Anda di halaman 1dari 92

Vorm "
en
betekenis
'Weil', said Owl, 'the customary procedure in such
cases is as foUows'
'What does Crustimoney Proseedcake mean?', said
Pooh. 'Por I am a Bear of Very Little Brain, and
long words Bother me'

A.A. Milne - Winnie-the-Pooh


Niels L. Prak

Collegedictaat

Vorm
en
betekenis
Theorie van de tekens en de media

Delftse Universitaire Pers / 1979


Uitgegeven door de
Delftse Universitaire Pers
Mijnbouwplein 11
2628 RT Delft
(015) 783254

© 1979 by Niels L. Prak, Rotterdam


No part of dus book may be reproduced in any form by print, photoprint, microfilm or any other means
without written permission from the publisher.
Inhoud

1. Semiose
1.1. Het proces van de commwticatie - teken, ontvanger en betekenis - de pragmatische,
semantische en syntactische dimensie - codering - tekendragers - metataal en object-
taal.
1.2. Soorten tekens - kenteken, signaal, symbolisch teken, icon - conventies - teken- 5
systemen, taal - natuurlijke talen en kunsttalen.
1.3. Betekenis - consensus - context - classificatie - connotatie en denotatie - intensie 10
en extensie - directe en indirecte bijbetekenissen - objectieve, evaluatieve, descrip-
tieve, intersubjectieve en subjectieve connotaties.

2. Overdracht van informatie


2.1. Informatie en redundantie - bekend en onbekend - onzekerheid, voorspelbaarheid - 15
informatie en redundantie - statistische, syntactische en semantische redundantie -
voorspelbaarheid en begrijpelijkheid.
2.2. Kanaalcapaciteit, ruis en fIlters - kanaalcapaciteit - soorten van ruis - filters. 17
2.3. Codering - code - representatieve en selectieve codes -- repertoire . 19

3. Individueel gebruik van tekens


3.1. Mens en omgeving - gesloten en open systemen - complexiteit van de omgeving - 25
flexibele reacties en leertijd.
3.2. Het leerproces - aangeboren en aangeleerd - assimilatie en accommodatie - categori- 26
ze ring - cognitief schema - geheugen - concreet versus abstract - symbolen.
3.3. Gevolgen van het leerproces - opvoeding, socialisering, dwang en cultuuroverdracht - 28
klasseverschillen in de opvoeding - aanleren van het tekensysteem - dromen en
droomsymbolen - kunst - expressie van kinderen.

4. CoUectief gebruik van tekens


4.1. Groepen en tekens - groep en tekensysteem - groepsrepertoires, -normen en -waarden 33
- de tekens van de bezittende klasse volgens Veblen - culturele achterstand.
4.2. Conformisme - in-group en out-group reacties - weerstand tegen verandering - het 35
leren van repertoires - de Sapir-Whorf-McLuhan hypothese - stereotype.
4.3. Gebruik en misbruik van tekens - onderwijs en ideologie - reclame - propaganda - 37
pseudo-gebeurtenissen - fragmentatie van de cultuur.

5. Ontwikkelingen in de tijd
5.1. Maatschappelijke veranderingen - techniek, wetenschap en toename van de rationali- 45
teit - arbeidsdeling, differentiatie en het netwerk van afhankelijkheden - toename van
welvaart en van informatie.
5.2. Veranderingen in de repertoires - descriptieve repertoires - evaluatieve repertoires: 49
religie, kunst - verbruik van evaluatieve connotaties - high-brow, low-brow en kitsch
- Bourdieu's onderzoek van museumbezoekers.

6. Het gebouwen zijn betekenis


6.1. In verschillende contexten - technische, functionele en ideologische contexten - 61
verschil in interpretatie - evaluatie van gebouwen afhankelijk van de functie .
6.2. Verandering van betekenis - overdracht van connotaties door overname van de vorm 63
- veranderingen in de connotaties - bouwen als kritiek.

v
6.3. De andere kant - de anonieme gebruiker - evaluatie van ge~ouwtypen en binnen één 68
type - monotonie, vandalisme - de fluctuerende interpretaties.

Noten 77

mbtio~fie 81

VI
Voorwoord

De semiotiek is in de mode. Woorden uit de semiotische terminologie zoals 'coderen',


'signifié' of 'denotatie' kom je op allerlei onverwachte plaatsen tegen , evenals verwijzingen
naar semiotische literatuur. Het wordt als bijvak hier en daar zelfs gedoceerd.
Volgens de Spaanse filosoof Xavier Rubert de Ven tos is dit het gevolg van de overdosis
aan informatie die we dagelijks te verwerken krijgen. Als een bepaald soort dingen veel
voorkomt, dan tracht de mens een greep er op te krijgen door het bedenken van theo-
rieën: bij een vogel plaag zou de ornithologie opbloeien.
In de semiotiek komen twee hoofdrichtingen voor, een Angelsaksische en een Franse.
De Angelsaksische gaat terug op het werk van de filosoof Charles Sanders Peirce
(1839'- 1914). De theorieën uit de Angelsaksische hoek zijn naar mijn mening, wat meer
omvattend en wat meer gestructureerd. Ze hebben een nauwe band met bepaalde filoso-
fische stromingen, in het bijzonder met de studie van de grondslagen van de wiskunde en
de natuurwetenschappen. De Franse richting vindt zijn oorsprong in het werk van de
Zwitserse taalgeleerde Ferdinand de Saussure (1857 - 1913) en heeft vooral een aanslui-
ting gezocht op de taalkunde en de literatuur. De Saussure heeft gewezen op de variaties
in tekensystemen in de tijd ('diachronie'). Grote bekendheid heeft de Franse richting
gekregen door de toepassing van de semiotiek op de anthropologie door Claude Lévi-
Strauss, onder de naam van 'structuralisme'. Hoewel de verschillen tussen de Franse en de
Angelsaksische richting mijns inziens niet fundamenteel zijn, blijven beide elkaar bestrij-
den en kunnen ze het ook over de nomenclatuur niet eens worden. Dit boek steunt wat
meer op de Angelsaksische dan op de Franse richting (zoals kenners al uit de titel en het
veelvuldig gebruik van de term 'semiotiek' kunnen aflezen).
Dit boek is één van de talloze 'Inleidingen tot de semiotiek'. Naast de inleidingen bestaan
er nog een aantal tijdschriftartikelen en boeken met specialistische toepassingen (bijvoor-
beeld dier-semiotiek), maar meer algemene boeken voor gevorderden of handboeken zijn
er niet. Als je ziet dat Peirce zijn eerste artikelen meer dan een eeuw geleden publiceerde ,
dat is de vooruitgang in de theorie niet bijzonder indrukwekkend. Die vooruitgang is
gelegen in het toepassen van de theorie op steeds nieuwe gebieden, niet in nieuwe ontwik-
kelingen van de theorie zelf. Dit is mijns inziens helemaal niet toevallig en ik heb ook geen
grote verwachtingen voor de toekomst.
Want naar mijn mening is de theorie nogal beperkt. Ze heeft bij lange na niet zo'n groot
verklarend vermogen als bijvoorbeeld de theorieën van Marx, Freud of Elias. De semiotiek
geeft met behulp van een vrij bescheiden aantal nieuwe begrippen en termen een andere
kijk op een hele reeks uiteenlopende verschijnselen. In die beperking ligt zowel haar
zwakte als haar kracht. Het is namelijk gebleken dat de semiotiek vrij eenvoudig gekop-
peld kan worden met verschillende andere theorieën; deze laatste worden daardoor ver-
rijkt en kunnen - dankzij de semiotische interpretatie - met elkaar in verband worden
gebracht. Sinds het proefschrift van Doede Nauta is het mogelijk om semiotiek en infor-
matietheorie aan elkaar te koppelen (wat ik hier op een populair niveau heb trachten na
te vertellen). In overeenstemming met mijn taxatie van wat je er mee kunt doen, heb ik
geprobeerd om de breedte van de toepassingsmogelijkheden te laten zien, met nog een
speciale voorkeur voor visueel materiaal. Het boek is een herziening van het gelijknamige
TH-dictaat van 1974.

N.L.P., Delft, 1 december 1979

VII
Semiose

1.1. Het proces van de communicatie

Drie voorbeelden:
Uit het rapport van de werkgroep Binnenklimaat en Energieverbruik 1 :
'Om te verhinderen dat het water in de (C v.) installatie zou gaan koken, is er op de ketel
een beveiliging geplaatst. Deze beveiliging bestaat uit een thermostaat. Een thermostaat is
een schakelaar die reageert op temperatuur. Het is mogelijk de thermostaat voor het
uitgaande ketelwater in te stellen op bijvoorbeeld 90° C Wordt het water nu warmer dan
90° C, dan schakelt de thermostaat de gastoevoer af'.
Uit:" 'Mijn familie en andere beesten' van Gerald Durre1l 2 :
'Als de zon daalde . .. werd (de uil) Ulysses wakker . .. Als hij zich . .. voor zijn nachte-
lijk werk had klaargemaakt, uitte hij een proeF "tiewhoe" om zich ervan te overtuigen dat
zijn stem in goede conditie was, verhief zich op zachte vleugels, zweefde zo geluidloos als
een vlokje as door de kamer en streek op mijn schouder neer. Hij bleef daar dan even
zitten, knabbelde aan mijn oor, schudde zich weer, schoof alle sentimentele gedoe opzij
en werd zakelijk. Hij vloog naar de vensterbank, uitte weer een vragend "tiewhoe?" en
keek mij met zijn honingkleurige ogen aan. Dit was het teken dat ik de luiken moest
openen. Zo gauw ze opengegooid waren, dreef hij door het raam naar buiten . .. Een
ogenblik later weerklonk een uitdagend "tiewhoe! tiewhoe!" ter waarschuwing dat
Ulysses zijn jacht was begonnen'.
Uit het dagblad 'de Tijd' van woensdag 3 april 1974:
'De hernieuwde aankondiging binnenkort het Usfa-atelier in Helmond definitief te sluiten
is de directie van Philips allerminst in dank afgenomen. De bezetters van het atelier en de
industriebond-NKV, die achter de reeds 22 dagen durende actie staat, zijn hoogst ver-
bolgen over de door Philips gedane mededelingen. Daaruit menen zij te moeten afleiden
dat Philips zijn eigen gang wenst te gaan en de bezetting straal negeert'.
Elk van de drie bovenstaande citaten gaat over een communicatieproces (en elk gaat
over sluitingen). Er wordt informatie overgedragen, en de informatieoverdracht brengt
een reactie teweeg: het afsluiten van de gastoevoer, het opel1en van de luiken, het besluit
tot het continueren van de bezetting van het Usfa-atelier.
Het communicatieproces is in alle drie gevallen een noodzakelijk tussenlid: de stijging
van de watertemperatuur kan niet direct de gastoevoer afsluiten, maar moet dit doen via
de thermostaat en de gasafsluiter; de uil Ulysses kan zèlf de luiken niet opendoen, maar
'vraagt' dit aan Gerald Durrell; de Philipsdirectie komt niet persoonlijk de fabriek afslui-
ten, maar schrijft hierover.
Voor het totstandkomen van de reactie wordt gebruik gemaakt van tekens: van een
electrische stroom door de thermostaat, van een neerstrijken op de vensterbank door de
uil, van een communiqué door de Philipsdirectie. Deze tekens worden door de ontvangers
ervan (respectievelijk: de gasafsluiter, Gerald Durrell en de Usfabezetters) begrepen. Ze
kunnen die tekens begrijpen omdat ze 'geleerd' hebben wat ze voorstellen. De Usfa-bezet-
ters hebben Nederlands leren lezen; Gerald Durrell heeft gelezen, gezien of gehoord dat
uilen 's nachts jagen. De gasafsluiter is zodanig geprogrammeerd dat hij op het teken van
een stroomstoot dichtgaat.
Het communicatieproces is dus een relatie tussen tenminste drie termen: I. de ont-
vanger; 2. het teken; 3. de betekenis van het teken.
ontvanger

Fig. 1. Schema van de relaties tussen teken, ontvanger en betekenis

Het proces van de overdracht van een betekenis via een teken op een ontvanger die dit
teken kan interpreteren heet semiose. (Het woord 'semiose' is afgeleid van het Griekse
'seme' = 'teken'). Het wetenschapsgebied dat zich met de studie van dergelijke processen
bezighoudt heet semiotiek (Engels: semiotics).
Met behulp van de drie citaten is aangetoond dat semiose in verschillende gebieden
voorkomt, zowel bij apparaten, als bij dieren en mensen. Andere voorbeelden van semiose
zijn: de omzetting van electro-magnetische golven in TVbeeld en -geluid; het verwerken
van ponskaarten door een Hollerithmachine; het neerstrijken van wespen op een jampot
ten gevolge van de geur; het vallen van de bladeren ten gevolge van de eerste nachtvorst.
Verreweg de grootste gebruiker van tekens is de mens. Hij kan de natuur interpreteren:
gerommel betekent onweer, laagvliegende zwaluwen betekenen slecht weer op komst, een
heldere sterrenhemel betekent dat de nachtvorst zal aanhouden. Het gewicht van een
brief, de snelheid van zijn auto of de hoogte van zijn bloeddruk leest hij van wijzerplaten
af. Lezende ontvangt hij een stroom van tekens, sprekende en schrijvende zendt hij tekens
uit. Denken, ja zelfs dromen kan hij alleen in tekens.
De semiose vervult een belangrijke rol in het maatschappelijke leven. Sommige
processen, zoals bijvoorbeeld het onderwijs, de behandeling van een ontwerp-van-wet of
de uitzending van een radio-hoorspel bestaan vrijwel uitsluitend uit semiotische kettingen:
teksten worden geschreven, (voor)gelezen, beluisterd, besproken, geamendeerd, gedrukt,
enzovoort. Elke deelnemer in deze kettingen neemt teksten op en geeft ook meestal zelf
weer verbale reacties af (zoals bijvoorbeeld in het derde voorbeeld). Voor een enigermate
adequate weergave van dit proces hebben we een veel ingewikkelder schema nodig dan
figuur 1.

tekensysteem (taal)

lafzender
pragm.
r-
verzonden
tekens
r--
~mantisch
. h
syntactIsc
trans-
missie
I ontvangen
I tekens
r-- ontvanger

betekenis

Fig. 2. Schema van de relaties tussen afzender, teken en ontvanger

Figuur 2. geeft zo'n schema. De afzender ordent zijn gedachten en brengt ze in een vorm
die de ontvanger kan begrijpen, bijvoorbeeld door het schrijven van een brief. Uiteraard is
de bedoeling van de semiose dat de betekenis wordt overgedragen, waarvoor de tekens
slechts een middel zijn. De ontvanger kan de betekenis er uit halen als hij kan lezen en als
hij de taal kent waarin de afzender schrijft. De ingewikkeldheid van het schema maakt
duidelijk dat de overdracht van de betekenis gemakkelijk kan mislukken. De afzender kan
moeite hebben met het onder woorden brengen van zijn bedoelingen; hij kan onduidelijk
(onleesbaar) schrijven; hij kan woorden gebruiken die de ontvanger niet kent; hij kan
woorden gebruiken in een betekenis die de ontvanger niet kent. De brief kan nat worden
en de inkt kan verkleuren; de ontvanger kan weinig vaardigheid hebben in het ontcijferen
van handschrift, of afwijkende opvattingen over de betekenis van woorden, enzovoort.

2
Fig. 3. Tekensysteem. Van de tekens die we in onze steden tegenkomen, hebben we de betekenis
geleerd, en kunnen ze dus herkennen. Voor iemand die dat niet heeft geleerd, zijn pijlen, stoepranden,
verkeersborden en -lichten betekenisloos

Fig. 4. Tekensysteem waarmee we als westerlingen niet vertrouwd zijn. Hoek van een plein in boven-
Ogol, een Dogondorp in Afrika. De huizen die in een bouwblok staan, worden door een familiegroep
bewoond. De patriarch van zo 'n groep woont in een 'ginna', een huis met nissen. Het dorp is gebouwd als
een (liggende) mens; de 'ginna's' in het hart zijn daarbij: 'borst' en 'buik'

3
'
Vandaar dat er bij de overdracht van een complex stelsel van tekens een groot aantal
beveiligingen moeten worden ingebouwd om de communicatie succesvol te doen verlopen
(zie hoofdstuk 2).
De term semiose omvat het gehele proces van de overdracht. Ten behoeve van de
analyse worden in dit proces een aantal aspecten of dimensies onderscheiden:
- de pragmatische dimensie van de semiose is de relatie tussen tekens en gebruikers;
- de semantische dimensie is de relatie tussen tekens en betekenissen;
- de syntactische dimensie is de relatie tussen tekens onderling (in een taal: de syntax of
grammatica). 3
Bij de bestudering van de pragmatische dimensie wordt verondersteld dat de verschillende
tekens een betekenis hebben en met elkaar in een tekensysteem samenhangen. Bij de
studie van de semantische dimensie wordt een grammatica voorondersteld ; of de tekens
juist of onjuist worden gebruikt (pragmatische dimensie) wordt daarbij buiten be-
schouwing gelaten; de semantische dimensie is dus abstracter dan de pragmatische. Nog
abstracter is de syntactische dimensie waarbij zowel van het gebruik (pragmatisch) als van
de betekenis (semantisch) kan worden afgezien; bij de syntactische dimensie komen alleen
begrippen als 'werkwoord', 'adjectief, 'zelfstandig naamwoord' aan de orde. 4 De studie
van de pragmatische dimensie behoort te steunen op historische, sociologische en psycho-
logische kennis; zij is de meest omvattende en daardoor de minst ontwikkelde. De studie
van de syntactische dimensie berust op logica en vergelijkende linguïstiek; zij is de minst
omvattende en daarom in de huidige semiotiek het verst ontwikkeld.
Als de afzender van een bericht weet wat hij wil verzenden, moet hij de tekens in een
verzend bare vorm brengen. Bijvoorbeeld bij een telegram kan de tekst gecodeerd worden
in Morsetekens; dan moeten ze aan de ontvangstzijde weer worden gedecodeerd. Bij de
overdracht zullen storingen optreden (ruis) die tezamen met het gecodeerde bericht over-
komen en voor een juist begrip weer van de tekst moeten worden gescheiden. De informa-
tietheorie houdt zich uitsluitend bezig met de problemen van de transmissie van tekens,
ongeacht de betekenis, de samenhang of het gebruik. Deze theorie is daarmee nàg abstrac-
ter dan de syntactica. Het zou kunnen lijken of wij, gezien de doelstellingen van dit doek,
deze theorie gevoeglijk buiten beschouwing kunnen laten; is dit niet vooral iets voor
electrotechnici?
Maar in de mens treedt ook transmissie op: de 'inktpatronen' van deze bladzij bijvoor-
beeld worden gedecodeerd in woordbetekenissen. Door vergelijking van de reacties van
machines met die van mensen (bij de transmissie van tekens) zijn ook delen van het
semiotisch proces bij de mens duidelijker geworden.
Een bericht kan worden verzonden als telegram, als brief, als gramofoonplaat of als
telefoongesprek. De inhoud van het bericht zou in elk van deze gevallen dezelfde kunnen
zijn (bijvoorbeeld 'Hartelijke gelukwensen van Joop en Elly'). Uit de verschillende ge-
noemde mogelijkheden van overdracht blijkt dat we een onderscheid moeten maken
tussen de tekens zelf en de tekendragers (Engels: 'information-vehic1es').5 De tekens zijn
de woorden van het te verzenden bericht. In een brief zijn de tekendragers: de geschreven
of getikte letters; in een telegram: de stroomstoten van de Morse-code; in een gramofoon-
plaat: de golvingen in de groeven.
Een speciaal probleem van de semiotische analyse is dat zij over tekens (woorden, taal,
etcetera) schrijft , maar dat alleen weer met tekens kan doen. Het is daarvoor nodig een
onderscheid te maken tussen de woorden die het onderwerp van studie zijn en de woor-
den die men gebruikt om over die woorden te schrijven. Daartoe heeft men de methode
van het citeren overgenomen. Een woord dat onderwerp is van een semiotische analyse
wordt tussen aanhalingstekens geplaatst. De noodzaak van dit gebruik blijkt uit de verge-
lijking van de volgende zinnetjes:
- Jan is mijn vriend
- Jan heeft drie letters
De betekenis van 'Jan' in de eerste zin is een mens. De betekenis van 'Jan' in de tweede
zin is een woord. Worden deze twee soorten betekenissen niet van elkaar onderscheiden,
dan kan de 'Jan' van de eerste zin worden gesubstitueerd in de tweede, waardoor we de
on-zin krijgen:
- Mijn vriend heeft drie letters
Daarom is de juiste vorm:

4
- Jan is mijn vriend
- 'Jan' heeft drie letters.
De taal waarin men over een taal (wiskunde, Frans of Nederlands) schrijft, wordt de
meta-taal genoemd, om deze van de object-taal te kunnen onderscheiden. 6 Het gebruik
van aanhalingstekens en van het begrip meta-taal maakt het mogelijk om paradoxen op te
lossen als:
- Deze zin is on waar.
Is deze zin zelf nu waar of onwaar? Indien zij onwaar is, is het gestelde juist en is zij dus
waar - maar dat kan niet, want zij zou onwaar moeten zijn. Indien zij waar is moet zij
echter 'de waarheid spreken', met andere woorden zij is onwaar; dat kan niet, want we
namen zojuist aan dat ze waar zou zijn. Beide conclusies leiden dus tot een tegenspraak.
Hoe komen we gewoonlijk tot het oordeel of een zin waar of onwaar is? Bijvoorbeeld
door de zin 'het regent nu' te vergelijken met de toestand die we uit het raam kunnen
zien. En dan kan de conclusie bijvoorbeeld luiden: de zin 'het regent nu' is waar.
Waarheid of onwaarheid is klaarblijkelijk een eigenschap van zinnen; een eigenschap die
we alleen in de meta-taal aan een zin uit de object-taal kunnen toekennen, niet in de
object-taal zelf. De overgang van het spreken in de taal naar het spreken over de taal
(waarop gewoonlijk niet wordt gelet) is de oorzaak van deze paradox, evenals van 'Jan
heeft drie letters', en van de paradox van de Kretensische leugenaar.

1.2. Soorten tekens

Tekens kunnen op een groot aantal manieren worden onderscheiden: naar het orgaan
waarmee ze worden opgevangen (zichtbare, hoorbare, ruikbare, voelbare); naar de plaats
in een tekensysteem (logische, definitorische); naar het doel waarvoor ze in hoofdzaak
worden gebruikt (descriptieve, emotieve, commanderende). Voor de doeleinden van dit
boek zijn slechts enkele grote categoriën noodzakelijk; de grenzen daartussen zijn niet
scherp, en de categorieën omvatten niet alle soorten tekens. 7 We onderscheiden naar de
inhoudelijke relatie tussen teken en betekenis:
- een kenteken (of symptoom) is een teken dat van nature een onderdeel vormt van zijn
betekenis. Voorbeelden: rook is een kenteken van vuur, geur van een roos, rijp van
vorst, rode vlekjes van mazelen, een groot huis van rijkdom. Uit de vaste verbinding
tussen het kenteken en zijn betekenis volgt dat uit de waarneming van het kenteken
opgemaakt moet worden dat de betekenis (het bekende complex) ook fysiek ter
plaatse aanwezig is. Kentekens zijn 'natuurlijke' tekens, dat wil zeggen ze zijn niet
(zoals de onderstaande soorten) 'gemaakt' om hun betekenis weer te geven of uit te
drukken.
- een signaal is een teken dat kunstmatig (door conventie of gebruik) een onderdeel
vormt van zijn betekenis.
Voorbeelden: het startschot, het verkeerslicht, de temperatuurstijging voor de ther-
mostaat. Het signaal heeft met het kenteken gemeen dat het verwijst naar de fysieke
aanwezigheid van zijn betekenis; het verschilt van het kenteken doordat het verband
tussen teken en betekenis kunstmatig is.
- een symbolisch teken is een teken dat door gelijkenis, afspraak en j of gebruik met zijn
betekenis is verbonden.
Voorbeelden: cijfers, letters, woorden, foto's, grafieken, landkaarten. In tegenstelling
tot signalen en kentekens behoeven symbolische tekens niet naar de fysieke aanwezig-
heid van hun betekenis te verwijzen; zij kunnen dat wel doen ('Dat is Jan', het 'UIT'-
bordje in een bioscoop.
- een symbool is een symbolisch teken in de vorm van een materieel voorwerp of
situatie, dat (in het algemeen) een abstract begrip als betekenis heeft.
Voorbeelden: het kruis voor het Christendom, de hamer en de sikkel voor het commu-
nisme, de vlag en het volkslied voor de natie, zwart voor rouw.
Naar de formele relatie tussen teken en betekenis :
- een icon is een teken dat gelijkenis vertoont met zijn betekenis.
Voorbeelden : gesproken woorden als 'Koekoek', 'Waf-Waf, 'Kukeleku' ; foto's, teke-
ningen, (naturalistische) beelden en schilderijen, plattegronden en doorsneden van ge-

5
Fig. 5. Kentekens van rijkdom: een groot vrijstaand huis met garage, omgeven door een siertuin

Fig. 6. Kentekens van een krappe beurs: een piepklein huisje aan de straat

6
bouwen, maquettes, landkaarten.
De indeling in iconische en niet-iconische tekens is onatbankelijk van de indeling in
kentekens, signalen en symbolische tekens. Verkeersborden zoals die voor 'fietspad' of
'uitholling over dwars' zijn zowel signalen als iconen; andere verkeersborden, zoals die
voor 'stopverbod' of 'voorrangsweg' zijn signalen en niet-iconische tekens.
Iconen hebben het voordeel dat de betekenis ervan gemakkelijk herkend kan worden.
De opsporing van een vermist kind is veel gemakkelijker met behulp van een foto uit te
voeren dan aan de hand van een beschrijving. We herkennen het paleis op de Dam in één
oogopslag van een prentbriefkaart, veel moeizamer uit een beschrijving.
De overeenkomst tussen icon en betekenis is echter tegelijkertijd de oorzaak van zijn
beperkte gebruiksmogelijkheden. 9 Van een foto van een jongen is het niet te zien of hij
lenig is; dit zou echter nog kunnen blijken uit een filmpje. Maar om te laten zien dat die
jongen hartelijk, verlegen, intelligent of gezond is, zijn iconen onpraktisch of zelfs totaal
onbruikbaar, omdat ze zulke abstracte eigenschappen alleen in de vorm van concrete
handelingen zichtbaar zouden kunnen maken. Behalve deze handelingen worden dan daar-
bij onvermijdelijk ook nog een heel aantal andere zaken getoond, bijvoorbeeld de
voorwerpen of personen waarop de handelingen betrokken zijn, de ruimten waarin deze
handelingen plaatsvinden, enzovoort. Het is dan maar de vraag of de eigenschappen - die
alleen door de handelingen, voorwerpen, achtergrond worden geïmpliceerd - Of juist al
deze concrete dingen als de betekenissen worden gedecodeerd door de ontvangers. Ook
stomme films zoals Chaplin's 'Goldrush' en 'The Kid' gebruikten teksten tussen de scenes
door, om de bedoeling te verduidelijken. Stripverhalen als 'Kuifje' of 'Asterix' kunnen het
niet zonder teksten stellen. Voor het aanduiden van zulke abstracte eigenschappen als
'hartelijk' of 'gezond' hebben we taal nodig; zelfs het kunnen benoemen van dergelijke
eigenschappen is al het gevolg van het bestaan van taal.
Bijna alle woorden zijn niet-iconisch. Het verband tussen een woord en zijn betekenis is
in de meeste gevallen volstrekt ondoorzichtig; het is vaak ook niet bekend en voor vele
woorden komt men niet verder dan de herleiding tot een oudere vorm of stam of tot een
andere taal. In deze zin is de betekenis van een woord willekeurig en conventioneel, dat
wil zeggen de betekenis berust op de 'afspraak' dat met een bepaald woord een bepaald
ding (of klasse van dingen, handelingen, eigenschappen) wordt bedoeld. Het conventio-
nele karakter van woorden komt bijvoorbeeld tot uiting bij de naamgeving van nieuw-ont-
dekte soorten planten of bij de naamgeving van kinderen ('Wij noemen hem Dirk').
Echter verreweg de meeste woorden hebben een historisch ontstane betekenis, en een
spreker of schrijver heeft geen vrijheid om deze woorden voor een volstrekt andere
betekenis te gebruiken; dan wordt hij immers niet meer begrepen. De bestaande taal
beperkt de vrijheid tot het maken van nieuwe afspraken. 10
Door de 'conventionele', (schijnbaar) willekeurige relatie tussen een woord en zijn
betekenis wordt de herkenning van die betekenis bemoeilijkt. Daar staan echter belang-
rijke voordelen tegenover. Dingen, handelingen, eigenschappen en relaties kunnen alle met
woorden worden aangeduid en daardoor met elkaar in verband worden gebracht. Een zin
als 'Hij trachtte zich haar in te denken, en te raden hoe zij zich nu gevoelde, en waar zij
was' (uit 'Eline Vere' , van Louis Couperus 11 ) laat zich in iconen vrijwel niet weergeven.
Het gebrek aan overeenkomst tussen woord en betekenis is gelijktijdig zijn kracht. Met
behulp van bijvoeglijke naamwoorden, werkwoorden, bepalingen van plaats en tijd kan de
aandacht precies gericht worden op dte betekenis , op dát onderdeel, dat de spreker of
schrijver naar voren wenst te halen. Het gebrek aan overeenkomst tussen de naam 'Michiel
de Ruyter' en de daarmee aangeduide persoon maakt het mogelijk om te spreken over
'Michiel als jongen', 'de Ruyter als huisvader', 'de admiraal de Ruyter', enzovoorts. Een
afbeelding van de Ruyter is precies; je kunt zijn snor, zijn harnas, de tekenen van zijn
waardigheid herkennen; maar een afbeelding geeft de Ruyter weer op één bepaald
moment, in één situatie. De naam is tegelijk precies (er wordt maar één persoon mee
aangeduid) en vaag (leeftijd of rol - zoals ze op de afbeelding zijn weergegeven - blijven
in het midden). Deze vaagheid is eveneens één van de grote voordelen van woorden in
vergelijking met iconische tekens, omdat de mogelijkheid van gebruik er sterk door
wordt vergroot. Hetzelfde woord kan daardoor in allerlei verschillende zinnen worden
gebruikt. 12
Veel tekens maken deel uit van een tekensysteem. Bij verkeerstekens bijvoorbeeld wor-

