Anda di halaman 1dari 5

Redactie Fout

Profiel van David Cohen Merlijn Ensing

[DAVID COHEN: GEVALLEN


MESSIAS VAN JOODS NEDERLAND]
Voor de redactie Fout schreef ik een portret over David Cohen, voorzitter van de Joodse Raad.

David Cohen: gevallen Messias van Joods Nederland


De rol van David Cohen als medevoorzitter van de Joodse Raad is op zijn minst omstreden te noemen. Hij onderhield de meeste contacten met de Duitsers, zette de lijnen uit binnen de raad en was veelal aanwezig wanneer de Joden vanuit Amsterdam werden afgevoerd naar kamp Westerbork. Voor veel Joden rees zo het beeld dat hij een handlanger van de Duitsers was. Een portret van een man die de hoofdrol speelde in het meest omstreden thema uit de geschiedschrijving van de Jodenvervolging. Door Merlijn Ensing David Cohen werd in 1882 op oudejaarsdag geboren in Deventer. Hij was de oudste zoon in een gezin van zes kinderen: vijf broers, het jongste kind was een zusje. Zijn vader Herman was makelaar en, net als David later zou ondervinden, een gerespecteerd lid van de Joodse gemeenschap. Cohen was wat zijn privleven betreft bepaald geen open boek. Zijn persoonlijke besognes hield hij liever voor zichzelf. Na zijn dood werden zijn twee dochters en zoon meerdere keren over hem genterviewd. Daaruit kan een profiel geschetst worden van een zorgzame vader met net zoveel liefde voor zijn kinderen voor wie hij weinig tijd had als voor het zionisme. Zijn zoon Herman liet eens optekenen in Vrij Nederland: Mijn vader was een klassieke Joodse huisvader. Alles moest perfect zijn. Hij zorgde ervoor dat het ons noch materieel, noch spiritueel aan iets ontbrak. Zijn vrouw liet zich echter eens ontvallen dat ze het gevoel hadniet met David Cohen getrouwd te zijn, maar met het vluchtelingenwerk. Met zijn vijven bewoonden ze een groot huis. Cohen was nooit in de keuken te vinden, zat altijd in zijn werkkamer en wenste niet gestoord te worden. Zijn aanwezigheid was echter in het hele huis voelbaar, herinnert Herman zich. De ene kant van zijn persoonlijkheid was werkelijk beminnelijk. Vrouwelijke leerlingen kwamen nota bene uit een soort aanbidding voor hem bij ons thuis toen ik geboren was om mij te verzorgen. Maar hij had ook een andere kant. Hij was ijdel, eigenzinnig, eigengereid, altijd zijn gelijk zoekend. Volgens Herman leed hij aan een minderwaardigheidscomplex. Een intelligent mens, en dat was hij, kan zulke zwakke gevoelens sublimeren in een zelfverzekerdheid die niet aan te tasten valt. Hij twijfelde nooit aan eigen kunnen, aan zijn leiderschap. Het enige wat hij nastreefde was almacht. Het gezin kreeg geen orthodoxe, maar wel een behoudende opvoeding. Joodse tradities waren en bleven belangrijk in huize Cohen. Zo herinnert Herman zich de wekelijkse sabbatavonden nog al te goed. Het was een spaarzaam moment dat vader wl ten volle kon genieten van de aanwezigheid van zijn kinderen. Hij was er altijd. Dat was voor hem een uiterst belangrijk moment in de week, wat er verder ook in de wereld gebeuren mocht. Dan was hij vrolijk, verzon gedichtjes, liedjes en danste rond met mijn ene zusje. Uitbundig en extravert kon hij zijn, in tegenstelling tot mijn moeder die depressief en introvert was. Geboren leider De voorliefde voor het zionisme ontstaat bij Cohen in zijn studieperiode. Zijn aandacht gaat, naast de allerhande studentenzorgen, uit naar de Joodse vluchtelingen in Oost-Europa. Gedurende die periode raakt hij meer en meer in de ban van het zionisme. Hij zet een treinvereniging op die het voor Joodse vluchtelingen moet vergemakkelijken om Nederland te betreden.

