door:
ASH-SHAYKH ḤASAN IBN ḤUSAYN IBN ʿALIYY IBN ḤUSAYN
IBN ASH-SHAYKH MUḤAMMAD IBN ʿABD AL-WAHHĀB
Ash-Shaykh Ḥasan ibn Ḥusayn Āl ash-Shaykh zei:
i
Az-Zubayr ligt in Zuid-Irak, dichtbij Koeweit.
2
Wat betreft haar mensen: zij hebben enorme zaken verricht, waarvan iedere in-
dividuele zaak iets is wat hen buiten de Islam laat treden en waardoor zij het ver-
dienen om ongelovigen genoemd te worden [1], E N D A A R T O E behoort: hun migratie
van de landen van de moslims naar de landen van de mushrikīn, en deze migratie
is op zich afvalligheid van de Islam, zoals onze Shaykh ʿAbd al-ʿAzīz ibn ʿAbd ar-
Raḥmān ibn Ḥasan ibn ash-Shaykh Muḥammad ibn ʿAbd al-Wahhāb beves-
tigde, zeggende:
“Zij die migreren van de landen van de moslims naar al-ʾAḥsāʾ (een gebied ten
oosten van Najd) zijn afvalligen zoals degenen die op de dag van Badr van de
rijen van de Boodschapper ﷺnaar de mushrikīn van Quraysh gingen en hen
hielpen. Dit behoort tot de grootste oorzaken van afvalligheid. We zoeken
toevlucht tot Allāh tegen vernedering.”
EN DAARTOE behoort tevens: dat zij zich hiermee lieten vallen onder de duivelse
wetten, dat deze toegepast werd op hen, hun tevredenheid ermee en hun zoeking
van oordeel (taḥākum) erbij. En deze daad is afvalligheid van de Islam.
EN DAARTOE behoort tevens: dat zij hen tot broeders en awliyāʾ (helpers, bescher-
mers, vrienden) namen en dat zij hun borst verruimden voor hen, en de overleve-
ring bevat:
“Een man is op de religie van zijn khalīl (boezemvriend), dus laat hem kijken
naar wie hij tot khalīl neemt.”
En de geleerden hebben vermeld dat het verruimen van de borst voor een mushrik
en het helpen van hem met bezit, de hand of de tong… dat eenieder van deze zaken
de Islam ongeldig maakt.
EN DAARTOE behoort tevens: het offeren voor anderen dan Allāh, want het is bij
ons bevestigd en vastgesteld dat de mensen van Az-Zubayr en Koeweit offerdieren
offeren voor de Jinn, en niemand van hen veroordeelt het, terwijl de teksten van het
Boek en de Sunnah oproepen tot takfīr op degenen die dat verricht.
EN DAARTOE behoort tevens: dat het bekend is van hun toestand dat zij geen
takfīr verrichten op de Sultan en zijn ongelovige soldaten van de Ottomaanse Ro-
meinen, en dat ze geloven dat zij zich op de Islam bevinden. En dit is ongeloof van
hen. [2]
EN DAARTOE behoort tevens: dat het bekend is van hun toestand dat zij de mos-
lims en hun Religie bespotten, en dat zij de mensen van at-tawḥīd bekritiseren van-
wege de Islamitische Daʿwah. En de geleerden hebben ijmāʿ (consensus) over
3
het ongeloof van degene die het Boek van Allāh, Zijn Religie of Zijn Boodschapper
( )ﷺbespot.
EN DAARTOE behoort tevens: hun bijwoning van de ongelovigen tijdens hun on-
geloof en het aanschouwen van hen. Hij zei:
﴿ﲵ ﲶ ﲷ ﲸ ﲹ ﲺ ﲻ ﲼ ﲽ ﲾ ﲿ ﳀ ﳁ ﳂ ﳃ ﳄ ﳅ ﳆ ﳇ ﳈ
﴾ﳉﳊﳋﳌﳍﳎ
En voorzeker, Hij heeft aan jullie neergezonden in het Boek dat: als jullie
horen dat er ongeloof geuit wordt en spot gedreven wordt jegens de Verzen
van Allāh, zit dan niet met hen tot zij overgaan op een andere spraak. Voor-
waar, (als jullie met hen blijven zitten) dan zijn jullie net als hen.
Sūrať an-Nisāʾ 4:140
DAARMEE IS het dan ook duidelijk geworden dat zij ongelovigen zijn wiens bloed
en bezit toegestaan zijn, en niemand betwist dat behalve degene die gelooft dat
‘eenieder die lā ilāha illā l-Lāh zegt een moslim is, zelfs al verricht hij ash-shirk.’