7
den driehoekige borden gebruikt voor de algemene aanduiding van 'gevaar', rood staat
voor 'verboden', blauw voor 'toegestaan'. Muzieknoten, eetgewoonten of familierelaties
zijn bijna steeds ingebed in een systeem, waarin regels de relatie van het ene teken tot het
andere bepalen., Alweer is verreweg het belangrijkste en meest ontwikkelde tekensysteem:
de (natuurlijke) taal. In de grammatica zijn de regels voor het correcte gebruik van
woorden vastgelegd. 13 Onbekende woorden kunnen we in een woordenboek opzoeken;
daardoor wordt de betekenis van het onbekende woord verbonden met de betekenissen
van een aantal bekende woorden. Een woordenboek en een grammatica alleen zijn echter
niet voldoende . Wil de taal bruikbaar zijn als een instrument voor de beschrijving van de
werkelijkheid om ons heen, dan moet een deel van de woorden direct met die werkelijk-
heid worden verbonden, door aanwijzing: 'dit is een boom, dat is een hond' (Engels:
'ostensive definition'). Zo heb ben we ook allemaal als kinderen onze eerste woordjes
geleerd, door het noemen van het woord en het aanwijzen van het ding dat door het
woord wordt voorgesteld. Zonder zo'n verbinding zou het hele systeem in de lucht komen
te hangen.
De taal is het menselijk instrument voor communicatie bij uitstek. Pas met het gebruik
van taal wordt het mogelijk ervaringen over te dragen, plannen te maken, zich het ver-
leden met enige nauwkeurigheid te herinneren. Taal maakt denken mogelijk, taal schept
het bewustzijn. 'De taal is zo oud als het bewustzijn - de taal is het praktische ook voor
andere mensen bestaande en alleen om die reden ook voor mijzelf pas bestaande werke-
lijke bewustzijn; en evenals het bewustzijn, ontstaat de taal pas uit de behoefte aan, de
noodzaak van het verkeer met andere mensen' (Marx 14). De cultuur berust op arbeids-
delingen en het bewaren en overdragen van ervaringen. Hiervoor, en voor de samen-
werking tussen mensen, vanaf het stamverband tot en met de huidige maatschappij, is
communicatie onontbeerlijk. De mens onderscheidt zich van de dieren door het bewust-
zijn en het gebruik van werktuigen. Eén van de krachtigste werktuigen die de mens heeft
geschapen is de taal. Evenals de arbeidsdeling en de werktuigen is de taal dus ook vooral
een maatschappelijk product, dat (tot op zekere hoogte) de maatschappelijke ontwikke-
ling reflecteert. 15
De (natuurlijke) talen zijn als gesproken talen ontstaan, het schrift is pas later uitge-
vonden. Het is denkbaar dat de ontwikkeling van de gesproken taal mede het gevolg is van
de (relatief) geringere betekenis van het gehoor ten opzichte van het gezicht voor de
eerste mensen op aarde. Geluiden hebben immers voor vleermuizen, uilen en dolfijnen een
zeer grote functionele betekenis; de mensapen en de mensen verlaten zich meer op wat ze
zien. Daardoor was het gehoor relatief minder gepreoccupeerd met kentekens die voor het
overleven van belang waren, wat het mogelijk zou hebben gemaakt om het menselijke
tekensysteem juist op geluiden te baseren. 16
De uitvinding van het schrift maakte het mogelijk om verbale uitingen vast te leggen. De
mogelijkheden voor communicatie namen hierdoor zeer sterk toe. Geschreven berichten
laten zich over grote afstanden overdragen, of gedurende lange periodes bewaren; ge-
schiedschrijving - en daarmee historisch en politiek bewustzijn - werden er door moge-
lijk. De uitbouw van wetenschap en techniek berusten ten dele op het verzamelen van
gegevens, meer dan één mens kan onthouden; met de vastlegging in schrift werd een
dergelijke opslag van ervaringen pas goed mogelijk. Het meeste denken gebeurt in woor-
den 17; door het opschrijven van die woorden is het mogelijk om telkens weer op het
eerder-bedachte terug te komen, en zodoende veel langer en complexer reeksen van
gedachten te formuleren dan wanneer men alles moet onthouden. Een belangrijk deel van
de menselijke communicatie is communicatie-met-zichzelf. 18
Op basis van de natuurlijke taal zijn een aantal kunsttalen geconstrueerd, zoals wis-
kunde, symbolische logica, Fortran en Algol. In sommige van deze kunsttalen is het
mogelijk een aantal van de gebreken van de natuurlijke taal te ondervangen. 19 In tegenstel-
ling tot een natuurlijke taal kan wiskunde volledig exact en logisch zijn. Met de vaagheid
gaat ook de rijke schakering te loor; wiskunde is 'armer' - en daardoor preciezer - dan
een natuurlijke taal.
Tot kort geleden leek het taalgebruik voor de uitwisseling van gedachten alleen voor
mensen weggelegd. Papegaaien kunnen zinnen nazeggen,. maar niet begrijpen. Wel kunnen
ze woorden als signalen gebruiken; als een papegaai uit . zichzelf 'koppiekraauw' zegt,
bedoelt hij vaak dat hij over de kop gekrabd wil worden. De meest intelligente dieren, de

8
Fig. 7. Context. 'Fountain', de inzending van Marcel Duchamp en Joseph Stella voor een tentoonstel-
ling in 1917 van de Society of Independent Artists. Duchamp had deze vereniging zelf mee opgericht; de
Society was verplicht om elk werk te exposeren dat werd ingezonden. Duchamp signeerde het urinoir
met 'R. Mutt', dat is: 'schaapskop: Zijn inzending werd geweigerd. Urinoirs worden bij de tientallen in
sanitair winkels geëxposeerd, zoals Duchamp zelf benadrukte. De bijzonderheid van dit werk ligt uiter-
aard niet in het urinoir zelf, maar in de context waar het voor bedoeld was. Met het tentoonstellen van
een gesigneerd urinoir wordt het hele idee kunsttentoonstelling belachelijk gemaakt. De evaluatieve
connotaties van het un'noir hebben een effect op de andere, zogenaamde serieuze werken en 'deg.raderen'
deze

9
mensapen, verbaliseerden niet. Onlangs kwamen een aantal Amerikaanse onderzoekers op
het idee om chimpansees en gorilla's de handen taal van de doofstommen te leren. Nu
bleek een eenvoudige conversatie wel mogelijk. De gorilla gebruikt circa 375 woordtekens
en kan er grapjes mee maken, liegen en schelden. Het lijkt erop dat ook hierin de ver-
schillen tussen mens en dier - hoe groot ook - kleiner zijn dan tot nu toe was gedacht. 19

1.3. Betekenis 20

Om signalen en symbolische tekens te kunnen interpreteren moet men hun betekenis


geleerd hebben. Een gesprek van twee mensen kan alleen worden gevoerd in een taal die
ze beiden beheersen. Daarbij wordt dan aangenomen dat de betekenis van elk woord dat
ze gebruiken voor beide deelnemers hetzelfde is: er moet consensus over de betekenis
zijn. Hoe is deze consensus mogelijk, aangezien beiden hun woorden van verschillende
leermeesters hebben geleerd en hun vocabulaire op heel verschillende manieren hebben
opgebouwd?
Verschillende factoren dragen tot het ontstaan van consensus bij. Elk regelmatig ge-
bruikt woord heeft een groot aantal relaties met andere woorden : het kan slechts in
bepaalde combinaties worden gebruikt. Door de stroom van woorden die na de lagere
school over ons heengaat (uit kranten, boeken, TV, films , onderwijs, discussies, conver-
saties) worden we voortdurend met een bepaalde betekenis van elk woord geconfron-
t~erd. De consensus ontstaat door veelvuldig gebruik. 21 Vergissingen in de betekenis van
woorden komen daarom voor bij kleine kinderen (die een woord maar net hebben leren
kennen), bij het aanleren van een vreemde taal, bij het gebruik van ongebruikelijke woor-
den ('kevie', 'neomist', 'pinas') waaronder bijvoorbeeld vaktermen ('klisklezoor' , 'scheg',
'piron' , 'kilkeper') of bij het gebruik van woorden die alleen in een bepaalde streek
(dialect) of in een bepaalde subcultuur betekenis hebben (bijvoorbeeld 'stoned', 'speedy').
Daarenboven staat het woord meestal niet alleen, het wordt gebruikt in een zin en de
zin staat weer vaak in een alinea of paragraaf. De context waarin het woord voorkomt
maakt vaak duidelijk wat de betekenis moet zijn. 22 'Recht' kan als zelfstandig naamwoord
en als bijvoeglijk naamwoord voorkomen, met geheel verschillende betekenissen. Maar uit
de context blijkt de betekenis duidelijk : 'recht voor allen!'; 'die lijn is recht' .
Het begrip 'context' is ook bruikbaar voor de analyse van andere soorten semiosen.
Rode vlekjes zijn een kenteken van mazelen maar ook van allergie voor aardbeien. Of de
rode vlekjes mazelen betekenen of niet hangt weer af van de context : heeft de betrokkene
aardbeien gegeten? is er een epidemie van mazelen? enzovoort.
Wat als context kan fungeren hangt mede af van de gebruikte code. De verschillen in
betekenis tussen de zinnetjes:
'DIE is goed!'
'die IS goed!'
'die is GOED!'
kan in gedrukte tekst slechts op beperkte wijze worden weergegeven, door het gebruik
van hoofdletters, van cursiefschrift, van onderstrepingen en leestekens. In gesproken tekst
kunnen zulke zichtbare verschillen niet worden aangebracht, maar hebben we daartegen-
over de veel genuanceerdere mogelijkheden van intonatie en mimiek. 22 Indien spreker en
toehoorder elkaar goed kennen worden de mogelijkheden voor nadere bepaling van de
betekenis groter: een goed verstaander heeft maar een half woord nodig. In zo'n geval
fungeert ook de onderlinge bekendheid als context waarbinnen een woord of zin zijn
speciale betekenis krijgt. Het contact met sprekers uit een geheel andere cultuur dan de
eigen toont het belang van deze soort context aan. Uitdrukkingen als: 'de ondoorgronde-
lijkheid van de Oosterling', 'je weet nooit wat je aan ze hebt', wijzen op het belang dat wij
hechten aan mimiek en intonatie ter ondersteuning van de gesproken taal. 23
De context verduidelijkt de betekenis van een woord. Uit de behoefte aan een dergelijke
verduidelijking blijkt wederom dat de relatie tussen woord en betekenis veel minder
eenvoudig is dan die tussen signaal (bijvoorbeeld een verkeerslicht) en betekenis. Een
signaal heeft (meestal) slechts één betekenis; een woord kan een aantal betekenissen
hebben en de context dient mede ter beperking van dit aantal.
Meer dan één betekenis komt niet alleen voor bij zulke woorden als 'recht', Het is een

10
Fig. 8. Iconische en niet-iconische tekens. Hierboven een portret van Virginia Woolf door de door de
fotografe Gisèle Freund. Een beschrijving van Virginia Woolf is te vinden in Holroyd, M - Lytton
Strachey and the Bloomsbury Group: his Work, their Influence, Harmondsworth 1971, p. 23: 'Tall and
slender, with a noble forehead and narrow, aquiline features, she radiated an ascetic, sexless charm with
contrasted strangely with her vivid enthusiasm when exited by the curiosity of same discussion ... At
her most sympathetic, most relaxed, Virginia displayed a warmth and power of direct friendship that
hinted at the deep burden of loneliness from which she was always endeavouring to escape: Wat in de
eerste zin over Virginia's uiterlijk wordt gezegd, komt veel preciezer over in de foto. Maar de beschrijving
van haar karakter, in de tweede zin, laat zich veel beter in woorden weergeven

11
wezenlijk element van bijna alle woordbetekenissen. Woorden als 'steen' of 'kat' kunnen
in zoveel contexten worden gebruikt juist omdat hun betekenis niet zo enkelvoudig en
direct met hen verbonden is als de handeling van het stoppen met een rood verkeerslicht.
Daardóór kunnen we schrijven en spreken over 'natuursteen', 'baksteen', 'de weerstand
tegen druk en tegen afschuiving van steenachtige materialen' enzovoort of over 'Angora-
kat', 'Siamesekat', 'jonge en oude katten', 'kattebrood'. Een woord als steen heeft niet
één enkele steen als betekenis, maar een klasse van objecten. 24 Met behulp van een woord
als 'steen' kunnen de elementen van deze klasse vergeleken worden, en hun gemeenschap-
pelijke kenmerken nader worden bepaald. In de ons omringende werkelijkheid komen
alleen maar losstaande objecten voor. Het woord 'steen' brengt een deel van deze objecten
onder één noemer, en verdeelt daarmee de werkelijkheid in 'steen' en 'niet-steen'.
Binnen deze klasse kan weer een klasse gevormd worden met behulp van een woord:
'natuursteen', en daarbinnen weer één: 'zandsteen', enzovoort. Uit dit proces blijkt duide-
lijk dat woorden intellectuele werktuigen zijn waarmee we onze omgeving 'bewerken'.
Zonder zulke classificaties was de ontdekking van allerlei eigenschappen van steen on-
mogelijk geweest. En het is begrijpelijk, dat de indrukwekkende mogelijkheden van woor-
den leidden tot de veronderstelling dat er 'ergens' een 'wezen' of een 'essentie' (van
bijvoorbeeld 'steen' of 'kat') moest bestaan, waarvan de afzonderlijke exemplaren (bak-
stenen, angorakatten) de 'realisaties' waren. Het proces van de creatie van klassen door
middel van woorden werd in deze gedachtengang omgedraaid, en de materiële werkelijk-
heid niet als de oorzaak, maar als het gevolg van de classificatie beschouwd.
Uit deze beschouwing blijkt dat bij zulke woorden als 'kat' en 'steen' tenminste twee
typen betekenis horen, die connotatie en denotatie worden genoemd. 25
- de connotatie van een symbolisch teken is de eigenschap (of het samenstel van eigen-
schappen) op grond waarvan we kunnen bepalen of iets (een object, een eigenschap,
een relatie, enzovoort) deelt uitmaakt van de klasse van entiteiten (objecten, eigen-
schappen, relaties), die met het teken worden aangeduid.
Voorbeeld: de connotatie van 'kat' is 'een klein viervoetig roofdier dat miauwt'. Of
anders uitgedrukt: de connotatie van een symbolisch teken is het concept dat door het
teken in de gedachten wordt opgeroepen.
- de denotatie van een symbolisch teken is de klasse van entiteiten die door dat teken
wordt aangeduid. Een enkel element uit die klasse heet een denotatum.
Voorbeelden: 'onze kat Charley' is een denotatum van 'kat', 'de poes van de achter-
buren' is een ander denotatum; 'de hardstenen dorpel onder onze voordeur' is een
denotatum van 'steen'.
Het verschil wordt in de literatuur over semiotiek ook wel als volgt aangeduid: de conno-
tatie geeft de intensie van de betekenis weer, de denotatie de extensie (datgene waarover
de betekenis zich uitstrekt, of van toepassing is). De uitdrukking 'het gebouw voor bouw-
kunde van de TH te Delft' en een foto van dat gebouw hebben dezelfde denotatie en
extensie, maar een verschillende connotatie of intensie. 'De overwinnaar van de slag bij
Austerlitz' en: 'de echtgenoot van Joséphine de Beauharnais' hebben een verschillende
connotatie maar hetzelfde denotatum ('Napoleon'). Het onderscheid tussen connotatie en
denotatie maakt het noodzakelijk om een deel van figuur 2 te herzien. De relaties zijn in
figuur 9 weergegeven.

teken
I

connotatie
/ "-
"
denotatum denotatum denotatum
,
denotatie

Fig. 9. Schema van de relaties tussen teken, connotatie en denotatie

12
Voor een analyse van classificerende woorden, zoals 'lopen' , 'bouwen' , 'groen' of
'woning', is het duidelijk, dat de verdeling van de betekenis in connotatie en denotatie
nuttig is. Is dit echter voor eigennamen ook het geval? Een eigennaam als 'Michiel de
Ruyter' heeft immers maar één betekenis, namelijk de daarmee aangeduide persoon. Maar
hebben we het dan over de Michiel die werkte op de Vlissingse lijnbaan? of over de
kwajongen die op de toren van de Sint lacobskerk klom? of over 'Hollands Admiraal, nu
een man van vuur en staar? Hieruit blijkt dat het onderscheid óók bij eigennamen zijn nut
heeft.
Het onderscheid tussen een teken en zijn betekenis , en daarin weer het onderscheid
tussen connotatie en denotatie is een product van de semiotiek, in het bijzonder van de
studie van de semantische dimensie. Dergelijke onderscheidingen zijn hoogst abstract en
complex; vanzelfsprekend waren ze in vroegere perioden en in vele niet-Westerse culturen
niet aanwezig. Zo werd bijvoorbeeld de Kä (ziel) van de overleden farao verondersteld
echt te wonen in het daarvoor bestemde beeldje in de graftombe. 26 De Nyama (ziel) van
de voorvader bewoont evenzo het grote masker van de Dogon. 27 Het geloof in de genees-
krachtige werking van relieken tijdens de Middeleeuwen was gebaseerd op de gedachte dat
in de hand of de voet van de overleden heilige nog niets van zijn heiligheid over was . En
nog vandaag gaan er pelgrimsgangers naar wonderwerkende Madonnabeeldjes in
Ronchamp of St. Marie-de-la-Mer in de gedachte dat het beeld niet alleen Maria voorstelt,
maar ook iets van haar bevat, dus dat teken en betekenis ten dele samenvallen.
Woorden als 'steen' of 'kat' scheppen categoriën. Het is daarmee ook mogelijk geworden
om woorden te verzinnen voor imaginaire categoriën. zoals 'spoken' , 'elfjes', 'kabouters',
'draken' of 'zeemeerminnen'. Deze woorden hebben wèl een connotatie, maar geen deno-
tatie. Elke nieuwe categorie, die door een nieuwe term wordt onderscheiden, is een
belangrijk werktuig voor de analyse van de wereld om ons heen. Men moet zich echter
voortdurend bewust blijven van de puur verbale operatie die met het invoeren van zo'n
term is verricht. Dat we een reus kunnen bedenken, beschrijven en uittekenen wil nog niet
zeggen dat hij ook echt bestaat. Termen als 'phlogiston' en 'aether', die ten tijde van hun
invoering zo vanzelfsprekend leken, zijn met moeite weer uit de taal van de wetenschap
verwijderd. De grote kracht van woorden en concepten leidt maar al te gemakkelijk tot
mythen. Wat voor het schrijven van romans en sprookjes een voordeel is, slaat om in een
nadeel bij de pogingen tot het opstellen van wetenschappelijke analyses.
Behalve de 'directe' betekenis zit aan een teken nog een heel aantal 'indirecte' beteke-
nissen vast. 28 Bij de titel van een liedje als: 'De olieman heeft een Fordje opgedaan, denken
we meteen ook aan de zanger en schrijver Louis Davids; voor hen die hem hebben
gehoord komt daarbij ook de herinnering op aan de twintiger jaren, aan de volle zalen van
Carré of het Kurhaus, enzovoort. 'Waterloo' heeft als denotatum een dorp in België, maar
voor Europeanen betekent het vooral een veldslag, het einde van de Napoleontische
overheersing, het echte begin van de 1ge eeuw, en dergelijk. Al deze bijbetekenissen
behoren mede tot de connotatie van het teken.
De bijbetekenissen variëren voor verschillende groepen mensen. Voor een Fransman zijn
de bijbetekenissen van '1672', 'Austerlitz', 'Elba' , 'Trafalgar' of 'Waterloo' anders dan
voor een Engelsman of Nederlander. Een naam als 'Philips' wordt door een hoofdinge-
nieur van het bedrijf in Eindhoven, door de Usfa bezetters of door een handelaar in
radiotoestellen telkens met heel andere bijbetekenissen geassociëerd.
Naast de verschillen tussen groepen zijn er ook nog verschillen tussen individuen. Eigen-
namen als 'Willem' of 'Hanneke' hebben voor verschillende mensen een heel verschillende
betekenis, omdat de een een aardige Willem kent en de ander de naam associeert met een
zeurpiet. Enkele van deze soorten connota ties zijn:
- de objectieve connotatie van een symbolisch teken is de connotatie die invariant blijft
voor alle gebruikers van het teken.
Voorbeeld: 'Waterloo': 1. dorp in België;
2. naam van een veldslag in 1815.
De objectieve connotatie kan worden onderverdeeld in een evaluatieve en een descrip-
tieve.
Voorbeeld: de descriptieve connotaties van 'ros', 'paard' en 'knol' zijn gelijk, de evalua-
tieve zijn verschillend.
- de contextuele connotatie is datgene wat aan de objectieve connotatie wordt toege-

13
voegd door de context waarin het teken voorkomt.
Voorbeeld: 'katten zijn aanhalige huisdieren'; in deze context krijgt het woord 'kat'
zulke contextuele connotaties als: 'gezellig', 'huiselijk', 'lief, enzovoorts.
- de intersubjectieve con1lotatie van een symbolisch teken is de connotatie die invariant
blijft voor alle leden van een groep gebruikers. Evenals de objectieve connotatie kan
ook deze soort worden opgesplitst in een evaluatieve en een descriptieve.
Voorbeeld: een woord als 'ruimtelijk' heeft verschillende intersubjectieve connotaties
voor architecten en voor wiskundigen.
De objectieve connotatie is een soort grensgeval van de intersubjectieve; de groep
omvat daarbij alle groepen die het teken gebruiken.
- de subjectieve connotatie is datgene wat aan de intersubjectieve (of aan de objectieve)
connotatie wordt toegevoegd door één gebruiker (zender of ontvanger) persoonlijk.
Deze is bepaald dom zijn ervaringen, zijn normen- en waardenstelsel, zijn levenssituatie,
en dergelijke.

Fig. 10. Teken en betekenis. Het Egbertus-schrijn of Andreas draagaltaar, ca. 980. Een relikwieënkastje
dat tevens als draagbaar altaar dienst kon doen, het bevat een spijker van het Kruis van Christus (zie
aparte houder op de voorgrond), baardharen van Petrus, een schakel van diens ketenen, en een sandaal
van de apostel Andreas (vandaar de voet bovenop). Relikwieën werden gezien als tastbare bewijzen van
het reëele verloop van de Heilsgeschiedenis en als wonder werkende fetisjen, die bijvoorbeeld genezingen
van zieken konden bewerkstelligen. Teken en betekenis vallen samen in de relikwie
Fig. 11. Teken en betekenis. Een laatste zwakke afspiegeling van het samenvallen van teken en beteke-
nis is te vinden in de auto-mascotte, een poppetje dat de autorijder tegen ongelukken zou (kunnen)
beschermen. Maar wie gelooft er nog echt in?

14
Ovèrdracht van informatie

2.1. Infonnatie en redundantie

Drie voorbeelden:
Uit de 'Tuscomgids e.t., electrotechnisch materiaal' van mei 1973 1 :
'Isolator met schroefdop, 2-voudig, peil 100 mm, met dubel M6
Isolator met schroefdop, 2-voudig, pen 200 mm, met dubel M6
Isolator met schroefdop, 3-voudig, pen 100 mm, met dubel M6
Isolator met schroefdop, 3-voudig, pen 200 mm, met dubel M6'.
Uit 'Analytische meetkunde' van J.A. Barrau 2 :
'Geheel dualistisch met de ontstaanswijze der birationale quadratisclze verwantschap van
twee puntenvelden door de toevoeging der rechten in het eene aan de kegelsneden van een
net in het andere, ontstaat de birationale quadratische verwantschap van twee stralen-
velden door de toevoeging der punten in het eene aan de kegelsneden van een weefsel in
het andere'.
Uit de 'ltineraire studiereis Polen' van de sectie restauratie van de afdeling bouwkunde,
TH Delft3:
'Wzajemne poznanie przeszlosci historycznej, kulturalnej jest najlepsza droga zacieinienia
przyjaini'.
De eerste tekst is zeer saai, omdat elke regel zo weinig verschilt van de vorige. Deze
tekst geeft bijna geen nieuwe informatie in de tweede, derde en vierde regel. Van de
tweede tekst kunnen we elk afzonderlijk woord herkennen, we kunnen zien dat het een
Nederlandse zin over punten, lijnen en kegelsneden is, maar wat de zin betekent blijft
onduidelijk als men niet weet hoe 'birationale quadratische verwantschap', 'puntenveld',
'stralenveld', 'net' en 'weefsel' gedefinieerd zijn in het boek van Barrau. In het derde
voorbeeld herkennen we slechts twee woorden : 'historycznej' en 'kulturalnej' en we
kunnen aannemen uit de spaties dat de overige lettercombinaties waarschijnlijk ook woor-
den zullen zijn. Terwijl het eerste voorbeeld oninteressant is door te weinig informatie,
zijn de beide andere voorbeelden oninteressant door een overmaat aan informatie.
'Normale' teksten liggen tussen deze uitersten in. We lezen ze omdat we verwachten iets
aan de weet te komen, maar we kunnen alleen iets aan de weet komen als we begrijpen
waar ze over gaan. Dit kan slechts indien ze gesteld zijn in een taal die we kennen en
binnen die taal weer in woorden die in een voor ons bekende betekenis worden gebruikt.
De tweede tekst impliceert een gedegen kennis van de analytische meetkunde; deze kennis
is de context waarbinnen de zin haar betekenis krijgt. Doordat deze kennis - in prin-
cipe - mede betrokken is in de betekenis van de zin, is deze zeer rijk aan informatie.
Lezers die deze kennis niet bezitten kunnen er echter slechts uit opmaken dat een bepaald
soort relatie in 'puntenvelden' ook kan voorkomen in 'stralenvelden'.
Het derde voorbeeld bevat Poolse woorden; waarschijnlijk zelfstandige naamwoorden,
bijvoeglijke naamwoorden, werkwoorden en bijwoorden. Doordat deze woorden op cor-
recte wijze vervoegd zijn en samen in één zin geplaatst, brengt de zin iets over van de
Poolse grammatica, net zoals de zin: 'Papa fume une pipe' iets overbrengt - door demon-
stratie - van de Franse grammatica. Dit stukje grammaticale informatie zit in de zin, maar
we kunnen het er niet uithalen als we niet weten wàt de zelfstandige naamwoorden zijn,
wat de stam van een woord is, wat de vervoeging, enzovoorts. Deze informatie gaat
daarom voor om, verloren.
Uit de voorbeelden blijkt dat hetgeen onbekend is in een tekst verbonden moet zijn met
het bekende. Alleen de teksten waarvan we het grootste deel van de woorden al kennen,

15
zijn voor ons leesbaar. Indien we alle woorden al kennen ('Daar, valt een ster', 'Kiele-
kiele-Koeweit', 'Stille Nacht') nemen we niet de moeite de tekst te lézen, omdat ze niets
nieuws bevat. Dat doen we ook als we vrijwel geen van de woorden kennen zoals in het
derde voorbeeld. Normaliter lezen we in een tekst verder omdat we verwachten dat er nog
iets komt dat we niet weten. We verkeren in onzekerheid over het verdere verloop van het
betoog (het krantenbericht, de berekening, enzovoort). Het (wiskundige) begrip 'infor-
matie' uit ' de informatietheorie is aan deze onzekerheid opgehangen.4 Voor het verkrijgen
van een stel definities van de twee tegengestelde begrippen 'informatie' en 'redundantie',
stellen we ons voor dat de ontvanger bezig is een bericht te decoderen. Kan hij het vervolg
of het sleit van het bericht uit het voorafgaande al raden? Dan is zijn onzekerheid klein en
heeft hij eigenlijk geen informatie meer nodig. Staat er bijvoorbeeld aan het eind van een
sprookje:
'de schoenlapper trouwde met de prinses en ze ... '
dan kunnen we raden dat er op moet volgen:
, ... leefden nog lang en gelukkig'.
De informatiewaarde die dit laatste zinnetje heeft is daarom klein.
Zou er echter gestaan hebben:
'de schoenlapper ping-pongde met de prinses en ze ..... .'
dan is het veel moeilijker om een vanzelfsprekend einde aan de zin te maken:
, ...... konden er allebei niet veel van'
, ...... verloor van hem met 16- 21'
, ...... gingen op in het spel'
Als al van te voren vaststaat dat we slechts één ,van deze drie zinnen erachter mogen
zetten, dan is onze onzekerheid over het slot veel kleiner dan wanneer er niets over
bekend is. In dit laatste geval kan er immers nog een heel andere slotzin achter komen
(bijvoorbeeld: ' ... maakte voortdurend aanmerkingen'). De grote zekerheid over het slot
maakt ook de informatie-hoeveelheid die de slotzin overbrengt kleiner.
Indien een waarneembaar geheel (een tekst; het onderwerp van een waarneming in de
natuur of in een proef; een schilderij; een landkaart, enzovoort) op willekeurige wijze in
twee delen wordt verdeeld en getracht wordt het tweede deel te voorspellen op basis van
het eerste, dan is:
- de informatie: het nieuwe, onverwachte en onvoorspelbare (in het tweede deel)
- de redundantie: het bekende, verwachte en voorspelbare.
In het eerste tekstvoorbeeld waren van de tweede, derde en vierde zin de uitdrukkingen
'isolator met schroefdop', '-voudig', 'pen' ... mm' en 'met dubel M6' alle redundant. De
informatie zat alleen in de variatie tussen 2- en 3-(voudig) en de lengte van de pen. Deze
redundantie is óók te zien voor iemand die geen Nederlands kent, ja zelfs voor iemand die
niet het West-europese schrift heeft leren lezen. Het is een zogenaamde statistische redun-
dantie.
In het tweede tekstvoorbeeld ligt nog een ander soort redundantie besloten. s Ook al
hebben we geen idee wat 'een birationale quadratische verwantschap', 'puntenvelden',
enzovoort zouden kunnen zijn, dan kunnen we nog zien dat de tweede helft van de zin
een pendant vormt van de eerste: 'Geheel dualistisch met de ontstaanswijze (der bira-
tionale quadratische verwantschap van twee puntenvelden) door toevoeging (der rechten
in het eene aan de kegelsneden in het andere), ontstaat (de b.q.v. van twee stralenvelden)
door toevoeging '(der p. in het eene aan de k. in het andere)'. Het gebruik van dezelfde
woorden ('b.q.v.', 'toevoeging', 'eene', 'andere') is een statistische redundantie; maar de
uitdrukking: 'Geheel dualistisch met de ontstaanswijze .. .' maakt het mogelijk om te
raden dat het deel van de zin na de komma zoiets zal worden als: ' ... , ontstaat de b.q.v.
enzovoort'. Deze redundantie is het gevolg van de grammatica; het is een syntactische
redundantie.
Een derde soort redundantie is niet het gevolg van de grammatica, maar van de bete-
kenis van woorden. In pleonasmen als 'witte sneeuw', 'donkere nacht' of 'bikkelharde
steen' verschaft de mededeling 'dat sneeuw wit is' of 'de nacht donker' geen nieuwe
informatie en is dus redundant ten gevolge van de betekenis van 'sneeuw', 'nacht', enzo-
voort. Dit heet: semantische redundantie.
Syntactische en semantische redundantie zijn alleen waarneembaar voor iemand die de
taal kent. De statistische redundantie kan daarentegen worden geconstateerd door iedere

16
waarnemer (een persoon uit een andere cultuur of een machine).
De benaderingswijze van informatie vanuit het voorspellen, het raden naar het verdere
verloop van een bericht, vertoont veel overeenkomst met het nemen van proeven in de
wetenschap. Ook daarbij worden immers hypothesen afgeleid uit een theorie, en op grond
van een hypothese wordt een proef gedaan. De theorie kan worden gezien als een ont-
werp-model voor de syntactische relaties tussen een aantal verschijnselen, bijvoorbeeld:
'alle metalen worden door zoutzuur aangetast' (relatie tussen zoutzuur en metalen)
proef: we leggen een spijker in een bak met zoutzuur.
De proefresultaten geven informatie over het bestaan (of niet-bestaan) van de veronder-
stelde relatie, en geven daarmee steun aan het model (of maken het onhoudbaar).
De theorieën worden opgesteld en de proeven genomen op de aanname dat er dergelijke
regelmatigheden in de ons omringende werkelijkheid bestaan, en dat wij deze kunnen
ontdekken. 6 Een dergelijke aanname kwamen we ook tegen bij de classificerende woor-
den. Woorden als 'kat' zijn gebaseerd op de 'hypothese' dat een groot aantal dieren
gemeenschappelijke kenmerken hebben, dat het mogelijk en zinvol is om de dierenwereld
in te delen in 'katten', 'katachtigen', 'roofdieren', enzovoort. Classificerende woorden
berusten op de waarneming van overeenkomsten tussen een groep aparte 'dingen' of
'verschijnselen' enerzijds , en de waarneming van verschillen tussen deze groep en andere
groepen, met andere woorden op vergelijking anderzijds.
Die aanname van regelmaat, van het vergelijkbaar zijn, komt ook bij de dieren voor. De
hond kan de stap van zijn baas leren onderscheiden van die van een vreemde , de geur van
een gezochte persoon van die van vele anderen. Voorspelbaarheid bestaat ten gevolge van
regelmatigheden, dat zijn dus redundanties.
Volgens de gegeven definities bevat het derde tekstvoorbeeld van het begin van deze
paragraaf de grootste hoeveelheid informatie, omdat we (als we geen Pools kennen) bijna
niets kunnen voorspellen over latere delen van de tekst op basis van de eerdere; alleen dat
het weer letters zullen zijn, en dat sommige uitgangen (' -nej', '-a') wellicht kunnen terug-
komen. Voorspelbaarheid en begrijpelijkheid houden verband met elkaar.

