaar een kamp
of kennismakingsweek.
• Brugklasmentoren vervullen zeker in de eerste maanden een belangrijke taak
door de functie van de voormalige 'meester' of 'juf' over te nemen en een
steunpunt te zijn voor de onzekere nieuwe leerling. Ze bieden de brugklassers
rust, vertrouwen en structuur in een situatie waarin iedere vorm van veiligheid
voor deze kinderen lijkt te zijn weggevallen.
Veel brugklassers lijden in stilte tijdens die harde overgang naar het voortgezet
onderwijs. Ze bijten zich hardnekkig door hun periodes van onzekerheid, angst,
eenzaamheid en verdriet heen. Zouden ze toegeven aan hun gevoelens, dan
versterken ze daarmee het beeld dat oudere scholieren al van hen hebben en dat is
beslist het laatste wat ze willen. Over het algemeen weten deze kinderen na enige
weken of maanden hun balans te hervinden. Ze krijgen weer grip op hun ingewikkeld
geworden leven, voelen zich prettig binnen nieuwe vriendschappen en presteren op het
niveau dat ouders en basisschool gewend waren van hen. De cijferreeks van
voldoendes en onvoldoendes haalt hen niet meer uit het ritme en ze weten op
evenwichtige wijze de overgang naar het volgende jaar te bewerkstelligen.
Begeleiding
Het is echter belangrijk dat scholen voor voortgezet onderwijs de jongste leerlingen
goed in de gaten houden gedurende het eerste jaar. Niet alle kinderen bezitten
voldoende flexibiliteit en incasseringsvermogen om zich snel aan te passen aan hun
nieuwe wereld. Velen raken die eerste maanden zwaar vermoeid, hetgeen de
leerprestaties negatief beïnvloedt. Stellen de scholen in de beginperiode te hoge eisen
aan deze leerlingen, dan blijft succesbeleving uit en kunnen gevoelens van
onzekerheid, depressiviteit en machteloosheid hun leven gaan beheersen.
Sommige scholieren geven signalen af van innerlijke onrust door overdreven druk,
brutaal of luidruchtig hun positie op te eisen binnen de klas. Tegenvallende
leerresultaten wuiven ze ogenschijnlijk luchtig weg en tegenover medeleerlingen
proberen ze nonchalant en optimistisch over te komen. Andere leerlingen worden stiller
en stiller, vertonen zich nooit op gemeenschappelijke momenten, uiten zich niet
Voor de brugklassers vindt de overgang naar de nieuwe school het best plaats als er
door mentoren en docenten in de eerste maanden volop wordt geïnvesteerd in het
bieden van veiligheid en geborgenheid. Zodra de sociale context zich op deze wijze
rondom de leerling heeft hersteld, kunnen pas echte leerprestaties van hem worden
verwacht. Hierbij dient de school zich te realiseren dat men werkt met kinderen die nog
maar kort geleden het basisonderwijs volgden.
Het lijkt verstandig om de leerlingen in de eerste maanden informatie en ondersteuning
te bieden op het gebied van het 'leren leren', terwijl het corrigeren van leerlingenwerk
uit meer mag bestaan dan alleen het aanstrepen van fouten. Hoe meer de school de
leerlingen uitlegt op welke wijze zij zelf grip kunnen krijgen op het geboden onderwijs,
des te sneller zullen ze de materie onder de knie krijgen en als scholier de balans
binnen hun leven weten te herstellen.
Hebben kinderen wel de capaciteiten voor het geboden onderwijs en vallen ze toch
buiten de boot, dan hoort de school een zorgstructuur te bieden die hen uit het dal
helpt. Het verdient daarbij zeker aanbeveling om in een vroegtijdig stadium gesprekken
te initiëren tussen mentor, leerling en ouders. Juist omdat de leerling op de basisschool
vrij eenvoudig steun kon krijgen van de ouders, kunnen dezen in dit stadium veel
betekenen als hun kind een moeilijke doorstart maakt.
Zie ook de hoofdstukken Puberteit; Pesten; Faalangst; Zelfdoding.
