Na een vervolgstudie in Gttingen werkt Cohen van 1910 tot 1926 als leraar klassieke talen en sinds 1919 als conrector aan het Nederlandsch lyceum in Den Haag. In 1912 promoveert hij cum laude op een in het Latijn geschreven proefschrift over het oude Egypte onder Romeins bestuur. Naast zijn drukke bestaan propageert Cohen het zionisme door het houden van lezingen en het schrijven van artikelen. Ondertussen bouwt hij zijn netwerk verder op. Hij bekleedt verschillende functies in Joods getinte comits, verenigingen, organisaties en redacties van bladen. Door zijn eerzucht en gedrevenheid l at a hij anderen daarin weinig ruimte, wat zorgt voor de nodige irritatie. Hij acteert op het pedante af: hij ziet zichzelf overal als de geboren leider. Door al zijn nevenactiviteiten blijft er van zijn carrire als hoogleraar weinig over. Diepgravend wetenschappelijk onderzoek is er niet meer bij, het Joodse welzijn staat voorop. Vanaf 1933 is dat de zorg voor de Joodse vluchtelingen uit Duitsland.Onderwijl groeit hij uit tot een van de meest vooraanstaande Nederlandse Joden. Op 12 maart 1941 neemt hij samen met zakenman Abraham Asscher het voorzitterschap van de Joodse raad op zich. De directe aanleiding voor de oprichting van de Joodse Raad was de onrust in Amsterdam in februari 1941, waarbij gevochten en gestaakt werd door JoodseAmsterdammers. Een nazi-bestuurder eist daarop dat er een Joodse instantie komt die hij verantwoordelijk kan wordengesteld voor de uitvoering van maatregelen van de Duitsers, waaronder de deportatie van duizenden Joden. Cohen hield zich voor dat, door als voorzitter te fungeren, hij de doorstroming van het aantal gedeporteerde Joden kon vertragen. De buitenwereld zag in hem echter een handlanger van de Duitsers. Incapabele Asscher Van de twee voorzitters was het vooral professor David Cohen die het gezicht van de Joodse raad tijdens de bezetting bepaalde. Hij onderhield de meeste contacten met de Duitsers, zette de lijnen uit binnen de raad en was veelal aanwezig wanneer de Joden vanuit Amsterdam werden afgevoerd naar kamp Westerbork. Medevoorzitter Asscher was in de ogen van Cohen niet capabel genoeg. Hun karakters botsen ook geregeld, zo memoreert David Cohen in zijn biografie Herinneringen aan de bezettingsjaren . Een eigenlijke steun in de oplossing van problemen had ik in hem niet. Zijn zoon Herman was bevriend met Asschers zoon Lodewijk. Ook hij merkte dat de twee voorzitters een moeilijke verstandhouding hadden met elkaar. Ze hebben hun best gedaan zo goed mogelijk samen te werken. Maar ik heb later wel opgevangen dat mijn vader het vaak oneens was met de dingen die Asscher deed of zei , zegt Herman in Het Fatale Dilemma . Ik weet ook dat Asscher vaak gerriteerd was door het optreden van mijn vader. Hij kon dan heel straf zijn als het ging om leiding geven. Dingen doordrijven, bijvoorbeeld. Wanneer hij vond dat hij gelijk had, dan moest het ook zo gebeuren. Ik herinner me Asscher als een man die tegen de draad inging, graag protesteerde en gemakkelijk kwaad kon worden iets wat mijn vader niet kon. Een duidelijk verschil van karakter. Het is altijd de vraag geweest of Cohen op de hoogte was van de gruwelheden die zich afspeelden in de Poolse concentratiekampen. Concreet bewijs is er tegen Cohen nooit gevonden. Wel liet hij weten een vaag vermoeden te hebben, aangezien het vervoer per goederentrein niet deed vermoeden dat de Joden naar een volgende arbeidsplaats werden gebracht. Cohen leek zichzel , allicht tegen beter f weten in, te overtuigen vande goede afloop die in het verschiet lag en weigerde daardoor in te zien hoe desastreus de situatie werkelijk was. Het moeten dragen van Jodensterren zag Cohen, na de oorlog, als de bezegeling van het lot van de miljoenen omgekomen Joden.