2.2. Kanaalcapaciteit, ruis en filters

Ook zij die Simenon en Asterix voor hun plezier in het Frans lezen hebben vaak nog
moeite met het volgen van een Franse film zonder ondertiteling. Het gaat zo vlug dat ze
'het niet meer kunnen volgen'. Franse gastsprekers worden daarom in Nederland gevraagd
om duidelijk te articuleren en langzaam te spreken. Als we alle woorden apart kunnen
horen, en de tijd krijgen om ons te realiseren wàt hoofd- en bijzinnen, wat werkwoorden
en adjectieven zijn, dan kunnen we het nogwel bijbenen. Door onze geringe vertrouwd-
heid met het Frans is onze kanaalcapaciteit voor Frans lager dan voor Nederlands.
De kanaalcapaciteit van een communicatiekanaal is de maximale hoeveelheid informatie
die over dit kanaal per tijdseenheid kan worden verzonden. De kanaalcapaciteit van een
aderpaar uit een interlokale telefoonkabel is veel groter dan de snelheid van spreken ;
daarom worden over één aderpaar in Nederland 120 gesprekken tegelijk verzonden , waar-
door de verbinding economischer wordt gebruikt. Films worden geprojecteerd met een
frequentie van 24 beelden per seconde. Deze snelheid ligt boven de kanaalcapaciteit (de
opnamesnelheid) van het visuele systeem, waardoor de beelden als één geheel worden
waargenomen.
Bij de overdracht van een bericht over een communicatiekanaal komt niet alleen het
bericht over. Telefoongesprekken kunnen worden gestoord door overkomende vlieg-
tuigen, luid spelende radio's, kindergehuil of autogetoeter aan de zijde van de zender.
Deze geluiden komen mee met het gesprek. Daarenboven kunnen storingen optreden in
de telefoonverbinding zelf: gekraak, gezoem of gebrom. Al deze storingen kunnen worden
aangeduid met ruis. 7 Ruis is dat deel van een waarneembaar geheel (bericht, experiment,
gravure, enzovoort) dat men niet zou willen waarnemen. Het glimmen van het glas voor
een oude gravure of het trillen van physische meetinstrumenten ten gevolge van een
voorbij denderende vrachtauto zijn voorbeelden van ruis.
Ruis treedt in alle soorten en vormen van communicatie op. Een deel van de ruis
onderscheidt zich van de 'eigenlijke' communicatie doordat hij anders van vorm is (bij-

17
Fig. 12. Ruis. Het laatste avondmaal van Leonardo da Vinci is door vocht sterk aangetast. De verwering
van het fresco is ruis, die het decoderen van de oorspronkelijke voorstelling bemoeilijkt

Fig. 13. Ruis. Deel van de tekening van kabels en leidingen in het uitbreidingsplan Voorhof I1, Delft.
Omdat deze kabels en leidingen ingetekend zijn in een gedetailleerd bebouwingsplan, dat ook allerlei
maten en lijnen bevat die voor de kabels en leidingen niet van belang zijn, komen deze maten (breedten
van stoepen, parkeerstroken, en dergelijke) als ruis in de tekening voor

18
voorbeeld het gekraak in de telefoon klinkt duidelijk anders dan de stem van de spreker);
een ander deel komt echter in vorm geheel met de communicatie overeen (bijvoorbeeld
een stem over de televisie, die we horen tijdens een telefoongesprek). Eén van de aspecten
van het waarneembare geheel waarvan gebruik gemaakt wordt om de eigenlijke commu-
nicatie van de ruis te scheiden is de redundantie van dit geheel. In een door de TV
gestoord telefoongesprek letten we op het timbre van de stem van de spreker; dit timbre
wijkt af van de timbres van andere sprekers en blijft zelf constant (is dus redundant) en
daarom kunnen we naar de spreker blijven luisteren. We stellen ons in op zijn stemgeluid;
deze instelling werkt als een filter ten opzichte van alle anderen om ons heen. Een filter is
dat onderdeel van een communicatiekanaal dat een deel van de binnenkomende of uit-
gaande communicaties blokkeert. De condensatoren voor de ontstoring van huishoude-
lijke apparaten, of de afstelinrichtingen waarmee één bepaald TV -kanaal wordt geselec-
teerd zijn filters in de electrotechniek; in de fotografie worden roodfilters en geelfilters
gebruikt. Zoals uit de gesprekken op recepties blijkt beschikt de mens ook over filters. 8
In het vorige hoofdstuk (paragraaf 1.1.) werd gesteld dat het onderwijs, de behandeling
van een ontwerp-van-wet of de uitzending van een radiohoorspel konden worden opgevat
als semiotische kettingen. Vanuit de informatietheorie kunnen dergelijke processen ook
worden opgevat als een aantal aan elkaar geschakelde communicatie systemen, bijvoor-
beeld schrijver - hoorspel - spelers - radiouitzending - luisteraars. In elk van deze
communicatieprocessen komt ruis voor; dank zij de redundanties, in het bijzonder de
semantische en syntactische redundanties van de taal, komt er toch een communicatie
tussen schrijver en luisteraars tot stand. Bij een ontwerp-van-wet bestaat een deel van de
ruis uit datgene wat de opstellers niet bedoeld hebben, maar wat er door anderen wel uit
gelezen wordt (de 'mazen van de wet'). Om deze ruis onder andere te elimineren wordt
het ontwerp bekritiseerd, eerst op het departement, vervolgens in commissies daarna in de
Kamer. Het 'bericht' wordt daarbij heen en weer gezonden door de deelnemers in de
communicatieketting tot een (relatief) eenduidige vorm is gevonden.
De kanaalcapaciteit van de gehele communicatie-ketting wordt bepaald door de kleinste
kanaalcapaciteit die in de ketting voorkomt. Voorbeelden hiervan zijn: het weerbericht
op dicteersnelheid (opschrijven als kleinste kanaalcapaciteit) of de nadrukkelijke lang-
zaam uitgesproken instructies die aan een klein kind worden gegeven dat om een bood-
schap wordt gestuurd; als het 'te moeilijk' wordt, krijgt hij een briefje mee (ander kanaal
met meer kanaalcapaciteit).

2.3. Codering 9

De hoorspelschrijver bedenkt een verhaal en stelt dat op schrift. De uitvoerenden lezen


hun rollen voor. De technici van de studio zetten de geluiden van de uitvoering om in
modulaties van de draaggolven. Het radiotoestel zet de electromagnetische golven weer
om in hoorbaar geluid. De verschillende deelnemers aan deze communicatie-ketting ge-
bruiken telkens andere codes: geschreven taal, gesproken taal, electromagnetische golven.
- een code is een systeem van tekendragers voor de overdracht van informatie over een
communicatiekanaal.
Een concert kan worden aangehoord, uitgezonden en opgenomen op de grammo-
foonplaat of op een band. Elk van deze vier verschillende coderingen heeft dezelfde
uitvoering van hetzelfde muziekstuk als 'betekenis'. Indien we van de bijzonderheden van
deze speciale uitvoering afzien, dan heeft ook de partituur van het uitgevoerde muziek-
stuk dezelfde betekenis. Vanzelfsprekend komt bij verschillende coderingen iets anders
over, omdat de ruis van de verschillende communicatiekanalen verschilt ; de grammo-
foonplaat kan een kras hebben of 'dun' klinken, de uitzending kan kraken, enzovoort. De
bestektekeningen, de maquette van een gebouwen het uitgevoerde gebouw zelf zijn
eveneens verschillende coderingen van eenzelfde betkenis.
Het communicatiekanaal bepaalt en begrenst de mogelijkheden van de code die er over
wordt verstuurd. Een electrische kabel kan alleen stroomstoten verwerken, een trommel
(de 'oerwoud-telegraaf) alleen snel, langzaam, pauze, hard en zacht. En zoals het commu-
nicatiekanaal de code bepaalt, bepaalt de code op zijn beurt welke informatie kan worden
overgedragen. ('The medium is the message'). De fijne verschillen in intonatie, de pauzes,

19
Fig. 14. Verschillende coderingen van hetzelfde object zijn een perspectieftekening, een maquette, en
een foto van het uitgevoerde gebouw (de aula van de T.H in Delft)

20
etcetera in de spreektaal moeten bij omzetting in de code van de gedrukte tekst worden
vereenvoudigd tot zulke verschillen als er bestaan tussen hoofdletters, kleine letters en
cursiefschrift, en tot een aantal leestekens. Daarom staan toneelstukken vol met zulke
aanwijzingen tussen haakjes als: 'langzaam', 'met nadruk', 'aarzelend', en dergelijke.
Codes worden niet alleen gebruikt voor de overdracht van informatie aan anderen, maar
ook voor communicatie van de zender met zichzelf. 10 Men legt zijn gedachten vast, door
ze op te schrijven, zodat men over de formulering kan nadenken en deze kan herzien.
Ingewikkelde berekeningen kan een mens uitvoeren met behulp van potlood en papier,
omdat hij dan heen en terug kan lezen en fouten kan ontdekken. De eigenschappen van
de code hebben invloed op het 'bericht' dat wordt gecodeerd.
Een architect die in maquettes ontwerpt krijgt een andere, meer drie-dimensionale
neerslag van zijn gedachten, dan een architect die met potlood en papier ontwerpt; dit
kan het eindresultaat van het ontwerpproces wezenlijk beïnvloeden. Het verschil tussen de
codes maakt dat een voorgelezen geschreven tekst onbegrijpelijker kan zijn (door de
lengte van de zinnen bijvoorbeeld) en een letterlijk verslag van een toespraak of conver-
satie er vaak zo onsamenhangend uitziet. In dit verslag ontbreken immers weer de intona-
ties en pauzes, de opgetrokken wenkbrauwen en de glimlach die bepaalde gesproken
gedeelten verduidelijkten.
Codes kunnen worden onderverdeeld in representatieve (of significante) en selectieve
(of niet-significante).11 Uit een representatieve code kan het oorspronkelijke bericht wor-
den gedecodeerd, omdat codering en bericht een overeenkomst in structuur vertonen.
Voorbeelden van representatieve coderingen zijn partituur, uitvoering en grammofoon-
plaat van een muziekstuk, of de codering in Morse van een telegramtekst. Een selectieve
codering vertoont geen structurele overeenkomst met het bericht; daarin wordt alleen het
bericht geselecteerd uit een reeks mogelijke berichten. Een voorbeeld van een selectieve
code is die voor gelukstelegrammen voor opvarenden van zeeschepen (G .T.G.).12 In het
codeboek staan circa 60 standaard teksten voor Kerstmis, Nieuwjaar en Pasen; elke tekst
is aangegeven met drie getallen. Bijvoorbeeld: 510: 'Vrolijk Kerstfeest' ; 511: 'Prettige
Kerstdagen en goede reis verder'; 512: 'We wensen je prettige kerstdagen hartelijke
groeten van allemaal', enzovoort. Het gelukstelegram G.T.G. kan worden overgebracht
door het overseinen van het getal alleen. Een selectieve code is veel economischer dan een
representatieve, of anders gezegd: een selectieve code legt een veel kleiner beslag op de
kanaa1capaciteit van het communicatiekanaal. Tevens is duidelijk dat men veel minder in
een selectieve code kan overbrengen.
De cijfers van de G.T.G.'s zijn een selectieve codering, de teksten van de G.T.G.'s
vormen met elkaar een repertoire.
- een repertoire is een verzameling tekens, tekendragers of tekencombinaties die gebruikt
wordt voor de overdracht van informatie op een gebied dat kan worden begrensd. De
G. T.G. is begrensd doordat zij alleen gelukwensen bevat. Andere voorbeelden van
repertoires zijn : de letters van het alfabet , de verkeersborden, de woorden in het
woordenboek van Van Dale (het repertoire van het Nederlands), de cijfer- en letter-
combinaties van de autonummerborden.
Een repertoire onderscheidt zich van een code doordat het niet materiëel behoeft te zijn
(ik kan noten of woorden in gedachten nemen) en doordat er minder in voorkomt. Met
dezelfde code - bijvoorbeeld Morsetekens - kunnen verschillende repertoires worden
overgebracht, bijvoorbeeld Franse, Poolse of Nederlandse teksten. Wil een effectieve com-
municatie tot stand komen, dan moeten zender en ontvanger over hetzelfde repertoire
beschikken.
Het tweede tekstvoorbeeld aan het begin van dit hoofdstuk, over 'birationale quadra-
tische verwantschap', was ontleend aan het repertoire van de analytische meetkunde, een
repertoire waarover lang niet iedereen beschikt. Hetzelfde repertoire kan in verschillende
codes worden gecodeerd (geschreven, gesproken of getelegrafeerde tekst) .
Dit laatste voorbeeld maakt duidelijk dat de term 'repertoire' gebruikt kan worden om
een deelsysteem van tekens aan te duiden. Het repertoire van de beschrijvende meetkunde
is een deel van het repertoire van de wiskunde. De Nederlandse woorden van het wis-
kunderepertoire zijn zelf weer een deel van het repertoire van Van Da1e.
Repertoires kunnen onderscheiden worden naar de functie van hun connotaties. In
wiskunde, natuurkunde, scheikunde, mechanica en grammatica hebben de tekens vrijwel

21
uitsluitend descriptieve connotaties.
In muziek, poëzie, beeldhouwkunst en religie hebben de tekens overwegend evaluatieve
connotaties: dit zijn evaluatieve repertoires. De grens is natuurlijk niet scherp: 'minder-
waardigheidscomplex' is een descriptieve term die zelf weer gevoelens van medelijden kan
opwekken.

Fig. 15. Verschillende coderingen. Joseph Kosuth: One and th ree chairs, 1965. De foto van een stoel,
de stoel zelf, en de definitie van 'chair' uit het woordenboek. Het werkstuk is geheel op de theorie van de
semiotiek gebaseerd

Fig. 16. Gebarentaal. Ook met gestes en mimiek worden connotaties overgedragen

22
Fig. 1 Z Verschillende coderingen. Gedenkplaat voor Landalf van Hoheneck, bisschop van Warms
(overleden in 1247) in 1755 door de abdis en het klooster van Mariamünster in de Dom van Warms
aangebracht. Om de marmeren plaat is een gordijn gedrapeerd, dat er uitziet alsof het ook van marmer is
gemaakt, maar in stucwerk is uitgevoerd. Dus de uitvoering in stuc stelt marmer voor, dat textiel imiteert

23
Fig. 18. Onjuiste .decodering. Rembrandt en Saskia, ca. 1636, Gemàldegalerie Dresden. Commentaar
van Rosenberg (1968) p. 23: 'He idolized his wife and represented her in a long serie of portraits and
allegories, not always in good taste '. Commentaar van Berger (1973) p. 111: 'The painting as a whole
remains an advertisement for the sitter's good fortune, prestige and wealth. (In this case Rembrandt's
own.) And like all such advertisements it is heartless: Deze coderingen berusten op een gebrek aan
kennis van het oorspronkelijke repertoire. Het schilderij is bedoeld als een waarschuwing tegen verkwis-
ting en lichtzinnigheid (zoals ook schilderijen van "de verloren zoon" vaak bedoeld zijn). Het bord in de
linker bovenhoek, half afgesneden, dient om verteringen met krijt op aan te tekenen. Het is dus een
gelagkamer van een herberg. De struisveren op Rembrandt's hoed zijn een symbool van de menselijke
trots; ook de pauwetaart op tafel is hiervoor een symbool. Jan Steen gebruikte eveneens zijn familieleden
en zichzelf als modellen voor moraliserende schilderijen (bijvoorbeeld voor "Zoals de ouden zongen, zo
piepen de jongen "). Zie Bergström (1966), Emmens (1968)

24
Indi vid ueel gebruik van tekens

3.1. Mens en omgeving

In het eerste hoofdstuk werd gewezen op de overeenkomst tussen de semiotische proces-


sen bij apparaten, dieren en mensen. De thermostaat kon maar één bericht verwerken:
'het water wordt warmer dan 90° c.'. Apparaten kunnen wel worden geprogrammeerd
voor de verwerking van meer berichten; de automatische piloot is daar een voorbeeld van.
Maar hun mogelijkheden zijn begrensd door datgene waarvoor ze geprogrammeerd zijn.
Berichten of tekens die buiten dat programma vallen nemen ze niet op. Anders gezegd:
apparaten kunnen niets 'Ieren', zulks in tegenstelling tot dieren en mensen. De reacties
van een apparaat zijn volledig voorspelbaar, dat maakt het zo betrouwbaar, maar de
betrouwbaarheid is het gevolg van het feit dat het apparaat zich niet kan ontwikkelen; er
niets bij kan leren . Een apparaat is een gesloten systeem. 1
In tegenstelling met de geprogrammeerde machine kunnen mensen en dieren iets leren
en hebben ze een zekere keuzevrijheid. Een apparaat als een thermostaat of een auto-
matische piloot produceert een gefixeerde reactie op een prikkel, ook als deze reactie
inadequaat is. Een organisme dat ervaart dat zijn reactie op een prikkel inadequaat is, kan
tot een andere reactie overgaan. Dat is de kern van het leren 'door vallen en opstaan'
('trial and error') en tevens de oorzaak van de geringe voorspelbaarheid van menselijke of
dierlijke reacties . Om deze reden zijn de menswetenschappen veel minder ver gevorderd
met de voorspelling van reacties dan bijvoorbeeld de techniek en de natuurkunde. Een
organisme is een open systeem, hetgeen wil zeggen dat het gegevens uit zijn omgeving in
zich kan opnemen, waardoor het systeem verandert.
De lagere diersoorten zoals insecten lijken nog het meest op apparaten. Wat ze kunnen
leren is heel beperkt ; het grootste deel van hun reacties op de omgeving ligt vast in hun
instinctieve, aangeboren reactiepatroon. Voorbeelden hiervan zijn de voedseldansen van
bijen of het weven van webben door spinnen. Naarmate we hoger klimmen op de evolu-
tionaire ladder neemt de fixatie op een aangeboren reactiepatroon af en de keuzevrijheid
toe. Honden kunnen meer leren dan kanaries, en chimpansees weer meer dan honden. Met
de afname in betekenis van het aangeboren reactiepatroon gaat vanzelfsprekend een af-
name in adequaat reageren van het pasgeboren organisme gepaard. Een net uit-het-ei
gekropen mier of bij kan alles wat een mier of bij moet kunnen. Pasgeboren honden of
chimpansees moeten door hun moeders worden verzorgd , om een adequaat reactie-
patroon te leren. 2
De pasgeboren mens heeft verreweg de langste leertijd nodig; dit is het noodzakelijke
correlaat van zijn grotere keuzevrijheid en de geringe invloed van zijn aangeboren reactie-
patroon. Zijn leervermogen heeft geleid tot zijn 'macht over de natuur', zoals die tot
uiting komt in de landbouw, de veeteelt en de techniek ; tot een differentiatie in taken en
daarmee tot arbeidsdeling, maatschappelijke klassen en vervreemding. Het dier heeft een
zeer beperkte omgeving waarop het reageert en een zeer beperkte tijd waarover het kan
'plannen'. Bij de mens zijn zowel de omgeving als de tijd enorm uitgebreid ten gevolge van
de werktuigen (waar onder de taal) waarmee hij deze kan bewerken . De omgeving ('Um-
welt') van de Nederlandse stadsbewoner is bijna geheel kunstmatig: hij bestaat uit ge-
bouwen, apparaten, huisraad, kleding, gesproken en gedrukte teksten, enzovoort. Vrijwel
elk onderdeel daarvan heeft een teken-karakter. Haardracht , zindelijkheid, eetgewoonten
en begroetingsgebaren , ze zijn alle cultureel bepaald en moeten dus worden aangeleerd.
Dat een mens in een kunstmatige omgeving kan leren leven, wil nog niet zeggen dat hij
überhaupt geen aangeboren , instinctief reactiepatroon heeft. Alleen al de vergelijking met

25
de mensapen, zijn naastverwante soort, maakt dit onwaarschijnlijk. De maatschappij leert
hem zijn instincten gedeeltelijk in acceptabele banen te leiden en gedeeltelijk te verdrin-
gen. De spanning tussen zijn natuurlijke aandriften (zoals bijvoorbeeld sexualiteit) en de
maatschappelijk aangeleerde gedragspatronen is de oorzaak van veel conflicten en
neurosen. 3

3.2. liet leerproces

Veel onderzoek naar het verloop van het leerproces is verricht met behulp van ratten, die
een doolhof moesten 'leren', of een reactie op een lichtsignaal. De dieren kunnen pas
duidelijk zichtbaar reageren als ze zich goed kunnen voortbewegen, hun poten gebruiken,
en dergelijke; dat is dus niet direct na de geboorte. Bij dergelijke proeven wordt aange-
nomen dat ze hun 'kennis' van ruimtelijk adequaat gedrag niet van hun ouders of van de
groep waar ze bij horen hebben geleerd, maar dat deze aangeboren is. 4
Voor de studie van het menselijk leerproces levert een dergelijke methode een extra
probleem op. Uit de verschillen tussen diverse culturen blijkt dat het leren gedeeltelijk
door de menselijke aanleg is bepaald, die echter steeds tot ontwikkeling komt in een
bepaalde cultuur. Ook bij de mens kan leergedrag pas worden onderzocht als hem leer-
taken gesteld kunnen worden, dus als hij een bepaalde controle heeft over zijn spieren. Op
het moment dat hij daarover kan beschikken is hij echter al maandenlang aan de invloed
van die cultuur blootgesteld en is het moeilijk uit te maken wat nu aan die cultuur en wat
aan zijn aangeboren gaven moet worden toegeschreven. Er is daarom geen algemeen
aanvaarde theorie over de aangeboren menselijke vermogens. Hieronder bespreken wij een
aantal gaven die in verschillende theorieën voorkomen (onder verschillende benamingen)
en die tot op zekere hoogte met elkaar samenhangen.
Volgens Piaget S wordt de basis van het menselijk leervermogen gevormd door assimilatie
en accommodatie. Assimilatie is de opname van ervaringsgegevens in reeds eerder ont-
wikkelde schema's. Accommodatie is aanpassing van het gedrag, naar aanleiding van het
geassimileerde, aan de omgeving. Accommodatie betreft de inwerking van de mens op zijn
omgeving, assimilatie de inwerking van de omgeving op de mens; de twee processen zijn
elkaars pendant. De bestaande schema's worden met behulp van ervaring in de assimilatie
voortdurend bijgewerkt, waardoor een steeds betere accommodatie kan ontstaan.
Assimilatie van gegevens uit onze omgeving is mogelijk doordat de menselijke zintuigen
(het visuele systeem, de auditieve, tactiele en sensomotorische systemen en het reuk- en
smaaksysteem) speciaal gevoelig zijn voor de waarneming van verschillen. Met behulp van
het geheugen herkennen we gelijke (reeds eerder ontvangen) prikkels en nieuwe prikkels.
De verdeling van prikkels in bekende en onbekende zou de basis kunnen zijn van categori-
zering: het verdelen van onze omgeving in klassen ('kat - niet-kat', 'steen - niet-steen').
Klassen of categorieën zijn, zoals al in het eerste hoofdstuk besproken, mentale construc-
ties waarmee we de werkelijkheid te lijf gaan. Categorizering is de grondslag van de
dialectiek en van het contrast. 6
Een derde soort vermogen bestaat uit het ordenen van ervaringen. Zowel bekende als
onbekende prikkels worden opgenomen in een cognitief schema. 7 Het vermogen om
prikkels te rangschikken en aan elkaar te relateren is waarschijnlijk ook de basis van de
taal 8 , die immers een geordend systeem van tekens is. Alle natuurlijke talen vertonen - in
heel grote lijnen - overeenkomsten. Het lijkt aannemelijk dat deze overeenkomsten het
gevolg van de biologische aanleg van de mens zijn, van zijn methode om cognitieve
schema's te construeren.
Tenslotte is leren alleen mogelijk indien het geleerde kan worden vastgehouden door het
geheugen. 9 De omvang van het geheugen is enorm. Bijvoorbeeld bij een derdejaars bouw-
kundig student zitten daar onder andere in: mechanica; bouwfysica; enige sociologie; een
vrij groot aantal plattegronden en exterieurs van gebouwen; muziekstukken, route-
patronen van verschillende Nederlandse steden en in een aantal huizen en gebouwen;
kennis van gerechten en kleding; gedragspatronen voor een aantal sporten; Nederlands,
Engels, Duits; wat aardrijkskunde en geschiedenis; portretten van enkele honderden vrien-
den en verwanten; verhalen, mopjes, kinderversjes; enzovoort. Bij het eindexamen blijkt
iets van de omvang van het menselijk geheugen.
26
Het herkennen van gelijkheden en het gebruik van het geheugen maakt het mogelijk om
een aantal handelingen als routines af te doen, zoals bijvoorbeeld lopen, fietsen of lezen in
een bekende taal, en dergelijke. Hierdoor blijft energie over voor belangrijker dingen.
Maar de kracht van het geheugen brengt ook bezwaren met zich mee. Routine hande-
lingen zijn moeilijk te corrigeren, we zitten er aan vastgeroest. Twentenaren of Limbur-
gers kunnen soms hun hele leven lang herkend worden aan hun accent , ondanks pogingen
dit kwijt te raken. Bewegingen in sport, dans of muziek die men 'verkeerd' heeft aange-
leerd zijn maar heel lastig weer af te leren. 1o Naarmate de mens ouder wordt, gaat dit
steeds moeilijker, omdat de routine meer in het geheugen is verankerd.
Het leren begint aan de hand van de concrete ervaringen die het kleine kind opdoet.
Aanvankelijk kan men nog geen onderscheid maken tussen zijn eigen 'ik' en de wereld
daarbuiten. 11 Naar speelgoed dat de baby niet meer ziet, bijvoorbeeld doordat het uit de
wieg of de box valt, zal hij niet zoeken, omdat het voor hem niet meer 'bestaat'. Door
exploratie van zijn omgeving (graaien, kruipen) groeit geleidelijk een primitief cognitief
schema van die omgeving en ontstaat het concept van de permanentie van de concrete
objecten, ook als ze niet te zien zijn. Daarmee wordt een begin gemaakt met het onder-
scheid tussen het 'ik' en de wereld daarbuiten. De eerste woorden hebben altijd betrek-
king op concrete objecten en worden als signalen gebruikt. De kreet : 'mamma!' betekent
dat mamma moet komen om eten te verschaffen of hulp te bieden.
Uit experimenten van Heidbreder 12 is gebleken dat ook op latere leeftijd concrete
begrippen en woordbetekenissen gemakkelijker worden gevormd en geleerd dan abstracte.
Zij bood haar proefpersonen schematische tekeningetjes aan in combinatie met 'zinloze'
(zelfverzonnen) woorden zoals 'RELK', 'LETH'. De proefpersonen moesten door deze
ostentatieve definitie van de zinloze woorden leren wat deze betekenden, zodat ze na
enige tijd zelf het concrete woord bij een tekeningetje konden noemen. In het proefmate-
riaal waren woorden voor objecten (gezichten, gebouwen en bomen), voor vormen en
voor aantallen. De proefpersonen slaagden het eerst in de vorming van de objectbegrippen
vervolgens in die voor vormen en tenslotte in die voor aantallen.
Het onderzoek van Goldstein 13 op patiënten met hersenbeschadigingen leverde vergelijk-
bare resultaten op. Dergelijke patiënten konden nog wel concreet, maar niet meer abstract
denken. Ze konden de gemeenschappelijke kenmerken van een reeks aangeboden prikkels
niet ontdekken; ze konden onderdelen niet in een groter geheel integreren; ze konden
geen twee taken tegelijk onthouden ; ze maakten minder onderscheid tussen hun eigen 'ik'
en de wereld daarbuiten; ze konden ruimtelijke relaties niet beschrijven en ze konden niet
vooruit denken. Goldstein's onderzoek is vooral van belang door de daarin aangetoonde
samenhang tussen een aantal afzonderlijke activiteiten zoals classificeren, integreren en
plannen maken.
Een ieder die een school voor V.W.O. heeft bezocht weet uit eigen ervaring hoe moeilijk
het is om abstracties te leren begrijpen en hanteren. Het rekenen met letters en imaginaire
getallen, met functies, limiten en logarithmen wordt maar met moeite aangeleerd.
De moeilijkheid van de abstractie en de hechting van de mens aan het concrete verwijst
nog eens naar het verband tussen mensen en dieren. Dieren reageren vooral op hun
concrete situatie; woorden zijn voor de dieren die ze kunnen 'verstaan' meestal signalen,
geen symbolen van tekens.
Een reeks van verschijnselen kan althans ten dele verklaard worden uit de hechting van
de mens aan de concrete, aanschouwelijke werkelijkheid. Het geloof in de wonderwerking
van amuletten of relieken, of in de 'bezieling' van bergen, bomen of stenen (animisme)
zijn er voorbeelden van dat ook het bovenzinnelijke in het concrete wordt gelokaliseerd.
Concrete rituele handelingen als brandoffers of dansen moeten bij sommige stammen de
goden bewegen om het te laten regenen. En hebben wij niet allemaal vroeger op de
stoeprand gelopen, of over sommige stoeptegels gesprongen om voor een examen te slagen
of een andere gebeurtenis te weeg te brengen?14
In hun aanschouwelijkheid ligt de grote kracht van iconische tekens. Stripverhalen als
'Asterix' zijn ontspanningslectuur, ze zijn gemakkelijk te lezen en komen 'directer' over
dan boeken zonder plaatjes. Het is eenvoudiger om je op een gebed tot Maria te concen-
treren als haar afbeelding voor je staat, dan wanneer je alleen een witte muur hebt om
naar te kijken.
Symbolen zijn bij uitstek de tekens die dienen voor het toegankelijk maken van

27
Fig. 19. Symbolen dienen als zichtbare concrete tekens voor abstracte begrippen: het kruis voor het
Christendom, de hamer en de sikkel voor het communisme (arbeiders en boeren), het hakenkruis voor
het fascisme, de Nederlandse leeuw voor Nederland, enzovoort. Ook de vignetten van grote bedrijven
(Shell, Bijenkorf) behoren tot deze categorie

abstracte begrippen. 15 In vrijwel alle religies wordt er gebruik van gemaakt. Het kruis vat
als het ware de gehele leer van het Nieuwe Testament samen.
De verleiding werd vaak afgebeeld als de influisteringen van Satan. De zeven dood-
zonden en de zeven deugden werden afgebeeld als vrouwen die een handeling verrichten
of een attribuut droegen dat typisch was voor de zonde of de deugd die ze belichaamden.
Ook wereldse organisaties benutten symbolen om abstracte begrippen als 'het vader-
land' of de 'enige ware leer' grijpbaarder te maken. Met vlaggen en liederen wordt het
nationalisme gemobiliseerd. Het Duitse nazisme gebruikte het hakenkruis, het Italiaanse
fascisme de lictorenbundel, het communisme de hamer en de sikkel. Kleuren als zwart
voor de rouw, purper voor de waardigheid en wit voor de onschuld zijn steuntjes om zich
tot de voorstelling van abstracties op te werken. Uiteraard zijn ze cultureel bepaald; zo is
wit in China niet de kleur van de onschuld, maar van de rouw.