Signaleren
Abrupte ontwikkeling
De lichamelijke, seksuele, sociale, emotionele en psychologische ontwikkeling van
jongeren in het voortgezet onderwijs wordt grotendeels gedomineerd door een
belangrijke periode van verandering: de puberteit. De vrij abrupte ontwikkeling vindt
gedurende een aantal jaren plaats en treedt primair op als gevolg van de productie van
geslachtshormonen (testosteron bij jongens en oestrogeen bij meisjes). Het
begintijdstip van de puberteit is voor ieder kind anders, maar in het algemeen begint en
eindigt het eerder bij meisjes dan bij jongens.
Nieuwe gezichtspunten
De behoefte aan sociale veiligheid blijft overeind, maar liefst niet meer in contact met
de ouders. Pubers ontwikkelen een sterk saamhorigheidsgevoel met leeftijdgenoten.
Tijdens de strijd in lichaam en geest hebben ze steun nodig en die zoeken ze vooral bij
elkaar. Om de onderlinge verbondenheid te benadrukken, kleden en gedragen
jongeren zich veelal hetzelfde. Het aanhangen van dergelijke groepscodes vindt min of
meer onbewust plaats en moet voorkomen dat de jongere een geïsoleerd bestaan
buiten de groep zou gaan leiden.
De weg naar volwassenheid vindt in een relatief klein aantal jaren plaats. Voor de
jongere is de puberteit dan ook een fase vol innerlijke onzekerheden en
tegenstellingen. Iedere tiener hunkert naar het moment dat hij zijn eigen leven volledig
kan bepalen. Toch is het volwassen worden soms ook een beangstigende ervaring.
Aangezien de veranderingen schoksgewijs gaan en heftige reacties kunnen oproepen,
maken veel jongeren perioden van depressiviteit en lusteloosheid door. Is het
evenwicht na een jarenlange en onrustige zoektocht enigszins gevonden, dan ontstaat
de ruimte om meer omgevingsgericht te gaan denken. De jongere vormt zich dan een
beeld van het soort wereld waarin hij zou willen leven. Door een verscherpt analytisch
Driehoeksrelatie
Aangezien pubers dagelijks heen en weer pendelen tussen huis en school, kan de
opvoedingsituatie worden gezien als een driehoeksrelatie. Iedere partij heeft daarbij
een eigen belang om deze driehoek in stand te houden. De puber ontwikkelt zijn
leefstijl en persoonlijkheid in relatie tot leeftijdgenoten en volwassenen. Het
losmakingsproces betekent primair het losser maken van de banden tot de directe
opvoeders: de ouders. Op school ondergaat hij leer- en vormingsprocessen, in contact
met docenten als indirecte opvoeders. Hoe meer de opvattingen en denkbeelden van
deze twee werelden uitwisselbaar zijn, des te scherper tekent zich een
begeleidingstructuur af als referentiekader voor de zich ontwikkelende puber. De afkeer
van thuis wordt minder hevig als blijkt dat de ouders normen en waarden hanteren die
ook op school als volwassen en normaal gelden. De combinatie van thuis én school
biedt de jongere de mogelijkheid vergelijkingen aan te gaan en overeenkomsten te
vinden. De heldere structuur kan hem helpen zijn persoonlijkheid gestalte te geven en
onzekerheden om te zetten in duidelijke standpunten.
Hanteren
Duidelijke taakstelling
Net zoals dat over de thuissituatie gebeurt, geeft de puber met zijn leeftijdgenoten
harde meningen en oordelen over docenten op school. Ook leerkrachten kunnen de
aansluiting met hun scholieren verliezen en worden overgeleverd aan wangedrag
binnen de klas. Het gevaar is niet denkbeeldig dat de docent daarom concessies doet
aan de eigen taakstelling en zich populairder wil maken bij de jongeren door volledig
mee te gaan in de uitgangspunten van hun leefwereld.
Er zijn voldoende situaties bekend waarin docenten de pubers als zelfverantwoordelijke
volwassenen gaan behandelen, terwijl de jongeren daar nog niet aan toe zijn.
• Rapportgesprekken worden rechtstreeks met de jongere gevoerd, al dan niet in
passieve aanwezigheid van een ouder.