Echter, wat betreft degene die de essentie (ḥaqīqah) van de Islam kent, die zal het
zeker niet betwisten. [3] Dus, wanneer dat duidelijk is geworden, weet dan dat de-
gene die geen takfīr op hen doet door deze zaken, een ongelovige is zoals hen. Hij
zei:
﴾ ﴿ﳙ ﳚ ﳛ ﳜ ﳝ ﳞ ﳟ ﳠ ﳡ
Wie dus ongelovig is in de ṭāghūt en gelooft in Allāh, die heeft de betrouw-
baarste handgreep (al-ʿurwať al-wuthqā) vastgegrepen…
Sūrať al-Baqarah 2:256
﴿ﲒ ﲓ ﲔ ﲕﲖ ﲗﲘ ﲙﲚ ﲛ ﲜ ﲝ ﲞ ﲟ ﲠﲡ ﲢ ﲣ ﲤ ﲥ ﲦ
﴾ ﲧﲨﲩ ﲪﲫﲬﲭﲮﲯﲰﲱ
Er was voor jullie een goed voorbeeld in Ibrāhīm en degenen met hem, toen
zij tegen hun volk zeiden: “Wij distantiëren ons van jullie en van hetgeen wat
jullie aanbidden naast Allāh. Wij verklaren jullie tot ongelovigen en er is tussen
4
ons en jullie vijandschap en haat ontstaan, voor altijd, totdat jullie in Allāh
Alleen geloven.” …tot aan het einde van het Vers.
Sūrať al-Mumtaḥanah 60:4
“En tot de geweldigste zaken die at-tawḥīd voor jou zullen verduidelijken be-
hoort: de getuigenis dat lā ilāha illā l-Lāh in deze (voorgenoemde) overleve-
ring. Hij ( )ﷺmaakte het uitspreken ervan namelijk niet hetgeen wat bloed en
bezit onschendbaar maakt. Sterker nog, zelfs niet het kennen van de betekenis
gepaard met het uitspreken ervan. Sterker nog, zelfs niet het bevestigen ervan.
Sterker nog, zelfs niet dat iemand niemand aanbidt behalve Allāh Alleen, zon-
der deelgenoot. Sterker nog: zijn bezit en bloed zal niet verboden worden
behalve als hij daaraan toevoegt: ongeloof in dat wat aanbeden wordt naast
Allāh. Als hij dus twijfelt of zich terughoudt, dan worden zijn bezit en bloed
niet verboden ii. Hoe geweldig en belangrijk is deze zaak! En hoe duidelijk is
deze verduidelijking! En hoe doorslaggevend is dit argument (ḥujjah) tegen
1F
ii
De uitspraken over dat bezit en bloed niet verboden worden behalve door Islam, dienen
niet geïnterpreteerd te worden als een oproep tot het doden of het nemen van de bezittingen
van de ongelovigen. Hier zitten specifieke regelgevingen en voorwaarden aan verbonden.
iii
Ash-Shaykh Ḥasan ibn Ḥusayn ibn ʿAliyy ibn Ḥusayn ibn Shaykh Muḥammad ibn ʿAbd
al-Wahhāb, geboren in 1266H in Ar-Riyāḍ, was de zoon van klein-kleinzoon van Sh.
Muḥammad ibn ʿAbd al-Wahhāb en een van de geleerden van ad-Daʿwah an-Najdiyyah. De
Shaykh was een student van zowel Sh. ʿAbd ar-Raḥmān ibn Ḥasan als zijn zoon Sh. ʿAbd
al-Laṭīf ibn ʿAbd ar-Raḥmān, en hij heeft meerdere verhandelingen en brieven in Majmūʿ
ar-Rasāʾil wal-Masāʾil an-Najdiyyah. Sh. Muḥammad ibn ʿAbd al-Laṭīf ibn ʿAbd ar-Raḥmān
5
■ Commentaar:
[1] ⇨ Let op zijn benadrukking van het feit dat ieder individuele zaak die hij gaat
vermelden op zich een losstaande tenietdoener (nāqiḍ) van iemands Islam is.
[2] ⇨ En merk nu op hoe hij takfīr op hen verrichte omdat zij de Ottomaanse
Sultan en zijn soldaten als moslims beschouwden. Vandaag de dag echter, wanneer
wij muwaḥḥidūn ditzelfde pad betreden en takfīr verrichten op degenen die geloven
dat Erdogan en zijn soldaten (die vele malen erger waren dan de Ottomanen) mos-
lims zijn, dan duiken de Qitāliyyūn op om ons Khawārij te noemen en te beweren
dat we eerst “de ḥujjah tot stand moeten brengen.”