3.3. Gevolgen van het leerproces

Door zijn grotere hulpeloosheid is de jonge mens veel langer op zijn ouders aangewezen
dan het jonge dier. Hij is vanaf zijn geboorte verplicht om te communiceren: huilen of
schreeuwen om voedsel of vanwege een natte broek. En zeer kort na zijn geboorte begint
ook het leerproces. De baby moet leren dat hij niet direct te eten krijgt als hij huilt, maar
alleen op vaste tijden. Hij moet leren zindelijk te worden, op tijd te gaan slapen, zich aan
te kleden en zich te wassen; met mes en vork te eten, 'met twee woorden spreken' en zijn
afkeer van een oude oom te verbergen. Naarmate de maatschappij zich verder ontwikkelt
en steeds complexer wordt, duurt het leerproces langer. Jongens van 14 jaar nemen in een
aantal stammen deel aan de jacht en worden met de 'rites de passage' opgenomen in de
wereld van de volwassenen. De veel langere leertijd van de jeugd in de Westerse maat-
schappij (bij een nauwelijks gewijzigde biologische volwassenheid) verlengt tevens de af-
hankelijkheid van de ouders en is daarmee één van de oorzaken van het generatieconflict.
Het leerproces wordt op gang gebracht door de speciale band tussen moeder en kind.
Als het proces eenmaal loopt, werkt het zijnerzijds weer in op die band en versterkt deze.
Evenals het veel kinderen moeite kost om zich los te maken van hun moeder, kost het
ook veel moeders moeite om hun kinderen te laten gaan. De moeder fungeert als de
representant van de maatschappij en voedt het kind op 'zoals zij het zelf geleerd heeft'.
Daarbij draagt zij vanzelfsprekend haar waarden en normen op het kind over in wat hoort
en niet hoort, wat goed en wat kwaad is.
De opvoeding maakt van de vrije spontane baby de 'keurige jongeman'. Die keurige
jongeman weet zich te beheersen. Het is hem geleerd zijn aandriften te onderdrukken of
te kanaliseren in sociaal acceptabele vormen. Het is een opleiding in kunstmatig gedrag;
wassen en niet kliederen, eten met een lepel in plaats van met je vingers, zachtjes praten in
plaats van gillen, enzovoort. De sociaal goed aangepaste mens is een maatschappelijk
gevormde (of zo men wil: vervormde) mens. 16 Vanzelfsprekend moet deze opleiding tot
sociale aanpassing met enige dwang gepaard gaan, omdat ze op zoveel punten tegen de
natuur (dit is het aangeboren reactiepatroon) indruist. De opvoeding brengt een soort
splitsing in de persoon teweeg tussen de mens 'zoals hij zich eens lekker zou willen laten
gaan' en de sociaal aangepaste mens, die 'weet hoe hij zich gedragen moet'. In deze
splitsing ligt het verschil tussen de 'influisteringen van de duivel' en de 'stem van het
geweten' besloten. Het spreekt vanzelf dat dit met grote spanningen gepaard gaat; span-

28
ningen die tot uiting kunnen komen in allerlei neurosen.
De d wang van de opvoeding is heel verschillend bij verschillende opvoeders en zelfs bij
verschillende kinderen in één gezin. 17 De jongsten genieten in veel gezinnen meer vrijheid
dan de eerder geborenen, ze worden verwend. Zulke kinderen hebben daardoor vaak meer
moeite met de aanpassing aan de kille maatschappij, omdat ze niet genoeg beperkingen in
hun prille jeugd hebben ervaren. Teveel dwang kan echter het ontstaan van een rigide
persoonlijkheidsstructuur tot gevolg hebben, waardoor de betrokkene de mogelijkheid
verliest om flexibel te reageren en zich op nieuwe situaties in te stellen.
De persoonlijkheidsstructuur is echter niet alleen het gevolg van de invloed van de
omgeving, maar ook van de aangeboren eigenschappen. Duidelijke verschillen in bijvoor-
beeld wiskundige of muzikale gaven tussen de kinderen uit één gezin tonen aan dat er
aangeboren verschillen bestaan en dat dus het milieu niet allesbepalend is . De aangeboren
eigenschappen van de mens bepalen zijn reactiepatroon op zijn omgeving. De persoonlijk-
heid ontstaat uit de wisselwerking tussen de aangeboren eigenschappen en de omgeving. 18
Een muzikaal begaafd meisje, dat zelden met muziek in aanraking wordt gebracht , zal
waarschijnlijk alleen aardig leren zingen in een schoolklas. Omgekeerd kan ook tien jaar
pianoles van een muzikaal weinig begaafd kind nog geen aankomend concertpianist
maken.
Als het milieu zo belangrijk is voor het leerproces, dan speelt natuurlijk ook de klasse
waartoe de ouders behoren een grote rol. Kagan 19 heeft enkele proeven genomen waaruit
blijkt dat tenachterstelling van kinderen uit de lagere middenstand ten opzichte van
kinderen uit de hogere reeds vrijwel direct na de geboorte begint. Uit andere proeven was
gebleken dat verlangzaming van de hartslag een kenteken is van het gevoel van verrassing
('surprise'). Kinderen van vier maanden oud werden afbeeldingen voorgehouden van onge-
wone gezichten, dat waren gezichten waarbij neuzen, ogen en monden op 'verkeerde'
plaatsen waren ingetekend . Uit hartslag-metingen bleek dat de kinderen uit de lagere
middenstand minder verrast waren dan kinderen uit de hogere middenstand. Kagan ver-
onderstelt dat de eerste kinderen een minder duidelijk gearticuleerd cognitief schema van
een gezicht zouden kunnen hebben, omdat hun ouders zich minder vaak over de wieg
buigen. De assimilatie van nieuwe gegevens hangt mede af van het bezit van zo'n schema ,
zoals uit het onderzoek van Piaget bleek (zie hiervoor). Onbekend materiaal wekt geen
nieuwsgierigheid, en dus ook geen verrassing op .
Uit directe observatie bleek Kagan dat moeders uit de lagere middenstand minder tegen
hun kinderen praatten dan moeders uit de hogere middenstand (ze maakten wèl evenveel
liefkozende geluidjes, zoals 'tut-tut' en 'da-da'). Daardoor raakten de eerste kinderen
minder snel vertrouwd met de taal, zodat hun achterstand op taalgebied al heel vroeg
begon. Kagan veronderstelt ook dat de behuizing aan het ontstaan van taalarmoede kan
bijdragen. Als het hele gezinsleven zich in één woonkamer moet afspelen, is het praten
van de moeder voor het kind moeilijk te onderscheiden van het geluid van de T .V. of
radio. (Er is te veel ruis.) Doordat kinderen uit de 'lower middle class' minder worden
geconfronteerd met andere dingen of ideeën , doordat ze een kleiner vocabulaire hebben
en doordat ze minder worden aangemoedigd om hun intellectuele prestaties te verbeteren,
hebben ze duidelijk kleinere kansen in de maatschappij in vergelijking met 'middle class'
kinderen.
De ouders leren het kind een deel van de tekensystemen waarmee het later met zijn
medemensen moet communiceren, zoals de gesproken taal, zindelijkheid, begroetingsfor-
mules en -gebaren. Het onderwijs bouwt hierop voort en breidt de hantering van tekens
uit tot een veel groter systeem. Op de lagere school leren we een nieuwe code (lezen en
schrijven) en nieuwe syntactische relaties tussen tekens (rekenen). De standaardisering van
het L.O. zorgt er voor dat we als Nederlanders over een aantal gemeenschappelijke reper-
toires kunnen beschikken. We leren daar wie Floris V en Willem de Zwijger waren, en
waar de Peel en de Drentse Hoofdvaart liggen. Toch treden ook daarbij verschillen op
tussen de intersubjectieve connotaties in de diverse subculturen binnen de Nederlandse
maatschappij. Veel R.K. kinderen hebben maar een vaag idee wat de Inquisitie was, en de
meeste Protestantse kinderen hebben nooit gehoord van de Martelaren van Gorcum.
Het onderwijs zorgt voor de opbouw van een aantal openbare tekensystemen, de ouders
doen gedeeltelijk hetzelfde, maar er komt nog iets bij. In veel gezinnen bestaan enkele
speciale uitdrukkingen (bijvoorbeeld voor een gedragsvorm, een soort dier of een persoon

29
die een speciale rol vervult), die voor buitenstaanders onverstaanbaar zijn. Ze zijn ont-
staan uit een speciale ervaring in dat gezin. Ook speciale groepen hebben zulke eigen
ui tdrukkingen.
Tenslotte heeft het individu ook nog een stuk eigen levensgeschiedenis, dat het met
niemand deelt, en waarin zuiver subjectieve-connotaties ontstaan. Bepaalde eigennamen,
sommige gebouwen of voorwerpen kunnen iemand herinneren aan een onaangename
ervaring, waardoor zulke namen of dingen een persoonHjke betekenis hebben. Doordat
geen twee mensen precies dezelfde levensgeschiedenis doormaken, is de subjectieve con-
notatie van zeer veel tekens verschillend.
De subjectieve connotaties komen het duidelijkste tot uiting in de droom. 2o Volgens
Freud wordt de bewuste onderdrukking van spontane wensen, die het kind in de opvoe-
ding worden aangeleerd, i.n de droom gedeeltelijk opgeheven. Niet volledig, want het
geweten werkt ook in de droom nog door. Daarom worden allerlei handelingen versluierd.
Een jonge vrouw droomde in de weken voor haar huwelijk herhaaldelijk dat ze op straat
achtervolgd werd door een olifant, dat ze vluchtte in een portiek, maar dat de slurf van de
olifant haar ook daar wist te vinden. De aangeleerde repressie van de sexualiteit was zowel
deels de oorzaak van de droom als van de symbolisering van de geslachtsorganen in
portiek en slurf. 'Een architect die pas zijn eerste opdracht had gekregen, zat vol zorg of
hij het er goed af zou brengen. De kwellende zorgen vervolgden hem tot in de slaap. Hij
beschermde zijn slaap tegen deze storende prikkels door te dromen van een examen uit
zijn schooljaren waar hij vreselijk bang voor was geweest, maar waar hij tenslotte met vlag
en wimpel door was gekomen.'21 In deze droom wordt aan de wens om de opdracht goed
te vervullen voldaan door een symbool uit de eigen levensgeschiedenis.
De droomsymbolen komen met gewone symbolen (vlag, kruis, enzovoort) overeen in
hun concreetheid en in de condensatie. Een droomsymbool als bijvoorbeeld een huis kan
tegelijk de moeder en de echtgenote van de dromer betekenen. De meervoudige betekenis
wordt gecondenseerd in één symbool. 22
Uit de analyse van dromen blijkt duidelijk dat de mens vooral via symbolen met zijn
omgeving in relatie treedt. 23 Ook als hij slaapt gaat hij door met 'fantaseren' in tekens.
Dingen (als de olifant) of situaties (het examen) komen niet in hem op om zichzelfs wil,
maar vanwege hun symbolische betekenis. De mens is volgens Cassirer het 'animal symbo-
licum'.24
De neiging om de wereld te verklaren en te trachten haar te beheersen door omzetting
in een tekensysteem is wat de magie gemeen heeft met de moderne wetenschap. In het
filosofisch of religieus denken zocht de mens naar de betekenis van wat er om hem heen
en met hemzelf gebeurt.
De tekensystemen van de moderne wetenschap, zoals bijvoorbeeld wiskunde of schei-
kunde, zijn zoveel mogelijk gezuiverd van evaluatieve en subjectieve connotaties en zijn
hoogst abstract. Mensen hebben echter ook de behoefte om hun omgeving en zichzelf
emotioneel te begrijpen. Formules als (a + b)2 of H 2S04 zijn daarvoor ongeschikt, maar
concrete objecten of situaties lenen zich daar uitstekend voor. Uit de behoefte aan een
gevoelsmatig begrijpen van het bestaan ontstaat de kunst. Beeldende kunsten, film,
theater, dans en literatuur maken gebruik van concrete voorwerpen situaties of poses.
Film en toneel doen het met directe uitbeelding van zulke situaties, romans en poëzie met
de beschrijving daarvan. De oorzaak van de concreetheid van de kunst is dus dezelfde als
die van het droomsymbool: alleen concrete voorwerpen of situaties maken een evalua-
tieve en een subjectieve connotatie mogelijk. In de woorden van Baudoin: 'Ne pourrait-on
pas proposer de définir l'art supérieur, comme Ie rêve d'orientation de l'humanité qui se
cherche?'.2s
Deze hypothese wordt ondersteund door de resultaten van het onderzoek dat Alschuler
en Weiss Hattwick 26 verrichtten op de relatie tussen een emotionele toestand en gemaakte
tekeningen bij 2- tot 5 jarige kinderen. Kinderen die spontaan emotioneel gedrag vertoon-
den en hartelijke relaties met anderen konden scheppen gebruikten bij voorkeur 'warme'
kleuren als rood, geel en oranje. Kinderen met veel zelfbeheersing, die ook vaak uit
gezinnen kwamen waar ze streng werden aangepakt gebruikten 'koele' kleuren als blauw,
groen, zwart en bruin. De voorkeur voor kleur van kleine kinderen verschuift met de jaren
van warm naar koel, van rood naar blauw, zulks in overeenstemming met de ontwikkeling
van het kind in het leerproces van spontaniteit naar zelfbeheersing. Sommige kinderen

30
dekten aanvankelijk opgebrachte kleuren weer af met een laag zwart, wat geheel parallel
liep met hun gedrag waarin ze sterke gevoelens trachtten te verbergen. De kleurgeving
werd ook bepaald door het moment: op verjaardagen en met kerstmis (als Amerikaanse
kinderen cadeautjes krijgen) werden méér warme kleuren gebruikt dan op andere dagen!
Actieve, zelfbewuste kinderen die zich in de kleuterklas lieten gelden gebruikten veel
vertikale rechte lijnen, passieve kinderen gebruikten meestal horizontalen, zachtmoedige
'vrouwelijke' kinderen cirkels. Verf in forse gespannen streken opgebracht was eensdeels
gerelateerd aan het energieniveau van het kind , anderdeels aan zijn emotionele spanning.
Verlegen en nerveuze kinderen brachten de verf aan met lichte streken. Kinderen die aan
te veel controle thuis onderworpen waren uitten dit soms door 'vies te smeren', als een
symbool voor datgene wat ze eigenlijk zouden willen doen. Kinderen die volgens de staf
meer liefde en aandacht thuis zouden moeten ontvangen dan ze in werkelijkheid kregen,
uitten dit door over de randen van het papier heen te verven; de behoefte aan meer papier
was een (onbewust) symbool voor de hunkering naar liefde. Goed aangepaste kinderen
bleven vrijwel steeds binnen de omtrek van het blad.

Fig. 20. Kindertekening ran Jessica. 3Yl jaar oud. Jessica wil zich laten gelden. Ze zou graag een jongen
geweest zijn: ze droeg jongenskIcren en deed haar plasje staande. De geldingsdrang komt ook in de
krachtige Jlcrtikale strepen tot uiting (zie tekst)

31
Fig. 21. Privé-symboliek van een schizofrene patiënte. Onderwerp, vorm en betekenis zijn hoofdzakelijk
bepaald door de onbevredigde sexuele verlangens van de patiënte. Vandaar de sterke nadruk op de
borsten, waaruit bloemen (vruchtbaarheidssymbool) opbloeien. De bril voor de ogen is een soort
magische beschutting van de draagster tegen kwade invloeden uit de omgeving (een "mini-masker"),
hetgeen 'verboden' handelingen mogelijk maakt

32
Collectief gebruik van tekens

4.1. Groepen en tekens

Door het aanleren van tekensystemen, in het bijzonder van de taal, kan het kind in relatie
treden met anderen en gaan deelnemen aan het sociale leven. Gemeenschappelijke hande-
lingen in clubs, verenigingen of partijen kunnen alleen via communicatie tot stand komen,
en berusten dus op het gemeenschappelijk bezit van een tekensysteem. Met behulp van de
taal wordt in een groepering sociale controle uitgeoefend . Deelnemers in de groepering
worden aangemoedigd of bevolen om sommige dingen te doen, andere na te laten. Kennis,
voorstellingen, gevoelens en waardeoordelen worden via de taal overgedragen. Het leren
beheersen van de taal - en van delen van andere tekensystemen als etiquette, muziek of
uitbeeldings conventies - is de voorwaarde voor het uitgroeien van het kind tot een
sociaal en cultureel volwaardig lid van de maatschappij.
Die maatschappij is geen homogeen geheel, maar verdeeld in klassen (standen, kasten),
regionale groeperingen (Friezen, Limburgers), groeperingen naar werk, religieuze affilatie,
bezit, ouderdom, enzovoort. 1 In veel van deze groeperingen bestaan eigen tekensystemen,
meestal in de vorm van varianten op een algemeen systeem, soms als geheel aparte stelsels.
De tekens die de groepering gebruikt krijgen daardoor aparte intersubjectieve connotaties.
Het leren hanteren van deze connotaties is een deel van het proces waarin het individu als
lid in de groepering wordt opgenomen. Anderzijds kan hij ook herkend worden als lid van
zo'n groepering op grond van de speciale tekens die hij gebruikt. Groningers of Limbur-
gers worden herkend aan hun dialect; corpsstudenten, popmuziek-liefhebbers of marxis-
ten aan het gebruik van speciale woorden .
Een voorbeeld van zo'n duidelijk onderscheidbare groepering met eigen tekens en inter-
subjectieve connotaties zijn de 'Liberals' in de Verenigde Staten; mensen die (gematigd)
links en progressief zijn. Hiervan gaf het Amerikaanse weekblad 'Evergreen' enige jaren
geleden een karakteristiek, waaraan we het volgende ontlenen:
'Liberals vinden pornografie 'vervelend'
Liberals maken boekenkasten uit cementblokken
Liberals geven wijn- en kaasproeffeestjes
Liberals citeren Camus
Liberals hebben niets tegen kritiek, als deze maar opbouwend is
Liberals gaan naar Bergman retrospectives
Liberals zeggen vaak 'ciao', in plaats van 'dag'
Liberals kijken in de Consumentengids bij elke aankoop
Liberals lezen voorwoorden
Liberals trachten zich door hun kinderen bij de voornaam te laten noemen
Liberals zijn voor voor-echtelijke gemeenschap. Ze noemen het zelfs
Liberals geloven in borstvoeding. Liberal moeders voeden hun kinderen zo vaak mogelijk
in het bijzijn van kennisen
Liberals hebben Siamese katten met uitgekiende namen, gewoonlijk uit de mythologie
Liberals bezitten ingewikkelde stereo-installaties
Liberals proberen waardering op te brengen voor electronische muziek
Liberals hebben ethische bedenkingen tegen het castreren van hun katten
Liberals zeggen zorgvuldig 'Afro-Amerikaans'
Liberals verven hun muren wit
Liberals houden niet meer van modern Deens meubilair
Liberals laten zich naakt zien door hun kinderen

33
Liberals zijn verdovende middelen 'ontgroeid'
Liberals bewaren hun potloden in Dundee Marmelade potten
Verder houden Liberals onder andere van existentialisme, Volvo's, het Dave Brubeck
kwartet, Haiku, knoflookpersjes, scrabble, paus Johannes, Bartók, Ierse truien in kabel-
steek, ronde legpuzzels, Laurel en Hardy, komkommerzeep en Gandhi.'
De Australische psychologen Wilson en Patterson hebben aangetoond dat het individu
een samenhangend stelsel van normen en waarden hanteert. 2 Zij die vóór abortus, voor-
echtelijke geslachtsgemeenschap, moderne kunst, nudistenkampen, vrouwelijke rechters, '
fluoridering van drinkwater, geboorteregeling, socialisme, ontwapening en vrije immigratie
zijn, zijn ook tegen doodstraf, school uniformen, zondagsheiliging, patriotisme, militaire
dril, rassendiscriminatie, kolonialisme, adel, conventionele kleding, censuur en lijfstraffen,
en geloven niet in een aangeboren geweten of het gezag van de kerk. De progressiviteit
correleerde sterk met de leeftijd: jonge mensen waren voor abortus, etcetera, oude tegen.
Deze resultaten zijn uiteraard nauwelijks verrassend; hun belang ligt in de experimentele
bevestiging van het bestaande oordeel hierover.
Ook het uiterlijk van de mens is een belangrijk teken. Vrouwelijke feministen droegen
in de jaren '30 kort haar ter onderstreping van hun gelijk-berechtigd-zijn met mannen.
Tieners zijn in de hele westerse wereld lang haar gaan dragen als een teken van verzet
tegen de oudere generatie en de bestaande maatschappelijke orde. 3 De weerstand van de
legerleiding hiertegen was daarom niet geheel zonder reden! Doordat het een mode ge-
worden is heeft het sterk aan waarde als protest ingeboet, en is weer een protestvorm
hiertegen ontstaan: de 'skinhead'.
Een groot aantal tekens is milieu- (en dus klasse-) gebonden. Consequent gebruik van
'hij heb', 'zullie', en 'wij benne' en van een 'v~rkeerde' klemtoon als bijvoorbeeld 'lino-
léum' of 'catalógus' zijn duidelijke kentekens dat iemands wieg niet in een Wassenaarse
villa heeft gestaan. 4 De Amerikaanse socioloog Veblen heeft in 1899 een groot aantal
gebruiken van de bezittende klasse verklaard als tekens waarmee ze hun rijkdom ten toon
spreiden. 5 Ze werken niet met hun handen, vandaar de nadruk op 'verzorgde' handen en .
ongebroken, schone nagels. Als ze al iets lichamelijk inspannends verrichten, moet het
duidelijk nutteloos en consumptief zijn, zoals sport (golf, tennis). Ze hebben buiten-
huizen of landgoederen, niet voor productieve, maar voor consumptieve doeleinden. Daar-
om komen er op de gazons bij die landgoederen ook geen nuttige dieren voor zoals
koeien, maar ornamentalezoals herten of racepaarden. Ze dragen kleding die handwerk
moeilijk of onmogelijk maakt: schone witte hemden, lakschoenen, broeken met een
vouw, en de vrouwen: nauwe rokken en hoge hakken. Hun culturele activiteiten zijn
zichtbaar 'nutteloos' : ze leren dode talen, muziek en kunstgeschiedenis. Veel tijd wordt
besteed aan etiquette en correcte spelling en uitspraak. Ze ontwikkelen zich tot kenners
van antiek en van wijn, omdat dit nutteloze artikelen zijn die alleen in hun klasse op enige
schaal geconsumeerd kunnen worden.
Een aantal van deze kentekens zijn overgenomen door andere klassen, omdat de per-
sonen die daar toe behoren graag willen laten zien dat ook zij (ten minste ten dele) een
vergelijkbare trap van ontwikkeling en rijkdom hebben bereikt. In onze concurrentie-
maatschappij wordt veel waarde gehecht aan het 'omhoog komen op de maatschappelijke
ladder', dat is: om dezelfde status te bereiken als de hoger geplaatsten. Een 'lagere' klasse
heeft een culturele achterstand 6 (Engels: 'culturallag') op een hogere, die ze probeert in
te halen door de kentekens van de hogere klasse over te nemen. Dat leidde reeds vroeg bij
de kantoorbedienden tot het dragen van witte hemden en dassen en bij de typistes van
zijden kousen en hoge hakken. Middenstanders laten hun kinderen piano- en dansles
geven, en bezoeken volksuniversiteiten, musea en concerten om het hogere leven deelach-
tig te worden. Ze kunnen zichzelf het rentenieren niet veroorloven, maar stellen er daar-
om des te meer prijs op dat hun vrouwen 'niet hoeven te gaan werken'. 7 De arbeidende
klasse spiegelt zich op haar beurt weer aan de kleine middenstand in de keuze van hun
kleding en woninginrichting en in hun vrije tijdsbesteding. Autorijden, voetballen, buiten-
landse reizen, bergklimmen en skieën waren eens het 'voorrecht' van de rijken: ze zijn nu
overgenomen door de 'lagere' klassen. Tennis en golf zijn op weg om meer algemeen
beoefende sporten te worden.