Positief kritisch
Om de puberteitsproblemen van de jongere effectief op te lossen, is het voor zowel
ouders als docenten nodig dat ze op bepaalde momenten expliciet voor zichzelf
opkomen. Ieder heeft bepaalde intrinsieke doelstellingen voor ogen bij het laten
opgroeien van de jongere tot een verantwoordelijk persoon. Hoewel het de puber
vrijstaat bij de wijze van realisering andere gedachten te hebben, mag van hem worden
verlangd de mening van de opvoeders met respect te bejegenen. Voor de ouders en
docenten is het daarom belangrijk dat deze doelstellingen helder zijn voor de jongere.
Ze mogen niet star en dogmatisch zijn, maar moeten getuigen van de bedoeling om het
opgroeiende kind te helpen ontwikkelen tot een gelukkig en goed functionerend mens.
Voor de puber is het daarbij belangrijk dat hij ziet en voelt dat de opvoeders positief
tegen hem aankijken. Het opbouwen van een evenwichtige relatie betekent tevens dat
de opvoeders moeten opkomen voor hun rechten om eigen ideeën te hebben, eigen
doelen te formuleren en een eigen leven te leiden. Komt dit belang te veel in de knel
doordat de puber alleen oog heeft voor de egocentrische doelen die hij zichzelf stelt,
dan is confrontatie veelal het enige middel om het evenwicht te herstellen.
Grenzen
Als de ouders of docenten op een rustige maar gedecideerde manier aangeven waar
het probleem ligt en welke opstelling ze daarin verwachten van de puber, komt er
duidelijkheid aan beide kanten. Hoewel de jongere vaak in eerste instantie afwijzend of
honend zal reageren, is de grens wel bepaald. Zodra de tiener ervan overtuigd raakt
dat de ander het ernstig meent en dat hij daarin geen verandering kan aanbrengen, is
de kans op acceptatie het grootst. In veel gevallen lijkt de puber grenzen ter discussie
te willen stellen om de echte grenzen te leren kennen.
Deskundigen en hulpinstanties
Vanzelfsprekend zijn er ook tal van probleemsituaties waarin het vinden van
oplossingen niet zo'n eenvoudige zaak is. Is de relatie tussen de puber en zijn ouders
dusdanig ernstig verstoord dat het thuis wonen niet meer mogelijk is, dan zal de school
kunnen helpen door de jongere in contact te brengen met deskundige instellingen. De
gehele puberteit door lopen de scholieren verder het gevaar verslaafd te raken aan
genotmiddelen, riskante seksuele ervaringen op te doen, ernstig depressief en
geïsoleerd te raken. Het tijdig (laten) verzorgen van goede voorlichting door
hulpverlenende instellingen kan bijdragen aan een stabieler zelfbeeld ter voorkoming
van moeilijkheden.
Daarnaast is de puberteit voor jongeren zo'n intensieve periode vol kansen op
persoonlijke problemen, dat de school er verstandig aan doet in preventieve zin een
basisstructuur van advisering en hulpverlening op te zetten. Op verreweg de meeste
scholen zijn mentoren, decanen en vertrouwenspersonen beschikbaar om extra
begeleiding aan pubers te bieden. Hoe sterker de driehoeksrelatie puber/
ouders/school in deze structuur wordt ingebouwd, des te meer kan de puber de
begeleiding ervaren als een algehele steun bij zijn moeilijke zoektocht naar zelfbepaling
en zelfverantwoordelijkheid.
Zie ook de hoofdstukken Adolescentie; Seksuele ontwikkeling.
Signaleren
Overgangsfase
Puberteit en adolescentie zijn de overgangsfasen tussen de kinderwereld en de wereld
van de volwassene. Sommigen beschouwen de puberteit als onderdeel van de
adolescentie in de zin van lichamelijke volwassenwording. In die opvatting zijn
adolescenten dan alle jongeren tussen 12 en 20 jaar die nog niet tot de wereld van de
volwassenen kunnen worden gerekend. In dit boek behandelen we de adolescentie
vooral als de periode na de puberteit, dus de jeugdjaren van ongeveer 15 tot 20 jaar,
een fase waarin de lichamelijke en psychische volwassenwording wordt afgerond.