Na een vervolgstudie in Gttingen werkt Cohen van 1910 tot 1926 als leraar klassieke talen en sinds 1919 als conrector aan het Nederlandsch lyceum in Den Haag. In 1912 promoveert hij cum laude op een in het Latijn geschreven proefschrift over het oude Egypte onder Romeins bestuur. Naast zijn drukke bestaan propageert Cohen het zionisme door het houden van lezingen en het schrijven van artikelen. Ondertussen bouwt hij zijn netwerk verder op. Hij bekleedt verschillende functies in Joods getinte comits, verenigingen, organisaties en redacties van bladen. Door zijn eerzucht en gedrevenheid l at a hij anderen daarin weinig ruimte, wat zorgt voor de nodige irritatie. Hij acteert op het pedante af: hij ziet zichzelf overal als de geboren leider. Door al zijn nevenactiviteiten blijft er van zijn carrire als hoogleraar weinig over. Diepgravend wetenschappelijk onderzoek is er niet meer bij, het Joodse welzijn staat voorop. Vanaf 1933 is dat de zorg voor de Joodse vluchtelingen uit Duitsland.Onderwijl groeit hij uit tot een van de meest vooraanstaande Nederlandse Joden. Op 12 maart 1941 neemt hij samen met zakenman Abraham Asscher het voorzitterschap van de Joodse raad op zich. De directe aanleiding voor de oprichting van de Joodse Raad was de onrust in Amsterdam in februari 1941, waarbij gevochten en gestaakt werd door JoodseAmsterdammers. Een nazi-bestuurder eist daarop dat er een Joodse instantie komt die hij verantwoordelijk kan wordengesteld voor de uitvoering van maatregelen van de Duitsers, waaronder de deportatie van duizenden Joden. Cohen hield zich voor dat, door als voorzitter te fungeren, hij de doorstroming van het aantal gedeporteerde Joden kon vertragen. De buitenwereld zag in hem echter een handlanger van de Duitsers. Incapabele Asscher Van de twee voorzitters was het vooral professor David Cohen die het gezicht van de Joodse raad tijdens de bezetting bepaalde. Hij onderhield de meeste contacten met de Duitsers, zette de lijnen uit binnen de raad en was veelal aanwezig wanneer de Joden vanuit Amsterdam werden afgevoerd naar kamp Westerbork. Medevoorzitter Asscher was in de ogen van Cohen niet capabel genoeg. Hun karakters botsen ook geregeld, zo memoreert David Cohen in zijn biografie Herinneringen aan de bezettingsjaren . Een eigenlijke steun in de oplossing van problemen had ik in hem niet. Zijn zoon Herman was bevriend met Asschers zoon Lodewijk. Ook hij merkte dat de twee voorzitters een moeilijke verstandhouding hadden met elkaar. Ze hebben hun best gedaan zo goed mogelijk samen te werken. Maar ik heb later wel opgevangen dat mijn vader het vaak oneens was met de dingen die Asscher deed of zei , zegt Herman in Het Fatale Dilemma . Ik weet ook dat Asscher vaak gerriteerd was door het optreden van mijn vader. Hij kon dan heel straf zijn als het ging om leiding geven. Dingen doordrijven, bijvoorbeeld. Wanneer hij vond dat hij gelijk had, dan moest het ook zo gebeuren. Ik herinner me Asscher als een man die tegen de draad inging, graag protesteerde en gemakkelijk kwaad kon worden iets wat mijn vader niet kon. Een duidelijk verschil van karakter. Het is altijd de vraag geweest of Cohen op de hoogte was van de gruwelheden die zich afspeelden in de Poolse concentratiekampen. Concreet bewijs is er tegen Cohen nooit gevonden. Wel liet hij weten een vaag vermoeden te hebben, aangezien het vervoer per goederentrein niet deed vermoeden dat de Joden naar een volgende arbeidsplaats werden gebracht. Cohen leek zichzel , allicht tegen beter f weten in, te overtuigen vande goede afloop die in het verschiet lag en weigerde daardoor in te zien hoe desastreus de situatie werkelijk was. Het moeten dragen van Jodensterren zag Cohen, na de oorlog, als de bezegeling van het lot van de miljoenen omgekomen Joden.