34
4.2. Conformisme

De mens is een maatschappelijk wezen: ' ... het ... is duidelijk dat de werkelijke
geestelijke rijkdom van het individu geheel afl1angt van de rijkdom van zijn werkelijke
betrekkingen .. .' en ' ... dat de individuen weliswaar elkaar maken, zowel lichamelijk als
geestelijk, maar niet zichzelf maken .. .' (Marx 8). Al wat een mens kan, wat hij van zijn
leven maakt, de voorstellingen volgens welke hij zichzelf en zijn omstandigheden interpre-
teert, heeft hij te danken aan zijn sociale leven, aan het deelnemen in groepen. In zijn
familie is hij opgenomen in een groep, daarna in de schoolklas, in zijn studiejaar, zijn
atelier of zijn vereniging, in het bureau of de onderneming waar hij werkt, in de hengel-
vereniging, de klaverjasc1ub, de roeiploeg, het elftal, de commissie, het bestuur, de partij,
enzovoort. Of er een instinct voor groepsvorming bestaat bij de mens is niet bekend 9 ; zijn
biologische hulpeloosheid in het begin maakt hem echter van anderen afhankelijk en de
arbeidsdeling dwingt hem later tot groepsvorming. Het lijkt daarom begrijpelijk dat hij
zich zo goed mogelijk aan enkele van de groepen probeert aan te passen waar hij bij hoort.
Ze geven hem zekerheid, hij voelt er zich geborgen. 10
De overname van normen, waarden en tekens van de groep èn de (in het vorige hoofd-
stuk aangeduide) neiging om informatie te verdelen in twee soorten: gelijk - verschillend,
heeft het gevolg dat de groep onderscheiden wordt van 'alle anderen'. Er ontstaan 'in-
group' en 'out-group' -gevoelens. 11 Door regelmatig contact tussen de leden van de groep
nemen onderlinge verschillen van mening of van normen af; er ontstaat conformisme.
Informatie wordt door elk individu vrijwel steeds geihterpreteerd. Door het conformisme
ontstaan gemeenschappelijke filters die bepaalde soorten informatie makkelijk doorlaten
en andere uitzeven. De filters verkleinen de kanaalcapaciteit van de individuele groeps-
leden. Als de groep zich bedreigd voelt, of een moeilijk bereikbaar doel nastreeft, neemt
het filtreren een nadrukkelijker vorm aan; de groep wordt intoleranter tegenover af-
wijkende meningen of informatie. Overtuigde verdedigers van het kapitalistische systeem
hebben bijvoorbeeld vaak weinig interesse voor sociale ongelijkheid. Ze houden vast aan
de mythe 'dat iedereen het met hard werken ver kan brengen'. Marxisten zijn vaak niet
geinteresseerd in filantropie of in de onderdrukking van 'dissidenten' in de Sovjet Unie.
Het filtreren van informatie is verklaarbaar uit de belangen van de groep (klasse, partij,
enzovoort). Niet passende informatie vormt immers een bedreiging van het systeem van
normen, waarden en kennis van de groep.12 De groep had elkaar gevonden op basis van
een aantal gemeenschappelijke uitgangspunten; de nieuwe informatie kan het noodzake-
lijk maken deze te herzien. Zulke herzieningen zijn bedreigingen van de groepssolidariteit;
ze tasten het bereikte gemeenschappelijke systeem aan.
De collectieve weerstand tegen vernieuwing en verandering bestaat niet alleen bij
groepen activisten, partijen of religieuze sectes, maar ook bij veel vagere groeperingen als
de beoefenaren van één wetenschap of één kunst. Het is het noodzakelijk pendant van het
moeizaam aanleren van een gemeenschappelijk systeem van waarden, normen, kennis en
tekens . Dit aanleren maakt dat men slechts informatie gekoppeld aan een flinke portie
redundantie kan opnemen, en niet geheel nieuwe informatie. Een anecdote over de Danis
(een papoeastam in de Baliemvallei midden in West-Irian) kan dit illustreren.
'Het middel dat de Danis en vooral hun hoofden toepassen om zich te onttrekken aan
de erkenning dat zij in enig opzicht de minderen zouden zijn van de Europeanen, is om
alle nieuwe ervaringen te beoordelen volgens hun eigen traditionele maatstaven. Toen een
van de belangrijkste hoofden, Koeroeloe genaamd, op uitnodiging van de (Hollandse)
resident van Hollandia een bezoek bracht aan deze plaats, bezichtigde hij onder meer een
zeeschip en bracht voorts een bezoek aan de goeverneur. Na terugkeer in de Baliem werd
hem gevraagd wat hij dacht van de dingen die hij te Hollandia had gezien. Zijn antwoord
was, dat het allemaal maar weinig voorstelde. De resident en de goeverneur hadden ieder
maar één vrouwen helemaal geen varkens. Van het zeeschip had hem maar één ding
geïmponeerd, namelijk de tafelbel. In de Baliem kent men geen schepen. Wel kent men er
stenen met een metaalklank die om deze eigenschap hoog worden gewaardeerd.'13
Op soortgelijke wijze en om vergelijkbare redenen werd Galileo's theorie van de bewe-
ging van de aarde, Darwin's evolutietheorie en Marx' politieke economie aanvankelijk
door de experts genegeerd. De schilderijen van Manet, van Gogh en de vroege Picasso, de
muziek van Beethoven, Satie en Webern, de literaire producties van Lawrence, Joyce en

35
I

I'

Fig. 22. Leren van een repertoire. In 1771 werd de vereniging Felix Meritis ("gelukkig door ver-
diensten") voor het beoefenen van kunst en wetenschap opgericht. In dit schilderij van 1806 van Adriaan
de Lelie zien we de leden bezig met het bespreken van (antieke) kunstwerken aan de hand van gipsafgiet-
sels, waardoor ze het repertoire van de neo-classicistische kunst leren

Beckett, zij werden alle aanvankelijk door vakgenoten en critici met hoongelach begroet,
omdat ze radicale vernieuwingen bevatten. De redundantie was te klein, de informatie was
te groot.
Een repertoire, ongeacht of het nu tot de wetenschap, de politiek, de religie of de kunst
behoort, moet geleerd worden om het te kunnen begrijpen en hanteren. Een Indiër die
onvoorbereid een symfonie van Mozart te horen krijgt, bespeurt daar even weinig struc-
tuur in als wij gewoonlijk in de Indiase muziek. Door jeugdconcerten, radio, T.V., gram-
mofoonplaten, cassettes, zingen, soms door zelf een instrument te bespelen, zijn wij met
de structuur van Mozarts werk vertrouwd geraakt. We hebben zijn tekensysteem tot op
zekere hoogte leren begrijpen. Kagel, Stockhausen en Cage gebruiken andere repertoires,
die opnieuw geleerd moeten worden. Omdat er geen oefening in deze repertoires bestaat,
met uitzondering van enkele Gaudeamusconcerten en een occasionele uitvoering over de
radio, worden ze niet geleerd, en blijven de concertzalen bij moderne programma's leeg. 14
Populaire muziek, zoals bijvoorbeeld op songfestivals wordt gezongen en een groot deel
van de 'rock' en 'beat' is zeer redundant. Ze bevat vaak veel herhalingen op eenvoudige
thema's en een bescheiden aantal variaties in ritme of klankovergangen. Dat is de reden
waarom ze zo gemakkelijk wordt opgenomen en dus zo populair iS. 14
De mens leert een tekensysteem, en neemt informatie op via dat systeem. Dit zou tot
gevolg kunnen hebben dat hij alleen die informatie kan opnemen, die reeds in het teken-
systeem potentieel besloten ligt. Wat buiten de taal ligt, laat zich niet denken. Op die
manier is hij de 'gevangene' van zijn eigen tekensystemen. Dit is de Sapir-Whorf-McLuhan
hypothese, bekend geworden met McLuhan's slagzin: 'The medium is the message' .15
In zijn extreme vorm is deze hypothese gesteld door Whorf en McLuhan, in gematigde
vorm door Sapir. De extreme vorm sluit opname van nieuwe informatie uit, de ge-

36
Fig. 23. Visueel cognitief schema. Houtsnede van een neushoorn, overeenkomend met Dürer's hout-
snede van 1515. Dürer baseerde zijn houtsnede op een schetsje (niet door hemzelf gemaakt) en een
beschrijving. Om de dikke ('gepantserde') huid weer te geven werden de bekende cognitieve schema's
van de wapenrusting (borst- en schouderplaten) en de draak gebruikt. Zie Gombrich (1964)

matigde niet. Er bestaat echter een dialectische verhouding tussen theorie en praktijk,
tussen taal en de beschreven materiële werkelijkheid. Toepassing van theorieën op de
werkelijkheid voert ook tot herziening van de theorie. Het medium - de taal - is geen
statisch geheel, maar verandert door de praktijk van het gebruik. Daarom is alleen de
gematigde vorm van de hypothese houdbaar. Deze luidt: tekensystemen bei"nvloeden de
waarneming en interpretatie van de werkelijkheid.
Het individu structureert zijn waarnemingen en interpretaties volgens een cognitief
schema, zoals in paragraaf 3.2. beschreven. Een speciale vorm van zulk een cognitief
schema is het stereotype: een concreet, gemakkelijk te onthouden samenstel van eigen-
schappen. Voorbeelden van stereotypen zijn: de 'gierige Schot', de 'gezellige Brabander',
de 'rijke Amerikaan'. Ze ontstaan als beelden van 'anderen', die men niet goed kent, als
gevolg van het filteren van informatie door de eigen groep. Uiteraard zijn stereotypen een
ernstige belemmering voor de opname van meer objectieve informatie; het zijn vaak van
generatie op generatie klakkeloos overgedragen vooroordelen.

4.3. Gebruik en misbruik van tekens

'En uw opvoeding dan? Is ook die niet sociaal bepaald door de maatschappelijke condities
waaronder u opvoedt, door de tussenkomst van de maatschappij, direct of indirect, door
middel van de scholen, enzovoort?' vragen Marx en Engels aan de burgeoisie. 16 Het leren
is nooit neutraal. Met de descriptieve connotaties worden ook evaluatieve connotaties
overgedragen. Het kind wordt opgeleid tot een 'volwaardig lid van de maatschappij',
waarmee dan bedoeld zou worden dat het uiteindelijk mee moet doen in de concurrentie-

37
/

Fig. 24. Stereotype in beeld gebracht. Cartoon van: 'de ambtenarij'van Pont (Graham Laidler)

strijd, zijn arbeidskracht 'nuttig' moet maken en vooral kritiekloos de bestaande orde zou
moeten aanvaarden. Dit beeld is ook een stereotype, maar het is niet geheel onjuist.
Weliswaar zijn sommige vakken nauwelijks ideologisch beladen (talen, wiskunde), andere
zijn dat echter duidelijk wèl (economie, maatschappijleer, geschiedenis). Het cijfersysteem
bevordert het ontstaan van de prestatiemoraal. Veel onderwijs is uitsluitend gericht op
feitenkennis. Doel van het onderwijs zou moeten zijn: het aankweken van een kritische
houding -- uiteraard óók tegenover maatschappijkritiek zelf. Met het vervangen van de
zekerheden van rechts door de zekerheden van links schieten we niet veel op; alleen
tegenspraak helpt ons verder.
De attitudes van leerlingen worden beinvloed door contextuele connotaties. Woorden
als 'kunst', 'religie' of 'persoonlijk initiatief worden uitsluitend in positieve contexten
gebracht; namen als 'Alva' of 'Philips de Tweede' in uitsluitend negatieve, waardoor deze
woorden op den duur 'vanzelf een positieve of negatieve evaluatieve connotatie krijgen.
Voor kritisch denken zouden positieve èn negatieve contexten tegenover elkaar gezet
moeten worden.
De opbouw van evaluatieve connotaties van tekens in het onderwijs komt op een
onduidelijke, soms verborgen en onbewuste manier tot stand. Ook vele docenten zullen
zich waarschijnlijk van het gekleurde karakter van hun beweringen maar nauwelijks be-
wust zijn. Bij propaganda en reclame ligt het anders; degenen tot wie de reclamebood-
schap is gericht zijn zich van de poging tot beinvloeding goed bewust, wat hun weerstand
ertegen uiteraard vergroot.
Reclame is een product van de consumptiemaatschappij. Volgens Baran en Sweezy leidt
de overproductie van het kapitalistische systeem tot een aanhoudende strijd van de kant
van de producenten tegen besparingen en voortdurende aandrang om het bezit te ver-
groten. Hoewel de netto productiekosten per product dalen, komt dit niet tot uiting in
stijgende winsten of dalende prijzen, maar verdwijnt de meerwaarde grotendeels weer in
de advertentiecampagnes. In kranten en tijdschriften, op radio en T.V., in treinen,
stations en bussen wordt de potentiële consument voortdurend gebombardeerd met aan-
bevelingen om meer, steeds meer te kopen. Uit de productiemaatschappij is een consump-
tiemaatschappij ontstaan. 18
Voor het opwekken van de kooplust wordt op alle mogelijke menselijke zwakheden
,-

38
Fig. 25. Reclame. Auto in een context van droombeelden, om een positieve contextuele connotatie te
bewerkstelligen: het romantische landschap, het jonge meisje, de liefde . ..

Fig. 26. Reclame gebaseerd op snob-appeal. Door een Citroën te kopen gaat U behoren tot die club
gedistingeerde heren, die zoals deze uit deftige huizen komen

39
ingespeeld: op angst, op snobappeal, op jaloezie en op sex. 19 Met het kopen van een
bepaald costuum gaat men behoren tot een 'exclusieve club'. Het productschap zuivel
heeft een paar jaar geleden, in een poging de 'boterberg' te verkleinen, een campagne
geënsceneerd op snobappeal. 'Wat', zei Marietje die bij Anneke een boterham bleef eten,
'eten jullie geen róómboter op het brood?". Door de aanschaf van een tandpasta, deodo-
rant, frisdrank of cigarettenmerk koopt men zich tegelijk een entree in een zonnig para-
dijs met vrolijke, mooie meisjes, volgens de reclamernakers.
De effecten van de reclame op het koopgedrag zijn vrij onduidelijk. Van ce Packard
heeft de verkooptrucs van de reclamernakers op sensationele wijze gedramatiseerd in
'Verborgen Verleiders', maar is daarbij zelf erin gevlogen; zijn beweringen zijn herhalingen
van wat reclame onderzoekers beweren dat ze kunnen bewerkstelligen (dus reclame voor
henzelf), niet de resultaten van onderzoek. 20 Het meeste onderzoek naar de effecten is
productgebonden en wordt door de fabriek of het reclamebureau niet openbaar gemaakt.
Onafhankelijk onderzoek (weliswaar verricht door burgerlijke economen) toonde aan dat
de consument niet zo goedgelovig en dom was als Packard ons zou willen doen geloven. 21
Grove campagnes hebben een boemerang effect en werken negatief op de verkoop in.
Veel reclame heeft geen direct aantoonbaar effect op de verkoop van het product, maar
het wegvallen van reclame heeft wèl een (negatief) effect. Reclame zorgt er voor dat het
product niet vergeten wordt. Zou dit in het algemeen gelden, dan betekent het dat de
reclamernakers elkaar in het leven houden; iemand adverteert omdat de anderen het ook
doen. 22
Wel lijkt het aannemelijk dat alle reclame gezamenlijk een ongunstig effect heeft. De
nadruk op bezit, op het verwerven van status, schoonheid, een bruin-gebrande borst,
enzovoort schept een onsmakelijk hedonistisch klimaat, een soort geestelijke vervuiling
waaraan het moeilijk is je geheel te onttrekken.
Propaganda is reclame voor waarden of normen. Ook hierbij worden vele soorten van
contexten gebruikt om eigen waarden of normen op te hemelen en die van anderen af te
kraken: eigenbelang, status, eer, fatsoen, God, enzovoort. Onderzoek heeft aangetoond
dat de gebruikelijke propagandamiddelen heel weinig effect hebben. 23 Ten eerste lezen
bijvoorbeeld socialisten geen advertenties van de V.V.D. en draaien ze de T.V. of radio uit
als er een uitzending van die partij komt . Als ze dan al eens aan een artikel of een
toespraak vanuit die hoek worden blootgesteld, bevestigt het hen alleen in hun reeds
bestaande overtuigingen. Alleen het gesprek met iemand die ze kennen en vertrouwen
heeft enige invloed op iemands overtuiging. Ook hierin zien we weer dat het individu zijn
moeizaam verworven systeem van waarden en normen verdedigt tegen aanvallen. Omdat
waarden en normen veel meer in de persoon verankerd liggen dan de aanschaf van één of
ander geadverteerd artikel is het effect van propaganda waarschijnlijk veel geringer Qan
van advertentie campagnes voor een product.
De marxistische opvatting dat alle nieuws noodzakelijkerwijze ideologisch gekleurd is en
dient als middel voor de bewustwording van het proletariaat heeft een eigenaardig gevolg
in de Oostbloklanden. Nieuws dat ongunstig is voor het regime wordt verzwegen of
vervormd, geschiedenisboeken en encyclopedieën worden 'bijgewerkt'. Het gevolg daarvan
is dat officiële nieuwsmedia niet meer worden geloofd. Amerikaans onderzoek heeft
aangetoond dat waarschijnlijk op vrij grote schaal naar Westelijke zenders wordt geluis-
terd, om te weten wat er nu eigenlijk aan de hand is. 24 Ook Vietcong officieren luisterden
bijvoorbeeld naar de B.B.C. voor het nieuws, niet naar radio Hanoi (of Saigon).24 De
moderne communicatiemiddelen hebben, zoals McLuhan schreef, de wereld in een dorp
('global village') veranderd, en daarin kan je niet veel achterhouden.
De kapitalistische exploitatie van de nieuwsmedia heeft zelf uiteraard gevolgen voor het
gerapporteerde. We 'kennen' de bekende politici of zangers alleen via de publicaties.
Daarom besteden ze veel aandacht aan hun public relations. Het is belangrijk om 'goed
over te komen'. Persoonlijkheden in het openbare leven gaan zich daarom instellen op
hun 'public image'; het eenvoudige schematische beeld dat ,de media kunnen overdragen.
Sommige Amerikaanse kranten verschijnen met 5 of 6 edities per dag. Uiteraard gebeurt
er niet genoeg schokkends om deze boulevardbladen telkens met nieuwe sensaties te
vullen. Dit, en het belang van de public relations geeft aanleiding tot het bedrijven van
pseudo-gebeurtenissen, die uitsluitend bedacht en geconstrueerd zijn om te worden gerap-
porteerd. 2s Voorbeelden hiervan zijn persconferenties, waarin 'belangrijke ontwikke-

40
Fig. 27. Positieve propaganda is evenals reclame wee ell zoet, of ze nu voor religieuze of politieke
doeleinden wordt aangewend. De stralenkrans die van Che Guevara uitgaat is een bewuste copie van de
stralen van Chn'stelijke afbeeldingen
Fig. 28. Negatieve propaganda doet minder aan reclame denken, en wellicht daardoor? is ze interes-
santer

41
\ I

Fig. 29. Tekens van groepslidmaatschap zijn onder andere uniformen. Met het dragen van uniformen
wordt het individuele karakter van de mens, zoals dat gewoonlijk in zijn kleding tot uiting komt,
onderdrukt en de nadruk gelegd op de gelijkheid van de groepsleden

42
Fig. 30. Culturele achterstand. De erotische schilderijen die Titiaan maakte voor verschillende van zijn
vorstelijke opdrachtgevers (waaronder Philips 11 van Spanje) zijn het voorbeeld van de slaapkamerprent
van Zabateri. Deze prenten waren chromo-lithografieën; ze werden in grote oplagen gedrukt en in
'kunsthandels' aan de kleine burgerij verkocht

43
lingen' in de naaste toekomst worden aangekondigd; interviews en 'nieuwslekken'. Het
verslag van de voorgenomen viering van het 30-jarig jubileum van een bekend hotel is zelf
bedoeld om het hotel meer bekend te maken. 25 Voor de tweede wereldoorlog werd elk
jaar een monster in Loch Ness gezien, maar alleen in augustus, als er niets anders te
berichten viel.
Het krantennieuws is maar een deel van de stroom van informatie die dagelijks op ons af
komt. Tot in deze eeuw was informatie een (relatief) schaars artikel, omdat het aantal
communicatiekanalen zoveel beperkter was en de mensen zich minder bewogen. Radio,
T.V., kranten, weekbladen en tijdschriften, advertenties op straat en in het openbaar
vervoer; we zijn voortdurend omgeven door berichten die aandacht vragen. Dit leidt tot
vergroting van het aantal repertoires en fragmentatie daarvan. 26 Berichten bijvoorbeeld
over profvoetbal volgen elkaar niet op in een week, er komen andere sportberichten
tussendoor, over sporten waarin we wellicht minder geinteresseerd zijn. Het gevolg is dat
we van vele repertoires maar een deel kennen: we weten iets van de kans van Ajax of
P.S.V. op het landskampioenschap; we kennen een paar spelers en trainers bij naam,
verder niet. En net zo weten we misschien wat van toneel, iets van de jongste ontwikke-
lingen in de vakbonden, een beetje van de ontwikkelingen in Afrika, enzovoort. Deze
spreiding en fragmentatie van kennis wordt in de hand gewerkt door de fragmentatie van
het bestaan. Tussen de groeperingen waartoe men behoort bestaat geen duidelijk verband.
Familie, vrienden uit de schooltijd, studievrienden, huisgenoten, medeleden van een elftal;
het zijn telkens weer heel andere mensen, waarmee men over heel andere dingen
spreekt. 27 Deze fragmentatie maakt de opbouw van ingewikkelde repertoires buiten het
eigen vakgebied heel moeilijk.

44
Ontwikkelingen In de tij d

5.1. Maatschappelijke veranderingen

Als een man in de jaren '60 lang haar droeg betekende het dat hij lak had aan conventies
en zich verzette tegen het establishment. Sindsdien is er op de universiteiten een langharig
mannelijk establishment ontstaan, en betekent het nu alleen nog maar dat men tot de
generatie van Provo en de kabouters behoort; het is zelf weer een conventie geworden.
Tekens en betekenissen veranderen in de tijd; daaraan zal in dit hoofdstuk enige aandacht
worden besteed.
Het voorbeeld laat nog eens duidelijk zien dat het tekengebruik maatschappelijk is
bepaald, gezien de sociale en communicatieve functie van tekens spreekt dit ook eigenlijk
vanzelf. Wat zijn de grote veranderingen in de westerse maatschappij die de teken-
systemen be invloed hebben?
Wel de meest opvallende verandering is de toegenomen beheersing van de natuur. De
Europeanen uit de Middeleeuwen stonden hulpeloos tegenover epidemieën, overstromin-
gen en misoogsten - de bewoners van India staan dat grotendeels nàg. Wetenschap en
techniek hebben onze levensverwachting verlengd en ons een heel ander bestaan verschaft,
met een 'huis-bioscoop', woon-werk verkeer en vliegvakanties. In Bengalen moet de mens
nog worden beschermd tegen de natuur, maar in Nederland moet de natuur worden
beschermd tegen de mens.
Er is een groot verschil in de wijze waarop de natuur benaderd werd in de Middel-
eeuwen en nu. De Middeleeuwer bad voor een goede oogst; de moderne agrarieër gebruikt
kunstmest, besproeiing en verdelgingsmiddelen. De Middeleeuwer probeerde zijn zweren
te genezen door aanraking met een relikwie (fig. 10); de Nederlander van nu gaat naar een
dokter en gebruikt antibiotica. Wonderdokters en magische geneeswijzen worden alleen
nog gezocht voor gebreken die de medische wetenschap (nog) niet kan genezen, en dan
nog alleen door een klein deel van de bevolking. De natuur wordt nu veel verstandelijker,
veel rationeler benaderd dan vroeger.
Met de groei van wetenschap en techniek is een groeiende arbeidsdeling gepaard gegaan.
Iedereen kent daarvan het weerzinwekkende voorbeeld van het werk aan de lopende
band. Maar dit is slechts een stukje van een veel groter, een veel meer omvattend proces.
De Duitse socioloog en econoom Bückner heeft in het begin van deze eeuw beroeps-
benamingen geteld die in de officiële beroepsstatistiek voorkwamen. Zijn tabel zag er zo
uit:
Toename van de aantallen beroepsbenamingen volgens Bückner2
Naar de beroepstelling van 1882 1895 1907

werkzaam in:
A. land-, tuin- en bosbouw, veeteelt en visserij 352 465 881

B. mijnbouw, industrie, bouwnijverheid 2661 5406 7616

C. krijgsmacht, hof, overheid, kerk, vrije


beroepen 1876 2079 2484

Beroepen als andragoog, ergonoom, TV-regisseur, parkeerwachter, programmeur of ruim-


tevaarder bestonden nog niet in mijn jeugd, voor de tweede wereldoorlog.
Arbeidsdeling is het gevolg van de toename van kennis en techniek. Een ander gevolg is de

45
/

verlenging van de leertijd: de HBS had een vijfjarige cursus, zijn opvolger, het atheneum
heeft een zesjarige. De beheersing van een vakgebied neemt steeds meer tijd. Als het niet
meer binnen een 'redelijke' tijd kan, wordt het vakgebied opgedeeld. Dan ontstaan weer
nieuwe specialismen, zoals anaesthesist, metaalkundig ingenieur of klinisch psycholoog.
Niet alleen het leerproces op school is langer geworden, maar ook de socialisatie
(zie 3.3). Middeleeuwse Nederlanders aten met hun handen, boerden, peuterden in hun
neus, hun oren en hun tanden, even onbekommerd als een kind van twee jaar dat nu nog
doet . Ze kwamen ook veel minder vaak in 'vreemd' gezelschap, zodat het er niet zoveel
toe deed wat voor manieren ze erop nahielden. De moderne Nederlander ontmoet veel
meer verschillende mensen; in die situaties wordt de manier waarop je mensen bejegent,
hoe je je in het openbaar gedraagt, van groter belang. Evenals de Middeleeuwer heeft de
moderne Nederlander een familieverband, een werkverband en (soms) een religieus ver-
band. Maar hij maakt bovendien vaak deel uit van een schoolverband, een militair ver-
band, een politiek verband, een vakbondsverband en nog een aantal andere verenigingsver-
banden. En de organisatie waarin hij werkt is bijna altijd veel groter dan die van zijn verre
voorvader, zodat hij ook daar weer veel verschillende mensen tegenkomt. De groeiende
differentiatie van de Westerse maatschappij is gepaard gegaan met een groeiend netwerk
van onderlinge afhankelijkheden. 3
Het meest is daarbij het netwerk van de overheid gegroeid. Die bemoeit zich met de
arbeidsverhoudingen, het voedsel, de energie, de afvoer van vuil en de aanvoer van water,
de gezondheid en de oude dag, allemaal zaken die de Middeleeuwer zelf maar moest zien
op te lossen.
Arbeidsdeling, de ingewikkeldheid en vooral de hoge kosten van de moderne techniek
hebben de verschillen tussen bedrijven verscherpt en de grote doen groeien ten opzichte
van de kleine. Hispano-Suiza, De Dion-Bouton en Spijker zijn merken uit het halfam-
bachtelijke begin van de auto-industrie; nog steeds verdwijnen merken van de markt
(Panhard, Daf). Multinationals kopen de kleine bedrijven op en concurreren ze eruit.
Techniek en kennis geven macht, zoals de derde wereld op pijnlijke wijze ervaart. Op dat
soort macht berust voor een groot deel de Westerse welvaart.
Rijkdom is ook een verschil met vroeger. Niet alleen weten we meer en kunnen we
meer, we hébben ook meer. De mensen zijn gedifferentieerder dan vroeger, maar ook de
dingen. Een Middeleeuwse middenstander borg zijn bezittingen allemaal op in een kist;
wij hebben daar hangkasten, legkasten en ladekasten, boekenkasten, servieskasten en
nachtkastjes voor. De bezittingen van een machinebankwerker gaan bij lange na niet in die
Middeleeuwse kist (Dat deden ze honderd jaar geleden nog wel). Ook de arbeidersklasse
van nu is rijker dan die van vroeger. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat daarmee de
klassetegenstellingen verdwenen zijn, want de rijken zijn óók veel rijker geworden.
De toenemende welvaart heeft belangrijke gevolgen voor de arbèiders. Het versterkt hun
zelfvertouwen, het maakt de vakbonden aggressiever en het bevordert daarmee de demo-
cratisering van de maatschappij. Het heeft het hen ook mogelijk gemaakt om meer con-
sumptiegoederen aan te schaffen, en daarmee de kapitalistische produktie te stimuleren.
Auto, TV en vliegreizen zijn 'gewoon' geworden; wijn, Franse kaas en de afwasmachine
zijn op weg daar naartoe. De vergroting van de afzetmarkt leidt weer tot een toename van
de reclame om al dit lekkers aan de man te brengen. De Verenigde Staten, waar de
massa-consumptie eerder op gang kwam, staan vol met gigantische reclameborden.
Reclame kan toenemen, mede omdat de communicatiemiddelen zich steeds uitbreiden.
In de Middeleeuwen wist men niet zoveel als nu, maar men kon ook erg moeilijk aan de
kennis komen die er al was. Vandaag is er eerder teveel dan te weinig informatie: kranten,
boeken en tijdschriften, radio, film en TV, niemand houdt het meer bij. De beeldbuis
brengt ons rampen en sensaties, maar ook het leven van de zeehond, de actuele tentoon-
stellingen (Cultureel Paspoort) en de geschiedenis van de arbeidersbeweging. Films uit
verre landen en fotoreportages in Panorama stimuleren het toerisme. Vergeleken met
vroeger hebben véél meer mensen véél meer gezien (en 'weten' dus ook veel meer). Dank
zij de moderne communicatie- en transportmiddelen is de 'cultuur' voor een deel massa-
consumptiegoed geworden.

46
Fig. 31. Onbekend repertoire. Giovanni Arnolfini en zijn vrouw, door Jan van Eijck, 1434. We herken-
nen ook vandaag nog uit de houding van de geportretteerden dat het zoiets als een 'huwelijksfoto ' moet
zijn. Volgens Panofsky is het tegelijk een soort geschilderd huwelijkscontract. Voor het concilie van
Trente (1545-1563) was het niet vereist dat het huwelijk in het bijzijn van een priester werd gesloten;
getuigen waren wel gewenst, maar niet noodzakelijk. Boven de spiegel in het midden staat: 'Johannes de
Eijck fuit hic' (was hier), met andere woorden de schilder (die zichzelf in de spiegel heeft afgebeeld) was
door het schilderen tevens getuige. Arnolfini heft zijn rechterhand op als belofte van trouw. Ook het
hondje is een symbool van de trouw. De ene kaars in de kroonluchter is een huwelijkskaars en tegelijk
een symbool van het oog van God. De kamer is als huwelijkskamer uitgebeeld door het bed. De sandalen
kunnen zowel slaan op 'gewijde grond' waar men uit eerbied de schoenen uittrekt, als een erotisch
symbool zijn (zie figuur 32)

47
Fig. 32. De sloffes, Hollandse school, midden 17e eeuw. De sleutelbos geeft, volgens Broos, de sleutel
voor wat het schilderij voorstelt. Deze hang namelijk direct onder een halfzichtbaar schilderij van Caspar
Netscher, dat een vrouw voorstelt die een liefdesbrief leest (op dit laatste schilderij komt ook een bed
voor). Zowel dit schilderij, als de vrouwemuiltjes, als de gedoofde kaars zijn erotische symbolen en de
hele voorstelling kan worden gekarakteriseerd met: 'de caers uut, de schaemschoe uut: Schoenen zijn in
de 17e eeuw onder andere symbolen van het vrouwelijk geslachtsorgaan, sleutels en sloten slaan ook op
geslachtsgemeenschap. Zonder kennis van het repertoire van erotische tekens is het schilderij uiteraard
niet te interpreteren (B.P.J. Broos in 'Vrij-Nederland' van 24 april '71)

48
5.2. Veranderingen in de repertoires

Volgens Veblen (zie 4.1) worden tekens als machtsmiddelen gebruikt. Mensen laten in
hun kleding, taalgebruik en manieren, in hun huizen en lietbebberijen zien wie ze zijn en
wat ze zich kunnen veroorloven. Ze zetten zich met behulp van tekens af tegen anderen.
Leden van een klasse nemen tekens van de 'hogere' klassen over om zo 'hogerop' te
komen. Dat is de aanleiding voor de 'pretenties' van de middenklasse en de 'verbur-
gerlijking' van de arbeidersklasse. Gemakkelijk om over te nemen zijn de meest uiterlijke
repertoires, zoals kleding en lichaamsverzorging (schone handen, langere nagels). Al veel
moeilijker is kennis van vreemde talen of van kunst. Het allermoeilijkste is datgene wat
men 'spelenderwijs' leert als kleuter: de juiste uitspraak van de moedertaal, het correcte
accent. 4
De behoefte om het verschil met 'de anderen' te verkleinen leent zich goed voor kapita-
listische exploitatie. Het is één van de oorzaken van de 'popularisering' - of zo men wil
'vulgarisering' - van de cultuur. Boekenklubs, Klassieke Meesterwerkenseries en encyclo-
pedieën bestaan ten dele hiervan. 5
De grotere of kleinere moeilijkheid van overname beinvloedt de omloopsnelheid van een
repertoire. Een repertoire dat men zich slechts met veel studie toe kan eigenen, zoals
serieuze muziek of literatuur, kan daardoor vrij lang dienst doen. Een 'gemakkelijk'
repertoire dat iedereen vlot kan overnemen, leent zich niet voor onderscheid op langere
duur. Daarom loopt de mode in kleding en kapsel kort, en in literatuur en muziek lang.
Statussymbolen zijn bij ons te koop. Daarin ligt een belangrijk onderscheid met het
verleden. Nog in de achttiende eeuw was het ondenkbaar dat huispersoneel zich buiten
werktijd kleedde zoals hun werkgevers. Status en kleding lagen vast bij de geboorte. In
onze tijd is dat minder het geval.
De verkrijgbaarheid van statussymbolen kan leiden tot vrij subtiele onderscheidings-
vormen. Duncan onderzocht een welgesteld forensendorp bij New Vork. Hij vond een
hele reeks van verschillen tussen 'nieuwe' en 'oude' rijken (waarbij 'oude' rijken families
zijn die al generaties er warmpjes bij zaten). De 'nieuwe' rijken woonden in nieuwe
huizen, goed zichtbaar van de weg met prachtig geschoren gazons en goed onderhouden
tuinen. De 'oude' rijken woonden meestal in oude, enkele malen verbouwde huizen die
onzichtbaar tussen de bomen lagen : hun tuinen waren 'natuurlijker' en minder verzorgd.
De 'oude' rijken keken op de 'nieuwe' neer en vonden ze vulgaire parvenus. Ze hielden
hun golf- en tennisclub en hun privé-scholen voor die mensen gesloten. 6
Ook in Nederland komen directeuren-eigenaars voor die in een gedeukte VW op hun
werk komen. Als je 't breed hebt, hoef je het nog niet breed te laten hangen.
Aan het einde van par. 2.3 werd een onderscheid gemaakt tussen descriptieve repertoires
zoals scheikunde en recht, en evaluatieve repertoires zoals kunst, religie en politiek. De
descriptieve repertoires zijn enorm gegroeid in de loop der tijd, tezamen met techniek en
wetenschap en met de toenemende rationalisatie van ons wereldbeeld. Voor een deel is
dat ten koste van de evaluatieve repertoires gegaan. De kerk heeft ziekte en zielzorg
moeten afstaan aan artsen en psychiaters, en armenzorg aan sociale zaken. Zulke verschui-
vingen veranderen de machtsverhoudingen en ze worden natuurlijk bestreden. Darwin's
evolutietheorie heeft het gewonnen van het Boek Genesis, maar niet dan na lange en
bittere strijd met de dominees.
Een nieuw kennisgbied brengt nieuwe begrippen met zich mee en daardoor ook nieuwe
woorden. Dit boek is er zelf een voorbeeld van dat de invoering van onbekende termen
tot nieuwe inzichten kan leiden. Vakopleidingen bestaan voor een deel uit het aanleren
van nieuwe repertoires en het duidelijk maken van de verschillende connotaties van tekens
door het gebruik in verschillende contexten. In zijn eigen vakjargon kan de expert goed
praten met collega's. Maar tezelfdertijd wordt hij hierdoor onbegrijpelijker voor de leek.
Het vakjargon kan gebruikt worden als machtsmiddel om indruk te maken of over het
hoofd van de leek heen te praten - zoals wanneer twee artsen in het bijzijn van de patiënt
diens 'geval' in potjeslatijn bespreken. Het heeft echter ook geleid tot de vervreemding
van de verschillende soorten experts van elkaar. Het jargon schermt de experts tegen de
leken af, maar isoleert ze daarmee tegelijkertijd. Ondanks onze grotere onderlinge af-
hankelijkheid zijn wij vandaag meer dan vroeger van elkaar en van de cultuur vervreemd
door het onafzienbare aantal repertoires.