De tijd die een jongere in de adolescentie doorbrengt, wordt veelal op formele gronden
bepaald door de maatschappij. De samenleving stelt vast wanneer een jongere
aangesproken mag worden op volwassen verantwoordelijkheden en een beroep mag
doen op volwassen rechten: het stemrecht, het recht om volledig aan het arbeidsproces
deel te nemen, trouwen zonder toestemming van de ouders enzovoort. In Nederland is
de formele leeftijd voor het volwassen worden verlaagd van 21 naar 18 jaar. Vanaf dat
moment is de jongere officieel in tal van zaken handelingsbevoegd en volledig
zelfbepalend. De maatschappij gaat ervan uit dat hij op dat moment ook geestelijk
volwassen is. Hij wordt in staat geacht zelfstandig keuzes te maken, de gevolgen van
deze keuzes voor zichzelf en anderen te overzien en hiervoor verantwoordelijkheid te
dragen.
Individualisering
De moderne maatschappij heeft ook een sterke invloed op de identiteitsontwikkeling
van de adolescent. Baseerde de samenleving haar functioneren vroeger vooral op
geloof en traditie, nu is er sprake van een sterk geïndividualiseerde maatschappij
waarbinnen veel 'vanzelfsprekende' normen en waarden verdwenen zijn. Rationaliteit,
individualisme, mobiliteit en technologie vormen de kenmerken van een samenleving
waarbinnen met opvallend grote snelheid veranderingen plaatsvinden. Meer en meer
worden mensen op zichzelf teruggeworpen en vervaagt de regelgeving. Deze
individualisering doet een groter beroep op de eigen creativiteit en geeft meer ruimte
om een eigen invulling aan het leven te geven. Meer dan 90 procent van de
thuiswonende jeugd bezit een eigen kamer, hetgeen de mogelijkheid vergroot om
binnen het gezin een eigen levensstijl te ontwikkelen. Verschraling en vervlakking van
onderlinge contacten kunnen echter negatieve effecten zijn van een te sterke
ik-gerichtheid. Daarnaast beïnvloeden de televisie en de computer het gezinsleven
ingrijpend. Ze eisen de aandacht op en beperken de communicatiemogelijkheden
tussen familieleden, maar geven tegelijkertijd ook nieuwe impulsen en inhouden.
Vijf ontwikkelingen
Kenmerkend voor de adolescentie is dat er een vijftal ontwikkelingen plaatsvinden, die
ervoor zorgen dat het kind een volwassene wordt:
• De lichamelijke veranderingen zijn het meest opvallend door bijvoorbeeld de
lengtegroei en de toename van lichaamsbeharing.
• Op het gebied van de seksualiteit maken de jongeren een snelle, vrij
plotselinge ontwikkeling door die hen in velerlei opzicht hevig bezighoudt.
• In sociaal opzicht verandert vooral de relatie tussen de ouders en de
adolescent. Na een over het algemeen turbulente periode worden de
verhoudingen steeds gelijkwaardiger. Binnen het eigen leven van de jongere
gaan vrienden en vriendinnen een steeds belangrijker plaats innemen.
• Cognitief bezien krijgt de adolescent bredere interessen, discussieert hij graag
en veel en wekt hij de indruk overal verstand van te hebben. Zijn
meningsvorming radicaliseert en veroorzaakt een duidelijker standpunt over
wat goed of slecht is. Daarbij wordt hij in sterke mate geleid door bevlogen
denkbeelden.
• Ten slotte treedt de identiteitsontwikkeling op: het vormen van een eigen
persoonlijkheid, even uniek als kenmerkend.
Al deze ontwikkelingen staan in verband met elkaar en kunnen niet los worden gezien
van de ervaringen die in de vroege jeugdjaren zijn opgedaan.
Rolpatronen
Seksuele ontwikkelingen - gericht zijn op een ander - spelen tijdens de adolescentie
een belangrijke rol. Het contact met andere jongens of meisjes kunnen gevoelens van
verliefdheid of seksuele aantrekking veroorzaken. Daarbij gaan meer en meer
relationele aspecten een rol spelen. Het is voor de jongere belangrijk erachter te komen
hoe je je dient te gedragen als man of als vrouw. Hierbij spelen biologische en culturele
factoren een rol. Jongens blijken in elke cultuur agressiever en seksueel actiever te zijn
dan meisjes, wat duidt op een biologische oorzaak. Door het voorbeeldgedrag van
seksegenoten leert het kind, en later de jongere, steeds duidelijker onderscheid te
maken.