Cohens vrouw was tegen medewerking met de Duiters en pro-verzet. Zij heeft dan ook vanaf de oprichting van de Joodse Raad moeite gehad met de keuze van haar man, zegt ze in 2000 in Vrij Nederland. Toch is Cohen volgens de Joodse psychiater Herman Muisaph een betrouwbare, intelligente en rechtschapen man die zijn normenstelsel consequent en energiek in de praktijk probeerde te brengen . Hij baseerde die uitspraak op zijn analyse van het biografische Herinneringen aan de bezettingsjaren . Kernwoorden die Cohen volgens de psychiater pasten waren menslievend, vol burgerlijk fatsoen, gezagsgetrouw, rechtlijnig en plichtsgetrouw. Dat Cohen zonder al te veel rationele worstelingen de Tweede Wereldoorlog doorkwam en kon handelen zoals hij deed, is volgens Muisaph te wijten aan het feit dat hij zijn emotie kon uitschakelen. Daar zat echter ook zijn zwakte. Hij kon zich pantseren voor wat er werkelijk gebeurde, waardoor hij tot het bittere einde kon doorgaan, daar waar anderen al afgehaakt zouden hebben. Aan de andere kant: hij miste de moed om risico s te nemen. Muisaph, in het Nieuw Isralitisch Weekblad: Deze gezagsgetrouwe man kon het Duitse gezag onvoldoende trotseren. Omdat hij een toegever was, werd hij een aangever. Hij bleef fatsoenlijk in een milieu waar het hoogste fatsoen de orders van de Duitsers waren. Theresienstadt Waar Cohen en Asscher er na de oorlog flink van langs kregen, door de maatschappij werden veroordeeld en verguisd, daar zijn recentere publicatiesbegripvoller voorde duivelse dilemma s waar de leiders van de Joodse Raad mee te maken hadden. In dat beeld herrees een Cohen die scherpe confrontaties met het Duitse gezag zoveel mogelijk uit de weg ging en een man die er de voorkeur aan gaf om zich behulpzaam op te stellen. Aan de ene kant geboden de Duitsers de Joodse Raad hun bevelen op te volgen, anderzijds trachtte Cohen met zijn medewerker om de deportaties te vertragen en het lot van de resterende Joodse gemeenschap dragelijker te maken. Het was, zo menen de meer recente publicaties, Cohens devies om zijn lotgenoten voor erger te behoeden. Zo lang het kon, probeerde hij uitstel van deportatie te realiseren. Toen dat niet meer mogelijk was voor de hele Joodse gemeenschap, stelde hij het scenario bij en werd het doel zoveel Joden als mogelijk te redden. Cohen kwam uiteindelijk thuis van een koude kermis. Hij gaat hier op in, in zijn Herinneringen: Men heeft wel gevraagd hoe ik nog heb kunnen leven na alles wat er gebeurd is. Voor mij geldt veeleer het omgekeerde. Indien ik niets had gedaan, althans niets had geprobeerd, zou ik niet meer kunnen leven. Nu heb ik tenminste het gevoel dat wij ons best hebben gedaan, zowel om te verzorgen als om te redden en te rekken. Het einde van de Joodse Raad volgt na de laatste razzia in Amsterdam, op 29 september 1943. Asscher en Cohen werden daarna op transport naar Westerbork gezet. Een jaar later werd de familie Cohen overgebracht naar Theresienstadt, een kamp waar vooral bevoorrechte Nederlandse en Duitse Joden zaten. Hier overleefden ze de oorlog. Asscher trof het minder. Hij werd op 13 september met het allerlaatste transport uit Westerbork naar Bergen-Belsen overgebracht. Ruim zeven maanden verbleef Asscher er onder zeer zware omstandigheden. Hij overleefde de oorlog we l, maar was mentaal en fysiek een gebroken man. Eenzaam en verbitterd overleed hij, 69 jaar oud, in 1950 en werd op de algemene begraafplaats Zorgvliet in Amsterdam begraven. Toen David Cohen met Asscher de leiding van de Joodse raad begin 1941 op zich nam was hij een man met aanzien. Onvermoeibaar had hij zich ingezet voor de Joodse vluchtelingen uit HitlerDuitsland. Van dat beeld bleef niets over na de oorlog. De grote vraag voor Cohen was vanaf mei
1945 of hij meer had kunnen betekenen voor de Joden of hij meer uit zichzelf had kunnen halen. Hoe het ook zij, de oorlog bleef tot zijn dood in zijn hoofd ronddolen. En toch besluipt na de grote ramp soms angstige twijfel mijn hart, dat niet wil zwijgen voor de overweging, dat in de historie men nooit kan zeggen wat gebeurd zou zijn, als iets anders niet had plaatsgevonden.