49
Fig. 33. Grafmonument voor Witte de With, naar ontwerp van Jacob Lois, 1660. Op de voorgrond ligt
de vlootvoogd in volle wapenuitrusting, boven een reliëf dat de slag in de Sont voorstelt waarin de With
in 1658 is gesneuveld. De in het Latijn gestelde inscriptie wordt geflankeerd door (links) Neptunus, de
god van de zee, en (rechts) Mars, de oorlogsgod. Aan de voeten van Neptunus een dolfijn, aan de voeten
van Mars een haan als symbool van waakzaamheid en vechtlust. De wereldbol moet eraan herinneren dat
de With de hele aarde heeft omgevaren. Vlaggen en wapens staan ter zijde van het monument. Boven de
Latijnse inscriptie het familiewapen van de With. Bovenop de wapens van Holland, van de admiraliteit en
van de stad Rotterdam, en daartussen twee beelden voorstellende 'de zeevaart' en 'de faam' (met bazuin)
.
50
Fig. 34. Vergroting van de redundantie. 'Christus met de rietstaf' van Ary Scheffer. Mèt het hof en de
adel als belangrijkste culturele opdrachtgevers verviel tegelijk de complexe culturele achtergrond van de
kunst. Voor de bourgeoisie moest de kunsttaal eenvoudiger worden, zij hadden niet zo'n langdurige
oefening in betekenissen, en niet zoveel vrije tijd als de ontwikkelde 18e eeuwers. Dat is één van de
redenen voor de simpele evaluatieve connotaties van dit schilderij

51
Fig. 35. Cultuurindustrie. Foto uit de film 'Help! de dokter verzuipt', die speelt in het genoeglijke
Brabant van rond 1910 ('Opa's dagen '). De film zit vol stereotypen, is dus zeer redendant (en daardoor
makkelijk te volgen). Bij de eerste ontmoeting van de aardige dokter en de lieve onderwijzeres is het al
duidelijk dat die 'mekaar krijgen' bij het slot van de film

Fig. 36. High-brow kunst. 'Vloed, Holland' van Jan Dibbets (1970) bestaat uit een op het strand
gemaakt spoor, dat de zee inloopt en door de opkomende vloed wordt uitgewist. De kunst wordt zowel
inhoudelijk eenvoudiger (vergelijk fig. 31,32,33), als moeilijker te begrijpen. Door het snelle verbruik
van tekens en betekenissen worden de kunstenaars voortdurend op hun middelen teruggeworpen in hun
pogingen om authentiek werk te maken

52
Psychologen, sociologen en artsen hebben elkaar op hun vakgebied weinig te zeggen,
ook al hebben ze allemaal 'de mens' als studie-object. In het oudste wetenschappelijk
genootschap ter wereld, de Engelse Royal Society van 1660 bespraken wiskundigen,
astronomen, artsen en biologen hun wetenschappelijke problemen met elkaar. Nu doen ze
dat in aparte beroepsverenigingen.
De descriptieve repertoires dienen er toe om de wereld te beschrijven, uit te leggen en er
zo meer greep op te krijgen. De evaluatieve hebben dezelfde functie, alleen vanuit een
ander gezichtspunt. Een ruzie tussen echtelieden kan psychologisch worden geanalyseerd;
dan wordt geprobeerd afstand te krijgen en zo objectief mogelijk te zijn. De ruzie kan ook
theologisch worden geinterpreteerd; dan wordt er op het 'gemoed' ingewerkt en schamen
ze zich (misschien). Of ze kan literair worden uitgebeeld, in een roman of een toneelstuk;
bij die vormen wordt evenmin naar objectiviteit en afstand gestreefd, maar juist naar zo
groot mogelijke betrokkenheid. De evaluatieve repertoires dienen er toe om het bestaan
gevoelsmatig te begrijpen. Maarten 't Hart beschreef het zo:
... een echt boek, iets waarin je hoofd en hart investeert en je zelf in verliest om je zelf
er in terug te vinden als een boeiend en somtijds slecht wezen dat je nooit echt zou
kunnen begrijpen maar dat aan die onbegrijpelijkheid /liet alleell waarde ontleende doch
daarin een soort betekenis, een zin van het bestaan vond. 7
Daarom willen kinderen graag verhaaltjes horen over andere kinderen of jonge dieren,
daarom grijpt de tiener naar Goud-Elsje of Leni Saris, daarom zoeken huismoeders troost
bij de verhalen in de Margriet.
Uit het citaat blijkt tevens hoe dicht de kunstervaring bij de religieuze ervaring aansluit.
Ook daarin wordt immers iets over goed en kwaad en over de zin van het bestaan
verduidelijkt. Daarom was de kunst vanaf de Middeleeuwen tot diep in de achttiende
eeuw een verlengstuk van de religie. Men geloofde in de magische kracht van het symbool.
In de planten en dieren, in de omwenteling van de planeten, in de sterren aan de nachte-
lijke hemel werd iets van het Goddelijk heilsplan geopenbaard. Vandaar de grote belang-
stelling voor astrologie. Afbeeldingen die op de juiste wijze de verhoudingen en attributen
van de natuur overnamen, hadden daardoor deel aan het Goddelijk heilsplan en konden
zelf als magische tekens fungeren en de realisatie van dit heilsplan naderbij brengen. 8
Zoals in par. 1.3 al besproken werd, was het onderscheid tussen teken en betekenis
vroeger veel minder scherp. Het geloof van vroeger kwam veel dichter bij dat van sommige
'natuurvolken' van nu. De danser met het regenmasker op stelt niet alleen de regengod
voor, maar de regengod is 'in hem gevaren'; hij is - tijdelijk - de regengod zelf. Zo
moeten we ons ook het oude geloof in relekwieën en Mariabeelden die bewegen voorstel-
len. Destijds konden toverformules ziekten verdrijven of vruchtbaarheid bevorderen.
Alchemisten zochten naar een spreuk waarmee ze stof in goud konden veranderen. En
door het uitspreken van 'Dit is mijn bloed .... ' verandert de miswijn ook nu nog in het
bloed van Christus volgens de R.K . kerk.
Maar overigens is er weinig van dit geloof in het samenvallen van teken en betekenis bij
ons overgebleven. Wetenschap en techniek hebben de wereld 'onttoverd' en daarmee de
tekens van hun magische werking beroofd. Het onderscheid tussen teken en betekenis is
zelf een produkt van de rationalisatie van ons wereldbeeld. De invloed van de kerk is
daardoor sinds de Middeleeuwen gedurig afgenomen. En ook de kunst heeft er door in
betekenis ingeboet. De relikwie is 'maar een botje', de roman is 'maar een verhaaltje'; het
geloof erin is verminderd.
Voor oriëntatie in een verwarrende wereld is echter de kunst van groot belang. Bij de
roman of de televisieserie is de functie duidelijk; hoe staat het met de muziek of met een
schilderij van een stilleven?
Naar mijn mening hebben ook deze repertoires voornamelijk zo'n 'oriënterende'
functie. Muziek is het repertoire van de stemmingen, de menselijke gemoedsbewegingen 9 :
er is koele, hartstochtelijke en dweperige muziek, berustende en triomfantelijke, sombere
en blije muziek en dat in alle genres, van punk en rock tot klassiek. Omdat een stemming
niet aan specifieke situaties vastzit, zoiets 'algemeens' is (èn omdat muziek vaak een 'vrij'
kanaal, het gehoor aanspreekt) kan iemand best een boek lezen bij het 'akoestische
behang' van radio, of aan de draaibank werken bij de klanken van Muzak. In muziek
kunnen stemmingen worden uitgedrukt; daardoor kunnen we onze stemmingen aan de
muziek beter leren begrijpen.

53
Fig. 37. Verval van betekenis. De beelden in de tuin van VersailIes, die meestal mythologische figuren
voorstellen zijn vereenvoudigd tot de tuinkabouter

54
Fig. 38. Souvenirs zijn kentekens dat iemand in Nederland is geweest. Ze worden speciaal voor dit doel
gemaakt, in een overduidelijke (dit is zeer redundante) vorm

Fig. 39. Cultuurindustrie is aloud: de stand van de beeldenfabrikant Frilli op de wereldtentoonstelling


in Brussel van 1910

55
Een schilderij van een stilleven, zoals bijvoorbeeld de potten van Morandi, geeft een
visie op de dingen van alledag. Daaraan kunnen we onze eigen relatie met die alledaagse
gebruiksvoorwerpen toetsen en verdiepen.
Er zijn veel verschillende repertoires in de muziek en men moet ze 'leren' om er iets aan .
te kunnen hebben. Voor oudere mensen klinkt alle pop-, punk- en rockmuziek zo'n beetje
hetzelfde; ze kunnen de nuanceringen in de stemmingen er niet in ontdekken omdat ze er
zich niet mee hebben beziggehouden. De subtiele stemmingsvariaties in jazz of klassieke
muziek zijn alleen toegankelijk voor hen die met het betreffende repertoire vertrouwd
zijn. Een muzikale training in een ander repertoire is daarvoor onvoldoende, zoals ieder-
een wel eens zelf ervaren heeft.
De verschillende muzikale repertoires horen bij verschillende groepen en leeftijden, en
in hoge mate ook bij verschillende klassen in de maatschappij. De mens oriënteert zich
aan deze repertoires, en van deze oriëntatie is zijn positie in de maatschappij een belang-
rijk onderdeel. Met degenen die hetzelfde repertoire beheersen, voelt hij zich solidair, en
met behulp van het repertoire zet hij zich tegen anderen af. Met de popmuziek zette de
jeugd zich af tegen de oudere generatie. Vanwege de toegenomen welvaart konden vele
jongeren zich hi-fi sets veroorloven; de grammofoonplatenindustrie exploiteerde gretig de
nieuwe markt en pop werd commerciëel. Punk is de protestvariant waarmee vooral de
werkende jongeren zich nu tegen die geëtableerde popmuziek afzetten.
Het blaasorkest (de 'hoempa') wordt vrijwel uitsluitend bemand door mensen uit de
arbeidende klasse. 1o De klassieke muziek is het repertoire van de heersende klasse, de
gezeten burgerij. De avant-garde muziek wordt alleen door een deel van de intellectuelen
gewaardeerd, net zoals de avant-garde poëzie of de avant-garde kunst. l l Maar meestàl niet
door dezelfde intellectuelen. Zoals de kennisvermeerdering heeft geleid tot een enorme
groei van het aantal vakgebieden met eigen repertoire, zo is ook de kunst gefragmenteerd
en uiteen gevallen. Een zeventiende-eeuwse intellectueel - zoals }-Juygens of Hooft -
beheerste verschillende repertoires; daardoor konden ingewikkelde mythologische conno-
taties (zoals in figuur 33) door hem worden begrepen. Zijn moderne tegenvoeter, een
hoge ambtenaar of een professor, heeft hooguit kennis van één repertoire; en de kunste-
naar is ook meestal niet van alle markten thuis. Onder andere daardoor gaan de connota-
ties van moderne kunst over een veel beperkter gebied: de inhoud is verkleind (figuur 36).
Het Rotterdams Philharmonisch Orkest geeft een paar keer per seizoen promenade
concerten. Er worden dan populaire klassieken gespeeld, zoals Johann Strauss, Ravel's
'Bolero', Händel's 'Waterrnusic' . Het zijn pogingen om nieuwe klanten te winnen voor het
normale concertprogramma onder de kleine burgerij en de 'arbeidersadel'. Vandaar de
keuze van bekende en gemakkelijke nummers.
De 'kenners' van het klassieke repertoire zul je op zulke concerten niet vaak vinden. Die
zijn eigenlijk ook al wat uitgekeken op Brahms, Bach en Mozart; de tijd van de Beet-
hovencyclus hebben zij allang achter de rug. Ze zoeken het meer in kamermuziekseries;
een aantal van hen gaat naar de moderne muziek.
Voor een deel berust de keuze van een repertoire op de behoefte om zich te onder-
scheiden, zoals duidelijk tot uitdrukking komt in de (apocriefe) uitspraak van de theater-
criticus: 'Het was een prachtig stuk. Geen mens in de zaal heeft er iets van begrepen, maar
ik heb er van genoten! '. Deels omdat het een klassegebonden onderscheidingsmiddel is,
wordt het repertoire door de opvolgende 'lagere' klasse geleidelijk aan overgenomen.
Daardoor verliest het aan waarde voor de 'hogere' klasse. Een deel van de kunstenaars
- zoals het Rotterdams Philharmonisch Orkest - doet zelf veel moeite om de populari-
sering te bevorderen, eenvoudig om hun brood te kunnen verdienen.
Repertoires worden daardoor 'geconsumeerd'. De evaluatieve connotaties slijten eraf.
Dat is deels het gevolg van het hiervoor omschreven klasseverschil en het inhalen van de
culturele achterstand, maar het komt ook uit de aard van de evaluatieve repertoires zelf
voort. Evaluatieve connotaties berusten in belangrijke mate op verrassing, op de plotse-
linge nieuwe visie op de gevoelsaspecten. De verrassing slijt eraf als men het muziekstuk
veel hoort of het schilderij jarenlang aan de muur heeft hangen. Er zijn mensen die
hetzelfde boek elk jaar weer een keer lezen, maar dat zijn toch uitzonderingen.
De welvaart en de techniek hebben de enorme groei van de informatiestroom mogelijk
gemaakt. Ook daardoor slijten de evaluatieve connotaties veel sneller dan vroeger. Het is
voor veel oudere mensen moeilijk om nog wat te beleven aan Mozart's 'Eine kleine
56
Fig. 40. Satire door middel van context. 'lust what is it that makes today's homes so different, so
appealing?'van Richard Hamilton (1956), samengesteld uit een aantal van de meest opvallende adver-
tenties uit de geillustreerde bladen. Alle zwaaraangezette evaluatieve connotaties tezamen resulteren in
het komische effect

Nachtrnusik', net zoals veel jongeren de 'All you need is love' van de Beatles nu wel wat al
te vaak gespeeld vinden. 12
Daar komt bij dat kunstenaars zich moeten onderscheiden van hun vakbroeders om
verkoopbaar te worden en te blijven. Dichters en popgroepen moeten 'een eigen geluid'
laten horen, schilders een 'eigen visie' laten zien, anders worden ze in het veld niet
opgemerkt.
Deze drie factoren : het groepsonderscheid , het individuele onderscheid van de kunste-
naars en de snellere slijtage van evaluatieve connotaties ten gevolg van de informatie-
stroom, zijn naar mijn mening de reden van de snelle opeenvolging van stijlen, modes en
stromingen in de kunstproduktie. Vormen van de 'Hard Edge' en de 'Pop Art' werden,
vrijwel direct nadat ze bedacht waren, door de reclamebureaus overgenomen. Daarmee
waren ze als 'hogere kunstvorm' gecontamineerd en was hun emotionele effect vermin-
derd.
In deze snelle wisseling van wat nu 'werkelijk' avant-garde is, ligt een fundamenteel

57
Fig. 41. Tekens en kennis. Het schilderij van René Magritte: Perspectief - Mevrouw Récamier van
David (1950) is onbegrijpelijk voor iemand die het beroemde stuk 'Madame Récamier' van J.L. David
(1800) niet kent

58
Fig. 42. Tekens van veroudering. Autocarosserieën worden regelmatig gewijzigd, om te tonen dat
nieuwe wagens van oudere verschillen. Ter besparing van de kosten moeten deze verschillen wèl groot
lijken, maar niet groot zijn; er moeten nog zoveel mogelijk oude delen in worden verwerkt. 'Styling'
beoogt de omloopsnelheid te vergroten; het is een middel tot verhoging van de afzet. Bij deze twee Opel
Olympia's verschillen de radiatorgrilles, koplampen en de plaats van de bumper, maar het plaatwerk is bij
beide gelijk

59
verschil tussen het gebruik van tekens nu en vroeger. Van de oudheid tot in de negen-
tiende eeuw was er een schaarste-economie, ook in de kunst. Een kleine elite had het
genot van muziek, literatuur en beeldende kunst en voldoende algemene ontwikkeling om
het te begrijpen. De verschillende kunstrepertoires waren op allerlei punten met elkaar en
met de repertoires van geschiedenis en wetenschap verbonden, waardoor de connotaties
inhoudelijk heel ingewikkeld konden worden (figuren 31,32,33,45 en 46). De rest van de
mensen moest het maar stellen met wat bidprentjes, volksçlansen en volksliedjes; lezen
konden de meesten niet. In het Nederland van 1980 kan iedereen ouder dan 6 jaar lezen
- en doet het ook, al zijn het maar comics. Wij hebben een informatiestroom die te groot
is voor één mens om te bevatten: daarom zijn kunstgeschiedenis, muziekgeschiedenis en
literatuurgeschiedenis aparte disciplines geworden, zonder onderling verband. In elk reper-
toire werkt een aantal voortrekkers koortsachtig aan de fabricage van nieuwe, originele
kunstwerken, wetend dat de popularisatoren en de art-directors van de reclamebureaus
hen op de hielen zitten. Door de specialisatie per repertoire worden verwijzingen naar
elkaar en naar andere repertoires zeldzamer en wordt de kunst inhoudelijk beperkter
(figuur 36).
Ondanks de geweldige uitbreiding van de kunstconsumptie is echter de binding van de
verschillende repertoires aan de onderscheiden sociale klassen gebleven. Een groep Franse
sociologen onder leiding van Pierre Bourdieu heeft een uitvoerig onderzoek 13 (circa
28.000 geënguêteerde personen) verricht naar de sociale achtergrond van hen die het
kunstmuseum bezoeken. Weinig verrassend, bleek daarbij dat museumbezoek vooral met
opleiding samenhangt. In Nederland werden bezoekers van het Rijksmuseum in Amster-
dam, het Gemeentemuseum in Den Haag, het Centraal Museum in Utrecht en het museum
in Groningen geënquêteerd (3400 personen). Van de Nederlandse bezoekers had 8,6%
alleen lager onderwijs, 27,1% alleen MULO (nu MAVO geheten), 47,6% VWO en 15,7%
universiteit. De laatste groep was daarmee 17,3 x oververtegenwoordigd, dat wil zeggen
als je het percentage academici onder de museumbezoekers deelt door het percentage
academici in de bevolking, is de uitkomst 17,3. Slechts 2% van de bezoekers komt uit
\ / de arbeidersklasse. Museumbezoek wordt jong geleerd, meestal van de ouders, slechts
3% van de bezoekers van de Europese musea komt nadat ze 24 jaar geworden zijn voor
het eerst in een kunstmuseum. Catalogi worden vooral gekocht door de hoogst opgeleiden
onder de bezoekers (die dus verdere 'instructie' het minst nodig zouden hebben). Het
aantal namen van kunstenaars dat men kent loopt sterk op met het opleidingsniveau. De
mensen met minder opleiding waarderen vooral een goede gelijkenis ('dat paard lijkt net
echt') en technische perfectie, zoals bijvoorbeeld die van Hollandse fijnschilders als
Gerard Dou. Dat zijn immers categorieën waarvoor geen kunsthistorische voorkennis
nodig is, omdat men die al uit het gewone leven kent.
Het zijn ook categoriën die vaak voorkomen bij populaire werken, die apart voor de
kleine middenstand zijn gemaakt. (figuur 30 onderaan). Door meer ontwikkelde mensen
worden zulke werken, evenals 'makkelijke" familiefilms (figuur 35) en doktersromans
onder de 'kitsch' gerangschikt; nogmaals een duidelijk bewijs hoezeer ook kunst wordt
gebruikt ter handhaving van het klasseverschil. 14 Voor de moeilijke 'high-brow' kunst
(figuur 36) heeft men een lange opleiding nodig; de makkelijk low-brow kunst moet zich
van heel beperkte en/ of bekende repertoires bedienen.

60
· Het ge bouwen zij n betekenis

6.1. In verschillende contexten

Bouwen is een uiting van macht. Macht van de mens - of het dier - over zijn omgeving:
in plaats van zichzelf aan de omgeving aan te passen, zet hij de omgeving naar zijn hand.
Ook van macht van de ene mens of groep tegenover de andere: 'hier bouwt het Philips
pensioenfonds (de HBM, AH, V & D. etcetera)', 'Privé terrein', 'Verboden toegang',
'Parkeerplaats uitsluitend voor personeelsleden', enzovoort. Het naar-de-eigen-hand zetten
heeft geleid tot het-zich-toeëigenen. In onze moderne maatschappij kunnen zij alleen
bouwen die daarvoor over de geëigende middelen beschikken. Het gebouw is vaak een
onverhuld kenteken van economische of politieke macht (figuur 5, 6).
Doordat het bouwen zo bij uitstek maatschappelijk is bepaald, fungeert het gebouw als
teken in een aantal verschillende contexten. 1 Aan veel gebouwen, vooral aan oude, is te
zien met welk een inspanning ze zijn gemaakt. De Egyptische piramiden, de Gotische
kathedralen of de Taj Mahal demonstreren duidelijk het technisch kunnen. Het gebouw is
daarbij een kenteken van het vervaardigingsproces. Dat het bouwen van grote monumen-
ten altijd al als een technische krachttoer (vergelijkbaar met onze atoombom en maan-
raket) is gezien, blijkt uit de kritiek op de bouw van de Babylonische ziggurat in Genesis
11 - 5, 6: 'Toen daalde de Here neder om de stad en de toren, die de mensenkinderen
bouwden te bezien, en de Here zeide: Zie, het is één volk en zij allen hebben één taal. Dit
is het begin van hun streven; nu zal niets van wat zij denken te doen voor hen onuitvoer-
baar zijn'.
Een tweede soort context is die van het gebruik. Voor de regen vluchten we onder een
afdak; voor een vergadering zoeken we een rustige kamer op; voor fijn tekenwerk een
goed verlichte ruimte. Sporthallen, kantoren, fabrieken, stations of woningen kunnen we
zonder veel moeite 'herkennen' en beoordelen op hun bruikbaarheid, omdat we van jongs
af aan met dergelijke functies zijn geconfronteerd. Deze vertrouwdheid schept ook een
bepaald verwachtingspatroon en beinvloedt het gebruik zelf: de meeste studenten weten
dat in de bibliotheek niet mag worden gerookt of luid gepraat. De bruikbaarheid van
ruimten wordt klaarblijkelijk niet alleen door de bouwkundige onderdelen bepaald, maar
ook door de sociale normen die het gedrag beinvloeden. 2 Een Tahitiaan zal niet zo gauw
als wij aan een springplank de functie 'zwembad' aflezen.
Tenslotte fungeert het gebouw als teken in een ideologische context. De Gotische
kathedralen zijn niet alleen kentekens van de macht van de kerk in de Middeleeuwen,
maar ook propaganda vóór deze macht. Fraaie bedrijfsgebouwen in bloem-bezaaide
gazons moeten in onze tijd de werknemers een prettige werksfeer suggereren en de kre-
dietverschaffers een indruk van de soliditeit van het bedrijf geven. Vrijwel het eerste wat
regeringen van pas gedekolonialiseerde staten doen is bouwen, om de macht van hun land
naar buiten te tonen, om de kracht van de regering aan zijn onderdanen te demonstreren
en om het nationale zelfbewustzijn te stimuleren. Gebouwen zijn alle eeuwen door benut
als ideologische wapens. Ook zijn het vaak tekens voor persoonlijke zelfverheffing. 'Deze
kerk werd gebouwd door bisschop Evrard de Fouilloy', 'deze door Konrad van Hoch-
staden', lezen wij op de oorkonden of grafzerken; de architect is slechts een bescheiden
uitvoerder van wensen. 3
Wat opdrachtgevers proberen over te brengen met het repertoire van bouwvormen
behoeft niet hetzelfde te zijn als wat anderen uit zo'n boodschap teruglezen. De villa in
Wassenaar is voor de onderdirecteur een statussymbool, een kenteken van zijn behaalde
positie. Voor de hypotheekbank is het een kapitaal onderpand, dat goed of slecht ver-

61
koopbaar is. Voor een marxistische student is het een machtssymbool van de heersende
klasse. De descriptieve connotaties zullen gelijk zijn; de evaluatieve, en in het bijzonder de
intersubjectieve zullen sterk verschillen. De marmeren pui van een kantoor kan bedoeld
zijn als kenteken voor economische soliditeit, maar worden geinterpreteerd als pronk-
zucht en geldverspilling door sommige aandeelhouders. Een kathedraal, bedoeld als
eerbewijs aan God, kan worden gedecodeerd als teken van de macht van de kerk.
Juist in de Christelijke kerk, die zich richt tot de armen en verdrukten, die rijkdom en
macht afwijst ('Want het is gemakkelijker, dat een kameel gaat door het oog ener naald,
dan dat een rijke het Koninkrijk Gods binnengaat' Lucas 18 - 24) leidde dit bij herhaling
tot een conflict. Daar waren zij die het beste niet goed genoeg vonden voor de kerk, en
daar tegenover de voorstanders van de ascese. Zo vaart St. Bemard van Clairvaux uit tegen
de laksheid en luxe van de orde van Cluny, die de toenmaals grootste kerk van de
Christenheid had gebouwd: 'Ik kan niet geloven dat jullie luxe, waarover iedereen het
heeft, overeenkomt met den geest van onzen Regel. Bij jullie is het: hoe rijker, hoe beter
religio. Deugden heten gebreken; stilzwijgen triestigheid, soberheid gierigheid; maar laks-
heid heet 'discretio', luxe gerei en dure kleren standing, 'h on es tas , ... Hoever zijn wij van
het instituut, eens begonnen door Antonius! Aan tafel roddelen en eten; en elders lachen,
onzin praten, nooit een woord over de ziel, over de Heilige Schrift. Dikke vissen als vlees
niet mag. En er wordt zo geraffineerd gekookt dat ze vijf gangen aankunnen: alle eetlust
is bij jullie kunstmatig want er komt nooit solied natuurlijk voedsel op tafel. Hoeveel
recepten zijn er alleen alom eieren klaar te maken? Ze worden gekeerd, gekookt, gebak-
ken, gevuld, gepocht, gesneden, geplet, weet ik veel; de schotels moeten een lust zijn voor
het oog en gehemelte, ik beklaag die ongelukkige, altijd overladen magen. En dan de
wijn! Alle monniken hebben Timotheus-magen, alleen het modicum schiet er bij in, want
bij elk déjeuner gaan er drie of vier verschillende halfvolle bekers rond die worden be-
roken en met snelle kennersblik gekeurd, en dan wordt altijd de zWaarste gekozen; en heb
ik niet gehoord dat er op hoge feesten honing in wordt gedaan en kruidenpoeier? En als
alle aderen in de hoofden bonzen, staan ze op, en wat kan er dan anders volgen dan
slapen? Moeten ze er dan uit voor de metten, nu, dan wurgen ze er eerder gesteun uit dan
gezang . .. '
'Ik wil nog niet eens spreken over de mateloze hoogte van jullie kerken, haar onmatige
lengte, overbodige breedte, dure politoer, de kijklust prikkelende beschildering: die de
ogen van de biddenden naar zich toedraaien, en aldus de zielsaandoeningen belemme-
ren. .. Maar goed, laat dat maar, ter ere Gods. Maar, en nu spreek ik als monik tot
monniken: wat doet al dat goud in het heiligdom? Voor bisschoppen is dat nog wat
anders! Want zij, die verantwoordelijk zijn voor dwazen en wijzen, oefenen de devotie van
het vleselijk volk met lichamelijke versierselen, omdat zij het met geestelijke niet ver-
mogen!
Maar wij, die dat alles als drek achten? Wat nut hebben wij er van? De bewondering van
de dwazen, of de offerbijdragen van de simpelen ?'
, . .. in den kruisgang, onder het oog der lezende broeders, wat moeten daar die be-
lachelijke monsterlijkheden, die wonderlijk wanstaltig schone gestalten en schone wanstal-
tigheden? ... Mijn God! als men zich dan niet schaamt over de nonsens, waarom ziet men
dan tenminste niet op tegen de kosten?:4
En Bemard en de Cisterciënser orde bouwden kale, torenloze kerken, als opzettelijk
contrast met de pronk en praal van de Benedictijnen van Cluny. Zo deden ook later de
Franciscanen en Dominicanen met hun 'preekschuren' in de krottenwijken. Dezelfde toon
werd in onze tijd aangeslagen door bijvoorbeeld de Franse priester-arbeiders, door Dom
Helder Camara en door Abbé Pierre.
Het gebouw is niet alleen een kenteken van zijn ontstaansproces, maar ook van zijn tijd.
De Amsterdamse grachten betekenen een herinnering aan de Gouden Eeuw, de Ridderzaal
aan de Graven van Holland. Sommige gebouwen herinneren aan het gebruik dat ervan
gemaakt is: Slot Loevestein aan de gevangenschap van Hugo de Groot, de Gevangenpoort
aan Johan de Witt, het Muiderslot aan P.C. Hooft.
Aan al die verschillende contexten en soorten connotaties is te zien dat elk gebouw een
schakel is waarin vele, lang semiotische kettingen met elkaar verbonden zijn. Met zijn
bouwtechniek, zijn ontstaansperiode, zijn wijze van gebruik, zijn tekenen van trots (of
nederigheid), is een gebouw tot op zekere hoogte een samenvatting van de cultuur en de