Het eigen gedrag wordt sterk gekleurd door deze cultureel bepaalde rolpatronen, die
echter in de moderne westerse maatschappij aan heftige veranderingen onderhevig
zijn. Voor jongens is het niet meer zo vanzelfsprekend dat ze macho moeten zijn, maar
te soft gedrag kan het idee geven dat ze homoseksueel zijn. Meisjes is eeuwenlang
geleerd zich afwachtend op te stellen, maar nu worden ze op tal van emancipatorische
gronden gestimuleerd ook zelf initiatieven te nemen. Nemen ze het heft te stevig in
handen, dan lopen ze het gevaar tegen nog altijd bestaande traditionele normen aan te
lopen.
De seksuele fantasie bij meisjes wordt nog steeds in hoofdzaak bepaald door
genegenheid, tederheid en romantiek. Jongens neigen vooral naar specifiek seksuele
handelingen. Ten dele zal hierin de verklaring liggen dat het traditionele rolgedrag ten
Normen en waarden
Op sociaal gebied komt de adolescent uitgebreid in contact met mensen die andere
opvattingen hebben dan zijn ouders. Het als vanzelfsprekend ervaren normen- en
waardenstelsel in de thuissituatie wordt vergeleken met de manier waarop anderen
leven. Nu blijkt dat sommigen precies datgene doen wat thuis verboden werd en het
hun nog plezier verschaft ook, komt de jongere voor eigen keuzes te staan. Dat geldt
ten aanzien van roken en drinken, maar zeker ook op het gebied van kleding en
gedrag. De adolescent leert om te gaan met de verschillende verwachtingen die in
uiteenlopende milieus kunnen voorkomen. De afhankelijkheid van de eigen ouders is
fors afgenomen en de omgang met hen krijgt eerder het karakter van samenwerking en
vriendschap. Door kritisch naar de opvattingen van de eigen ouders te kijken en
desnoods via discussie de waardevastheid ervan te onderzoeken, ontwikkelt de
jongere het vermogen om de geldende normen en waarden in de volwassenenwereld
een eigen plaats te geven.
Door rijping van de hersenen als gevolg van het ouder worden en het opdoen van meer
kennis en ervaring is de adolescent uiteindelijk in staat na te denken over zaken die
niet direct waarneembaar zijn of direct worden ervaren. Hij heeft de relatie tussen
oorzaak en gevolg leren kennen en kan nu beter de gevolgen van zijn daden overzien.
Daarbij ontwikkelt hij een toenemende interesse voor zaken als oorlog en vrede,
vrijheid en gebondenheid, haat en liefde, gelijkheid en discriminatie. Het kunnen
nadenken over deze abstracte zaken vereist een bepaald ontwikkelingsniveau, zeker
ten aanzien van het innemen van politieke standpunten. De adolescent gaat minder
zwart-wit denken, wordt vatbaar voor thema's op religieus terrein en krijgt oog voor de
veranderbaarheid van mens en maatschappij.
Nauw samenhangend met de ontwikkeling van de hersenen is het denken over andere
mensen, over relaties en over de regels van het sociaal verkeer. Dat hij beseft en
accepteert dat ook zijn eigen ouders als normale mensen kunnen falen, betekent dat de
morele ontwikkeling flink op gang is gebracht. Hij wordt zich bewust van meer morele
vraagstukken, moet nadenken waar hij in deze kwesties staat en krijgt behoefte aan
een vaster waardensysteem. De zoektocht naar wie hij eigenlijk is en wat hij zelf aan
oplossingen kan bedenken voor probleemstellingen, is in volle gang.
Bevorderend voor de morele ontwikkeling is een actieve deelname aan de
maatschappelijke omgeving. De jongere moet worden gestimuleerd om verschillende
sociale rollen op zich te nemen. Daardoor kan hij ervaren dat bij andere
werkzaamheden ook andere verantwoordelijkheden en beslissingen horen.