Cohens vrouw was tegen medewerking met de Duiters en pro-verzet. Zij heeft dan ook vanaf de oprichting van de Joodse Raad moeite gehad met de keuze van haar man, zegt ze in 2000 in Vrij Nederland. Toch is Cohen volgens de Joodse psychiater Herman Muisaph een betrouwbare, intelligente en rechtschapen man die zijn normenstelsel consequent en energiek in de praktijk probeerde te brengen . Hij baseerde die uitspraak op zijn analyse van het biografische Herinneringen aan de bezettingsjaren . Kernwoorden die Cohen volgens de psychiater pasten waren menslievend, vol burgerlijk fatsoen, gezagsgetrouw, rechtlijnig en plichtsgetrouw. Dat Cohen zonder al te veel rationele worstelingen de Tweede Wereldoorlog doorkwam en kon handelen zoals hij deed, is volgens Muisaph te wijten aan het feit dat hij zijn emotie kon uitschakelen. Daar zat echter ook zijn zwakte. Hij kon zich pantseren voor wat er werkelijk gebeurde, waardoor hij tot het bittere einde kon doorgaan, daar waar anderen al afgehaakt zouden hebben. Aan de andere kant: hij miste de moed om risico s te nemen. Muisaph, in het Nieuw Isralitisch Weekblad: Deze gezagsgetrouwe man kon het Duitse gezag onvoldoende trotseren. Omdat hij een toegever was, werd hij een aangever. Hij bleef fatsoenlijk in een milieu waar het hoogste fatsoen de orders van de Duitsers waren. Theresienstadt Waar Cohen en Asscher er na de oorlog flink van langs kregen, door de maatschappij werden veroordeeld en verguisd, daar zijn recentere publicatiesbegripvoller voorde duivelse dilemma s waar de leiders van de Joodse Raad mee te maken hadden. In dat beeld herrees een Cohen die scherpe confrontaties met het Duitse gezag zoveel mogelijk uit de weg ging en een man die er de voorkeur aan gaf om zich behulpzaam op te stellen. Aan de ene kant geboden de Duitsers de Joodse Raad hun bevelen op te volgen, anderzijds trachtte Cohen met zijn medewerker om de deportaties te vertragen en het lot van de resterende Joodse gemeenschap dragelijker te maken. Het was, zo menen de meer recente publicaties, Cohens devies om zijn lotgenoten voor erger te behoeden. Zo lang het kon, probeerde hij uitstel van deportatie te realiseren. Toen dat niet meer mogelijk was voor de hele Joodse gemeenschap, stelde hij het scenario bij en werd het doel zoveel Joden als mogelijk te redden. Cohen kwam uiteindelijk thuis van een koude kermis. Hij gaat hier op in, in zijn Herinneringen: Men heeft wel gevraagd hoe ik nog heb kunnen leven na alles wat er gebeurd is. Voor mij geldt veeleer het omgekeerde. Indien ik niets had gedaan, althans niets had geprobeerd, zou ik niet meer kunnen leven. Nu heb ik tenminste het gevoel dat wij ons best hebben gedaan, zowel om te verzorgen als om te redden en te rekken. Het einde van de Joodse Raad volgt na de laatste razzia in Amsterdam, op 29 september 1943. Asscher en Cohen werden daarna op transport naar Westerbork gezet. Een jaar later werd de familie Cohen overgebracht naar Theresienstadt, een kamp waar vooral bevoorrechte Nederlandse en Duitse Joden zaten. Hier overleefden ze de oorlog. Asscher trof het minder. Hij werd op 13 september met het allerlaatste transport uit Westerbork naar Bergen-Belsen overgebracht. Ruim zeven maanden verbleef Asscher er onder zeer zware omstandigheden. Hij overleefde de oorlog we l, maar was mentaal en fysiek een gebroken man. Eenzaam en verbitterd overleed hij, 69 jaar oud, in 1950 en werd op de algemene begraafplaats Zorgvliet in Amsterdam begraven. Toen David Cohen met Asscher de leiding van de Joodse raad begin 1941 op zich nam was hij een man met aanzien. Onvermoeibaar had hij zich ingezet voor de Joodse vluchtelingen uit HitlerDuitsland. Van dat beeld bleef niets over na de oorlog. De grote vraag voor Cohen was vanaf mei

1945 of hij meer had kunnen betekenen voor de Joden of hij meer uit zichzelf had kunnen halen. Hoe het ook zij, de oorlog bleef tot zijn dood in zijn hoofd ronddolen. En toch besluipt na de grote ramp soms angstige twijfel mijn hart, dat niet wil zwijgen voor de overweging, dat in de historie men nooit kan zeggen wat gebeurd zou zijn, als iets anders niet had plaatsgevonden.

Anda mungkin juga menyukai