62
maatschappij waarin het ontstond. 5 Ook andere tekens zijn op die manier met vele con-
texten verbonden: 'de leeuw' kan ons evengoed Artis in gedachten brengen als het Neder-
landse wapen of het gedicht van de Schoolmeester. Bij gebouwen is deze rijkdom aan
connotaties alleen wat nadrukkelijker door de grotere evidentie; evenals een Spijker-auto
of een Spitfire-jager valt aan een gebouw direct meer te zien en te beleven dan aan een
woord of een diagram.
De vele contexten waarin het gebouw als teken fungeert, en de onderlinge verstrengeling
van die contexten werken verwarring in de hand. Omdat een gebouw een maatschappe-
lijke functie heeft, èn omdat architect en opdrachtgever iets willen zeggen over de maat-
schappelijke verhoudingen, komen ze gemakkelijk tot de veronderstelling dat wàt ze
gedaan willen krijgen, ook door het gebouw wordt verricht. Bijvoorbeeld een galerij langs
een aantal flats dient om de mensen tot hun voordeur te brengen; als de architect vindt
dat de mensen teveel langs elkaar heen leven, kan hij de galerij verbreden tot een 'ont-
moetingsplaats' en door zijn architectuur trachten het samenwonen (bijvoorbeeld in een
'Unité d'Habitation') uit te drukken. Heel natuurlijk ontstaat dan de gedachte dat mense-
lijke solidariteit door zo'n architect niet alleen wordt uitgedrukt, maar ook bevorderd.
Het is de overdracht van de betekenis uit de ideologische context op de functionele :
teken en betekenis beginnen samen te vallen net als in de amulet, de relikwie (figuur 10)
of het regenmasker. Maar het menselijk gedrag is van meer afhankelijk dan alleen de
omgeving! Al wat zo'n galerij doet (al kan dat veel zijn, zie Brinkman's Spangenhuizen
van 1921) is het contact mogelijk maken; zij kan het niet afdwingen.
Evenwel blijft het gebruik dat van een gebouw gemaakt wordt (of kan worden) een
overheersende rol spelen in de connotaties. Gebouwen worden neergezet vóór en rondom
hun functie: het huis om het gezinsleven, de fabriek om het produktieproces. Ze worden
er naar genoemd en ook er naar geëvalueerd, zoals in een experiment van Van Wegen en
mij is aangetoond. 6 Wat we vinden van 'de nieuwe school' is in hoge mate afhankelijk van
wat we van scholen in het algemeen vinden. Omdat de vergadering van de Gemeenteraad
hoog gewaardeerd wordt, is ook de raadzaal in het stadhuis een belangrijke plaats, wat tot
uiting komt in de meubels, de lampen, het tapijt en de betimmering. Een gebouw is 'een
tros plekken', zoals het zo beeldend door Van Eyk is genoemd, en die plekken zijn meer
of minder belangrijk om wat er gebeurt. Dat bepaalt hoofdzakelijk hun vormgeving .

6.2. Verandering van betekenis

De vorm van de Griekse 'templum in antis' is overgenomen van de mannenhal ('megaron')


van het Mykeense paleis. 7 De vorm van de Oud-Christelijke basilica is waarschijnlijk
overgenomen van de troonzaal van de Romeinse paleizen (figuren 43, 44).8 De reden zal
in beide gevallen ongeveer dezelfde zijn geweest: mèt de vorm werd getracht ook de
positieve evaluatieve connotatie over te dragen. De Griekse tempel was bedoeld als een
waardige behuizing voor de godheid, een soort 'paleisje'. Ook de oudste Griekse zuilen-
orde, de Dorische, is van oudere bouwvormen afgeleid. Het is een hercodering in steen van
oorspronkelijk houten onderdelen. 7 Het megaron was zelf aanvankelijk eveneens in hout
geconstrueerd. Een slanke zuil is een natuurlijke vorm voor een boomstam, maar een
hoogst 'onnatuurlijke' voor een reeks zuiltrommels op elkaar; de connotatie was hiervoor
de aanleiding.
Nadat de zuilenorden waren ontstaan, begonnen ze een geheel eigen leven te leiden, los
van hun oorspronkelijke voorbeeld in het paleis. Ze werden aanvankelijk door de Grieken
op andere 'voorname' bouwwerken, zoals theaters, grafmonumenten en scholen toege-
past, waarschijnlijk weer om de verheven connotaties over te dragen door middel van de
vorm. 9 De zuil met zijn basement en kapiteel, slechts in zijn verhoudingen binnen zekere
marges constant, was een ideaal instrument voor betekenis-overdracht: flexibel door de
variatie in grootte, op verschillende afstanden te plaatsen en door basement, kapiteel en
architraaf altijd goed te herkennen. De Romeinen namen de zuilen over van de Grieken en
gebruikten ze voor alle belangrijke gebouwen. Door de enorme bouwactiviteit van de
Romeinen werd de zuil het bouwkundig teken bij uitstek van het Romeinse rijk. Keer op
keer werden de zuilenorden gecopieëerd om daarmee de macht te legitimeren of zich als
'even beschaafd' als de Antieken voor te doen. 10 Karel de Grote wilde beschouwd worden

63
Fig. 43. Tekensysteem. Sant'Apollinaire in Gasse (549). De vorm van de Oudchristelijke basilica is
waarschijnlijk overgenomen van de troonzaal van de Romeinse keizer, deels omdat het een practisch
soort ruimte was, waar een groot aantal mensen bijeen kon komen (in de Romeinse tempels gebeurde dit
niet) deels vanwege de betekenis. De tempelvorm kon vanwege haar heidense connotaties niet worden
gebruikt; de keizerlijke troonzaal was minder met afgoderij geassocieerd, en had tàch een 'verheven'
connotatie ten gevolge van de keizer. Tezamen met de troonzaalvorm werd een aantal andere keizerlijke
tekens overgenomen; het purper voor ambtsgewaden, de wierook, de ring van de bisschop. De plaats van
de keizer in de troonzaal, in het midden van de apsis, wordt die van de bisschop in de kerk

Fig. 44. Troonzaal in het keizerlijk


Paleis in Trier, gebouwd in 310 na Chris-
tus (nu in gebruik als protestantse kerk)

64
als een (West) Romeins keizer; de monniken van Cluny wilden het verband met de
moederkerk in Rome benadrukken. Daarom werden de kerken in Aken en Cluny voorzien
van nauwkeurige imitaties van de Korinthische zuil. Naarmate de zuil echter meer werd
toegepast, verloor ze aan onderscheidingsvermogen; ook de evaluatieve connotatie sleet
af, zoals in het vorige hoofdstuk is betoogd. Daarmee degradeerde de zuil of pilaster tot
een decoratief element zonder veel evaluatieve connotaties. De vorm veranderde tezelfder
tijd en het is nu moeilijk om in sommige Byzantijnse, Romaanse of Gotische kapitelen de
oorspronkelijke antieke vorm te herkennen. In het Italië van de vijftiende eeuw werd de
'goede manier van bouwen van de antieken' zorgvuldig bestudeerd en de vormen uit het
nationale (Romeinse) culturele verleden tot officiëel repertoire verheven. l l Maar de
antieke betekenis sleet er af. de evaluatieve connotaties verloren gaandeweg hun zeggings-
kracht, zodat de orden in de 17e 18e eeuw weer in hoofdzaak tot stereotype decoraties
waren geworden. In het Neo-Classicisme werd dan wederom op de oorspronkelijke
vormen teruggegrepen. Terwijl de architecten voor en tijdens de Franse Revolutie zich
gaarne op de Griekse voorbeelden beriepen met een verwijzing naar de 'democratische
connotaties', benutten Percier en Fontaine, de architecten van Napoleon, de vormen van
het Romeinse keizerrijk voor hun anti-democratische opdrachtgever. En in onze 20e eeuw
hebben de architecten van Hitler's Derde Rijk en van het Stalinistische Rusland de antieke
vormen opnieuw gebruikt als statussymbool. Het zal wel niet de laatste keer zijn geweest.
In onze Europese maatschappij behoorden tot circa 1800 de bouwvormen tot een
repertoire met een uitvoerig en ingewikkeld stelsel van connotaties, net zoals alle andere
beeldende materiaal (figuren 45 , 46). Als vormentaal werden ze geproduceerd en ont-
vangen door het ontwikkelde deel van de heersende klasse. De verschillende connotaties
kwamen hoofdzakelijk voort uit drie soorten bronnen : a) de antieke mythologie en het
Christendom (zoals bijvoorbeeld de zuilen) , b) de natuur en het primitieve (zoals bijvoor-
beeld cyclopisch metselwerk, of grotten) en c) de geschiedenis (zoals bijvoorbeeld de
Empire stijl tentijde van Napoleon, om diens keizerlijke pretenties ideologisch te onder-
steunen).12
Een veel voorkomende vorm was daarbij de koepel als iconisch teken voor de hemel
(figuur 45).13 Met zo'n verkleind model van de hemel werd het gebouw een micro-cosmos,
een heelal op kleine schaal, waarmee getracht werd de goddelijke orde in de menselijke
schepping door te laten dringen. Het Pantheon is een hemelkoepel uit de Romeinse tijd ;
ook de Hagia Sofia in Constantinopel uit de 6e eeuw is met zo'n hemelkoepel afgedekt.
De 'hemelse' connotatie is ook duidelijk aanwezig in de halve koepel op de apsis van de
oudchristelijke kerk (figuur 43); de connotatie wordt vaak onderstreept met hemelse voor-
stellingen zoals sterren, de hand Gods uit een wolk, of het Hemelse Jeruzalem uit de
Apocalyps. 14
Het ingewikkelde repertoire van de bouwvormen met hun connotaties was een onder-
deel van een systeem, dat ook de andere kunsten omvatte. De classicistische architectuur
van de 17e eeuw, de drama's van Racine en Corneille, en de figuratie van graftomben
(figuur 33), zij alle putten uit hetzelfde mythologische repertoire.
In de moderne maatschappij is deze eenheid grotendeels verloren gegaan. De politieke
emancipatie van de bourgeoisie gaat met een steeds sneller verbruik van connotaties
gepaard, zoals in het vorige hoofdstuk werd beschreven. Het middeleeuwse repertoire van
bouwvormen werd 4 eeuwen lang gebruikt, het klassieke van de Renaissance en de Barok
3 eeuwen; in de 1ge eeuw trad echter een snelle opeenvolging van Neo-stijlen op die het
maar enkele decennia uithielden (Neo-classicisme, Neo-Gothiek, Neo-Renaissance, Neo-
Barok). In onze 20e eeuw is de omloopsnelheid ten gevolge van ontwaarding nog verder
bekort: we hebben na de 2e wereldoorlog al een revival van de Jugendstil en van de Art
Déco gehad. 15
De vormgeving in de architectuur verandert echter minder snel dan in andere reper-
toires. Voor een nieuwe 'mode' in de schilderkunst zijn vrij weinig technische middelen
vereist, en men kan er alleen of met een paar verwante zielen aan beginnen. Bouwen
vraagt veel meer tijd en geld en een opdrachtgever. Vanwege de investering, de bruikbaar-
heid en de duurzaamheid zijn opdrachtgevers maar zelden enthousiast voor experimenten;
ook zijn de rijken die kunnen laten bouwen vaak conservatief. Dat beperkt de vrijheid tot
experimenteren en remt de veranderingen in het bouwen af.
Evenals in de andere beeldende kunsten wordt de verandering van repertoire bevorderd

65
••••
.1', 'J 0

• • • 0

Fig. 45. Villa Rotonda, Vicenza. Architect Andrea Palladio, gebouwd in 1550. Een soort vergrote thee-
koepel, gebruikt voor ontvangsten, niet voor permanente bewoning. De vierzijdige symmetrie heeft
zowel een practische als een symbolische betekenis: practisch ten behoeve van het fraaie uitzicht vanaf
de heuveltop naar alle kanten; symbolisch in de weerspiegeling van de cosmische harmonie ('Armonia ·
Mundi') door de regelmarige vorm. Deze cosmische harmonie bepaalt ook de verhoudingen van de
vertrekken: P.(iedi) 30: P.(iedi) 15 = 2: 1, 12 : 30 = 2 : 5. In zo'n micro-cosmos wordt de bewoner in
de juiste relatie met God gebracht. De betekenis is er niet alleen (of zelfs voornamelijk) als communicatie
met de mens, maar ook als communicatie met God

66
Fig. 46. Karlskirche (St. Carolus Borromeus), Wenen, 1715-1738. architect J.B. Fischer von Erlach,
opdrachtgever keizer Karel VI van Oostenrijk. Karel VI was de ol1succesvolle pretendent voor de troon
van Spanje in de Spaanse successieoorlogen. Vrijwel het enige succesje in deze oorlogen was de verove-
ring van Gibraltar door de Engelsen (dat ze echter niet aan Karel VI afgaven, maar voor zichzelf behiel-
den). Vanwege dit succes had Karel in zijn wapen twee zuilen opgeIlomen, die de 'zuilen van Hercules '
(Gibraltar) betekenden. De Oostenrijkse keizer, opvolger van Karel V - en verder terug zelfs van Karel
de Grote - beschouwde zich als de enige legitieme opvolger van de Romeinse keizers, èn de bescherm-
heer van de R.K. kerk bij uitstek. Dit alles komt in de facade tot uitdrukking: de twee zuilen zijn zuilen
uit het wapen van de bouwheer, èn tempelzuilen van de tempel van Salomo (als symbool voor de kerk).
Het tempelfront bij de ingang en de gelijkenis van de twee zuilen met de antieke erezuilen van Trajanus
en Marcus Aurelius verwijzen naar het Romeinse Rijk. De koepel en het brede front met de hoektoren-
tjes betekenen de St. Fieter als symbool voor de R.K. kerk. De ingewikkelde connotaties waren uiteraard
alleen een beperkte kring van ingewijden in de hofhouding en de clerus bekend. De tekens dienden
echter niet alleen als informatiedragers, maar ook 'om een soort halfmagische greep te krijgen op de
betekenis. Door deze symboliek werd Karel VI tot op zekere hoogte opvolger van de Romeinse keizer en
beschermheer-bij-uitstek van de R.K. kerk

Fig. 47. Huis voor de kolenbrander, ontwerp van Gaude Mcolas Ledoux van rond 1800, in de vorm van
een brandmijt voor houtskool. Poging om de vorm als iconisch teken voor de functie te gebruiken

67
door de informatiestroom en de behoefte aan onderscheid bij architecten en opdracht-
gevers. Veel gebouwen zijn bedoeld als kritiek op het toenmalig heersende repertoire. De
Neo-Gotiek van Viollet-Ie-Duc en van Cuypers was een kritiek op het Neo-Classicisme.
Berlage's Beurs was een kritiek op de rijk geornamenteerde Neo-Stijlen. De Nieuwe Zake-
lijkheid was in Nederland een kritiek op de Amsterdamse School; de 'Delftse School' van
Granpré Molière, en de hedendaagse 'nieuwe truttigheid', zijn weer kritieken op de 'saaie
dozen' van de Nieuwe Zakelijkheid.
Op het eerste gezicht lijkt het repertoire van het bouwen abstract : er wordt gebruik
gemaakt van vlakken, volumes en lijnen en ze verwijzen slechts zelden naar de natuur. Het
voorbeeld van de zuil laat zien dat het anders is. Gebouwen komen zoveel voor dat ze als
een 'tweede natuurwereld' beschouwd kunnen worden. Iedereen kent - hoe oppervlakkig
ook - een groot aantal bouwvormen. Daardoor kan een dakkapel aan een andere dak-
kapel doen denken; daardoor ziet een voordeurpartij er 'rustiek', 'deftig' of 'modem' uit,
ook voor leken. De verschillende bouwkundige repertoires reageren op of verwijzen naar
(= 'betekenen') de bestaande gebouwen.
Bijzonder duidelijk komt dit naar voren bij het alomverbreide gebruik van het 'toeris-
tische repertoire'. Winkelcentra krijgen fonteinen, plantenbakken en smeedijzeren uit-
hangborden. In kantoorgebouwen worden aquaria en exotische planten binnengebracht.
Er hangt een sfeer als in een hotel, zachte filmmuziek speelt op de achtergrond. Het doel
is in deze beide gevallen hetzelfde : er wordt getracht een sfeer van ontspanning over te
brengen met behulp van bekende tekens uit het repertoire van het toerisme.
Een gebouw kan gezien worden als een soort gecondenseerd symbool voor de samen-
leving. Vandaar dat zij die vinden dat de moderne maatschappij de verkeerde kant opgaat
en die met weemoed terugdenken aan de 'goede oude tijd', ook nostalgisch en conser-
vatief bouwen. Dat is de reden waarom Wassenaar vol staat met villa's in oud-Engelse of
oud-Hollandse stijl. Vandaar ook dat vele arbeiders-woningbouwverenigingen, die in de
jaren '20 reikhalzend vooruitzagen naar een nieuwe wereld, een nieuw begin, opdrachten
verstrekten aan moderne architecten, die óók een nieuw begin wilden maken; zij wilden
aan dat verleden niet herinnerd worden. Maar nu strakke lijnen, glas en staal door banken
en verzekeringsmaatschappijen zijn overgenomen, is het onderscheid er af. En vandaar,
tenslotte, de eeuwige attractie van het lieflijke landelijke leven voor de stedeling. Van het
harde werk en de financiële problemen van de agrariër heeft hij geen weet ; voor hem is de
connotatie van groen en koeien vooral: vakantie. Daarom woont hij zo graag in een
'tuindorp' in de stad. 16

6.3. De andere kant

De voorgaande twee paragrafen gaan in hoofdzaak over de 'verzenders' van architecto-


nische boodschappen : opdrachtgevers, architecten, planners, en dergelijke. De andere
kant, die van de ontvangers kwam nog nauwelijks ter sprake. Zij beschikken niet over
macht en geld om hun ideeën gestalte te geven; ze moeten het doen met scherven van de
vuilnisbelt of wat versieren aan een bestaande schuur (figuren 53, 54). Toch zullen zij ook
een houding innemen en hebben ingenomen ten opzichte van de architectuur waar ze mee
werden geconfronteerd en waar ze zo weinig voor of tegen kon doen. Pas de laatste tijd
blijkt iets van die houding in de protestvergaderingen van actiecomité's, in optochten en
petities en dergelijke.
Over de ideologie van de architecten en opdrachtgevers zijn we goed geïnformeerd: in
woord en geschrift hebben ze hun opvattingen weergegeven. Van de andere kant weten
we veel minder. Proeven en enquêtes tonen aan dat het een ingewikkelde materie is; maar
we zijn voorlopig nog verre van een consistente en bewijsbare theorie van de reacties op
de gebouwde omgeving.
De connotaties van een gebouw werken op twee manieren op iemands houding ten
opzichte van dat gebouw in. Ten eerste neemt een bepaald gebouw, zoals bijvoorbeeld een
fabriek, een positie in in de rij van alle bekende gebouwsoorten, van schuurtjes tot
raadhuizen. De houding van een mens ten opzichte van de verschillende gebouwtypen is
afgeleid van zijn houding ten opzichte van de verschillende functies die in zulke gebouwen
worden gehuisvest. Natuurliefhebbers hebben vaak het land aan fabrieken, hoe fraai ze

68
Fig. 48. Burgerweeshuis, Amsterdam, architect Aldo van Eijck. Een weeshuis is een 'instelling' en wordt
dus gauw een 'institutioneel gebouw'. Hier is getracht om de polariteit individueel-collectief te overbrug-
gen. Collectief' het aaneengesloten plein (in plaats van losse paviljoens), een gemeenschappelijke binnen-
straat. Individueel: de koepeltjes: eigen wereldjes voor wezen die geen eigen wereld meer hebben. De
kinderen wonen in groepen (families) bij elkaar, met een gemeenschappelijke speelruimte: de grote
koepels. Het teruglezen van de betekenis van grote en kleine koepels is door het verloren gaan van een
architectonisch tekensysteem alleen met een explicatie mogelijk

ook zijn vormgegeven. De houding ten opzichte van een bepaalde activiteit is een
onderdeel van het stelsel van waarden en normen van het individu, en verschilt per
individu.
Ten tweede wordt een gebouw geëvalueerd tegen de achtergrond van alle gebouwen van
dezelfde soort. Op grond van zijn ervaring en van zijn waarden en normen, koestert een
mens bepaalde verwachtingen ten opzichte van een gebouw van een bepaalde soort. Als
hij een sta-caravan huurt voor zijn vacantie, kan deze luxueus zijn ingericht en zijn
verwachtingen overtreffen; ze kan ook armetierig en smerig zijn en niet aan zijn verwach-
tingen voldoen. Deze verwachtingen afgezet tegen de werkelijkheid zullen de evaluatieve
en subjectieve connotaties van het gebouw in kwestie waarschijnlijk in hoge mate bepa-
len. 17
Deze twee verschillende 'schalen' van beoordeling zullen waarschijnlijk bij iedereen
voorkomen; ze vormen de achtergrond voor zulke uitspraken als: 'de knusse school van
Marietje', of: 'zoiets hoort in ieder modern kantoorgebouw voor te komen'. De schalen
zullen verschillen tussen maatschappelijke klassen, tussen leeftijdsgroepen, tot op zekere
hoogte zelfs tussen individuen (hun ervaringen zijn niet gelijk), en tussen leken en experts.
Bouwkundigen kennen uit hoofde van hun vak meer gebouwen en kennen ze ook veel
nauwkeuriger.
Voor een architect komen op de schaal van de 'woning' bijvoorbeeld voor: 'een-
gezinshuis, rijenhuis, twee-onder-een-kap; portiek-etage flat, galerij-flat, maisonnette;
doorzon woning, drive-in woning; volks woning, middenstandswoning, villa'. Bij leken zal
zo'n schaal veel kleiner zijn en minder gestructureerd. De verschillende schalen zullen
uiteraard heel verschillende waarderingen tot gevolg hebben; daarom kan de expert niet

69
Fig. 49. Verval van betekenis. Torens waren ongeveer van 700 tot 1900 tekens voor het publieke of
officiële karakter van een gebouw; ze stonden bij poorten, kastelen, paleizen, raadhuizen en kerken.
Getracht is om met een toren het gebouw van het dagblad 'De Telegraaf' het air te geven van een publiek
gebouw

70
Fig. 50. Spanning in de connotaties. Boven: de Voorstraathaven van Dordrecht (foto ca. 1950); onder:
de Prinzipalmarkt in Münster, in oude vormen herbouwd. De echte oude huizen van Dordrecht hebben
onder andere als connotatie: 'Wij staan hier allang, we hebben heel wat geschiedenis meegemaakt'. De
vorm van de huizen in Münster geeft een dergelijke connotatie aan, maar de nieuwheid spreekt deze weer
tegen. Onze houding tegenover dergelijke pastiches wordt natuurlijk sterk beïnvloed door het debat over
'echt' en 'namaak' uit de vorige eeuw

71
zonder meer voor de leek beslissen. Daar komt bij dat ook de normen en waarden van de
verschillende klassen aanzienlijk schelen. De laatste tijd is in tal van onderzoekingen
aangetoond dat het oordeel van experts afwijkt van dat van de gebruikers. 18 Bij de
volkswoningbouw treedt vaak een dubbel verschil op: tussen experts en leken, èn tussen
de verschillende maatschappelijke klassen waartoe de gebruikers en de beslissers behoren:
het is daarom geen wonder dat het daar vaak tot klachten komt.
Wat veroorzaakt de negatieve evaluatie connotatie van een eenvoudig blok flats? (figuur
52). Architecten en psychologen hebben dit geweten aan de monotonie. Maar we krijgen
een heel ander inzicht als we deze flats plaatsen tegen de achtergrond van de hele cate-
gorie 'huizen', die loopt van verwaarloosde semi-krotten tot royale villa's (figuur 51). Nu
blijkt onmiddellijk dat zulke monotone flats veel dichter staan bij het eerste dan bij het
laatste extreem; in feite staan ze daar veel te dicht bij. De monotonie heeft een conno-
tatie: ze duidt zuinigheid aan. Voor de bewoners van zulke flats was het allerminste nog
goed genoeg. Dàt, meer dan iets anders, zal op de houding van de bewoners inwerken. 19
Vergelijk hiermee een flat van wat complexere vormgeving (figuur 52 onder). Afwisseling
in vorm, materiaal en textuur kost geld. Zulk een afwisseling is het zichtbare teken dat de
woningbouwcorporatie iets over had voor het uiterlijk van de woningen, en niet heeft
geprobeerd om de bewoners met het minimum af te schepen. Deze connotatie, veel meer
dan de aesthetische kwaliteit van het ontwerp, zal een positieve invloed hebben op de
houding van de bewoners. Indien deze redenering juist is, dan is hiermee de architec-
ten-opvatting weerlegd dat de kosten er niet zoveel toe doen, en dat de talenten van de
ontwerper de belangrijkste factor zouden zijn. Integendeel, de kosten, voor zover zicht-
baar in de vormgeving, zijn van het grootste belang! Het zijn tekenen van het respect dat
de woningbouwcorporatie heeft voor zijn huurders. Natuurlijk zullen verhoudingen, en
vorm ook een rol spelen, maar ik ben geneigd hieraan een ondergeschikt belang toe te
kennen.
lets dergelijks doet zich voor bij het materiaal-gebruik. Vele woningbouwprojecten zijn
in uiterst soliede, vrijwel onverwoestbare materialen uitgevoerd. Vaak worden trappen~
huizen en ingangen in schoon betonwerk en dubbel-hard-gebakken tegels gemaakt. Deze
harde materialen brengen overduidelijk de connotatie over: de bewoners zullen toch alles
in de kortste tijd trachten kapot te maken. lB ,19 Ze getuigen van het wantrouwen van de
bouwer in de bewoners. De bewoners decoderen deze materialen terecht als tekens van
paternalisme en gebrek aan respect. De onverwoestbaarheid is als het ware aanleiding tot
vandalisme. Als de eerste hoekjes er af zijn, de eerste draadglaspanelen gebroken, begint
een proces van aftakeling. Omdat het trappenhuis er onverzorgd uitziet, laat men oude
kranten liggen, wordt er op de muren gekrast, enzovoort. De verwaarlozing beinvloedt de
houding, en de houding leidt tot verdere verwaarlozing.
Hiertegenover staan gebouwde omgevingen die goed verzorgd zijn. Deze zorg wordt
direct zichtbaar in een gemaaid grasperk, een bloembak bij de deur, een goed onder-
houden ingang en trappenhuis. Het verzorgde uiterlijk leidt tot een positieve houding die
op zijn beurt weer voert tot meer zorg, een grotere investering in tijd en moeite. Zulk een
gebouwde omgeving vinden we bijvoorbeeld in de tuindorpen uit de jaren '20: Vreewijk
in Rotterdam, Oostzaan, Watergraafsmeer en Nieuwendam in Amsterdam. Hier draait de
kringloop in de omgekeerde richting.
Het is de moeite ward om eens een uitvoerige studie te wijden aan reeds lang bestaande
wijken. Welke hebben een positieve kringloop tussen gedrag en omgeving, welke een
negatieve? Zeker speelt daarbij ook de mogelijkheid tot manipuleren van de omgeving een
rol. In de 'harde', onverwoestbare omgeving van beton en tegels is die mogelijkheid
uitgesloten; in de 'zachte' omgeving van het tuindorp ligt de uitnodiging tot manipuleren
besloten. Architecten zouden er naar kunnen streven om de voorwaarden te scheppen
voor het ontstaan van een positieve kringloop. Niet alleen dat het leidt tot zeer aantrekke-
lijke resultaten, het is op de lange duur ook nog verreweg het goedkoopste!
Vandalisme is natuurlijk niet allen met enkele bouwkundige kunstgrepen te voorkomen.
Men krijgt er al een ander zicht op als men het eveneens interpreteert als 'manipulatie van
de gebouwde omgeving' door gebruikers. Ward, Cohen en Taylor hebben erop gewezen
dat het de enige vorm van 'ingreep' is die de gebruikers zelfstandig kunnen plegen, en als
zodanig de tegenhanger van de machten en krachten die het in de maatschappij voor het
zeggen hebben en die ook voor de gebouwde omgeving verantwoordelijk worden ge-
72
Fig. 51. Evaluatieve connotaties van 'woning' komen tot stand op basis van de plaats die zo 'n woning
inneemt in de reeks die loopt van 'villa' tot 'krot'

73
Fig. 52. Evaluatieve connotaties van een blok flats worden niet voornamelijk bepaald door de variaties
in het ontwerp, en dergelijke, maar door de relatie met de reeks genoemd bij fig. 51. Zeer eenvoudige
flats zijn niet alleen 'saai' maar vooral goedkoop. Het exterieur toont dat de flat zover mogelijk is
uitgekleed. Daarmee komt ze dichter bij de pool 'krot' te staan. Versieringen, bloembakken, sprongen in
de gevel zijn belangrijk voor een groep woningen omdat ze de bewoners tonen: men heeft er wat voor
over gehad, men heeft getracht ons meer te geven dan het minimum

74
Fig. 53. Kentekens van zorg en liefde voor de eigen woning zijn de betimmeringen, muurtjes, planten,
etcetera van een volkstuinhuisje. Het is de beste bescherming tegen vandalisme, en een getuigenis dat vele
mensen heel goed een persoonlijk stempel op hun omgeving kunnen drukken

steld. 20 In het stukgooien van schoolruiten 'kunnen kinderen uit kansarme milieus, die
goed door hebben dat ze het toch nooit ver op school zullen brengen, hun woede koelen
op de maatschappij van de meesters en de bovenbazen. Een dergelijke houding kan alleen
door maatschappelijke veranderingen worden gewijzigd.
Meer dan uit enige andere gedragsvorm blijkt uit het vandalisme hoe zeer de gebouwde
omgeving verschillend wordt gein terpreteerd. Dezelfde school heeft voor verschillende
groepen van kinderen die er op gaan een verschillende betekenis; het gebouw wordt als
het grootste en meest zichtbare teken voor de instelling gezien. Ouders, leerkrachten ,
schoolinspectie, aannemers en architect zullen hetzelfde gebouw telkens anders interpre-
teren. De connotaties veranderen in de tijd : voor de architect is het misschien nu : 'mijn
grote kans' en straks : 'een jeugdwerk, nog vol met fouten'. De betekenis van de
bouwkundige tekens is niet constant en er is ook geen dikke Van Dale om in op te zoeken
wat iets nu precies betekent. Men kan zich afvragen of één van deze interpretaties 'de
juiste' is. Uit de voorafgaande bladzijden blijkt dat deze vraag zelf vrij zinloos is: een
teken fungeert als communicatiemiddel, en heel verschillende inhouden kunnen met het-
zelfde teken worden overgedragen. Het is echter allerminst willekeurig: de connotaties
hebben duidelijke grenzen en zijn sterk historisch en maatschappelijk bepaald. Juist zij die
zich met de produktie van gebouwen bezig houden moeten zich afvragen wàt die ge-
bouwen voor anderen (kunnen) betekenen. Uit alles blijkt dat de mensen gebouwen
interpreteren en op grond daarvan reageren. Architecten zouden zich minder druk moeten
maken om hun eigen verhalen en zich meer moeten richten op het bouwkundig repertoire
van de gebruikers. Dat is helemaal niet hetzelfde als popularisatie of het herhaald gebrui-
ken van dezelfde cliché's. Maar het vraagt wel om een studie vàn en begrip vóór die
cliché's, en om afstand-doen van de hooghartige opvatting dat de high-brow cliché's
zoveel 'beter' zijn dan low-brow. Tot nog toe hebben de architecten voornamelijk gedacht
in termen van 'opvoeding' van de leek. Het idee dat de leek ook een bouwkundig reper-
toire zou kunnen hebben is hen vreemd; zolang deze hypothese niet is onderzocht valt

75
Fig. 54. Nog duidelijker dan in fig. 51 komt de subjectieve connotatie tot uiting in dit zelfgebouwde
milieu. Binnenplaats in de tuin van Raymond Isidore, bijgenaamd 'Picassiette', van beroep veger op het
kerkhof van Chartres. Picassiette had het gevoel dat hij meer kon dan blaren vegen op een kerkhof, en
mede daarom heeft hij zijn tuin en huis zo gedecoreerd. Hij zag de ziel als verhevener dan het lichaam.
De stoel op de foto is de 'troon van het lichaam van de kerkhofveger'; elders staat een 'troon van de ziel:
Religieuze symbolen zoals kerken onderstrepen het spirituele van de mens. Zie Kloas (1979)

mijns inziens niet op veel begrip van 'de andere kant' te rekenen. Maar als ze erin zouden
slagen om dat repertoire te benutten - en er zelf aan toevoegen - dan zouden ze de
'anonieme bewoner' nog grote diensten kunnen bewijzen.