Losmakingsproces
Het vormen van de identiteit begint aanzienlijk eerder dan de adolescentie. Het
ontwikkelen van een eigen persoonlijkheid is een vrijwel levenslange kwestie waarbij
mensen, ervaringen, aanleg en creativiteit doorlopend een rol spelen. Wel ontwikkelt
zich in de adolescentie het grootste deel van de identiteit door de toenemende
zelfstandigheid en de belangrijke keuzes die gemaakt moeten worden. Activering en
Depressiviteit
In emotioneel opzicht kunnen adolescenten worden getroffen door depressieve
verschijnselen. Deze worden gekenmerkt door een lage zelfwaardering, sombere
gevoelens, neerslachtigheid, hulpeloosheid, gebrek aan energie en een verlies aan
motivatie. Uit onderzoek blijkt dat vooral meisjes en allochtonen last heb ben van
depressiviteit. De verschijnselen kunnen zich op vier niveaus manifesteren:
• Op het gebied van de affecties (gevoelens): last van sombere stemmingen, het
idee vaak tekort te schieten.
• Op cognitief niveau: het idee niet meer in staat te zijn eigen problemen zelf op
te lossen.
• Op het gebied van de motivatie: geen zin hebben in sociale activiteiten, zich
nergens voor willen inzetten.
• Op lichamelijk niveau: zich uitgeput voelen, langdurig lusteloos zijn.
De emotionele problemen kunnen ook leiden tot suïcidaal gedrag en anorexia nervosa
of boulimia nervosa.
• Zelfdoding onder adolescenten is veelal het trieste resultaat van een lange
lijdensweg, die wordt gekenmerkt door ontevredenheid, verwarring, onrust,
conflicten, isolement of een negatief zelfbeeld. Zelfdoding is na
verkeersongevallen de belangrijkste doodsoorzaak in de leeftijdsgroep van de
adolescenten. Ruim 2 procent van de jongeren geeft aan ooit een poging te
hebben gedaan. Feitelijk is er dan sprake van een schreeuw om hulp, hoewel
het veelal moeilijk te herkennen is of een jongere plannen heeft in die richting.
De school kan een uiterst belangrijke rol spelen bij het herkennen en opstarten
van de hulpverlening.
• Bij anorexia nervosa en boulimia nervosa spelen vermoedelijk de
maatschappelijke opvattingen over schoonheid en ideale lijn voor vrouwen een
grote rol. Er wordt een ideaalbeeld opgedrongen dat nauwelijks te bereiken is.
Meisjes die hieraan lijden tonen een gering zelfvertrouwen en passen zich
bovenmatig aan. Onderzoekers wijzen echter ook op andere mogelijke
oorzaken: het afhankelijk willen blijven van de moeder, het zelf geen volwassen
vrouw willen worden, te weinig privacy en overdreven conflictvermijding binnen
het gezin.
Hanteren
Tweede thuis
De school biedt in een aantal opzichten een soort thuismilieu voor jongeren. Docenten
dragen kennis en vaardigheden over in opvoedende zin. Biedt het ouderlijk milieu te
weinig opvoedkundige ondersteuning, dan neemt de school in zekere zin die taak over
door het kind actief te helpen in het ontwikkelen van een eigen, harmonieuze identiteit.
De adolescent wordt ondersteund in het losmaken van de egocentrische kijk op de
wereld en het participeren in het brede sociale proces van de maatschappij. De jongere
wordt geleerd zich toe te leggen op taken en opdrachten, prestaties te leveren, kritiek te
incasseren en persoonlijke mogelijkheden te creëren. Ook leert hij om te gaan met
leeftijdgenoten, samen te werken en zich op positieve wijze te meten met anderen.
Daarnaast biedt de school hem veiligheid, geborgenheid en zekerheid door structuren
in tijd en ruimte aan te brengen.
Band ouders/docenten
Om extra spanningsvelden te voorkomen, is het belangrijk dat er een band is tussen de
ouders en de school. Hiermee wordt een afstemming van beide opvoedingsmilieus
gestimuleerd en vindt er een wederzijdse sociale ondersteuning plaats.