Dus, wie bevindt zich op het pad van de Imams van ad-Daʿwah? Of denken zij
dat ash-Shaykh Ḥasan ibn Ḥusayn Āl ash-Shaykh naar ieder individu ging in Koe-
weit en Az-Zubayr om te ḥujjah tegen hen te vestigen?
⇨ Vergelijk dit nu met Nāṣir al-Fahd & ʿAliyy al-Khuḍayr die beweren dat de
ʿĀdhir niet alleen moslim is, maar dat hij zelfs kan behoren tot Ahl as-Sunnah wal-
Jamāʿah (of vergelijk het met al-ʿUlwān, die zelf een ʿĀdhir is). Vergelijk dit met
deze Fatwā en vraag jezelf af wie de standpunten van de geleerden van de Daʿwah
verdraait?
[3] ⇨ Merk nu op hoe ash-Shaykh Ḥasan ibn Ḥusayn Āl ash-Shaykh takfīr op deze
mensen beschouwde als iets wat de muwaḥḥid kent vanuit zijn begrip van de essen-
tie van de Islam en dat de muwaḥḥid takfīr op deze mensen niet zal betwisten, en
dat niemand twijfelt over hun ongeloof behalve degene die denkt dat lā ilāha illā l-
Lāh iemand moslim houdt zelfs al pleegt hij ash-shirk. Oftewel: wie gelooft dat de
shahādah iemand beschermt tegen takfīr zelfs al pleegt hij ash-shirk, die heeft de
essentie van de Islam niet begrepen. En hoeveel hiervan zien we vandaag de dag wel
niet? Sterker nog, dit is de centrale overtuiging van de meeste ʿĀdhiriyyah.
⇨ Vergelijk dit nu met de Qitāliyyūn die beweren dat de ʿādhir een muwaḥḥid is
die at-tawḥīd en de essentie van de Islam volledig begrijpt en ongelovig is in de
ṭāghūt en dat hij enkel de teksten heeft verloochend (en op een of andere manier
behoort deze verloochenaar van de Verzen en overleveringen over takfīr nog steeds
tot Ahl as-Sunnah wal-Jamāʿah!).
[4] ⇨ En merk vervolgens op hoe hij takfīr doet op de ʿādhir en al-kufr biṭ-ṭāghūt
voor hem ontkent, en hij als bewijs de volgende zaken aanhaalt:
behoorde tot zijn studenten. Hij overleed in 1340H, moge Allāh hen allen genadig zijn.
6
C — de overlevering over het ongelovig zijn in dat wat aanbeden wordt naast
Allāh;
D — (als ondersteunend bewijs) de uitspraak van Ibn ʿAbd al-Wahhāb over het
ongelovig zijn in dat wat aanbeden wordt naast Allāh.
En op basis hiervan verricht hij takfīr op de ʿādhir en ontkent hij al-kufr biṭ-ṭāghūt
voor hem.
A — Dat takfīr op de mushrikīn geen deel is van al-kufr biṭ-ṭāghūt en dat de ʿādhir
daarom niet onder dit Vers valt;
En hiermee zijn ze in tegenspraak met de Fatwā van Sh. Ḥasan ibn Ḥusayn.
B — dat het Vers over Millať Ibrāhīm geen bewijs is dat takfīr al-mushrikīn deel is
van al-kufr biṭ-ṭāghūt;
En hiermee zijn ze in tegenspraak met de Fatwā van Sh. Ḥasan ibn Ḥusayn.
C — dat de ʿādhir ongelovig is in dat wat aanbeden wordt naast Allāh en dat hij
niet valt onder die overlevering;
En hiermee zijn ze in tegenspraak met de Fatwā van Sh. Ḥasan ibn Ḥusayn.
D — dat wij de uitspraken van Ibn ʿAbd al-Wahhāb verkeerd begrijpen en fout
toepassen.
En hiermee zijn ze in tegenspraak met de Fatwā van Sh. Ḥasan ibn Ḥusayn.
——————— ❏ ❏ ❏ ———————
Bronvermelding
- Manuscript van een gedeelte van de Fatwā van Sh. Ḥasan ibn Ḥusayn Āl ash-Shaykh, samen met
een gedeeltelijk transcript ervan:
8
- Volledige transcript van de Fatwā uit het boek Wujūb Maḥabbať al-Muslimīn, pp. 157-159, van ʿAb-
dullāh as-Saʿd (merk op dat ʿAbdullāh as-Saʿd de geloofsleer van de Jahmiyyah draagt):