76
Noten

1. Semiose Russell (1940), Quine (1960), N auta (1970)


en vooral ook het klassieke boek van Ogden
1. Werkgroep Binnenklimaat en Energiever- en Richards (1923), nog steeds ongeevenaard
bruik, Groningen 1974, p. 76, 77. in ironie en leesbaarheid.
2. Durrell, G. - Mijn familie en andere beesten, 20. Shands (1971).
Utrecht 1959, p. 117, 118. 21. Ullmann (1967).
3. De indeling is van Morris (1938). Met Schaff 22. Firth(1973).
(1966) ben ik van mening dat Morris (1946) 23. Schaff (1966), Shands (1971), Hayakawa
weinig toevoegt aan het eerste boek, en dat (1973).
de poging om de semiotiek te funderen op 24. Het onderscheid gaat terug op Mill (1867) en
de behavioristische psychologie niet geslaagd wordt uitvoerig behandeld in Ogden en
is. Richards (1923).
4. Bij de behandeling van de relatie tussen 25. Win1ock, H.E. - The Temple of Ramesses I
semiotiek en informatie (-transmissie) theo- at Abydos, New Vork 1937.
rie volg ik het proefschrift van Nauta (1970) 26. Gerbrands (1957) p. 131.
waarin bij mijn weten voor het eerst een ade- 27. Ullmann (1967) p. 58 L
quaat theoretisch model voor zo'n koppeling
wordt voorgesteld.
5. Nauta (1970), par. 2.1.3. 2. Overdracht van informatie
6. Het onderscheid tussen de verschillende
niveaus (Eng. 'levels') van semiose gaat terug 1. Technische Unie - Stokvis Combinatie-
op Whitehead en Russell (1910). Zie ook Tuscomgids e. t., electrotechnisch materiaal,
Carnap (1937). Amsterdam 1973, p. 132.
7. De terminologie is in de literatuur niet een- 2. Barrau, J.A. - Analytische meetkunde,
duidig. Met Schaff (1966) kan worden inge- Eerste deel. Het platte vlak, Groningen
stemd als hij pleit voor een terminologie die 1918, p. 314.
zo nauw mogelijk bij het gangbare spraakge- 3. T.H. Delft, Afdeling Bouwkunde, sectie
bruik aansluit. Zie ook Bense en Walther Restauratie - Polen, Delft 1970, p. 2.
(1973) voor de opsomming van een groot 4. Eenvoudige uiteenzettingen over de informa-
aantal soorten. De voorliefde van de grond- tietheorie in Cherry (1957) en Pierce (1966) .
legger van de semiotiek Peirce (1931 L) voor Een meer wiskundige behandeling geeft
een 'rijke' terminologie is in de huidige Edwards (1969).
semiotische literatuur nog steeds te merken. 5. Nauta (1970), par. 3.2.6. tot en met 3.2.9.
8. Een uitvoerige behandeling van de verschil- 6. Zie Nauta (1970) paragrafen 3.2.6. tot en
len tussen iconische en andere tekens in met 3.2.9. en Eysenck, H.J. - Uses ánd
Langer (1952). Abuses of Psychology, Londen 1953, p. 19,
9. Carnap (1937), Ayer (1936), Rusell (1940), 20. en Cassirer (1956) p. 264.
Quine (1960), en daartegenover Schaff 7. Een classificatie van soorten ruis in Nauta
(1966) en Klaus (1973). (1970), par. 3.1.8.
10. Coupe rus , L. - Eline Vere, Amsterdam z.j. 8. Broadbent (1958).
18e druk, p. 198. 9. Pierce (1966), hfst. IV en VII, Nauta (1970),
11. Nauta (1970), par. 2.3.3. par. 3.3.1.
12. Uiteraard is de grammatica alleen in kunst- 10. Shands (1971).
talen als Volapük en Esperanto een voorop- 11. Nauta (1970), par. 3.3.1.
gezet systeem; in een natuurlijke taal is het 12. Afgedrukt in de Post-, Telegraaf- en Tele-
het stelsel van regels dat achteraf uit de be- foongids, delen 2 en 3.
staande taal geëxtraheerd is. 13. Bense en Walther (1973). 'Repertoire' in de
13. Marx (1972) p. 31. informatietheorie komt op vele punten over-
14. Schaff (1966), Klaus (1973); hiertegenover een met 'universe of discourse' in de symbo-
de relativering van Sapir (1921) p. 232-235. lische logica.
15. Langer (1952).
16. Niet uitsluitend in woorden, zoals Schaff
(1966) veronderstelt; het ontwerpen van ge- 3. Individueel gebruik van tekens
bouwen of aardewerk of het componeren
van muziekstukken gebeurt in beelden en 1. Bertalanffy (1968), Nauta (1970), par.
tonen. Het werk van Piaget (zie Flavell, 1963) 3.1.2. e.v.
toont de grote betekenis van het denken in 2. Bertalanffy (1967), (1968), hfst. 7, Nauta
visuele voorstellingen en dergelijke aan. (1970), par. 3.2.4. en 3.3.2.
17. Shands (1971). 3. 'The id is the original power-house of the
18. Patterson (1978). mental apparatus ; it contains the inherited
19. Zie voor het behandelde in deze paragraaf: instinctive forces which at birth are not yet
Schaff (1966), Klaus (1973), Morris (1938), organized into a coherent system. The ego is

77
conceived as a product of development 1958.
which consists in the adaption of the inherit- 2. Wilson, G.D., Patterson, J.R. - A new
ed instinctive drives to one another and to the measure of conservatism, in: Warren, N.,
environment. The super-ego, too, is the Jahoda, M. (eds.) - Attitudes, Harmonds-
precipitate of adaption ; it represents the in- worth 1973, p. 423-430.
corporation of paren tal attitudes which are 3. Firth(1973).
determined by the existing cultural stan- 4. Ross, A.S.C. - U and Non-U. An essay in
dards' Alexander, F. - Development of the sociological linguistics, in Mitford, N.
Fundamental Concepts of Psycho-analysis, (1963).
in: .Alexander, F. and Ross, H. (eds.) 5. Veblen(1953).
- Dynamic Psychiatry, Chicago 1952, p. 9. 6. Het begrip 'culturallag', zoals oorspronkelijk
4. HuIl (1943), Tolman (1932). door Ogbum omschreven is ruimer dan de
5. Voor dit boek zijn gebruikt Piaget en hier benutte term. Zie : Ogbum, W.F. -
Inhelder (1956) en Flavell (1963). Een kort Social Change, New York, 1922 en de artike-
overzicht van de theorie van Piaget is te vin- len over 'Cultural Lag' en 'Cultural Adap-
den in Chaplin en Krawiec (1970). Vooral tion' in de Encyclopedia of Social Sciences.
assimilatie en accommodatie zijn van Piaget 7. Veblen (1953) p. 70 f.
afkomstig. Zie hiervoor ook Baumann 8. Marx, Engels (1972) p. 39, 40.
(1971) die beide concepten gebruikt in rela- 9. Onwaarschijnlijk geacht door Klineberg
tie met de semiotiek. (1954).
6. Nauta (1970). 10. Klineberg (1954) en Homans (1959).
7. Van Parreren (1960) p. 196 f., van Parreren Natuurlijk behoort het individu ook tot ette-
(1962), speciaal vanaf p. 91. In dit laatste lijke groeperingen waarmee hij nauwelijks re-
boek wordt systeem genoemd wat hier als laties onderhoudt.
cognitief schema is aangeduid. Een systeem 11. Sumner, W.G. -Folkways, Boston 1906.
volgens van Parreren's systeemtheorie kan 12. Bauman (1971), Shands (1971).
ettelijke cognitieve schema's als onderdelen 13. NRC, 6 december 1960, p. 3.
hebben. Voor de doeleinden van dit boek is 14. Moles (1971).
één term voldoende. Het woord 'systeem' 15. Sapir (1921), Whorf (1956), McLuhan
was al bezet door zulke uitdrukkingen als (1971). Voor een weloverwogen kritiek, en
open en gesloten systeem, tekensysteem, een poging om deze hypothese te relateren
enz. Om dan ook hier weer systeem te ge- aan de literatuur over de kennissociologie,
bruiken zou mijns inziens verwarring hebben zie Schaff (1971).
gesticht. 16. Marx, K., Engels, F. - Das kommunistische
8. NilUta (1970) gebruikt hiervoor de term: Manifest.
'primary code structure' . 17. Baran, P.A., Sweezy, P.M. - Monopoly Capi-
9. Van Parreren (1960), hfst. VIII, van Parreren tal, Harmondsworth 1970.
(1962), hfst. VIII, Dubos (1968) p. 152. 18. De verschuiving van het accent van productie
10. Alexander (1965) p. 127. naar consumptie, reeds gesignaleerd als
11. Volgens Piaget, zie noot 5. tegenspraak in Marx' Kapital (deel lIl, p.
12. Zoals deze zijn weergegeven in van Parreren 267-269) wordt ook onderschreven door
(1960)p.174f. Galbraith, J.K. - The Affluent Society,
13. Résumé in Chaplin en Krawiec (1970) p. Harmondsworth 1962 en Riesman (1956).
377-380. 19. Berger (1972), hfst. 7.
14. Spock, B. -The Pocket Book of Baby and 20. De latere boeken van Packard (The status
Child Care, New York 1951 19 , p. 300 f. seekers, The Pyramid climbers) tonen aan
15. Schaff (1966) p. 166f. dat hij alleen de huidige golf van kritiek op
16. Shands (1971) noemt dit : schizogenese. handige wijze commerciëel exploiteert.
17. Lewin, K. - Principles of Topological 21. Katona, G. - The Mass Consumption
Psychology, New York, London 1936. Society, New York 1964.
18. 'Contrary to popular belief, genes do not 22. Bogart, L. - Consumer and Advertising
determine the traits of a person; they merely Research, in: de Sol a Pool, Schramm (1973)
govem his responses to the life experiences p.706-721.
out of which the personality is built' Dubos 23. Lipset, S.M., Lazarsfeld, P.F., Barton, A.H.,
(1968) p. 152. Linz, J. - The psychology of voting: an
19. Kagan (1968). analysis of political behavior, in : Lindzey, G.
20. Freud (1900), Baudoin (1949), French (ed.) Handbook of Social Psychology, vol. 2.,
(1952). 1954; en Merton (1968).
21. Alexander(1965)p.129-130. 24. De Sola Pool, I. - Communication in Totali-
22. Lorenzer (1970), Langer (1952) p. 155. tarian Societies, in: de Sola Pool, Schramm
23. Langer (1952), Cassirer (1956). (1973).
24. Cassirer (1956) p. 44. 25. Boorstin (1963).
25. Baudoin (1949) p. 66. Vandaar dat het 26. Bauman (1971).
steeds weer voorspelde 'einde van de kunst' 27. Borwnell, B., Wright, F.L. - Architecture
niet zeer waarschijnlijk is; de behoefte (zo- and Modern Life, New York, London 1938.
wel voor de consumptie als de productie van
kunst) blijft. Zie ook: Storr, A. - Dynamics
of Creation, 5. Ontwikkelingen in de tijd
26. Alschuler en Weiss Hattwick (1969).
1. In deze paragraaf heb ik vooral gebruik ge-
maakt van de theorie van Elias (1969 b).
4. Collectief gebruik van tekens 2. Geciteerd door Elias (1977) p. 141.
3. Elias (1969 b, 1970).
1. Van Doom, J.A.A., Lammers, C.J. -Moder- 4. De taal als onderscheidingsmiddel, het 'van-
ne sOciologie, Utrecht, Antwerpen, 1959, zelfsprekende' gebruik ervan dat een ieder
hfst. VI; Ogbum, W.F., Nimkoff, M.F. - A van huis uit mee krijgt en de daarmee ver-
Handbook of Sociology, New York, Boston bonden overerving van klasse-kenmerken is

78
vooral door Bourdieu en zijn medewerkers 6. Prak, van Wegen (1974) en Prak (1968).
onderzocht. 7. Lawrence, A.W. - Greek Architecture,
5. Baudrillard (1972). Harmondsworth 1957, p. 84.
6. Duncan(1973). 8. Langlotz, E.; Deichmann, F.W. - Basilika,
7. 't Hart (1978)p. 16, 17. in: Reallexicon [ür Antike und Christentum,
8. Gombrich (1972), Panofsky (1955, 1962). Stuttgart 1950.
9. Naar aanleiding van (maar niet als zodanig 9. Forsmann, E. - Dorisch, Ionisch , Korin-
beschreven in) Langer (1953). tisch,
10. Jackson (1972) hfst. 3. 10. Krautheimer, R. - The Carolingian Revival
11. Bourdieu en St. Martin (1976). of Early Christian Architecture, in: Art
12. Moles (1977). Bulletin XXIV, 1942, p. 1 ff., en Panofsky
13. Bourdieu en Darbel (1969). (1960).
14. Over kitsch: Dorfles (1969), Moles (1971). 11. Panofsky (1960), Wittkower (1952).
12. Bandmann (1969).
13. Hautecoeur (1954), Baldwin Smith (1950).
6. Het gebouwen zijn betekenis 14. Van der Meer, F. - Christus' oudste gewaad,
Utrecht, Brussel 1949.
1. De drie genoemde contexten zijn de drie 15. Eco (1971).
categorieën van Vitruvius (ca. 80 n. Chr.): 16. Door Granpré Molière, architect van Vree-
firmitas, utilitas en venustas. Zie Prak wijk, werd het escapistische van het tuindorp
(1968). goed beseft: zie Granpré Molière (1921).
2. Een elegante theorie van de interrelatie van 17. Taylor, L. - The meaning of the environ-
bouwonderdelen en sociale normen is ont- ment, in: Ward (1973).
wikkeld door Drs. H. van Hoogdalem van het 18. Op de 4th International Architectural
C.A. (Publicatie in voorbereiding). Psychology Conference, 14-20 Juli in
3. Bandmann (1969). Louvain-Ia-Neuve gehouden, was een aparte
4. Citaat uit: van der Meer, F. - Keerpunt der groep aan dit probleem gewijd. In circa
Middeleeuwen, Utrecht, Brussel 1950 p. 15 bijdragen werd het conflict empirisch
108 f. ' aangetoond.
5. Zie bijvoorbeeld de fraaie analyse in Elias 19. Department of the Environment (1972).
(1969 a) hfst. 111. 20. Ward (1973).

79
Bibliografie

Adorno, T.W. - Ohne Leitbild, Frankfurt a. M. don, New York 1937


1969 Carnap, R. - t'inführung in die symbolische
Alexander, F. - Onze redeloze wereld, Utrecht Logik, Wien 1954
1965 2 Cassirer, E. - An t'ssay on Man, New York
A1schu1er, R.H., Weiss Hattwick, L.B. - Painting 1956 2
and Personality. A Study of Young Children, Chaplin, J.P., Krawiec, T.S. - Systems and
Chicago, London 1969 2 Theories of Psychology, London, New York,
Ayer, A.J. - Language, Truth and Logic, London Sidney, Toronto 1970
1936 Cherry, C. - On Human Communication, Cam-
Ba1dwin Smith, E. - The Dome, Princeton 1950 bridge, Mass., London 1957
Bandmann, G. - Mittelalterliche Architektur als Cocteau, J., Schmidt, G., Steck, H., Bader, A. -
Bedeutungsträger, Berlin 1951 Insania pingens, Base1 1961
Bandmann, G. - Ikonologie der Architektur, Collins, P. - Changing /deals in Modern Architec-
Darmstadt 1969 ture 1750-1950, London 1965
Barthès, R. - Le degré zéro de l'écriture, Paris Department of the Environment - The estate
1953 outside the dwelling, London 1972
Baudoin, C. - Introduction a l'analyse des rêves, Dorfles, G. (ed .) - Der Kitsch, Tübingen 1969.
Paris 1949 Dubos, R. - Environmenta1 Determinants of
Bauman, Z. - Semiotics and the function of cul- Human Life, in: G1ass, D.C. (ed.) - t'nviron-
ture, in: Kristeva, J., Rey Debove, J., Umiker, mental /nfluences, New York 1968, p.
DJ. ~ Essays in Semiotics, The Hague, Paris 138 - 154
1971, p. 279-291 Duncan, J. - Landscape taste as a symbo1 of
Baudrillard, J. - Pour une critique de l'economie group identity, in: Geographical Review (Am)
politique du signe, Parijs 1972 (1973) p. 334 - 355
Bourdieu, P. - Classement, déclassement, reclas- Eco, U. - Funktion und Zeichen (Semiologie der
sement in : A ctes de la recherche en sciences Architektur), in : Carlini, A., Schneider, B.
sociales, 24 (1978) p. 2-22 (eds.) Architektur als Zeichensystem,
Bourdieu, P. , Boltanski, L. - Le fétichisme de la Tübingen 1971
langue, in: A ctes de la recherche en sciences Edwards, E. - /nformation Transmission , Lon-
sociales, 4 (1975) p. 2-31 don 1969
Bourdieu, P., Darbel, A. - L' amour de l' art. Les Elias, N. - Die höfïsche Gesellschaft. Neuwied,
musées d'art européens et leur public, Parijs Berlin, 1969 a.
1969 Elias, N. - Uber den Prozess der Zivilisation,
Bourdieu, P., Passeron , J.C. - La réproduction, Frankfurt a. M. 1969 b.
Parijs 1970 Elias, N. - Was ist Soziologie ?, München 1970.
Bourdieu, P., St. Martin, M. de - Anatomie du Elias, N. - Zur Grundlegung einer Theorie sozia-
goût, in: A cles de la recherche en sciences Ier Prozesse, in: Zeitschrijt für Soziologie, 6
sodales, 5 (1976 ) (1977) p. 127-149
Benedict, R. - Patterns of Culture, New York Emery, E., Smith, H.L. - The Press and America,
1950 New York 1954
Benjamin, W. - Das Kunstwerk im Zeitalter Emmens, J .A. - Rembrandt en de Regels van de
seiner technischen R eproduzierbarkeit, Frank- Kunst, Utrecht 1968
furt a. M. 1963 Firth, R. - Symbols, Public and Private, London
Benjamin, W. - llluminationen, Frankfurt a. M. 1973
1966 Flavel1 , J.H. - The Developmental Psychology of
Bense, M., Walther, E. - Wörterbuch der semio- Jean Piaget, Princeton, Toronto, London 1963
tik, Köln 1973 French, T.M. - The /ntegration ofBehavior, Vol.
Berger, J . - Ways of seeing, Harmondsworth /. Basic Postulates, Chicago 1952
1973 Freud, S. - Die Traumdeutung, Leipzig 1900
Bergström , I. - Rembrandt's double portrait of Friedmann, G. - Le travail en miettes, Paris
himse1f and Saskia at the Dresden gallery, in: 1956
Nederlands Kunsthistorisch Jaarboek 17 Geh1en, A. - Zeitbilder, Frankfurt a. M., Bonn
(1966), p. 143 - 169 1960
Berta1anffy, L. von - Robots, Men and Minds, Gerbrands, A.A. - Art as an Element of Culture,
New York 1967 especially in Negro-Africa, Leiden 1957
Berta1anffy, L. von - General System Theory, Gombrich, E.H. - Kunst en illusie, Zeist, Ant-
New Y ork 1968 werpen 1964
Boorstin, D.J. - The Image, Harmondsworth Gombrich, E.H. - Symbolic Images, London
1963 1972
Broadbent, D.E. - Perception and communica- Granpré Molière, M.J. - Het tuindorp, in: Tijd-
don, Oxford 1958 schrift voor Volkshuisvesting en Stedebouw
Carnap, R. - Logical Syntax of Language, Lon- (1921) ,

81
Habermas, J. - Technik und Wissenschaft als Meaning. A Study of the Influence of Language
Ideologie, Frankfurt a. M. 1969 upon Thought and of the Science of Sym-
't Hart, M. - De som van misverstanden. Het bolism, London, New York 1973
lezen van Boeken, Amsterdam 1978 Panofsky, E. - Meaning in the visual Arts,
Hautecoeur, L. - Mystique et architecture. Garden City 1955
Symbolisme du cercle et de la coupole, Paris Panofsky, E. - Renaissance and Renascences in
1954 Western Art, Stockholm 1960.
Hayakawa, SJ. -Language in Thought and Panofsky, E. - Studies In Iconology, New York
Action, London 1973 6 1962.
Holz, H.H. - Vom Kunstwerk zur Ware, Parreren, C.F. van - Psychologie van het leren,
Neuwied, Berlin 1972 1 Zeist, Arnhem 1960
Holz, H.H. - Kritische Theorie des ästhetischen Parreren, C.F. van - Psychologie van het leren 11,
Gegenstandes, in: Katalog Dokumenta 5, Arnhem, Zeist 1962
KasseI 1972 2 Parsons, T. - The Social System, Glencoe 1959
Homans, G.C. - The Human Group, London Patterson, F. - Conversations with a Gorilla, in:
1959 NationalGeographic, 154 (1978) p. 438-467
Horkheimer, M., Adorno, T.W. - Dialektik der Peirce, C.S. - Collected Papers 1- VI, Cam bridge,
Aufklärung, Hamburg 1947 Mass.1931-1935
HuIl, C.L. - Principles of Behavior, New York Piaget, J., Inhelder, B. - The Child's Conception
1943 of Space, London 1956
Jackson, B. - Working Class Community , Pierce, J.R. - Symbolen en Signalen. Aard en
Harmondsworth 1972 Werking van de Communicatie, Utrecht, Ant-
Jakubowski, F. - Basis en bovenbouw, Nijmegen werpen 1966
1974 Prak, N.L. - The Language of Architecture, The
Jencks, C. - Modern Movements in Architecture, Hague, Paris 1968
Harmondsworth 1973 Prak, N.L., Wegen, H.B.R. van - De invloed van
Kagan, J. - On cultural Deprivation, in: Glass, cognitieve factoren op de perceptie van ge-
D.C. - Environmental Influences, New York bouwen, Delft (C.A.) 1974
1968, p. 211-250 Quine, W.V.O. - Word and Object, Cambridge,
Kempen, Y. van, Mertens, A., Offermans, C., Mass. 1960
Prior, F. - Materialistiese literatuurtheorie, Nij- Riesman, D., Glazer, N., Denney, R. - The Lone-
megen 1973 ly Crowd, New York 1956
Klaus, G. - Semiotik und Erkenntnistheorie, Rosenberg, J. - Rembrandt, Life and Work,
München, Salzburg 1973 London, New York 1968
Klineberg, O. - Social Psychology, New York Ruesch, J., Kees, W. - Nonverbal Communica-
1954 tion. Notes on the Visual Perception of Human
Kloos, M. - Le paradis terrestre de Picassiette, Relations, Berkeley, Los Angeles 1956
Parijs 1979 Russell, B. - An Inquiry into Meaning and
Langer, S.K. - Philosophy in a new key, New Truth, London 1940
York 1952 5 Sapir, E. - Language, New York 1921
Langer, S. - Feelingand Form, New York 1953 Schaff, A. - Einführung in die Semantik,
Lorenzer, A. - Kritik des psychoanalytischen O.Bedin 1966
Symbolbegriffs, Frankfurt a. M. 1970 Schaff, A. - l'Objectivité de la connaissance à la
Maldonado, T. - Umwelt und Revolte, Reinbek lumière de la sociologie de la connaissance et
1972 de l'analyse du langage, in: Kristeva, J., Rey-
Marx, K. - Das Kapital, MEW Bd 23, 24, 25, Debove, J., Umiker D.J. (eds.) - Essays in
Berlin 1971 Semiotics, The Hague, Paris 1971
Marx, K., Engels, F. - De Duitse Ideologie deel I Shands, H.C. - Outline of a general theory of
Feuerbach, Nijmegen 1972 human communication, in: Kristeva, J.,
McLuhan, M. - Understanding Media, the Exten- Rey-Debove, J., Umiker, D.J. (eds.) - Essays in
sions of Man, New York 1964 Semiotics, The Hague, Paris 1971, p. 343-387.
Merton, R.K. - Social Theory and Social Struc- Sola Pool, L de, Schramm, W. (eds.) - Handbook
ture, New York, London. 1968 of Communication, Chicago 1973.
Mill, J.S. - A System of Logic,New York 1867 Tolman, E.C. - Purposive Behavior in Animals
Mitford, N. (ed.) - Noblesse oblige. An enquiry and Men, New York 1932.
into the identifiable characteristics of the Eng- Tomkins, C. - Ahead of the Game, Harmonds-
lish Aristocracy, Harmondsworth 1963 worth 1965.
Moles, A.A. - Informationstheorie und ästhe- Ullmann, S. - The Principles of Semantics,
tische Wahrnehmung, Köln 1971 Oxford, Glasgow 1967 5
Moles, A. - Psychologie du kitsch, Parijs 1977 Veblen, T. - The Theory of the Leisure Class,
Morris, C. - Foundations of the Theory of Signs, New York (1899) 1953.
Chicago 1938 Ward, C. (ed.) - Vanclalism, London 1973.
Morris, C. - Signs, Language and Behavior, New Whitehead, A.N., Russell, B. - Principia Mathe-
York 1946 matica, Cam bridge 1910.
Nauta, D. - The Meaning of Information, The Whorf, B.L. - Language, Thought and Reality,
Hague, Paris 1970. Cambridge, Mass. 1956.
Ogburn, W.F., Nimkoff, M.F. - A Handbook of Wittkower, R. - Architectural Principles in the
Sociology, New York, Boston 1958 Age of Humanism, London 1952.
Ogden, C.K., Richards, LA. - The Meaning of

82
Herkomst van de afbeeldingen

A.G. van Agtmaal, Baarn: 50 boven


van den Broek en Bakema , Rotterdam : 14 boven
Cartovendita, Bologna : 43
CIBA, Bazel: 21
J. Dibbets, Amsterdam: 36
Dordrechts Museum: 34
A.E. van Eyk, Loenen: 5
G. Freund, Parijs: 9
N. Haas, Triër: 10,44
J. van der Hoeven, Rotterdam : 4,33
E. Janss, Thousand Oaks, Californië: 40
F. Keuzenkamp, Pijnacker : 14 onder
K.L.M. Aerocarto, Schiphol : 48
M. Kloos, Amsterdam : 54
J. Kosuth, New York: 15
Kulturinstitut , Worms: 17
P. Manders , Den Haag: 19
N. Muddemann, Münster: 50 onder
National Gallery , Londen : 31
N.L. Prak, Rotterdam : 6 ,7, 11, 16,37, 38 , 42, 53
Réunion des Musées Nationaux , Parijs : 32,41
W. Rietveld, Delft: 29
Galerie Schwartz, Milaan : 8
Staatliche Kunstsamm1ungen, Dresden: 18

83

Anda mungkin juga menyukai