Belevingswereld
Over het algemeen is de invloed van ouders en leeftijdgenoten op het
ontwikkelingsproces van de adolescent groter dan die van school. Mede daarom is het
van belang dat de school qua lessen en algemeen klimaat zoveel mogelijk aansluit bij
de belevingswereld van de jongeren. Hoe kleiner de verschillen zijn tussen die twee
werelden, des te minder is de kans dat de adolescent zich gaat afzetten tegen de
school als instituut én als cultuur.
Sociale organisatie Uit onderzoek is gebleken dat de kwaliteit van de school als sociale
organisatie veel kan betekenen voor het gedrag en de resultaten van haar leerlingen.
In de eerste plaats valt te denken aan de kwaliteit van de werksfeer, de teamgeest
onder de docenten, de helderheid van de doelstellingen en de duidelijkheid waarmee
verwachtingen ten aanzien van de leerlingen worden uitgedragen.
Daarnaast is het gedrag en de houding van leraren ten opzichte van de groep jongeren
van wezenlijk belang voor de prestaties en ontwikkeling van de leerlingen. Positieve
verwachtingen van de docent leveren aantoonbaar betere resultaten op bij de
scholieren. Het geven van directe, positieve feedback geeft de jongeren aanzienlijk
meer ondersteuning dan het 'afrekenen' via het beoordelen op het einde van het jaar.
Hoe meer de leerlingen direct worden betrokken bij de (samenstelling van de) leerstof,
des te hoger vallen de scores uit. Jongeren bouwen hierdoor zelfbewustzijn op en
ervaren dat leerprocessen een positieve uitwerking hebben op hun ontwikkeling.
Verschil jongens/meisjes
De school dient er verder in de interne structuur en cultuur rekening mee te houden dat
er een duidelijk verschil in beleving is tussen jongens en meisjes. Waar jongens vooral
worden gekenmerkt door onderlinge jaloezie en wedijver (competitie), leggen meisjes
minder zelfwaardering en zelfvertrouwen aan de dag. Ze zijn bovendien meer op de
groep gericht dan jongens.
Qua prestaties liggen er geen verschillen meer tussen de beide geslachten. Wel kiezen
meisjes nog vaak een ander vakkenpakket dan jongens, gericht op beroepen die meer
appelleren aan vrouwelijke karakterkenmerken. Docenten hebben een gerichte taak in
het geven van adequate beroepenvoorlichting, waarbij ze zich ervan bewust moeten
zijn dat ze ook zelf aan traditionele opvattingen onderhevig kunnen zijn. Waar
dergelijke verschillen vanaf de basisschool minder aanwezig waren, komen ze versterkt
terug op het moment dat de adolescent keuzes moet maken voor zijn of haar latere
(beroeps)leven.
Etnische achtergrond
Een ander aandachtspunt is dat allochtone leerlingen het over het algemeen slechter
doen in het onderwijs dan autochtone jongeren. Onderzoek heeft aangetoond dat de
zorgelijke positie van vooral Turkse en Marokkaanse leerlingen niet zozeer een gevolg
is van hun buitenlandse afkomst, maar meer van de sociaal-economische situatie
waarin zij verkeren. Adolescenten uit dergelijke etnische groepen knokken tegen een
hoop weerstanden of blokkades en dreigen daardoor meer dan andere leerlingen in
problemen te komen. Binnen deze benarde positie vragen meisjes bovendien om extra
aandacht van de school bij keuzebepalingen ten aanzien van werk of vervolgstudies. In
sommige gevallen bepalen de culturele opvattingen van hun ouders dat ze niet
gehonoreerd worden naar hun (leer)capaciteiten. Daarmee dreigen ze - ondanks hun
jarenlange opleiding op goed niveau - terug te vallen naar een positie die hen isoleert
van eigen ontwikkelingskansen.
Als de school vanaf het begin op heldere wijze haar doelstellingen en missie bekend
maakt aan ouders en leerlingen, kan het eventuele verschil in opvatting over de
maatschappelijke mogelijkheden van jongeren over meer jaren worden verkleind. Juist
allochtone leerlingen kunnen daardoor worden gesterkt in de redelijkheid van hun
persoonlijke ambities. Heeft de school dit fundament goed gelegd, dan profiteert de
adolescent er het meest van in de eindfase van het voortgezet onderwijs.